OPENLUCHTMEETING TE LEIDERDORP.
REFERATEN VAN DE HEEREN PROF. DR. J. WATERINK
VAN AMSTERDAM EN J. SCHOUTEN VAN ROTTERDAM
Dr. GISPEN VAN HAZERSWOUDE SPREEKT
EEN OPENINGS- EN SLOTWOORD
EEN WAAR ZONNEFEEST.
Zooals we in 't kort reeds meldden,
is gisteren op een stuk zonbeschenen
weiland van het landgoed „Doeshof"
te Leiderdorp een openluchtmeeting
grehouden, uitgaande van de Jonge-
lings- en Meisjesvereenigingen op
Geref. grondslag te Hazerswoude, Kou
dekerk en- Leiderdorp.
Uit den geheelen wijden omtrek,
van Alphen, van Sassenheim, van Kat
wijk, van Leiden, en natuurlijk ook
van Hazerswoude en Koudekerk wa9
men gekomen om de openluchtmee
ting bij te wonen.
Het was een waar zonnefeest. Heel
den middag i9 de zon geen oogènblik
verdwenen en een frisch windje zorg
de ervoor, dat de felheid van haar
stralen getemperd werd.
De Chr. muziekvereeniging „Devo
te" (Directeur de heer Noordanus)
zorgde voor opgewekte muziek voor
den aanvang en in de pauzen.
Het was een verkwikking overal
jonge menschen te zien met vroolijke
gezichten, die slechts verstilden onder
den ernst der redevoeringen en daar-
tusschen de meer bedaagden, die kwa
men meevieren het feest van de jonk
heid en blij waren om de blijheid van
anderen.
Na de bijzonderheden, die we gis
teren reeds mededeelden kunnen we
reeds dadelijk met de opening van de
samenkomst beginnen.
De bijeenkomst 9tond onder leiding
van Dr. W. H. Gispen W. Hz. van Ha
zerswoude, die de meeting opende met
het laten zingen van Psalm 19 vs. 1
en voorging in gebed.
Openingswoord van Ds. Gispen.
In zijn openingswoord heette spr.
de sprekers voor dezen middag, de
heeren Prof. Waterink en Schouten
en verder alle aanwezigen hartelijk
welkom om daarna mededeeling te
doen van een telegram van Ds. Dijk
van Woudsend, beroepen predikant te
Leiderdorp, inhoudende den wensch,
dat deze meeting zal medewerken tot
opbloei van het Geref. Jeugdleven.
Spr. wees er vervolgens op, dat er
sommiee menschen zijn, die zeggen,
dat openluchtsamenkomsten bijna
geen nut hebben.
In verband hiermede herinnerde de
spr. er aan, dat de Joodsche uitleggers
achter de woorden van Bileam, die
hij sprak in de openluchtmeeting met
Balak, een geheime vloek zoeken.
Zoo zeggen ze b.v., dat Bileam be
doelde toen hij zei: „Gezegend zijn
uwe tenten, o Israël, dat die tenten
gezegend waren, omdat de Joden zoo
gemakkelijk bij elkander konden bin
nen zien en er daardoor conflicten
kwamen.
Verder lezen we in den Bijbel, dat t
een teeken van nederlaag was, als de
Joden zich terugtrokken in hunne
tenten. Dit neemt echter niet weg, dat
het figuurlijk gesproken heel goed is,
wanneer de Jeugd veel in eigen tent
werkt, hoewel het toch ook niet goed
zou zijn. als er geen verband was tus-
schen de Meisjes- en Jongelingsver-
eenigingen van de verschillende plaat
sen en wanneer er dan menschen zijn,
die zeggen, dat een meeting slechts
vuurwerk is, waarvan den anderen
dag slechts de stokjes te vinden zijn,
dan wijst spr. hun slechts op het pro
gramma, dat andere dingen belooft en
op de schoone Bondsdagen, onlangs in
Scheveningen en Rotterdam gehouden
Spr. besluit met den wensch, dat
met het voedsel, dat hier opgedaan
wordt, de kampvuren bij de tenten
weer zullen kunnen worden aange
wakkerd en geeft daarna het woord
aan Prof. Dr. Waterink, hoogleeraar
aan de V. U. te Amsterdam.
