NIEUWt LEIUSCHE COURANT
bet debat, verklaarden zij dat de mo
tje noch de indiening hun toestem
ming had.
Wij achten dat op zichzelf al beden
kelijk om een motie die is ingediend
door de fractie-voorzitters zoo open
lijk te desavoueeren, maar zeker was
dat bedenkelijk na de rede van den
heer Van Eek.
Alweer natuurlijk dat het stand
punt, dat deze heeren innemen geheel
en regel kan zijn. Wij kunnen zelfs
wel verklaren, dat wij voor een groot
deel aan hun zijde staan omdat naar
onze meening de motie noodzakelijk
sprak en spreken moet van den Raad
als College, en dit College uiteraard
buiten de kwestie stond.
Hoe verklaarbaar en hoe juist ook
de conscientie-uiting van de beide hee
ren was, zij was op dat tijdstip en zon
der nadere toelichting politiek ver
keerd gezien.
Dat men in dergelijke aangelegen
heden zeer voorzichtig moet zijn is
niet alleen onze meening, maar wordt
ook nog onderstreept door de redactie
van de Leidsche Courant, die gisteren
heel juist de noodzaak van een ge-
effend pad voor het zoeken van sa
menwerking aantoonde.
Voor wat de houding van den Bur
gemeester aangaat, meenen wij dat hij
Maandag, en eigenlijk, voor zoover ons
een en ander daarvan ter oore kwam,
iu de geheele behandeling der Com
missarisbenoeming, zich meer heeft
betoond de diplomaat dan de magis
traat. Hij bleef onverzettelijk op zijn
stuk staan, ook zelfs na den sterksten
aandrang, naar onze meening ook
daar waar hij in algemeene termen
wel degelijk genoegdoening had kun
nen geven.
Maar. zooals wij reeds eerder op
merkten, de diplomaat betoonde zich
hier nog niet de bewogen magistraat,
die een dergelijke strubbeling zou
hebben voorkomen, door onder vier
oogen enkele mededeelingen te loen
die waarlijkschijnlijk genoopt zouden
hebben de motie reeds voor de indie
ning terug te nemen.
Wij sluiten ons gaarne aan bij de
woorden die over en weer getuigden
van de behoefte aan duurzame gene
genheid tot samenwerking. Moge die
door zulke voorvallen niet gestoord
worden.
Gaan wij de discussie over de grati
ficatie voor de waarneming van het
Commissariaat van politie stilzwij
gend voorbij, ofschoon ook daar nog
wel een opmerking over te maken wa
re, een enkel woord willen wij toch
nog opmerken over een andere zaak,
n.l. de interpellatie-Sijtsma over het
plaatsen van stoelen o-p de terrassen
van café's op de Zondagen. Zoowel
de heer Sijtsma als de heer Van Eek
poogden hier een fundament te onder
graven. Het is nu eenmaal zoo, dat
wie wenscht Zondagsrust om Zon
dagsheiliging mogelijk te maken, de
Zondagswet moet toepassen. Evengoed
als een verstandige moeder een ru
moerige levenslustige zoon de ruimte
zal geven om zich uit te leven in den
tuin of op de wei, maar rust en kalm
te zal eischen in huis, zoo moeten de
regeerders van thans ook rekenen met
andersdenkenden maar de heeren so
ciaal-democraten en vrijzinnig-demo
craten moeten ook eerbied hebben
voor de meening van anderen en dus
de wetten respecteeren, die daarvoor
dienen. Nauw gemeten genieten de
heeren en dames vrijheid in overvloed.
Tot slot nog een kleine schermut
seling tusschen den heer Wilbrink en
Wethouder Goslinga.
Men kent de kwestie. Voor pensioen
inkoop had een ambtenaar een verkla
ring noodig van tijdelijken dienst.
