NIEUWE LEIDSCHE COURANT
van
WOESDAG 8 AUG. 1928
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
EEN BEDEVAART NAAR DEN BERG
GODS.
De berg Sinal is het tooneel geweest
van een van de machtigste feiten der
wereldhistorie.
Daar heeft de Heere Zich aan Zijn
volk geopenbaard, en het Zijn Wet ge
geven; daar werd de Mozaïsche religie
gesticht, waarvan de Christelijke de
voortzetting is; immers, Christus is
niet gekomen om de Wet te ontbinden,
maar om die te vervullen.
Met recht legt Racine, de bekende
Fransche treurspeldichter, in het eer
ste koor van zijn A t h a 1 i e (Athalia)
den Israëlieten de volgende woorden
op de lippen:
„O mont de Sinaï, conserve la mé-
moire
De ce jour jamais auguste et re-
nommé,
Quand, sur ton sommet enflammé,
Dans un nuage épais le Seigneur en-
fermé
Fit hiire aux yeux mortels un rayon
de sa gloire".
(O berg Sinaf, bewaar de herinnering
Aan dien voor immer doorluchtigen
en befaamden dag,
Toen op uw vlammenden top,
In een dichte wolk verborgen de Heere
Deed lichten voor de sterfelijke oogen
een straal van Zijn glorie).
De Christelijke traditie heeft de ge
dachtenis aan de geweldige gebeurte
nissen, die bij den Sinaï hebben plaats
gegrepen, bewaard en aan den voet
van den ruim 2000 M. hoogen bergtop,
die nog heden „berg van Mozes" (djebel
Moesa) heet, hebben zich monniken
gevestigd, die daar een klooster heb
ben gebouwd, dat gewijd is aan de
Heilige Catharina.
Behalve voor Joden en Christenen
is de berg Sinaï ook voor de Moham
medanen een gewijde plaats; zelfs
zweert volgens den Koran de Profeet
bij den berg Sinaï.
De oudste beschrijving van een be
devaart naar den berg Sinai is ons be
waard gebleven in de „Peregrina-
fio ad loca sancta" (pelgrims
tocht naar de heilige plaatsen) van
Silvia van Aquitanië, de abdis van
een nonnenklooster in Zuid-Gallië. Zij
leefde tegen het einde der 4de eeuw
en was een zeer geleerde vrouw; in
't bijzonder had zij veel studie ge
maakt van de commentaren op de
Heilige Schrift.
Vanuit Jeruzalem ondernam zij ver
schillende bedevaarten naar de plaat
sen, waaraan herinneringen uit het
leven van den Heiland verbonden zijn,
doch met niet minder groote voorlief
de naar de tooneelen, waarheen het
Oude Testament ons verplaatst.
De „Peregrinatio" begitnt met het
verhaal van de reis der schrijfster
naar den „berg Gods".
Het is een bezwaarlijke tocht, daar
het terrein het gebruik van rijdieren
niet toelaat, maar de berg te voet be
stegen moet worden; daarenboven
loopt de weg niet spiraalsgewijze naar
boven, maar steil tegen den berg op.
Deze schijnt uit de verte een enkele
berg te zijn, maar blijkt van naderbij
uit een kring van toppen te bestaan,
die, hoewel elk op zichzelf hoog, kleine
heuvels gelijken in vergelijking met
den middelsten, op welkende majesteit
Gods zelf is neergedaald bij gelegen
heid van de Wetgeving.
Men toont de bedevaartgangster de
vallei, waarin de kinderen Israëls ge-,
legerd waren in de veertig dagen, ge
durende welke Mozes op den berg ver
toefde en de plaats van het brandende
braambosch, waaruit God tot Mozes
sprak.
Met groote moeite wordt de hoofd-
top bereikt.
Toch, zoo zegt Silvia, voelde ik de
vermoeienis niet, en wel daarom, om
dat ik zag, dat de begeerte, die ik
koesterde, op Gods bevel werd ver
vuld.
Boven op den top bevond zich een
kleine kerk en tegen de helling lagen
kloosters, waarvan de monniken haar
den weg wezen en bij 't vertrek gast-
geschenken meegaven, in den vorm
van ooft, aan den voet van den berg
gekweekt.