FEUILLETON.
EINDELIJK VREDE.
21) —o-
O ik begrijp niet, hoe ik toen zóó heb
kunnen spreken!"'
Tilde was van haar voetenbankje
opgestaan, en keek met groote, ern
stige oogen haar moeder aan.
„O mama!" riep ze uit, „en toen
werd de dokter heelemaa) bedroefd.
Ik zei. dat hij niet boos op God mocht
zijn; want juffrouw Helena had im
mers God lief! Juffrouw Ruth zegt
het. En ik zei, dat juffrouw Helena
nu In den mooien hemel is. bij den
Heven Heer. Hoe kan de dokter nu
boos zijn op God! En toen stond hij
In eens op; misschien was hij boos op
mij; maar ik zag allemaal tranen in
zijn oogen. En hij ging weg, en kwam
niet meer tertig".
„Ruth zei, dat hij zeker naar het
kerkhof was gegaan. Het was al hee
lemaa] donker; maar hij heeft door
den opzichter van het kerkhof een
tweeden sleutel laten maken, dien hij
altijd bij zich draagt; en ftuth zegt,
dat hij 's avonds dikwijls uren lang bij
het graf van zijn aanstaande is.
O kon die arme dokter ook maar
gelooven] Ik heb toch zoo'n diep me
delijden met hem!"
„Arme man!" zeide mevrouw Vel-
<?er9 met een diepen zucht. „En hij is
Referaat van Prof. Waterink.
Prof. Waterink, met applaus op het
spreekgestoelte begroet, had tot on
derwerp gekozen: „Liefde en Critiek".
Spr. begint met te zeggen, dat cri
tiek een artikel is, dat er goed in
gaat. Alles critiseert men. Er is cri
tiek op den dominee, op de ouderlin
gen en diakenen, op de school, op de
krant, op de politieke leiding, op de
leiders van het sociale leven, op dege
nen die veraf zijn, zooals Nobile aan
de Pool, op het dienstmeisje enz..
Als je niet becritiseert ben je niets.
Critiek is zoo gemakkelijk volgens de
beweringen van de massa. Maar in
derdaad is critiek toch zoo verbazend
moeilijk. Critiek is in den grond van
de zaak een zaak onderscheiden. Cri-
tische handelingen op een tastbaar
element vindt men nog al moeilijk.
Bijvoorbeeld een varken uit elkaar ha
len is niet ieders werk. Dat is toch 'n
critische handeling met een varkens-
lijk. Met becritiseert echter wel zon
der moeite een dominee of een preek,
met andere woorden met geestelijke
elementen vinden we het makkelijker.
Hoe staat het met de tegenwoordige
liefde, met de liefde van het hart, met
de liefde die voortkomt uit het moe
ten, uit het gedreven worden. Er is
veel armoede aan zulke liefde. Liefde
beteekent altijd wijding en offer, ech
ter geen verschrompeling, maar een
groot worden door het klein worden
heen
Onze tijd, rijk aan zekere critiek en
arm aan liefde, moet zich bezinnen
over het wezen van de critiek. Wij
moeten beginnen met datgene, waar
over wij critiseeren heel dicht bij ons
te halen. Voor critiek is noodig bin
ding. Wie heeft het recht om te cri
tiseeren over iets, waar hij niets voor
voelt. Als er liefde is, zal men van
zelf gaan critiseeren. Dat is een bewijs
van meeleven met den of het geliefde,
omdat men het voorwerp van de lief
de liefst zoo volmaakt mogelijk ziet.
Liefde heeft èn een persoonlijke èn
een zakelijke kant. De Moeder betrekt
haar liefde voor haar kind op haar
idealen voor zichzelf en voor dat kind,
en waar dat nu zoo is, zal de critiek
der liefde altijd zoo zijn, dat er een
band komt tusschen zaken en personen
De persoon staat tegen den achter
grond van idealen.
