NIEUWE LEIDSCHE COURANT van WOESDAG 8 AUG. 1928 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie. EEN BEDEVAART NAAR DEN BERG GODS. De berg Sinal is het tooneel geweest van een van de machtigste feiten der wereldhistorie. Daar heeft de Heere Zich aan Zijn volk geopenbaard, en het Zijn Wet ge geven; daar werd de Mozaïsche religie gesticht, waarvan de Christelijke de voortzetting is; immers, Christus is niet gekomen om de Wet te ontbinden, maar om die te vervullen. Met recht legt Racine, de bekende Fransche treurspeldichter, in het eer ste koor van zijn A t h a 1 i e (Athalia) den Israëlieten de volgende woorden op de lippen: „O mont de Sinaï, conserve la mé- moire De ce jour jamais auguste et re- nommé, Quand, sur ton sommet enflammé, Dans un nuage épais le Seigneur en- fermé Fit hiire aux yeux mortels un rayon de sa gloire". (O berg Sinaf, bewaar de herinnering Aan dien voor immer doorluchtigen en befaamden dag, Toen op uw vlammenden top, In een dichte wolk verborgen de Heere Deed lichten voor de sterfelijke oogen een straal van Zijn glorie). De Christelijke traditie heeft de ge dachtenis aan de geweldige gebeurte nissen, die bij den Sinaï hebben plaats gegrepen, bewaard en aan den voet van den ruim 2000 M. hoogen bergtop, die nog heden „berg van Mozes" (djebel Moesa) heet, hebben zich monniken gevestigd, die daar een klooster heb ben gebouwd, dat gewijd is aan de Heilige Catharina. Behalve voor Joden en Christenen is de berg Sinaï ook voor de Moham medanen een gewijde plaats; zelfs zweert volgens den Koran de Profeet bij den berg Sinaï. De oudste beschrijving van een be devaart naar den berg Sinai is ons be waard gebleven in de „Peregrina- fio ad loca sancta" (pelgrims tocht naar de heilige plaatsen) van Silvia van Aquitanië, de abdis van een nonnenklooster in Zuid-Gallië. Zij leefde tegen het einde der 4de eeuw en was een zeer geleerde vrouw; in 't bijzonder had zij veel studie ge maakt van de commentaren op de Heilige Schrift. Vanuit Jeruzalem ondernam zij ver schillende bedevaarten naar de plaat sen, waaraan herinneringen uit het leven van den Heiland verbonden zijn, doch met niet minder groote voorlief de naar de tooneelen, waarheen het Oude Testament ons verplaatst. De „Peregrinatio" begitnt met het verhaal van de reis der schrijfster naar den „berg Gods". Het is een bezwaarlijke tocht, daar het terrein het gebruik van rijdieren niet toelaat, maar de berg te voet be stegen moet worden; daarenboven loopt de weg niet spiraalsgewijze naar boven, maar steil tegen den berg op. Deze schijnt uit de verte een enkele berg te zijn, maar blijkt van naderbij uit een kring van toppen te bestaan, die, hoewel elk op zichzelf hoog, kleine heuvels gelijken in vergelijking met den middelsten, op welkende majesteit Gods zelf is neergedaald bij gelegen heid van de Wetgeving. Men toont de bedevaartgangster de vallei, waarin de kinderen Israëls ge-, legerd waren in de veertig dagen, ge durende welke Mozes op den berg ver toefde en de plaats van het brandende braambosch, waaruit God tot Mozes sprak. Met groote moeite wordt de hoofd- top bereikt. Toch, zoo zegt Silvia, voelde ik de vermoeienis niet, en wel daarom, om dat ik zag, dat de begeerte, die ik koesterde, op Gods bevel werd ver vuld. Boven op den top bevond zich een kleine kerk en tegen de helling lagen kloosters, waarvan de monniken haar den weg wezen en bij 't vertrek gast- geschenken meegaven, in den vorm van ooft, aan