OPENLUCHTMEETING TE LEIDERDORP. REFERATEN VAN DE HEEREN PROF. DR. J. WATERINK VAN AMSTERDAM EN J. SCHOUTEN VAN ROTTERDAM Dr. GISPEN VAN HAZERSWOUDE SPREEKT EEN OPENINGS- EN SLOTWOORD EEN WAAR ZONNEFEEST. Zooals we in 't kort reeds meldden, is gisteren op een stuk zonbeschenen weiland van het landgoed „Doeshof" te Leiderdorp een openluchtmeeting grehouden, uitgaande van de Jonge- lings- en Meisjesvereenigingen op Geref. grondslag te Hazerswoude, Kou dekerk en- Leiderdorp. Uit den geheelen wijden omtrek, van Alphen, van Sassenheim, van Kat wijk, van Leiden, en natuurlijk ook van Hazerswoude en Koudekerk wa9 men gekomen om de openluchtmee ting bij te wonen. Het was een waar zonnefeest. Heel den middag i9 de zon geen oogènblik verdwenen en een frisch windje zorg de ervoor, dat de felheid van haar stralen getemperd werd. De Chr. muziekvereeniging „Devo te" (Directeur de heer Noordanus) zorgde voor opgewekte muziek voor den aanvang en in de pauzen. Het was een verkwikking overal jonge menschen te zien met vroolijke gezichten, die slechts verstilden onder den ernst der redevoeringen en daar- tusschen de meer bedaagden, die kwa men meevieren het feest van de jonk heid en blij waren om de blijheid van anderen. Na de bijzonderheden, die we gis teren reeds mededeelden kunnen we reeds dadelijk met de opening van de samenkomst beginnen. De bijeenkomst 9tond onder leiding van Dr. W. H. Gispen W. Hz. van Ha zerswoude, die de meeting opende met het laten zingen van Psalm 19 vs. 1 en voorging in gebed. Openingswoord van Ds. Gispen. In zijn openingswoord heette spr. de sprekers voor dezen middag, de heeren Prof. Waterink en Schouten en verder alle aanwezigen hartelijk welkom om daarna mededeeling te doen van een telegram van Ds. Dijk van Woudsend, beroepen predikant te Leiderdorp, inhoudende den wensch, dat deze meeting zal medewerken tot opbloei van het Geref. Jeugdleven. Spr. wees er vervolgens op, dat er sommiee menschen zijn, die zeggen, dat openluchtsamenkomsten bijna geen nut hebben. In verband hiermede herinnerde de spr. er aan, dat de Joodsche uitleggers achter de woorden van Bileam, die hij sprak in de openluchtmeeting met Balak, een geheime vloek zoeken. Zoo zeggen ze b.v., dat Bileam be doelde toen hij zei: „Gezegend zijn uwe tenten, o Israël, dat die tenten gezegend waren, omdat de Joden zoo gemakkelijk bij elkander konden bin nen zien en er daardoor conflicten kwamen. Verder lezen we in den Bijbel, dat t een teeken van nederlaag was, als de Joden zich terugtrokken in hunne tenten. Dit neemt echter niet weg, dat het figuurlijk gesproken heel goed is, wanneer de Jeugd veel in eigen tent werkt, hoewel het toch ook niet goed zou zijn. als er geen verband was tus- schen de Meisjes- en Jongelingsver- eenigingen van de verschillende plaat sen en wanneer er dan menschen zijn, die zeggen, dat een meeting slechts vuurwerk is, waarvan den anderen dag slechts de stokjes te vinden zijn, dan wijst spr. hun slechts op het pro gramma, dat andere dingen belooft en op de schoone Bondsdagen, onlangs in Scheveningen en Rotterdam gehouden Spr. besluit met den wensch, dat met het voedsel, dat hier opgedaan wordt, de kampvuren bij de tenten weer zullen kunnen worden aange wakkerd en geeft daarna het woord aan Prof. Dr. Waterink, hoogleeraar aan de V. U. te Amsterdam. FEUILLETON. EINDELIJK VREDE. 