Liefde is ook niet mogelijk zonder
wet. God geeft Zijn wet als wet van
orde, dat is van liefde, opdat wij kun
nen vinden de rechte baan naar om
hoog. Wanneer Vader en Moeder geen
wet geven in hun gezin, hebben ze
hun kind niet lief.
Waneer alzoo wet en liefde aan el
kander gebonden zijn, dan zijn dus
ook critiek en wet aan elkander ge
bonden. Kritiek zonder kennis en zon
der band aan de wet is geen echte
critiek. Dit is een van de dwaasheden
van onzen tijd, dat men critiseert naar
alle kanten, zonder iets van het voor
werp, dat men becritiseert te weten.
Spr. noemt daarvan enkele voor
beelden en wijst er op, dat dit niet
enkele feiten zijn, maar dat dit een
houding is, de houding: leve de cri
tiek! Deze houding is verwant met
de typische strooming der opvoedkun
dige richting, die zegt, dat, om op
gevoed te worden, men heelemaal niet
moet opvoeden. Uit den chaos zal wel
weer een nieuwe kosmos komen.
De zucht naar critiek wordt geboren
uit het feit, dat men eigen onwetend
heid wil bedekken. Uit onze critische
houding blijkt ook dikwijls liefdeloos
heid en critiek heeft juist zonder lief
de geen bestaansrecht. De critiek der
liefde is een teer, ootmoedig, wijs en
probeert op te bouwen.
Hoe kastijdt God? Naar Zich toe,
onze grootste weldoener. O moge God
zijn oogen openen, en hem troosten!
We moeten veel voor hem bidden,
Manda. Kijk, ik las zooeven dit vers,
en het deed mij aan hem denken".
En ze nam het boek op, dat op haar
schoot lag, en las:
„Deze aarde is schoon, maar o zoo
treurig!
Nog blauwt de berg, nog lacht het
groen;
Nog kleedt het veld zich even keurig
In 't wonderschoone feestfestoen.
Maar een schaduw hangt over die
lachende velden;
En een spooksel waart tusschen die
heuvelen rond;
En natuur, in haar prachtgewaad, kan
het vermelden,
Hoe haar sluier bedekt menig
gapende wond.
Daar, waar de schoonste bloemen
bloeien.
Daar gaapt het graf van wie gij
mint;
Verdelgingsstormen zullen loeien.
Waar liefde's droom nog pas begint,
't Is als kronkelt mijn weg door de
doodsvallei henen;
Nu reeds huivert de doodsschrik
mijne aderen door:
En bij 't schoon der natuur moet ik de
aandacht steeds leenen
Aan den snerpenden wanklank
in mijn oor.
zoodat die geslagen wordt in Zijn ar
men terug komt. Zoo moeten wij cri
tiseeren, dat de binding er komt.
Wanneer we liefhebben, dan wordt
de critiek ootmoedig. Dan blijft ons
ik er uit weg. Dan blijven wij zelf
op den achtergrond. De critiek der
liefde is uitermate paedagogisch. De
echte critiek moet het hart passeeren
en er eerst uit voortkomen, als we dit
hart onderzocht hebben.
Waar het zoo is begint de critiek
bij ons zelf en worden we zwak in
woorden en daden misschien, maar
machtig in de liefde en daarna ook
machtig in de critiek.
Op deze rede volgde een dankbaar
applaus.
Nadat vervolgens gezongen was Ps.
105 vs. 1 en 3, werd ongeveer een half
uur pauz» gehouden en daarna be
trad de heer J. Schouten van Rotter
dam, lid van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, hartelijk toegejuicht,
het spreekgestoelte om te spreken
over: „Kennis en Liefde".
Rede J. Schouten.
Spr. begon met te zeggen, dat, wan
neer hij zich indenkt het verschil tus-
schen vroeger, toen hij zelf de J. V.
bezocht en nu, in zijn tijd op menige
plaats en in menige kring de belang
stelling nog moest veroverd worden,
terwijl er thans sprake is van een
overmaat van belangstelling.
Waarvan is dat het g**jlg?