den voet van den berg gekweekt. Van den hoogsten top, zoo luidt het verhaal verder, aanschouwt de schrijf ster Egypte, Palestina, de Roode Zee, de zee van Alexandrië en de landen der Saracenen, die in oneindige uit gestrektheid aan haar voeten lagen. Het reisverhaal van Silvia heeft wei nig waarde om te trachten zich daar uit een denkbeeld te vormen van de plaatselijke gesteldheid der landstre ken die zij beschrijft. De hoofdzaak is voor haar niet het schoone of indrukwekkende der na- tuurtooneelen, doch de heilige herin neringen, die aan de plaatsen, die zij bezocht, verbonden zijn. Telkenmale spreekt zij haar dank baarheid aan God uit, Die haar in de gelegenheid heeft gesteld, dit alles te aanschouwen. In ons volgend artikel hopen wij na der op de vraag, welke top van hef Sinaï-schiereiland de berg der wetge ving is, in te gaan. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Lemmer, S. Ybema, te Hijkersmilde. Aangenomen: Naar Beilen, O. S. Jellema, te Davos (Zwitserland). Bedankt: Voor Doorn, C. J. Schweit zer, te Workum. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Noord-Scharwoude, cand. A. Dragt J.Hzn. te Rotterdam. Te Breda, A. G. Wolf, te 's-Graveland. Aangenomen: Naar Ternaard, cand. Y. Nauta, te Terzooi. Bedankt: Voor Mussel, cand. Y. Nauta, te Terzooi. BEVESTIGING, INTREDE. AFSCHEID. Ds. H. W. J. C. Hanselaar, die naar Rij- perkerk vertrekt, nam Zondag afscheid van de Ned. Herv. Gemeente van Zeven bergen met een predikatie over 2 Thess. 2 vers 15, eerste gedeelte. Aan het einde hadden de gebruikelijke toespraken plaats. bs. D. P. Kalkman, die het beroep naar Moordrecht aannam, preekte Zon dagavond voor de Geref. Kerk van Krim pen a. d. Lek zijn afscheid met Filip. 2 14—16. Aan het einde werd Ds. Kalkman toe gesproken door ouderl. H. de Graaf, na mens den Kerkeraad; door Ds. J. Hoek stra van Schoonhoven namens de classis Gouda; door Ds. P. Roos van Lekkerkerk namens de kerken in den omtrek; en door den oud-ouderling A. Groenveld, van Rot terdam. Toegezongen werden Ps. 121 4, Ps. 134 4 en Ps. 811. Velen hebb.-n ten slotte van Ds. Kalkman en familie af scheid genomen. Cand. H. E. Touw, van Utrecht, deed Zondag j.l., na bevestiging door Ds. D. Tromp, van Heerlen, met Jeremia 1 10, zijn intrede als predikant bij de Ned. Herv. Gemeente van Kage met een predikatie over Ex. 3 5. Aan de hcndopleggirg nam met den bevestiger deel Ds. W. G. Krij- kamp, van Sassenheim. Toegezongen werd Psalm 134 vers 3. JUBILEA. Ds. J. A. van Boven, predikant der Ned. Herv. Gemeente te Hoevelaken, hoopt op 15 September a.s. den dag te herdenken, waarop hij voor 50 jaar te Bleskensgraaf het predikambt aanvaardde. De a.s. jubilaris stond achtereenvolgens te Bleskensgraaf, van 1878 tot 1881, te Klaaswaal, van 1881 tot 1882, te Souburg, van 1882 tot 1889; te Bergambacht, van 1889 tot 1891; te Ede, van 1891 tot 1897; te Oud-Beijerland, van 1897 tot, 1902; te Kesteren, van 1902 tot 1906; te Barneveld, van 1906 tot 1914 en te Ede van 1914 tot 1927. Sedert 14 Juni van het vorig jaar dient Ds. van Boven, die praetor is van den Ring Wageningen, zijn tegenwoordige Ge meente. Ds. J. Goslinga, predikant der Ned. Herv. Gemeente te Utrecht, hoopt 20 Sep. den dag te herdenken, waarop hij voor 25 jaar te Haarlo het predikambt aanvaard de. Van 1907 tot 1909 stond h" te Moerca- pelle en van 1909 tot 1912 te Leerdam. Den 16en Maart leed Ds. Goslinga zijn intrede te Utrecht. Hij heeft dus straks 16Yi