21) —o- O ik begrijp niet, hoe ik toen zóó heb kunnen spreken!"' Tilde was van haar voetenbankje opgestaan, en keek met groote, ern stige oogen haar moeder aan. „O mama!" riep ze uit, „en toen werd de dokter heelemaa) bedroefd. Ik zei. dat hij niet boos op God mocht zijn; want juffrouw Helena had im mers God lief! Juffrouw Ruth zegt het. En ik zei, dat juffrouw Helena nu In den mooien hemel is. bij den Heven Heer. Hoe kan de dokter nu boos zijn op God! En toen stond hij In eens op; misschien was hij boos op mij; maar ik zag allemaal tranen in zijn oogen. En hij ging weg, en kwam niet meer tertig". „Ruth zei, dat hij zeker naar het kerkhof was gegaan. Het was al hee lemaa] donker; maar hij heeft door den opzichter van het kerkhof een tweeden sleutel laten maken, dien hij altijd bij zich draagt; en ftuth zegt, dat hij 's avonds dikwijls uren lang bij het graf van zijn aanstaande is. O kon die arme dokter ook maar gelooven] Ik heb toch zoo'n diep me delijden met hem!" „Arme man!" zeide mevrouw Vel- <?er9 met een diepen zucht. „En hij is Referaat van Prof. Waterink. Prof. Waterink, met applaus op het spreekgestoelte begroet, had tot on derwerp gekozen: „Liefde en Critiek". Spr. begint met te zeggen, dat cri tiek een artikel is, dat er goed in gaat. Alles critiseert men. Er is cri tiek op den dominee, op de ouderlin gen en diakenen, op de school, op de krant, op de politieke leiding, op de leiders van het sociale leven, op dege nen die veraf zijn, zooals Nobile aan de Pool, op het dienstmeisje enz.. Als je niet becritiseert ben je niets. Critiek is zoo gemakkelijk volgens de beweringen van de massa. Maar in derdaad is critiek toch zoo verbazend moeilijk. Critiek is in den grond van de zaak een zaak onderscheiden. Cri- tische handelingen op een tastbaar element vindt men nog al moeilijk. Bijvoorbeeld een varken uit elkaar ha len is niet ieders werk. Dat is toch 'n critische handeling met een varkens- lijk. Met becritiseert echter wel zon der moeite een dominee of een preek, met andere woorden met geestelijke elementen vinden we het makkelijker. Hoe staat het met de tegenwoordige liefde, met de liefde van het hart, met de liefde die voortkomt uit het moe ten, uit het gedreven worden. Er is veel armoede aan zulke liefde. Liefde beteekent altijd wijding en offer, ech ter geen verschrompeling, maar een groot worden door het klein worden heen Onze tijd, rijk aan zekere critiek en arm aan liefde, moet zich bezinnen over het wezen van de critiek. Wij moeten beginnen met datgene, waar over wij critiseeren heel dicht bij ons te halen. Voor critiek is noodig bin ding. Wie heeft het recht om te cri tiseeren over iets, waar hij niets voor voelt. Als er liefde is, zal men van zelf gaan critiseeren. Dat is een bewijs van meeleven met den of het geliefde, omdat men het voorwerp van de lief de liefst zoo volmaakt mogelijk ziet. Liefde heeft èn een persoonlijke èn een zakelijke kant. De Moeder betrekt haar liefde voor haar kind op haar idealen voor zichzelf en voor dat kind, en waar dat nu zoo is, zal de critiek der liefde altijd zoo zijn, dat er een band komt tusschen zaken en personen De persoon staat tegen den achter grond van idealen. Liefde is ook niet mogelijk zonder wet. God geeft Zijn wet als wet van orde, dat is van liefde, opdat wij kun nen vinden de rechte baan naar om hoog. Wanneer Vader en Moeder geen wet geven in hun gezin, hebben ze hun kind niet lief. Waneer alzoo wet en liefde aan el kander gebonden zijn, dan zijn dus ook critiek en wet aan elkander ge bonden. Kritiek zonder kennis en zon der band aan de wet is geen echte critiek. Dit is een van de dwaasheden van onzen tijd, dat men critiseert naar alle kanten, zonder iets van het voor werp, dat men becritiseert te weten. Spr. noemt daarvan enkele voor beelden en wijst er op, dat dit niet enkele feiten zijn, maar dat dit een houding is, de houding: leve de cri tiek! Deze houding is verwant met de typische strooming der opvoedkun dige richting, die zegt, dat, om op gevoed te worden, men heelemaal niet moet opvoeden. Uit den chaos zal wel weer een nieuwe kosmos komen. De zucht naar critiek wordt geboren uit het feit, dat men eigen onwetend heid wil bedekken. Uit onze critische houding blijkt ook dikwijls liefdeloos heid en critiek heeft juist