Van den hoogsten top, zoo luidt het
verhaal verder, aanschouwt de schrijf
ster Egypte, Palestina, de Roode Zee,
de zee van Alexandrië en de landen
der Saracenen, die in oneindige uit
gestrektheid aan haar voeten lagen.
Het reisverhaal van Silvia heeft wei
nig waarde om te trachten zich daar
uit een denkbeeld te vormen van de
plaatselijke gesteldheid der landstre
ken die zij beschrijft.
De hoofdzaak is voor haar niet het
schoone of indrukwekkende der na-
tuurtooneelen, doch de heilige herin
neringen, die aan de plaatsen, die zij
bezocht, verbonden zijn.
Telkenmale spreekt zij haar dank
baarheid aan God uit, Die haar in de
gelegenheid heeft gesteld, dit alles te
aanschouwen.
In ons volgend artikel hopen wij na
der op de vraag, welke top van hef
Sinaï-schiereiland de berg der wetge
ving is, in te gaan.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Lemmer, S. Ybema, te
Hijkersmilde.
Aangenomen: Naar Beilen, O. S.
Jellema, te Davos (Zwitserland).
Bedankt: Voor Doorn, C. J. Schweit
zer, te Workum.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Noord-Scharwoude,
cand. A. Dragt J.Hzn. te Rotterdam. Te
Breda, A. G. Wolf, te 's-Graveland.
Aangenomen: Naar Ternaard, cand.
Y. Nauta, te Terzooi.
Bedankt: Voor Mussel, cand. Y.
Nauta, te Terzooi.
BEVESTIGING, INTREDE. AFSCHEID.
Ds. H. W. J. C. Hanselaar, die naar Rij-
perkerk vertrekt, nam Zondag afscheid
van de Ned. Herv. Gemeente van Zeven
bergen met een predikatie over 2 Thess. 2
vers 15, eerste gedeelte.
Aan het einde hadden de gebruikelijke
toespraken plaats.
bs. D. P. Kalkman, die het beroep
naar Moordrecht aannam, preekte Zon
dagavond voor de Geref. Kerk van Krim
pen a. d. Lek zijn afscheid met Filip.
2 14—16.
Aan het einde werd Ds. Kalkman toe
gesproken door ouderl. H. de Graaf, na
mens den Kerkeraad; door Ds. J. Hoek
stra van Schoonhoven namens de classis
Gouda; door Ds. P. Roos van Lekkerkerk
namens de kerken in den omtrek; en door
den oud-ouderling A. Groenveld, van Rot
terdam. Toegezongen werden Ps. 121 4,
Ps. 134 4 en Ps. 811. Velen hebb.-n ten
slotte van Ds. Kalkman en familie af
scheid genomen.
Cand. H. E. Touw, van Utrecht, deed
Zondag j.l., na bevestiging door Ds. D.
Tromp, van Heerlen, met Jeremia 1 10,
zijn intrede als predikant bij de Ned. Herv.
Gemeente van Kage met een predikatie
over Ex. 3 5. Aan de hcndopleggirg nam
met den bevestiger deel Ds. W. G. Krij-
kamp, van Sassenheim. Toegezongen werd
Psalm 134 vers 3.
JUBILEA.
Ds. J. A. van Boven, predikant der Ned.
Herv. Gemeente te Hoevelaken, hoopt op
15 September a.s. den dag te herdenken,
waarop hij voor 50 jaar te Bleskensgraaf
het predikambt aanvaardde.
De a.s. jubilaris stond achtereenvolgens
te Bleskensgraaf, van 1878 tot 1881, te
Klaaswaal, van 1881 tot 1882, te Souburg,
van 1882 tot 1889; te Bergambacht, van
1889 tot 1891; te Ede, van 1891 tot 1897;
te Oud-Beijerland, van 1897 tot, 1902; te
Kesteren, van 1902 tot 1906; te Barneveld,
van 1906 tot 1914 en te Ede van 1914 tot
1927.
Sedert 14 Juni van het vorig jaar dient
Ds. van Boven, die praetor is van den
Ring Wageningen, zijn tegenwoordige Ge
meente.
Ds. J. Goslinga, predikant der Ned.
Herv. Gemeente te Utrecht, hoopt 20 Sep.
den dag te herdenken, waarop hij voor 25
jaar te Haarlo het predikambt aanvaard
de.