jaar de gemeente te Utrecht gediend. Als lid van het college van Regenten der Hervormde Gemeentescholen heeft Ds. Goslinga gedurende onderscheidene jaren zijn krachten geschonken aan het vanwe ge de Ned. Herv. Gemeente gegeven Chr. Onderwijs. In zijn ambtelijk werk, dat hij verricht met grooten ernst en met nauwgezetheid, wordt hij zeer gewaardeerd door de Ge meenteleden in zijn wijk. Bij zijn prediking, bijbellezingen, bij zijn herderlijk werk en zijn ziekenbezoek komt dat telkens uit. Ds. T. G. van Reeuwijk, die 5 Febr. 1.1. zijn intrede deed bij de Ned. Herv. Ge meente van Amsterdam, hoopt 13 Septem ber a.s. zijn 25-jarige ambtsbediening te herdenken. Hij aanvaardde het ambt te Mijnsheerenland, waar hij 4 jaar arbeid de. Daarna stond hij niet minder dan 12 jaren te Oosthem en vervolgens heeft hij de Gemeente van Hillegersberg geduren de 9 jaren gediend. De a.s. jubilaris wenscht het feit alleen in intiemen familiekring te herdenken. Ds. W. H. OOSTEN, t Gisternacht is na een zeer korte en ern stige ongesteldheid in den ouderdom van 64 jaren te Scheveningen overleden Ds. W. H. Oosten, emeritus-predikant van de Ge ref. Kerk aldaar. Ds. Oosten werd 10 Maart 1864 te Am sterdam geboren, opgeleid aan de Theolo gische School te Kampen, die in hem steeds een krachtig voorstander mocht vinden, werd hij in 1890 candidaat, om 26 October van dat jaar te Middelburg zijn intrede te doen. Na 7 jaren vertrok Ds. Oosten naar Enkhuizen, om in 1905 te Scheveningen zijn intrede te doen. Vooral in Middelburg en Enkhuizen deed Ds. Oosten zich op politiek gebied gelden. In Enkhuizen richtte Ds. Oosten het nog be staande tweemaal per week verschijnende anti-revolutionaire orgaan De Vrije West- Fries op, welk blad hij 7 jaren redigeerde. Ook was hij voorzitter van de Centrale Anti-revolutionaire Kiesvereeniging. Te Scheveningen had het werk der Evangelisatie vooral de aandacht van Ds. Oosten. Hij gaf zich aan het werk van Zondagsschool en Strandzending en ar beidde er onder de militairen. Als vice- voorzitter van Bethsaida, vereeniging tot Ondersteuning van den Arbeid onder de Visschers, bracht hij bij herhaling enkele weken te Lerwick door, ter behartiging van de geestelijke belangen der daar ver toevende zeelieden. De vereeniging, waarvan de Chr. HJ3.S. in de residentie uitgaat, diende Ds. Oos ten als bestuurslid en secretaris. Van de Commissie van Advies van het hoofdbe stuur van het Geref. Tractaatgenootschap Filippus was Ds. Oosten eveneens lid. Reeds 29 jaren redigeerde Ds. Oosten de Scheurkalender Uit de Fonteinen des Heils, die jaarlijks in ruim 25.000 gezin nen komt. In alle plaatsen, waar Ds. Oos ten arbeidde, zag hij een nieuw en grooter kerkgebouw verrijzen. In Scheveningen was dit zelfs driemaal het geval. 26 October 1925 nam Ds. Oosten in de Bethelkerk te Scheveningen afscheid van zijn gemeente met een predicatie over 1 Joh. 2 28. Op die dag vierde hij tevens zijn 35-jarige ambtsbediening. ALG. SYNODE DER NED. HERV. KERK. Achttiende zitting. In deze zitting wordt de eind-redactie (rapporteur de heer Picard) vastgesteld van de voorloopig aangenomen wijzigin gen van art. 3 al. 1 Regl. Vacatures, artt. 27 en 60 (idem) en art. 16 Regl. Kerkera den, welke betrekking hebben op den z.g. Ligger van het Predikantstraktement, waarvan wij in ons verslag van de 16e zit ting hebben melding gemaakt. In den toen tevens medegedeelden tekst dier wijzigin gen, welke in de 17e zitting nog nader