zonder lief de geen bestaansrecht. De critiek der liefde is een teer, ootmoedig, wijs en probeert op te bouwen. Hoe kastijdt God? Naar Zich toe, onze grootste weldoener. O moge God zijn oogen openen, en hem troosten! We moeten veel voor hem bidden, Manda. Kijk, ik las zooeven dit vers, en het deed mij aan hem denken". En ze nam het boek op, dat op haar schoot lag, en las: „Deze aarde is schoon, maar o zoo treurig! Nog blauwt de berg, nog lacht het groen; Nog kleedt het veld zich even keurig In 't wonderschoone feestfestoen. Maar een schaduw hangt over die lachende velden; En een spooksel waart tusschen die heuvelen rond; En natuur, in haar prachtgewaad, kan het vermelden, Hoe haar sluier bedekt menig gapende wond. Daar, waar de schoonste bloemen bloeien. Daar gaapt het graf van wie gij mint; Verdelgingsstormen zullen loeien. Waar liefde's droom nog pas begint, 't Is als kronkelt mijn weg door de doodsvallei henen; Nu reeds huivert de doodsschrik mijne aderen door: En bij 't schoon der natuur moet ik de aandacht steeds leenen Aan den snerpenden wanklank in mijn oor. zoodat die geslagen wordt in Zijn ar men terug komt. Zoo moeten wij cri tiseeren, dat de binding er komt. Wanneer we liefhebben, dan wordt de critiek ootmoedig. Dan blijft ons ik er uit weg. Dan blijven wij zelf op den achtergrond. De critiek der liefde is uitermate paedagogisch. De echte critiek moet het hart passeeren en er eerst uit voortkomen, als we dit hart onderzocht hebben. Waar het zoo is begint de critiek bij ons zelf en worden we zwak in woorden en daden misschien, maar machtig in de liefde en daarna ook machtig in de critiek. Op deze rede volgde een dankbaar applaus. Nadat vervolgens gezongen was Ps. 105 vs. 1 en 3, werd ongeveer een half uur pauz» gehouden en daarna be trad de heer J. Schouten van Rotter dam, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, hartelijk toegejuicht, het spreekgestoelte om te spreken over: „Kennis en Liefde". Rede J. Schouten. Spr. begon met te zeggen, dat, wan neer hij zich indenkt het verschil tus- schen vroeger, toen hij zelf de J. V. bezocht en nu, in zijn tijd op menige plaats en in menige kring de belang stelling nog moest veroverd worden, terwijl er thans sprake is van een overmaat van belangstelling. Waarvan is dat het g**jlg? Niet alleen is door de historie van den arbeid van de Jeugdvereenigingen de belangstelling voor dien arbeid zeer algemeen geworden, maar boven dien is er het verschijnsel, dat de lei ders van de levensbeweging zich in de eerste plaats wenden tot het opko mend geslacht en dit hangt weer sa men met het feit, dat er een algemeen levensverschijnsel op den voorgrond is getreden. Er bestaat een onderscheid tusschen degenen, die snel vooruit willen en degenen, die sterk behoudend zijn. De volwassen mensch hangt in den regel aan hetgeen hij reeds bereikte en zou dit, zoo eenigszins mogelijk, gehand haafd willen zien, terwijl de jeugdige mensch, die nog werkt voor het ide aal er meer behoefte aan heeft van de plaats waar hij staat zoo spoedig mogelijk weg te gaan. Dit is het onderscheid tusschen het zijnde en het wordende, en dit onder scheid groeit dikwijls uit tot strijd, tot conflicten. Dat ziet men reeds in het natuurlijke, in het maatschappe lijke, maar ook in het geestelijk-zede lijk leven. Het zijnde zegt: Laat ons de zaak op denzelfden voet voortzetten; het wordende: Laat ons rekening houden met al wat verandert. Ook in Geref. kring hebben we met dit verschijnsel te maken. Alleen waar het leven inderdaad gerefor meerd is, ziet men niet de tegenstel ling, het conflict. De volwassene is met duizende- banden aan de histo rie gebonden, de jeugd niet. Hoe wordt dan het conflict voorko men? Als er bij beiden gevonden wordt kennis en liefde. Een gereformeerd vrouw en man kunnen nooit 't stand punt