Niet alleen is door de historie van
den arbeid van de Jeugdvereenigingen
de belangstelling voor dien arbeid
zeer algemeen geworden, maar boven
dien is er het verschijnsel, dat de lei
ders van de levensbeweging zich in de
eerste plaats wenden tot het opko
mend geslacht en dit hangt weer sa
men met het feit, dat er een algemeen
levensverschijnsel op den voorgrond
is getreden.
Er bestaat een onderscheid tusschen
degenen, die snel vooruit willen en
degenen, die sterk behoudend zijn. De
volwassen mensch hangt in den regel
aan hetgeen hij reeds bereikte en zou
dit, zoo eenigszins mogelijk, gehand
haafd willen zien, terwijl de jeugdige
mensch, die nog werkt voor het ide
aal er meer behoefte aan heeft van
de plaats waar hij staat zoo spoedig
mogelijk weg te gaan.
Dit is het onderscheid tusschen het
zijnde en het wordende, en dit onder
scheid groeit dikwijls uit tot strijd,
tot conflicten. Dat ziet men reeds in
het natuurlijke, in het maatschappe
lijke, maar ook in het geestelijk-zede
lijk leven.
Het zijnde zegt: Laat ons de zaak
op denzelfden voet voortzetten; het
wordende: Laat ons rekening houden
met al wat verandert.
Ook in Geref. kring hebben we met
dit verschijnsel te maken. Alleen
waar het leven inderdaad gerefor
meerd is, ziet men niet de tegenstel
ling, het conflict. De volwassene is
met duizende- banden aan de histo
rie gebonden, de jeugd niet.
Hoe wordt dan het conflict voorko
men?
Als er bij beiden gevonden wordt
kennis en liefde. Een gereformeerd
vrouw en man kunnen nooit 't stand
punt innemen, dat alleen het zijnde
goed is.
Wie waarlijk gereformeerd is, weet
dat alles voorwerp van reformatie
moet zijn, dat altijd moet blijven ont
wikkeling, groei. Al degenen die dat
weten van het geslacht, dat het zijnde
vertegenwoordigt, zijn uitstekend ge
schikt om de jeugd te lelden.
De jeugdigen hebben noodig zich
vijand te toonen van het radicalisme,
dat hierin bestaat: Wij hebben met 't
verkregene niéts van doen, maken ons
los van de historie.
Dit is revolutionair radicalisme, om
dat wij hebben te gelooven, dat het
Geref. leven van 't oogènblik ons toe
gekomen is onder Gods leiding en al
le vernieuwing moet zijn aanknoo
ping aan het bestaande.
De jeugd heeft noodig als correctie
op het radicalisme de historie en het
historisch gegroeide.
Een van de redenen, waarom ze
zonder eerbied voor het bestaande
spreken, is, dat ze de historie niet
kennen. Want zonder kennis van de
't Natuurschoon kan geen lichtstraal
geven,
Die dezen nevel wijken doet;
En geen genot van t aardsche leven,
Dat immer deze smart vergoedt.
C mijn Koning, die eenmaal den dood
hebt verwonnen l
Alleen daar, van Uw kruis, straalt
een licht op mij af;
En nieuw leven, vol hoop, eeuwige
vreugd is begonnen.
Daar waar Ge eenmaal verscheent
bij 't ontledigde graf!"
„O mama, dat is juist zoo toepasse
lijk op dokter Van Ende! Zou er geen
mogelijkheied zijn om het hem te la
ten lezen?"
„Wel, als je 't wildet overschrijven,
dan kon Tilde het hem vanmiddag ge
ven, als ze hem misschien na de naai
les ziet. Wat denk je ervan?"
„O ja, dat zullen we doen. Tilde is
juist zijn lievelingetje, nietwaar,
vrouwtje?"
Tilde knikte met een gewichtig ge
zicht. Ze begon zichzelf waarlijk heel
belangrijk te voelen, nu ze in zulk
een plan werd opgenomen.
En toen 's middags de naailes was
afgeloopen. en de dokter thuis was ge
komen, hoorde deze een zacht tikken
op de deur van zijn kamer.
„Binnen!" riep hij; en de heldere
oogjes kwamen schuchter naar binnen
gluren.