Van 1907 tot 1909 stond h" te Moerca-
pelle en van 1909 tot 1912 te Leerdam.
Den 16en Maart leed Ds. Goslinga zijn
intrede te Utrecht. Hij heeft dus straks
16Yi jaar de gemeente te Utrecht gediend.
Als lid van het college van Regenten der
Hervormde Gemeentescholen heeft Ds.
Goslinga gedurende onderscheidene jaren
zijn krachten geschonken aan het vanwe
ge de Ned. Herv. Gemeente gegeven Chr.
Onderwijs.
In zijn ambtelijk werk, dat hij verricht
met grooten ernst en met nauwgezetheid,
wordt hij zeer gewaardeerd door de Ge
meenteleden in zijn wijk.
Bij zijn prediking, bijbellezingen, bij zijn
herderlijk werk en zijn ziekenbezoek komt
dat telkens uit.
Ds. T. G. van Reeuwijk, die 5 Febr.
1.1. zijn intrede deed bij de Ned. Herv. Ge
meente van Amsterdam, hoopt 13 Septem
ber a.s. zijn 25-jarige ambtsbediening te
herdenken. Hij aanvaardde het ambt te
Mijnsheerenland, waar hij 4 jaar arbeid
de. Daarna stond hij niet minder dan 12
jaren te Oosthem en vervolgens heeft hij
de Gemeente van Hillegersberg geduren
de 9 jaren gediend.
De a.s. jubilaris wenscht het feit alleen
in intiemen familiekring te herdenken.
Ds. W. H. OOSTEN, t
Gisternacht is na een zeer korte en ern
stige ongesteldheid in den ouderdom van
64 jaren te Scheveningen overleden Ds. W.
H. Oosten, emeritus-predikant van de Ge
ref. Kerk aldaar.
Ds. Oosten werd 10 Maart 1864 te Am
sterdam geboren, opgeleid aan de Theolo
gische School te Kampen, die in hem
steeds een krachtig voorstander mocht
vinden, werd hij in 1890 candidaat, om 26
October van dat jaar te Middelburg zijn
intrede te doen. Na 7 jaren vertrok Ds.
Oosten naar Enkhuizen, om in 1905 te
Scheveningen zijn intrede te doen. Vooral
in Middelburg en Enkhuizen deed Ds.
Oosten zich op politiek gebied gelden. In
Enkhuizen richtte Ds. Oosten het nog be
staande tweemaal per week verschijnende
anti-revolutionaire orgaan De Vrije West-
Fries op, welk blad hij 7 jaren redigeerde.
Ook was hij voorzitter van de Centrale
Anti-revolutionaire Kiesvereeniging.
Te Scheveningen had het werk der
Evangelisatie vooral de aandacht van Ds.
Oosten. Hij gaf zich aan het werk van
Zondagsschool en Strandzending en ar
beidde er onder de militairen. Als vice-
voorzitter van Bethsaida, vereeniging tot
Ondersteuning van den Arbeid onder de
Visschers, bracht hij bij herhaling enkele
weken te Lerwick door, ter behartiging
van de geestelijke belangen der daar ver
toevende zeelieden.
De vereeniging, waarvan de Chr. HJ3.S.
in de residentie uitgaat, diende Ds. Oos
ten als bestuurslid en secretaris. Van de
Commissie van Advies van het hoofdbe
stuur van het Geref. Tractaatgenootschap
Filippus was Ds. Oosten eveneens lid.
Reeds 29 jaren redigeerde Ds. Oosten de
Scheurkalender Uit de Fonteinen des
Heils, die jaarlijks in ruim 25.000 gezin
nen komt. In alle plaatsen, waar Ds. Oos
ten arbeidde, zag hij een nieuw en grooter
kerkgebouw verrijzen. In Scheveningen
was dit zelfs driemaal het geval.
26 October 1925 nam Ds. Oosten in de
Bethelkerk te Scheveningen afscheid van
zijn gemeente met een predicatie over 1
Joh. 2 28. Op die dag vierde hij tevens
zijn 35-jarige ambtsbediening.
ALG. SYNODE DER NED. HERV. KERK.
Achttiende zitting.
In deze zitting wordt de eind-redactie
(rapporteur de heer Picard) vastgesteld
van de voorloopig aangenomen wijzigin
gen van art. 3 al. 1 Regl. Vacatures, artt.