innemen, dat alleen het zijnde goed is. Wie waarlijk gereformeerd is, weet dat alles voorwerp van reformatie moet zijn, dat altijd moet blijven ont wikkeling, groei. Al degenen die dat weten van het geslacht, dat het zijnde vertegenwoordigt, zijn uitstekend ge schikt om de jeugd te lelden. De jeugdigen hebben noodig zich vijand te toonen van het radicalisme, dat hierin bestaat: Wij hebben met 't verkregene niéts van doen, maken ons los van de historie. Dit is revolutionair radicalisme, om dat wij hebben te gelooven, dat het Geref. leven van 't oogènblik ons toe gekomen is onder Gods leiding en al le vernieuwing moet zijn aanknoo ping aan het bestaande. De jeugd heeft noodig als correctie op het radicalisme de historie en het historisch gegroeide. Een van de redenen, waarom ze zonder eerbied voor het bestaande spreken, is, dat ze de historie niet kennen. Want zonder kennis van de 't Natuurschoon kan geen lichtstraal geven, Die dezen nevel wijken doet; En geen genot van t aardsche leven, Dat immer deze smart vergoedt. C mijn Koning, die eenmaal den dood hebt verwonnen l Alleen daar, van Uw kruis, straalt een licht op mij af; En nieuw leven, vol hoop, eeuwige vreugd is begonnen. Daar waar Ge eenmaal verscheent bij 't ontledigde graf!" „O mama, dat is juist zoo toepasse lijk op dokter Van Ende! Zou er geen mogelijkheied zijn om het hem te la ten lezen?" „Wel, als je 't wildet overschrijven, dan kon Tilde het hem vanmiddag ge ven, als ze hem misschien na de naai les ziet. Wat denk je ervan?" „O ja, dat zullen we doen. Tilde is juist zijn lievelingetje, nietwaar, vrouwtje?" Tilde knikte met een gewichtig ge zicht. Ze begon zichzelf waarlijk heel belangrijk te voelen, nu ze in zulk een plan werd opgenomen. En toen 's middags de naailes was afgeloopen. en de dokter thuis was ge komen, hoorde deze een zacht tikken op de deur van zijn kamer. „Binnen!" riep hij; en de heldere oogjes kwamen schuchter naar binnen gluren. „O is het mijn kleine Tilde?" zeide historie is er in den diepsten grond ook geen liefde. Dit geldt voor heel het breede leven. Ik vraag van dit eene, aldus spr., dat ge bij al uw vreugde en bij al uw werk, een breede plaats geeft aan den arbeid om te komen tot klare kennis voor hetgeen God in de historie gege ven heeft aan het Gereformeerde le ven. Als ge er mee bezig zijt, zult ge zien, hoe heerlijk dat is. Het is een groote fout dat er geen rekening ge houden wordt met hetgeen er in de 30, 40 voorgaande jaren geschied is. Telkens moeten we weer bij het a, b, c beginnen. Wat wij weten van de Ge reformeerde dogmatiek is zoo verdwij nend weinig, dat wij ons moeten af vragen of alles langs ons heen gaat. Wij dwepen te veel met 6de-rangs lectuur. Gaat weer met de bron in uw huis, aldus spr., en ploeter er op. Gij zijt, vergeleken bij ons, toen wij nog op de J. V. waren, geweldig rijk aan bronnen. Maar velen van ons ploete- den erop, de meesten van u weten niet meer wat ploeteren is. En nu zult ge wel zeggen: Je geeft ons altijd op onze kop, maar ik doe het, omdat ik het gereformeerde leven liefheb en omdat dat leven stuwende kracht noodig heeft. Wij moeten wer ken om kennis te verkrijgen. Het eeuwige leven bestaat hierin, dat wij God kennen en Hem, Dien Hij gezon den heeft. En deze kennis moet ge dragen worden door de liefde, vervuld door de liefde. Door werk tot kenni9 en zoo tot ver dieping van de liefde. Een dankbaar applaus volgde op deze rede en toen Ds. Gispen de beide sprekers bedankte voor hun mooie en diep-ware redevoeringen, werd dit applaus nog eens herhaald. Slotwoord Dr. Gispen. Ds. Gispen sprak daarop het slot woord. Spr. begon weer met zijn openings woord, n.l. met het welkom heeten van burgemeester Brug en wethouder De Bruijne van Leiderdorp en Ds. Ha9- pers van Koudekerk, die hij tevens bedankte voor hun