„O is het mijn kleine Tilde?" zeide
historie is er in den diepsten grond
ook geen liefde.
Dit geldt voor heel het breede leven.
Ik vraag van dit eene, aldus spr.,
dat ge bij al uw vreugde en bij al uw
werk, een breede plaats geeft aan den
arbeid om te komen tot klare kennis
voor hetgeen God in de historie gege
ven heeft aan het Gereformeerde le
ven. Als ge er mee bezig zijt, zult ge
zien, hoe heerlijk dat is. Het is een
groote fout dat er geen rekening ge
houden wordt met hetgeen er in de
30, 40 voorgaande jaren geschied is.
Telkens moeten we weer bij het a, b,
c beginnen. Wat wij weten van de Ge
reformeerde dogmatiek is zoo verdwij
nend weinig, dat wij ons moeten af
vragen of alles langs ons heen gaat.
Wij dwepen te veel met 6de-rangs
lectuur. Gaat weer met de bron in uw
huis, aldus spr., en ploeter er op. Gij
zijt, vergeleken bij ons, toen wij nog
op de J. V. waren, geweldig rijk aan
bronnen. Maar velen van ons ploete-
den erop, de meesten van u weten
niet meer wat ploeteren is.
En nu zult ge wel zeggen: Je geeft
ons altijd op onze kop, maar ik doe
het, omdat ik het gereformeerde leven
liefheb en omdat dat leven stuwende
kracht noodig heeft. Wij moeten wer
ken om kennis te verkrijgen. Het
eeuwige leven bestaat hierin, dat wij
God kennen en Hem, Dien Hij gezon
den heeft. En deze kennis moet ge
dragen worden door de liefde, vervuld
door de liefde.
Door werk tot kenni9 en zoo tot ver
dieping van de liefde.
Een dankbaar applaus volgde op
deze rede en toen Ds. Gispen de beide
sprekers bedankte voor hun mooie en
diep-ware redevoeringen, werd dit
applaus nog eens herhaald.
Slotwoord Dr. Gispen.
Ds. Gispen sprak daarop het slot
woord.
Spr. begon weer met zijn openings
woord, n.l. met het welkom heeten van
burgemeester Brug en wethouder De
Bruijne van Leiderdorp en Ds. Ha9-
pers van Koudekerk, die hij tevens
bedankte voor hun tegenwoordigheid.
Verder dankte spr. den heer C. van
Egmond voor het beschikbaar stellen
van zijn terrein en voor zijn gastvrij
heid, de Chr. muziekvereeniging „De
vote" voor haar opgewekte muziek, de
pers omdat ze zoo bereidwillig alles
opschreef, de cantinebaas, de rege
lingscommissie, die spr. een bijzonder
actief stelletje noemde en tenslotte al
le aanwezigen voor hun tegenwoordig
heid.
Spr. sprak den wensch uit, dat van
deze meeting weer nieuwe bezieling
van het Geref. Jeugdleven mocht uit
gegaan zijn.
In aansluiting op den vorigen spre
ker zou spr. thans moeten spreken
over: „Kennis en critiek", en dan zou
hij er op willen wijzen, dat men niet
critisch mag staan tegenover de kwa
liteit van de kennis hier opgedaan,
maar wel tegenover de kwantiteit.
Ik zou hier best een half uur over
kunnen spreken, aldus spr., maar dat
moet gij gelooven, want ik doe het
geen minuut meer, maar geef direct
het woord aan Ds. Haspers, die zich
bereid verklaard heeft, deze meeting
te sluiten.
Ds Haspers sprak daarna een har
telijk woord van dank tot Dr. Gispen
voor zijn openings en slotwoord en
voor zijn verdere leiding, en verzocht
nog te zingen Psalm 89 vs. 8 en ging
daarna voor in dankgebed.
Langzaam verwijderde zich de
stroom menschen van het weiland,
nog even gelach en gepraat, een or
kest van fietsbellen en toen keerde de
rust over Leiderdorp weer.