Maar het bleek geen tijdelijken dienst
doch slechts lossen dienst. Naar de
opvatting van B. en W. telt die niet
voor pensioen, dus zegt het College
geven wij ook geen verklaring af die
dan wel eens tot misvatting kon lei
den. Ja maar zegt belanghebbende en
zijn organisatie het is nog zoo zeker
niet dat deze diensttijd niet mee telt.
geef ons in elk geval maar een ver
klaring van lossen dienst. Volgens de
mededeeling van den Wethouder is
nu een proef geval in behandeling. Van
den uitslag willen B. en W. hun ge
regelde afgifte van dergelijke verkla
ringen afhankelijk maken. Neen zegt
üe heer Wilbrink de Wethouder heeft
gezegd wel zoo'n verklaring te wil
len afgeven ook al. weet hij dat ze
v/aardeloos is, dus geef ze dan af.
Wij veronderstellen, eerlijk gezegd,
dat deze zaak nog wel eens weer ter
sprake zal komen.
Gelukkig maar, dat de doodelijk
ongeruste heer Eikerbout gerust ge
steld kon worden en ook de monniken
c ie hij bedoelde, kappen zullen draden.
Ons dunkt dat sprak vanzelf.
Er was van deze om zijn kleine ten-
clenzen zoo belangrijke vergadering
nog wel meer te zeggen, maar voor dit
maal basta.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Wouterswoude, N.
Warmonts, te Wezep. Te Nieuwveen
(toez.) M. C. van Wijhe, em. predikant te
Amersfoort. Te HaarlemmermeerHoofd
dorp, W. S. van Leeuwen, te Yeisen.
Aangenomen: Naar Hemelum, B.
Bruins, te Nieu v-Buinen.
OEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Utrecht (vac. J. C.
Rullmann), P. C. de Bruijn, te Apeldoorn.
Te StadskanaalPekelderweg, J. v. d.
Kooy, cand. te Maasland.
Aangenomen: Naar Woudsend (Fr.;
D. J. de Groot, cand. te Amsterdam
Bedankt: Voor 's-Gravemoer, Oost-
hem en Hoek van Holland, D. J. de Groot,
cand. te Amsterdam.
GEREF. GEMEENTEN.
Bedankt: Voor Aagtekerke, J. Fraan-
je, te Barneveld.
BAPTISTEN GEMEENTEN.
Beroepen: Te Emmer-Erf scheider
veen, A. P. Barendrecht, te Harlingen.
BEVESTIGING, INTREDE, AFSCHEID.
Ds. J. Attema, die 24 Juni j.l. afscheid
nam van de Geref. Kerk te Stadskanaal-
Pekelderweg, heeft Zondag zijn intrede
gedaan bij de Geref Kerk te Wolvega. Ds.
Attema werd in den ochtenddienst beves
tigd door Ds. G. Kersies, te Wildervank,
met een predikatie over 2 Cor 1 vers 26
Ds. Atema had tot tekst 1 Joh. 1 vers b—7.
Ds. J. J. Bouwman, overgekomen van
Urk, deed Zondag zijn intrede in de Geref.
Kerk te Almelo met een predikatie over
2 Cor. 5 20.
De gebruikelijke aanspraken oil toe
spraken volgden.
Zondagmorgen heeft dr. J. E. B.
Blase zijn intrede gedaan bij de Luther-
sche gemeente te Middelburg en daarbij
gesproken naar aanleiding van Joh. 3 vs.
30. Na de gebruikelijke toespraken heeft
de gemeente den predikant toegezongen
Gez. 419 1 en gez. 413 3 uit de Luth.
bundel.
Ds. J. D. Barth, laatstelijk predikant
bij de Chr. Geref. Kerk te Alphen aan den
Rijn, die tot de Geref. gemeenten is toe
getreden, is Maandag door Ds. G. H. Ker
sten bij de Geref. Gemeente te Vlaardin-
gen bevestigd.
Gisteravond heeft hij zijn intrede ge
daan.
GESCHORST.
De kerkeraad der Geref. Kerk ie Zwee-
loo heeft Ds. G. Ubbink, die beroepen is
door de Geref. Kerk in Hersteld Verband
te Utrecht-Tienhoven, in verband me: zijn
afwijkend standpunt geschorst.