27 en 60 (idem) en art. 16 Regl. Kerkera
den, welke betrekking hebben op den z.g.
Ligger van het Predikantstraktement,
waarvan wij in ons verslag van de 16e zit
ting hebben melding gemaakt. In den toen
tevens medegedeelden tekst dier wijzigin
gen, welke in de 17e zitting nog nader
werden besproken, zijn eenige redactie
veranderingen aangebracht.
Een belangrijk rapport van den heer Pi
card over een voorstel van mr. Stoop en
eenige andere rechtsgeleerden, tot wijzi
ging van art. 2 Algemeen Reglement, dat
door tusschenkomst van de Alg. Synodale
Commissie was ingekomen, leidt tot de
conclusie, dat voorstel te verwerpen. Ech
ter wordt, op voorstel van den heer Bloem
besloten deze zaak ter nadere overweging
opnieuw in handen van de Alg. Synodale
Commissie te stellen.
Dezelfde rapporteur behandelt een voor
stel van de heeren Idenburg c.s., inge
diend in de 2e zitting, om in art. 14, 6e
van het regl. op de kerkeraden de bepa
ling op te nemen, dat de kerkeraden der
Waalsche en Presbyteriaansch-Engelsche
gemeenten geen andere personen (op in
gediende attestatie) als lidmaten zullen
erkennen, dan die tevoren reeds lidmaat
waren van Waalsche of Presbyteriaansch-
Engelsche gemeenten. Sommige leden der
rapporteerende «ommissie willen deze be
paling verwerpen; anderen willen in de
thans vigeerende bepaling in genoemd ar
tikel het woord „bevoegd" veranderen in
„verplicht". De synode besluit evenwel,
het artikel ongewijzigd te laten.
Nu worden eenige rapporten, handelend
over consideratiën, in behandeling geno
men. Allereerst dat van den heer Locher
over het voorloopig aangenomen voorstel
van de z.g. groote synode. Vier leden van
de rapporteerende commissie waren van
oordeel, dat de meening der kerk (in het
rapport uitvoerig medegedeeld) over het
beginsel der groote Synode niet zuiver
kan worden gekend. Immers blijkt uit de
consideraties, dat velen het werk der re
organisatie-commissie willen afwachten,
terwijl anderen het voorstel verwerpen,
om de daaraan klevende gebreken, waar
onder het om de twee jaar samenkomen
dier Synode het zwaarste moet worden
geacht. De rapporteerende commissie heeft
goede nota genomen van de mededeeling
der reorganisatie-commissie, dat zij bij
haar arbeid wil uitgaan van het beginsel
der groote Synode. Daarom willen vier
leden de beslissing zien uitgesteld tot de
voorstellen dier commissie zijn ingeko
men. Naar him gevóélen mag de arbeid
dier commissie niet worden belemmerd
door een onzuivere beginsel-uitspraak,
hetgeen zou gebeuren, indien het aanhan
gige wetsvoorstel zonder meer werd ver
worpen.
Een lid der commissie wenscht dit laat
ste, omdat hij principieel tegenover de z.g.
groote Synode staat, met verwijzing naar
de bezwaren in 1923 (Hand. bl. 191) uitge
sproken.
Met 15 tegen 4 stemmen aanvaardt de
synode de conclusie der 4 leden. Derhalve
besluit zij, le te verklaren, dat het onge-
wenscht is, thans de principieele en tech
nische behandeling van de voorloopig
aangenomen Reglements-wijzigingen be
treffende de Groote Synode voort te zet
ten, daar zij het juist acht, deze materie
te behandelen bij hetgeen de reorganisa
tie-commissie te berde zal brengen; 2e.
op grond van voorgaande verklaring de
wijzigingen niet definitief vast te stellen.
Nu volgt de voorloopig aangenomen
wijziging in art. 11 al. 1 Regl. Kerkeraden
welke betrekking heeft op de bevestiging
van nieuw benoemde kerkeraadsleden,
waarover de heer van Zwet rapporteert.