We hebben slechts zelden een open
luchtmeeting meegemaakt, die zoo
goed geslaagd is en daarvoor komt
zeker in de eerste plaats een woord
van hulde toe aan de regelingscom
missie, die alles piek-fijn in orde ge
bracht heeft en zich meester gemaakt
heeft, na hun hoofd, als dat van den
onrechtvaardigen rechter, bijna gebro
ken te hebben, van een paar sprekers,
zooals er slechts enkelen in Nederland
zijn.
Hulde!
de dokter. „Wat is er, kleintje? Moet
er een kies getrokken of een vinger
afgezet worden?"
Tilde was in een oogwenk op zijn
knie geklauterd, en legde een net toe
gevouwen papiertje voor hem op de
schrijftafel.
„Mama stuurt dit voor u, dokter. En
Manda heeft het overgeschreven. Wil
dokter het heusch lezen?"
„Wel, wat is het dan voor moois?"
En dokter Van Ende nam het papier
op.
„Maar ik moet gauw naar huis, dok
ter!" zeide Tilde en sloeg haar armp
jes om zijn hals. „Jet zei, dat ik niet
lang bij u mocht blijven; want ze
wacht buiten op mij, en ze heeft zoo
veel huiswerk vanavond".
„Nu. dan zal ik je maar niet lang
ophouden, hoor! Dag mijn kleine meid!
En bedank mama voor den brief"".
Tilde zag het niet, hoe de oogen, die
haar juist zoo vriendelijk toelachten,
zich met tranen vulden, toen hij de
weinige regels doorlas. Ze zag het niet,
hoe Frank aan het eind droevig het
hoofd schudde, terwijl hij mompelde:
Als het maar was!" En toen staar
de hij naar die beeltenis vóór hem met
een langen, innigen blik; en een we
reld van smart lag er in die oogen,
en een uitdrukking van doffe wan
hoop kwam er over dat jeugdige ge
zicht. O wat was het leven voor
hem? Een eenzame, lange, lange woes
tijn! Als er een God bestond, was het
Ons wordt nog verzocht mede te
deelen, dat op het terrein van de mee
ting gevonden zijn een portemonnaie
met inhoud en een dameshandschoen,
Te bekomen bij: B. M. v. d. Sijs,
Dorpstraat 36, Leiderdorp.
KERK EN SCHOOL,
NED. HERV. KERK.
Drietal: Te Beilen, H. C. J. Hoogen-
dijk te Cats, O. Jellema, te Da vos en A.
Wartena, te Nieuw Dordrecht. Te Hilver
sum (4e pred. plaats) P. Visser, te Leme-
lerveld, J. A. Raams, te Kloetinge, en J.
F. van Duyne, te Zaandam. Te Kralingen
(vac. N. v. d. Snoek), J. C. van Apeldoorn,
te Bennekom, J. van Amstel te Putten
(Veluwe), en H. Wolters, te Onstwedde.
Beroepen: Te Nigtevecht, G. van
Veldhuizen, cand. te Groningen. Te Schar-
woude (toez.), H. Bax, cand. te 's-Graven-
hage. Te Den Ham, W. J. Kolkert, te Eem-
nes-Buiten.
Bedankt: Voor Zevenbergen (toex.) G.
Verdoes Kleijn, te Dordrecht.
GEREF. KERKEN.
Bercepen: Te Lieve Vrouweparochie
J. H. Kroeze, te Reitsum.
CHR. GEREF. KERK.
Tweetal: Te Aalten, K. Bokhorst,
cand. te Elburg; en A. Ponstein, cand. te
Apeldoorn.
GEREF. GEMEENTEN.
Beroepen: Te 's-Gravenpolder, J.
Fraanje, te Barneveld.
EVANG. LUTH. GEM.
Tweetal: Te Den Helder, Th. B. W.
G. Gramberg, te Zwolle; en A. Klinken
berg, te Amsterdam.
BAPTISTEN GEMEENTEN.
Beroepen: Te Winschoten, L. Schut,
thans voorganger aldaar.
JUBILEUM ^Ds. D. BINS.
Heden viert Ds. D. Bins, Ned. Herv.
predikant te Dordrecht, zijn zilveren
ambtsjubileum. De jubilaris aanvaardde
het predikambt te Ellewoutswijk, vertrok
in 1918 naar Zaltbommel en kwam in 1920
in zijn tegenwoordige gemeente.