NED. GEREF. GEMEENTEN.
Gisteren kwamen de Ned. Geref. Ge
meenten in Nederland en Duitschland in
Rotterdam in elas9icale vergadering bij
een. Deze classicale vergadering met Sy
nodale bevoegdheid, werd voorafgegaan
door een bidstond waarin Maandagavond
voorging Ds. H. Siegers van Oosterbeek,
van de roepende gemeente.
Ds. Siegers bepaalde zijn gehoor bij
Jes. 33 20—24. Sprekende over „Het Sion
Gods" handelde de voorganger over, ten
eerste, waar en wat Sion is; ten tweede,
hare onschatbare weelde; ten derde, hare
vastheid en ten vierde, haar zalige toe
komst. Na het zingen van Psalm 1384
droeg Ds. Siegers de belangen der ge
meenten in den gebede aan God op.
Van de besluiten der classicale verga
dering hopen we morgen mededeeling te
doen.
HET jEGER DES HEILS.
Verschenen is het verslag van het Le
ger des Heils over het in het jaar 1927
verrichte reclasseeringswerk.
Het eerste hoofdstuk in dit verslag ls
gewijd aan de aanhangige wetsontwerpen
die voor de verdere ontwikkeling der re-
cla9seering van zoo groot belang zijn.
In een volgend hoofdstuk wordt het
werk in de gevangenissen enz. behan
deld. Wat betreft het werk van het Leger
buiten de strafgestichten deelt het ver
slag mede, dat in totaal 558 ontslagen ge
vangenen door tusschenkomst van het
Leger weer een betrekking kregen. Het
patronaat werd door het Leger uitge
oefend over 1311 personen. In de Maat
schappelijke inrichtingen van het Leger
werden in totaal 347 personen verpleegd.
HET GEVAL THERESE NEUMANN.
De „Bayersche Kurier" meldt onder het
opschrift „Rome en Konnersreuth" dat Z.
H. de Paus aan Therese Neumann en den
pastoor van Konnersreuth zijn pauselij
ken zegen met eigenhandige onderteeke-
ning heeft doen toekomen. Naar aanlei
ding hiervan merkt het blad op, dat deze
daad van den Paus geen officieel karak
ter draagt.
NED. ZEEMANSZENDING TE
LONDEN.
De Ned. predikanten H. Jansen (met
verlof uit Indië), H. E. Gravemeyer (Am
sterdam) en L. D. Poot (Haarlem) zijn te
Londen aangekomen om het stichten van
een Chr. Zeemanshuis in de nabijheid
van de havens van Londen voor te be
reiden.
Op de werf van de fa. C. van der dessen Zonen s scheepswerven te Krim
pen a. d. IJsel vond gisteren de stapelloop van het op deze werf gebouwd
dubbelschroei-Motortankschip Turicumplaats. Het van stapelloopen van
het schip.
van
WOENSDAG 11 JULI 1928
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
DE STRIJD TEGEN AMELEK.
Tot dusver hadden de Israëlieten
nog slechts te strijden gehad tegen
den honger en den dorst, doch thans
moesten zij ook tegen menschen kam
pen, en wel tegen de Amalekieten, die
hen op den weg naar den berg Sinaï
tegentraden.
Dit geschiedde toen de kinderen Is-
raëls in Rafidim hun leger opgesla
gen hadden.
De Amalekieten waren een oorlogs
zuchtige stam; met de Midianieten
waren zij bewoners van het Sinaï-
schiereiland. Met de eersten was Mo-
zes bevriend; hij was immers de
schoonzoon van hun leider, den pries
ter Jethro.
De Amalekieten evenwel waren is-
raëls doodsvijanden en zijn dit steeds
gebleven.
De Amalekieten stammen af van
Abraham door een zijner achterklein
zonen: Amalek was blijkens Gen. 36
vs. 12 de zoon van Ezau's zoon Elifaz
bij diens bijvrouw Timna.
Zij beroemden zich op hun ouden
adel, zooals blijkt uit Numeri 24 vs.