werden besproken, zijn eenige redactie veranderingen aangebracht. Een belangrijk rapport van den heer Pi card over een voorstel van mr. Stoop en eenige andere rechtsgeleerden, tot wijzi ging van art. 2 Algemeen Reglement, dat door tusschenkomst van de Alg. Synodale Commissie was ingekomen, leidt tot de conclusie, dat voorstel te verwerpen. Ech ter wordt, op voorstel van den heer Bloem besloten deze zaak ter nadere overweging opnieuw in handen van de Alg. Synodale Commissie te stellen. Dezelfde rapporteur behandelt een voor stel van de heeren Idenburg c.s., inge diend in de 2e zitting, om in art. 14, 6e van het regl. op de kerkeraden de bepa ling op te nemen, dat de kerkeraden der Waalsche en Presbyteriaansch-Engelsche gemeenten geen andere personen (op in gediende attestatie) als lidmaten zullen erkennen, dan die tevoren reeds lidmaat waren van Waalsche of Presbyteriaansch- Engelsche gemeenten. Sommige leden der rapporteerende «ommissie willen deze be paling verwerpen; anderen willen in de thans vigeerende bepaling in genoemd ar tikel het woord „bevoegd" veranderen in „verplicht". De synode besluit evenwel, het artikel ongewijzigd te laten. Nu worden eenige rapporten, handelend over consideratiën, in behandeling geno men. Allereerst dat van den heer Locher over het voorloopig aangenomen voorstel van de z.g. groote synode. Vier leden van de rapporteerende commissie waren van oordeel, dat de meening der kerk (in het rapport uitvoerig medegedeeld) over het beginsel der groote Synode niet zuiver kan worden gekend. Immers blijkt uit de consideraties, dat velen het werk der re organisatie-commissie willen afwachten, terwijl anderen het voorstel verwerpen, om de daaraan klevende gebreken, waar onder het om de twee jaar samenkomen dier Synode het zwaarste moet worden geacht. De rapporteerende commissie heeft goede nota genomen van de mededeeling der reorganisatie-commissie, dat zij bij haar arbeid wil uitgaan van het beginsel der groote Synode. Daarom willen vier leden de beslissing zien uitgesteld tot de voorstellen dier commissie zijn ingeko men. Naar him gevóélen mag de arbeid dier commissie niet worden belemmerd door een onzuivere beginsel-uitspraak, hetgeen zou gebeuren, indien het aanhan gige wetsvoorstel zonder meer werd ver worpen. Een lid der commissie wenscht dit laat ste, omdat hij principieel tegenover de z.g. groote Synode staat, met verwijzing naar de bezwaren in 1923 (Hand. bl. 191) uitge sproken. Met 15 tegen 4 stemmen aanvaardt de synode de conclusie der 4 leden. Derhalve besluit zij, le te verklaren, dat het onge- wenscht is, thans de principieele en tech nische behandeling van de voorloopig aangenomen Reglements-wijzigingen be treffende de Groote Synode voort te zet ten, daar zij het juist acht, deze materie te behandelen bij hetgeen de reorganisa tie-commissie te berde zal brengen; 2e. op grond van voorgaande verklaring de wijzigingen niet definitief vast te stellen. Nu volgt de voorloopig aangenomen wijziging in art. 11 al. 1 Regl. Kerkeraden welke betrekking heeft op de bevestiging van nieuw benoemde kerkeraadsleden, waarover de heer van Zwet rapporteert. De wijziging wordt, gehoord de conside ratiën verworpen en aangenomen wordt een voorstel van den heer Bloem, om in de vigeerde alinea (Art. 11 a. 1) de laatste zinsnede te doen vervallen. Hiervan wordt vervolgens dadelijk de eindredactie gege ven, zoodat de kerk ditmaal zal worden gehoord over de weglating