tegenwoordigheid. Verder dankte spr. den heer C. van Egmond voor het beschikbaar stellen van zijn terrein en voor zijn gastvrij heid, de Chr. muziekvereeniging „De vote" voor haar opgewekte muziek, de pers omdat ze zoo bereidwillig alles opschreef, de cantinebaas, de rege lingscommissie, die spr. een bijzonder actief stelletje noemde en tenslotte al le aanwezigen voor hun tegenwoordig heid. Spr. sprak den wensch uit, dat van deze meeting weer nieuwe bezieling van het Geref. Jeugdleven mocht uit gegaan zijn. In aansluiting op den vorigen spre ker zou spr. thans moeten spreken over: „Kennis en critiek", en dan zou hij er op willen wijzen, dat men niet critisch mag staan tegenover de kwa liteit van de kennis hier opgedaan, maar wel tegenover de kwantiteit. Ik zou hier best een half uur over kunnen spreken, aldus spr., maar dat moet gij gelooven, want ik doe het geen minuut meer, maar geef direct het woord aan Ds. Haspers, die zich bereid verklaard heeft, deze meeting te sluiten. Ds Haspers sprak daarna een har telijk woord van dank tot Dr. Gispen voor zijn openings en slotwoord en voor zijn verdere leiding, en verzocht nog te zingen Psalm 89 vs. 8 en ging daarna voor in dankgebed. Langzaam verwijderde zich de stroom menschen van het weiland, nog even gelach en gepraat, een or kest van fietsbellen en toen keerde de rust over Leiderdorp weer. We hebben slechts zelden een open luchtmeeting meegemaakt, die zoo goed geslaagd is en daarvoor komt zeker in de eerste plaats een woord van hulde toe aan de regelingscom missie, die alles piek-fijn in orde ge bracht heeft en zich meester gemaakt heeft, na hun hoofd, als dat van den onrechtvaardigen rechter, bijna gebro ken te hebben, van een paar sprekers, zooals er slechts enkelen in Nederland zijn. Hulde! de dokter. „Wat is er, kleintje? Moet er een kies getrokken of een vinger afgezet worden?" Tilde was in een oogwenk op zijn knie geklauterd, en legde een net toe gevouwen papiertje voor hem op de schrijftafel. „Mama stuurt dit voor u, dokter. En Manda heeft het overgeschreven. Wil dokter het heusch lezen?" „Wel, wat is het dan voor moois?" En dokter Van Ende nam het papier op. „Maar ik moet gauw naar huis, dok ter!" zeide Tilde en sloeg haar armp jes om zijn hals. „Jet zei, dat ik niet lang bij u mocht blijven; want ze wacht buiten op mij, en ze heeft zoo veel huiswerk vanavond". „Nu. dan zal ik je maar niet lang ophouden, hoor! Dag mijn kleine meid! En bedank mama voor den brief"". Tilde zag het niet, hoe de oogen, die haar juist zoo vriendelijk toelachten, zich met tranen vulden, toen hij de weinige regels doorlas. Ze zag het niet, hoe Frank aan het eind droevig het hoofd schudde, terwijl hij mompelde: Als het maar was!" En toen staar de hij naar die beeltenis vóór hem met een langen, innigen blik; en een we reld van smart lag er in die oogen, en een uitdrukking van doffe wan hoop kwam er over dat jeugdige ge zicht. O wat was het leven voor hem? Een eenzame, lange, lange woes tijn! Als er een God bestond, was het Ons wordt nog verzocht mede te deelen, dat op het terrein van de mee ting gevonden zijn een portemonnaie met inhoud en een dameshandschoen, Te bekomen bij: B. M. v. d. Sijs, Dorpstraat 36, Leiderdorp. KERK EN SCHOOL, NED. HERV. KERK. Drietal: Te Beilen, H. C. J. Hoogen- dijk te Cats, O. Jellema, te Da vos en A. Wartena, te Nieuw Dordrecht. Te Hilver sum (4e pred. plaats) P. Visser, te Leme- lerveld, J. A. Raams, te Kloetinge, en J. F. van Duyne, te Zaandam. Te Kralingen (vac. N. v. d. Snoek), J. C. van Apeldoorn, te Bennekom, J. van Amstel te Putten (Veluwe), en H. Wolters, te Onstwedde. Beroepen: Te Nigtevecht, G. van Veldhuizen, cand. te Groningen. Te Schar- woude (toez.), H. Bax, cand. te 's-Graven- hage. Te Den Ham, W. J. Kolkert, te Eem- nes-Buiten. Bedankt: Voor Zevenbergen (toex.) G. Verdoes Kleijn, te Dordrecht. GEREF. KERKEN. Bercepen: Te Lieve Vrouweparochie J. H. Kroeze, te Reitsum. CHR. GEREF. KERK. Tweetal: Te Aalten, K. Bokhorst, cand. te Elburg; en A. Ponstein, cand. te Apeldoorn. GEREF. GEMEENTEN. Beroepen: Te 's-Gravenpolder, J. Fraanje, te Barneveld. EVANG. LUTH. GEM. Tweetal: Te Den Helder, Th. B. W. G. Gramberg, te Zwolle; en A. Klinken berg, te Amsterdam. BAPTISTEN GEMEENTEN. Beroepen: Te Winschoten, L. Schut, thans voorganger aldaar. JUBILEUM ^Ds. D. BINS. Heden viert Ds. D. Bins, Ned. Herv. predikant te Dordrecht, zijn zilveren ambtsjubileum. De jubilaris aanvaardde het predikambt te Ellewoutswijk, vertrok in 1918 naar Zaltbommel en kwam in 1920 in zijn tegenwoordige gemeente. Ds. J. G. KUNST, f Na een zeer smartelijk lijden is Dinsdag middag om zes uur ontslapen in den leef tijd van 54 jaar, Ds. J. G. Kunst, predi kant bij de Geref. kerk van Arnhem. In gewijden wisten reeds lang, dat Ds. Kunst aan een zeer gevreesde ziekte leed, waar van hij niet zou genezen. Ds. Kunst werd 1 Sept. 1873 te Rotter dam geboren en studeerde aan de Vrije Universiteit. In October 1899 werd de over ledene candidaat, om 8 April 1900 te Schip luiden het predikambt te aanvaarden. 15 Nov. 1903 vertrok Ds. Kunst naar Nijkerk, welke standplaats bij 19 Febr. 1911 met Barendrecht verwisselde. Sedert 10 Dec. 1916 arbeidde Ds. Kunst in Gelderlands hoofdstad, waar hij kwam als opvolger van Ds. H. Hoekstra. Met groote toewijding heeft Ds. Kunst ruim elf jaar in Arnhem gearbeid en zich er op velerlei terrein bewogen. Hij was be stuurslid van twee Chr. scholen, alsook van het Chr. Mil. Tehuis en riep aldaar een Chr. Oranjevereeniging In het leven, waarvan hij vice-voorzitter was. Ds. Kunst was ook eindredacteur van de „Geldersche Kerkbode" en medewerker aan de „Reformatie", terwijl onderschei den referaten en menige prodicatie in „Menigerlei Genade" van zijn hand het licht zagen. Voor de classis Arnhem, waarvan bij archivaris was, vervulde de overledene 'n viertal deputaatschappen, waarvan inzon derheid mag genoemd wordan zijn arbeid voor de Ned. Kerkgenootschappen in de Rijn-provincie en Wstfalen. Ook de be langen van den Zendingsarbeid der Ger. Kerken van Utrecht en Gelderland op Midden-Java werden mede door hem ver zorgd. Ds. Kunst maakte deel uit van de Gen. Synode van Utrecht (1923), die hem ook koos tot 2en scriba, van Assen (1926) en Groningen (1927). De regeering erkende zijn verdiensten door hem te benoemen tot ridder in de orde van Oranje-Nassau. De teraardebestelling van het stoffelijk dan niet wreed van Hem, om hem zóó te laten lijden? „Helena, mijn He- knal" kreunde hij, „hoe kan ik leven zonder jou?" HOOFDSTUK XII. Zou ik hem mogen bezoeken, Frank?"' „Welzeker, Ruth! Het zal den armen jongen goed doen. Hij is vreeselijk ter neergeslagen. Ik denk, dat hij het ho- pelooze van zijn toestand wel inziet". „Zal hij spoedig sterven??' „Ik denk. dat hij nog maar een paar maanden te leven heeft, niet veel meer". Is zijn vader al hij hem geweest?" „Neen, nog niet. Ik kan mij van zoo'n man nu heelemaal geen begrip vormen". „Toen ik dien laatsten avond bij hem was juist vóór ik je vroeg, of de jongen niet in 't hospitaal kon ver pleegd worden *vroeg hij zoo smee- kend: „och papa, ga toch vanavond niet uit; ik ben anders zoo alleen P En toch vertelde de oude meid mij later, dat hij weer uit was gegaan, zoodra ik weg was. En dat alleen maar om dat ellendige kaartspel! Dat schijnt hem geheel vastgeketend te hebben". „Ja, de jongen is oneindig veel he ter in 't hospitaal. Hij wordt er uit stekend verpleegd. Maar ik denk, dat hij het toch diep oelt, dat zijn vader hem zoo verwaarloosd. En dan zal hij zijn moeder ook erg missen. Hoe lang is het geleden, dat ze stierf?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5