De wijziging wordt, gehoord de conside
ratiën verworpen en aangenomen wordt
een voorstel van den heer Bloem, om in
de vigeerde alinea (Art. 11 a. 1) de laatste
zinsnede te doen vervallen. Hiervan wordt
vervolgens dadelijk de eindredactie gege
ven, zoodat de kerk ditmaal zal worden
gehoord over de weglating van de woor
den: „Zij gaat gepaard met de bevestiging
der nieuw benoemden".
De consideratiën over de schrapping in
art. 41 Regl. vacaturen en de toevoeging
in art. 67 van dat Reglement (betreffende
de „handoplegging") leiden de commissie
ad hoe tot het voorstel, Art. 41 Regl. va
caturen in den bestaanden vorm te hand
haven, en tevens in art. 67 als 4e aliena op
te nemen die zelfde bepalingen, welke
thans onder A B. en C in Art. 41 voorko
men. Deze conclusie wordt door de syno
de aanvaard, zoodat deze wijziging aan de
hoofdelijke stemming der Provinciale
kerkbesturen zal worden onderworpen.
De heer Locher rapporteert over de zes
de consideratie betreffende het vervangen
van de woorden „streven naar heiligma
king" in de tweede belijdenisvraag (Art.
39 Regl. G. O.) door de woorden: „de hei
ligmaking na te jagen".
Deze voorloopig aangenomen wijziging
wordt thans met 12 tegen 7 stemmen ver
worpen, overeenkomstig de conclusie
AAN HET ZOEKUCHT. j
Leiden, 8 Augustus 1928.
Naar ik hoor, zal Maandag onze
wethouder van Onderwijs op het slap
pe koord komen.
Natuurlijk zal het voorstel van B.
en W. tot opheffing (één definitief en
direct andere geleidelijk) van lage
re scholen, feilen tegenstand ont
moeten.
Dat is begrijpelijk, dat is te verde
digen, dat stemt tot dank, ook van el-
ken voorstander van bijzonder onder
wijs.
Immers dan spreekt daaruit nog
liefde voor het onderwijs als zoodanig
al is die liefde dan ook niet onver
mengd.
Maai* dat in steden met sterke uit
breiding, juist door de geboorten, nog
geen kinderen genoeg zijn om de open
bare scholen in stand te houden, is
wel teekenend.
In de kringen, waar men de liefde
voor de openbare school vindt, wor
den slechts weinig kinderen gevonden.
Is dat ook niet een vingerwijzing?
Komt dit punt ook Maandag te spra
ke?
OBSERVATOR.
BB—Ill HU inilimilMUUMi
van de meerderheid der rapporteerende
commissie.
Nu volgen eenige rapporten van den
heer Tammens over aangelegenheden be
treffende het Reglement op de predikants
traktementen. Het eene betreft een ver
zoek van den Raad van Beheer om te
worden voorgelicht over de vraag, hoe, in
overeenstemming met art. 2 Alg. Regle
ment, de telling van de leden der gemeen
ten moet geschieden, bepaaldelijk met het
oog op de toepassing van Artt. 1 en 2 Regl.
Predtt. en in verband met de berekening
van de bijdrage van elke gemeente. De
rapporteur is van oordeel, dat de Raad
van Beheer bij de telling van hen, die
door geboorte uit Hervormde ouders, of
door overgang hunner ouders tot de Her
vormde Kerk, niet verder terug moet gaan
dan tot de laatste generatie, zoodat zij,
wier ouders zijn gedoopt, of tot de Her
vormde Kerk zijn overgegaan, moeten
worden medegeteld.
Het tweede rapport betreft een voorstel
van den heer P. Bruining te Krommenie-
dijk, tot wijziging van eenige artikelen in
het Reglement op de Predtt. Overeenkom
stig de conclusie besluit de Synode op dit
voorstel niet in te gaan.
Ten slotte behandelt de heer van Paas-
sen een voorstel van de h.h. Tammens en
Pols tot invoeging in art. la van genoemd
Reglement van het woord „zuiver" bij de
vermelding van de bedragen welke in dat
artikel zijn vastgesteld.
Ook dit voorstel kan in de Synode geen
meerderheid verkrijgen.
TEGEN DEN GODSDIENST.