van de woor den: „Zij gaat gepaard met de bevestiging der nieuw benoemden". De consideratiën over de schrapping in art. 41 Regl. vacaturen en de toevoeging in art. 67 van dat Reglement (betreffende de „handoplegging") leiden de commissie ad hoe tot het voorstel, Art. 41 Regl. va caturen in den bestaanden vorm te hand haven, en tevens in art. 67 als 4e aliena op te nemen die zelfde bepalingen, welke thans onder A B. en C in Art. 41 voorko men. Deze conclusie wordt door de syno de aanvaard, zoodat deze wijziging aan de hoofdelijke stemming der Provinciale kerkbesturen zal worden onderworpen. De heer Locher rapporteert over de zes de consideratie betreffende het vervangen van de woorden „streven naar heiligma king" in de tweede belijdenisvraag (Art. 39 Regl. G. O.) door de woorden: „de hei ligmaking na te jagen". Deze voorloopig aangenomen wijziging wordt thans met 12 tegen 7 stemmen ver worpen, overeenkomstig de conclusie AAN HET ZOEKUCHT. j Leiden, 8 Augustus 1928. Naar ik hoor, zal Maandag onze wethouder van Onderwijs op het slap pe koord komen. Natuurlijk zal het voorstel van B. en W. tot opheffing (één definitief en direct andere geleidelijk) van lage re scholen, feilen tegenstand ont moeten. Dat is begrijpelijk, dat is te verde digen, dat stemt tot dank, ook van el- ken voorstander van bijzonder onder wijs. Immers dan spreekt daaruit nog liefde voor het onderwijs als zoodanig al is die liefde dan ook niet onver mengd. Maai* dat in steden met sterke uit breiding, juist door de geboorten, nog geen kinderen genoeg zijn om de open bare scholen in stand te houden, is wel teekenend. In de kringen, waar men de liefde voor de openbare school vindt, wor den slechts weinig kinderen gevonden. Is dat ook niet een vingerwijzing? Komt dit punt ook Maandag te spra ke? OBSERVATOR. BB—Ill HU inilimilMUUMi van de meerderheid der rapporteerende commissie. Nu volgen eenige rapporten van den heer Tammens over aangelegenheden be treffende het Reglement op de predikants traktementen. Het eene betreft een ver zoek van den Raad van Beheer om te worden voorgelicht over de vraag, hoe, in overeenstemming met art. 2 Alg. Regle ment, de telling van de leden der gemeen ten moet geschieden, bepaaldelijk met het oog op de toepassing van Artt. 1 en 2 Regl. Predtt. en in verband met de berekening van de bijdrage van elke gemeente. De rapporteur is van oordeel, dat de Raad van Beheer bij de telling van hen, die door geboorte uit Hervormde ouders, of door overgang hunner ouders tot de Her vormde Kerk, niet verder terug moet gaan dan tot de laatste generatie, zoodat zij, wier ouders zijn gedoopt, of tot de Her vormde Kerk zijn overgegaan, moeten worden medegeteld. Het tweede rapport betreft een voorstel van den heer P. Bruining te Krommenie- dijk, tot wijziging van eenige artikelen in het Reglement op de Predtt. Overeenkom stig de conclusie besluit de Synode op dit voorstel niet in te gaan. Ten slotte behandelt de heer van Paas- sen een voorstel van de h.h. Tammens en Pols tot invoeging in art. la van genoemd Reglement van het woord „zuiver" bij de vermelding van de bedragen welke in dat artikel zijn vastgesteld. Ook dit voorstel kan in de Synode geen meerderheid verkrijgen. TEGEN DEN GODSDIENST. De Sovjet-regeering heeft aan alle pae- dagogische faculteiten en instituten en aan cursussen voor het kweeken van on derwijzers voorgeschreven, toezicht uit te oefenen op de paedagogen en hun atheïs tische actie. De