Ds. J. G. KUNST, f
Na een zeer smartelijk lijden is Dinsdag
middag om zes uur ontslapen in den leef
tijd van 54 jaar, Ds. J. G. Kunst, predi
kant bij de Geref. kerk van Arnhem. In
gewijden wisten reeds lang, dat Ds. Kunst
aan een zeer gevreesde ziekte leed, waar
van hij niet zou genezen.
Ds. Kunst werd 1 Sept. 1873 te Rotter
dam geboren en studeerde aan de Vrije
Universiteit. In October 1899 werd de over
ledene candidaat, om 8 April 1900 te Schip
luiden het predikambt te aanvaarden. 15
Nov. 1903 vertrok Ds. Kunst naar Nijkerk,
welke standplaats bij 19 Febr. 1911 met
Barendrecht verwisselde. Sedert 10 Dec.
1916 arbeidde Ds. Kunst in Gelderlands
hoofdstad, waar hij kwam als opvolger
van Ds. H. Hoekstra.
Met groote toewijding heeft Ds. Kunst
ruim elf jaar in Arnhem gearbeid en zich
er op velerlei terrein bewogen. Hij was be
stuurslid van twee Chr. scholen, alsook
van het Chr. Mil. Tehuis en riep aldaar
een Chr. Oranjevereeniging In het leven,
waarvan hij vice-voorzitter was.
Ds. Kunst was ook eindredacteur van de
„Geldersche Kerkbode" en medewerker
aan de „Reformatie", terwijl onderschei
den referaten en menige prodicatie in
„Menigerlei Genade" van zijn hand het
licht zagen.
Voor de classis Arnhem, waarvan bij
archivaris was, vervulde de overledene 'n
viertal deputaatschappen, waarvan inzon
derheid mag genoemd wordan zijn arbeid
voor de Ned. Kerkgenootschappen in de
Rijn-provincie en Wstfalen. Ook de be
langen van den Zendingsarbeid der Ger.
Kerken van Utrecht en Gelderland op
Midden-Java werden mede door hem ver
zorgd.
Ds. Kunst maakte deel uit van de Gen.
Synode van Utrecht (1923), die hem ook
koos tot 2en scriba, van Assen (1926) en
Groningen (1927).
De regeering erkende zijn verdiensten
door hem te benoemen tot ridder in de
orde van Oranje-Nassau.
De teraardebestelling van het stoffelijk
dan niet wreed van Hem, om hem
zóó te laten lijden? „Helena, mijn He-
knal" kreunde hij, „hoe kan ik leven
zonder jou?"
HOOFDSTUK XII.
Zou ik hem mogen bezoeken, Frank?"'
„Welzeker, Ruth! Het zal den armen
jongen goed doen. Hij is vreeselijk ter
neergeslagen. Ik denk, dat hij het ho-
pelooze van zijn toestand wel inziet".
„Zal hij spoedig sterven??'
„Ik denk. dat hij nog maar een
paar maanden te leven heeft, niet
veel meer".
Is zijn vader al hij hem geweest?"
„Neen, nog niet. Ik kan mij van
zoo'n man nu heelemaal geen begrip
vormen".
„Toen ik dien laatsten avond bij
hem was juist vóór ik je vroeg, of
de jongen niet in 't hospitaal kon ver
pleegd worden *vroeg hij zoo smee-
kend: „och papa, ga toch vanavond
niet uit; ik ben anders zoo alleen P
En toch vertelde de oude meid mij
later, dat hij weer uit was gegaan,
zoodra ik weg was. En dat alleen maar
om dat ellendige kaartspel! Dat schijnt
hem geheel vastgeketend te hebben".
„Ja, de jongen is oneindig veel he
ter in 't hospitaal. Hij wordt er uit
stekend verpleegd. Maar ik denk,
dat hij het toch diep oelt, dat zijn
vader hem zoo verwaarloosd. En dan
zal hij zijn moeder ook erg missen.
Hoe lang is het geleden, dat ze stierf?"