De Sovjet-regeering heeft aan alle pae-
dagogische faculteiten en instituten en
aan cursussen voor het kweeken van on
derwijzers voorgeschreven, toezicht uit te
oefenen op de paedagogen en hun atheïs
tische actie. De docenten aan de paedago-
gische faculteiten en de kweekscholen
voor onderwijzers moeten hun leerlingen
de overtuiging bijbrengen, dat zij geen
godsdienstig-neutrale opleiding aan de
kinderen moeten geven, maar een atheïs
tische opleiding, dat zij de kinderen in
een anti-godsdienstigen geest moeten op
voeden.
Uit het Sociale Leven.
EEN DREIGEND CONFLICT BIJ DEN
BOUW VAN DE NIEUWE SLUIS
TE IJMUIDEN.
De Centrale Bond van transportarbei
ders, heeft aan de firma Den Breejen van
den Bout, aanneemster van den bouw van
de nieuwe sluis te IJmuiden, aan wie een
herziening van de loonen en arbeidsvoor
waarden is verzocht, een ultimatum ge
zonden, waarin antwoord vóór of op a.s.
Vrijdag werd gevorderd. Is vóór of op
dien datum geen bevrediging van de ge
stelde eischen verkregen, dan zal een
vergadering van het personeel as. Zon
dag overwegen, voor dit bedrijf de staking
te proclameeren. Er zijn meer dan 100 ar
beiders bij betrokken.
FEUILLETON.
EINDELIJK VREDE.
44) o
Van Eekhuyzen sloeg zijn vriend
aandachtig gade, en merkte met dui-
velsch genoegen op, hoe diens gelaat
meer en meer belangstelling begon te
vertoonen. „Nu, oi nooit!" dacht
Van Eekhuyzen bij zichzelven. Hij
liet niet na, in de pauzes hem goed
van whisky-soda te voorzien. En Frank
dronk gretig. Als dokter kende hij
zeer goed de schadelijke werking van
den alcohol op het lichaam. Hij was
dan ook een ernstig voorstander van
de drankbestrijding. Slechts zeer zel
den maakte hij gebruik van drank, en
Van Eekhuyzen wist dit. Daarom was
deze niet weinig verrast, dat zijn col
lega dezen avond zoo gemakkelijk
over te halen was.
Frank was zichzelf niet. De opwin
ding waarin hij verkeerde, bracht
hem reeds in een soort van roes, waar
in hij zich geen rekenschap gaf van
zijn handelingen. Afleiding wilde hij,
na al het onaangename, dat hem zoo
kregelig en driftig gemaakt had.
En meer en meer begonnen e.- ge
voelens in hem te ontwaken, die hem
tot nu toe vreemd waren geweest. Van
Eekhuyzen had zijn vriend nog nooit
zoo spraakzaam en zoo jolig gezien.
De uitvoering was afgeloopen. Druk
pratend en lachend verwijderden de
groepjes zich. Een paar meisjes in op
zichtige kleeding, die Van Eekhuyzen
bij het verlaten van het gebouw had
aangesproken' voegden zich bij hen,
en spoedig waren- ze druk in gesprek,
afgewisseld door allerlei dubbelzinni
ge aardigheden van Van Eekhuyzen.
„Nu moet ik het heel slim aanleg
gen", dacht deze bij zichzelf. „Ik ge
loof, dat ik nu een prachtige kans heb.
Maar deze zullen hem te uitgelaten
zijn. Dat blondje, dat is juist iets voor
hem. Zoo'n preutsch, klein ding, maar
dat in 't eind toch toegeeft."
Waarheen ze hem brachten, Frank
vroeg er niet naar. Hij dacht niet in
deze oogenblikken. Hij scheen als be
dwelmd, en liet zich meeslepen.
Spoedig zaten ze samen in een hel
verlichte vcDrgalerij. Verscheidene
meisjes zaten daar met heeren te
schertsen., onder het gebruik van
drank. Het waren meest allen Indische
meisjes, uitgelaten en vrijpostig. Eén
was er, die dadelijk Franks aandacht
trok, die nog niet zoo goed thuis
scheen te zijn in deze omgeving. Haar
fijn, bleek gezichtje, met de groote,
diepe blauwe oogen, het blanke voor
hoofd, omkra.ist door blonde krulle
tjes, het stak alles zoo af bij de an
dere, vaak twijfelachtige schoonhe
den. Ze keek telkens zenuwachtig
rond, en sloeg dan weer de oogen
neer, wanneer ze merkte, dat iemand
naar haar keek.