docenten aan de paedago- gische faculteiten en de kweekscholen voor onderwijzers moeten hun leerlingen de overtuiging bijbrengen, dat zij geen godsdienstig-neutrale opleiding aan de kinderen moeten geven, maar een atheïs tische opleiding, dat zij de kinderen in een anti-godsdienstigen geest moeten op voeden. Uit het Sociale Leven. EEN DREIGEND CONFLICT BIJ DEN BOUW VAN DE NIEUWE SLUIS TE IJMUIDEN. De Centrale Bond van transportarbei ders, heeft aan de firma Den Breejen van den Bout, aanneemster van den bouw van de nieuwe sluis te IJmuiden, aan wie een herziening van de loonen en arbeidsvoor waarden is verzocht, een ultimatum ge zonden, waarin antwoord vóór of op a.s. Vrijdag werd gevorderd. Is vóór of op dien datum geen bevrediging van de ge stelde eischen verkregen, dan zal een vergadering van het personeel as. Zon dag overwegen, voor dit bedrijf de staking te proclameeren. Er zijn meer dan 100 ar beiders bij betrokken. FEUILLETON. EINDELIJK VREDE. 44) o Van Eekhuyzen sloeg zijn vriend aandachtig gade, en merkte met dui- velsch genoegen op, hoe diens gelaat meer en meer belangstelling begon te vertoonen. „Nu, oi nooit!" dacht Van Eekhuyzen bij zichzelven. Hij liet niet na, in de pauzes hem goed van whisky-soda te voorzien. En Frank dronk gretig. Als dokter kende hij zeer goed de schadelijke werking van den alcohol op het lichaam. Hij was dan ook een ernstig voorstander van de drankbestrijding. Slechts zeer zel den maakte hij gebruik van drank, en Van Eekhuyzen wist dit. Daarom was deze niet weinig verrast, dat zijn col lega dezen avond zoo gemakkelijk over te halen was. Frank was zichzelf niet. De opwin ding waarin hij verkeerde, bracht hem reeds in een soort van roes, waar in hij zich geen rekenschap gaf van zijn handelingen. Afleiding wilde hij, na al het onaangename, dat hem zoo kregelig en driftig gemaakt had. En meer en meer begonnen e.- ge voelens in hem te ontwaken, die hem tot nu toe vreemd waren geweest. Van Eekhuyzen had zijn vriend nog nooit zoo spraakzaam en zoo jolig gezien. De uitvoering was afgeloopen. Druk pratend en lachend verwijderden de groepjes zich. Een paar meisjes in op zichtige kleeding, die Van Eekhuyzen bij het verlaten van het gebouw had aangesproken' voegden zich bij hen, en spoedig waren- ze druk in gesprek, afgewisseld door allerlei dubbelzinni ge aardigheden van Van Eekhuyzen. „Nu moet ik het heel slim aanleg gen", dacht deze bij zichzelf. „Ik ge loof, dat ik nu een prachtige kans heb. Maar deze zullen hem te uitgelaten zijn. Dat blondje, dat is juist iets voor hem. Zoo'n preutsch, klein ding, maar dat in 't eind toch toegeeft." Waarheen ze hem brachten, Frank vroeg er niet naar. Hij dacht niet in deze oogenblikken. Hij scheen als be dwelmd, en liet zich meeslepen. Spoedig zaten ze samen in een hel verlichte vcDrgalerij. Verscheidene meisjes zaten daar met heeren te schertsen., onder het gebruik van drank. Het waren meest allen Indische meisjes, uitgelaten en vrijpostig. Eén was er, die dadelijk Franks aandacht trok, die nog niet zoo goed thuis scheen te zijn in deze omgeving. Haar fijn, bleek gezichtje, met de groote, diepe blauwe oogen, het blanke voor hoofd, omkra.ist door blonde krulle tjes, het stak alles zoo af bij de an dere, vaak twijfelachtige schoonhe den. Ze keek telkens zenuwachtig rond, en sloeg dan weer de oogen neer, wanneer ze merkte, dat iemand naar haar keek. Arme wees! door armoede en slechte vriendinnen nog pas kort