Arme wees! door armoede en slechte
vriendinnen nog pas kort op dezen
weg gekomen, Frank vermoedde
iets van hare geschiedenis, en brandde
van verlangen, om baar eens alleen te
spreken.
Van Eekhuyzen, die elke beweging
van zijn gelaat gadesloeg, had dit al
dadelijk opgemerkt. „Kom, blond
je!" zeide hij tot het meisje, „het is
hier veel te druk voor je. Ik weet een
gezellig kamertje, waar we heel op
ons gemak kunnen praten." Hij legde
hare hand op zijn arm, en gedwee als
een lam volgde zij hem. Frank meen
de echter tranen in hare oogen op te
merken. „Kom je mee. Van Ende?"
vroeg Van Eekhuyzen, als in het voor-
biigaan zijn collega opmerkende.
Frank gaf maar al te gaarne aan
deze uitnoodiging gehoor; en Van
Eekhuyzen, die het huis goed scheen
te kennen, ging hem voor met het
blondje aan zijn arm, de lange, breede
gang door., naar een afgelegen achter-
vertrekje. Na zich een poosje met het
meisje te hebben bezig gehouden, en
allerlei flauwe aardigheden te hebben
uitgekraamd, verliet hij het vertrek
met de woorden: Nu adieu, blondje!
ik kom je zoo meteen halen
Het meisje had het hoofd afgewend
en Frank kon haar korte, hijgend^
ademhaling duidelijk hooren.
Hij wendde zich tot haar en zeide
zacht; „Mijn arm kind, hoe kom je in
deze omgeving?"
Hij boog zich voorover om haar be
ter in het gezicht te zien, en zag de
eene traan na de andere op haar
kleedje druppelen.
Een onverklaarbaar gevoel maakte
zich van hem meester.
Zacht schoof hij zijn stoel meer naar
haar toe, sloeg zijn arm om het be
vende kind en trok haar hoofd op zijn
schouder.
„Arm angstig vogeltje", fluisterde
hij, en kuste de betraande oogen
nog eens en nog eens.
HOOFDSTUK XXVIII.
Het was lang na middernacht, toen
Frank van Ende het huis der schan
de ontvlood. Ja, ontvlood, als een mis
dadiger. Gebrandmerkt door zijn eigen
geweten. Hij, de ingetogen man van
zedelijkheid, die anderen streng had
veroordeeld. Hij was gevallen, diep
gevallen!
De maan scheen betooverend schoon
maar die reine stralen schenen hem
in de ziel te branden.
Waarheen, o, waarheen met dezen
verpletterenden last van schande en
schuld? Hij zou Ruth nooit meer on
der de oogen durven komen. Hij zou
haar reinen blik niet kunnen verdra
gen. Ze zou alles op zijn gezicht lezen
en zich met verachting afwenden van
haar broer, in wien ze altijd een ide
aal van zedelijkheid en reinheid had
gezien.
Langzaam en doelloos dwaalde hij
voort, in de schaduw der hooge hoo
rnen langs de gracht.
Het was nu stil in de stad. Alle le
ven scheen verstomd.
Zou hij niet het beste doen, een ein
de aan zijn leven te maken? Een
sprong en het water, dat schitterde
in het heldere maanlicht, zou zich
voor altijd boven hem sluiten.
Niemand zou vermoeden, dat dokter
Van Ende zelfmoord had gepleegd.
Ruth zou denken, dat hem een onge
luk was overkomen, dat op noodlot
tige wijze een einde aan zijn leven ge
maakt had. Het zou een zware slag
voor haar zijn; maar haar geloof en
kalme berusting zouden haar helpen
dien te dragen. 1
Ja, dat was het beste. Dan was al
les uit. Waartoe diende toch ook dat
leven, een aaneenschakeling als het
was van lijden en moeite en teleur
stellingen en slechtheid!
Maar op dit oogenblik maakte een
onuitsprekelijk verlangen zich van
hem meester naar die heilige, stille
plek, daar ginds op het kerkhof. Nog
eenmaal dat graf zien, nog eenmaal
zich verdiepen in die folterende, en
toch zoo zoete smart én dan vaar
wel leven! vaarwel Ruth! vaarwel al-
lesl (Wordt vorvdgdj.