op dezen weg gekomen, Frank vermoedde iets van hare geschiedenis, en brandde van verlangen, om baar eens alleen te spreken. Van Eekhuyzen, die elke beweging van zijn gelaat gadesloeg, had dit al dadelijk opgemerkt. „Kom, blond je!" zeide hij tot het meisje, „het is hier veel te druk voor je. Ik weet een gezellig kamertje, waar we heel op ons gemak kunnen praten." Hij legde hare hand op zijn arm, en gedwee als een lam volgde zij hem. Frank meen de echter tranen in hare oogen op te merken. „Kom je mee. Van Ende?" vroeg Van Eekhuyzen, als in het voor- biigaan zijn collega opmerkende. Frank gaf maar al te gaarne aan deze uitnoodiging gehoor; en Van Eekhuyzen, die het huis goed scheen te kennen, ging hem voor met het blondje aan zijn arm, de lange, breede gang door., naar een afgelegen achter- vertrekje. Na zich een poosje met het meisje te hebben bezig gehouden, en allerlei flauwe aardigheden te hebben uitgekraamd, verliet hij het vertrek met de woorden: Nu adieu, blondje! ik kom je zoo meteen halen Het meisje had het hoofd afgewend en Frank kon haar korte, hijgend^ ademhaling duidelijk hooren. Hij wendde zich tot haar en zeide zacht; „Mijn arm kind, hoe kom je in deze omgeving?" Hij boog zich voorover om haar be ter in het gezicht te zien, en zag de eene traan na de andere op haar kleedje druppelen. Een onverklaarbaar gevoel maakte zich van hem meester. Zacht schoof hij zijn stoel meer naar haar toe, sloeg zijn arm om het be vende kind en trok haar hoofd op zijn schouder. „Arm angstig vogeltje", fluisterde hij, en kuste de betraande oogen nog eens en nog eens. HOOFDSTUK XXVIII. Het was lang na middernacht, toen Frank van Ende het huis der schan de ontvlood. Ja, ontvlood, als een mis dadiger. Gebrandmerkt door zijn eigen geweten. Hij, de ingetogen man van zedelijkheid, die anderen streng had veroordeeld. Hij was gevallen, diep gevallen! De maan scheen betooverend schoon maar die reine stralen schenen hem in de ziel te branden. Waarheen, o, waarheen met dezen verpletterenden last van schande en schuld? Hij zou Ruth nooit meer on der de oogen durven komen. Hij zou haar reinen blik niet kunnen verdra gen. Ze zou alles op zijn gezicht lezen en zich met verachting afwenden van haar broer, in wien ze altijd een ide aal van zedelijkheid en reinheid had gezien. Langzaam en doelloos dwaalde hij voort, in de schaduw der hooge hoo rnen langs de gracht. Het was nu stil in de stad. Alle le ven scheen verstomd. Zou hij niet het beste doen, een ein de aan zijn leven te maken? Een sprong en het water, dat schitterde in het heldere maanlicht, zou zich voor altijd boven hem sluiten. Niemand zou vermoeden, dat dokter Van Ende zelfmoord had gepleegd. Ruth zou denken, dat hem een onge luk was overkomen, dat op noodlot tige wijze een einde aan zijn leven ge maakt had. Het zou een zware slag voor haar zijn; maar haar geloof en kalme berusting zouden haar helpen dien te dragen. 1 Ja, dat was het beste. Dan was al les uit. Waartoe diende toch ook dat leven, een aaneenschakeling als het was van lijden en moeite en teleur stellingen en slechtheid! Maar op dit oogenblik maakte een onuitsprekelijk verlangen zich van hem meester naar die heilige, stille plek, daar ginds op het kerkhof. Nog eenmaal dat graf zien, nog eenmaal zich verdiepen in die folterende, en toch zoo zoete smart én dan vaar wel leven! vaarwel Ruth! vaarwel al- lesl (Wordt vorvdgdj.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5