20: „Voorts Amalek ziende, hief hij
(d.w.z. Bileam) zijn spreuk aan en
zeide:
Der natiën keur is Amalek,
maar ten laatste is hij ten ondergang
gedoemd"
De oorspronkelijke woonplaats der
Amalekieten was het Zuiden en het
gebied ten Zuiden van Palestina, voor
zoover men althans van een woon
plaats bij hen kan spreken. Want zij
waren een Bedoeïnenstam, die geen
vaste woonplaats heeft. Tegen den zo
mer zochten de Bedoeïnen, die in en
om Judea woonden, gaarne de hooge-
re vlakten van Westelijk en Zuid-
Westelijk Arabië, waar het gras lan
ger frisch bleef, op.
Zoo stuitten zij op de Israëlieten,
vreemde indringers, die zij met ge
weld van wapenen de kostbare bron
nen zouden betwisten.
Doch er zit meer achter deze bot
sing met Amalek. Het is niet maar
„toevallig", dat zij met de Israëlieten
slaags geraken. Er zit opzet achter.
Amalek heeft een doelbewust plan;
het heeft gehoord van Israëls reisplan
en het zal met geweld beletten het
Beloofde Land binnen te gaan. En 't
zoekt het meest geschikte tijdstip op.
om dit plan uit te voeren; als het volk
vermoeid is, valt het hen aan, en wel
op de meest gunstige plek, in de ach
terhoede, of zooals dat hier wordt
genoemd in den staart, waar het
leger het minst weerbaar is, omdat
daar de vrouwen en kinderen, de zie
ken en zwakken zich bevinden, alsme
de de wagens met huisraad en kost
baarheden, e.d.
Deze drie feiten: dat Amalek fami
lie van Israël was. dat het de eerste
vijand was, dien dit op zijn weg naar
Kanaan ontmoette en dat het Israël
op zulk een weinig ridderlijke wijze
aanviel, verklaren den haat, die er
steeds in den loop der historie tuschen
Israël en Amalek bestaan heeft, een
haat, waarvan de nagalmen tot in on
zen tijd doorklinken in de gebruiken
der Joden op het Poerimfeest, het feest
der overwinning op den Amalekiet
Haman.
Hier bij Rafidim kwam het Mozes
te pas, dat hij onderwezen was in alle
wijsheid der Egyptenaren, ook in de
krijgskunst.
Toch voerde Mozes niet zelf de Isra
ëlieten aan, doch hij droeg dit op aan
Jozua,
Mozes beklom met Aaron de Hur
den top van een heuvel en zag neer
op het gevecht.
Men heeft uit de passiviteit van Mo-
FEUILLETON.
EINDELIJK VREDE.
20) —o—
Ik heb ondervonden, dat met de ge
dachte daaraan, allerlei verkeerde ge
woonten en slechte gedachten over
wonnen kunnen worden. „Dien, die
geene zonden gekend heeft, heeft Hij
zonde voor ons gemaakt, opdat wij
zouden worden rechtvaardigheid Gods
in Hem-"
Het was een lange poos stil. Einde
lijk hoorde de dokter Amanda zeggen:
„Ik moet nu naar huis, Ruth! Daar
is mij nog een heeleboel vreemd en
onbegrijpelijk. Maar wil je ook voor
mij bidden? Ach, was ik maar half
zoo goed als jij!"
„O Mandaantwoordde Ruth, „zeg
dat toch niet! Ik ben heelemaal niet
goed uit mij zelf; maar wat God mij
geleerd heeft, en nog iecieren dag
leert, dat wil Hij ook jou leeren.
Zeker wil ik voor je bidden, mijn
lieve! Dat heb ik ook dikwijls gedaan.
Maar probeer eens den Bijbel te lezen,
en vraag God je te onderwijzen; dan
zal je zien, hoe duidelijk het voor je
wordt. Er zal, in 't eerst vooral, veel
zijn wat je niet begrijpt, en waar je
verstand zich misschien aan ergert,
lloe zouden wij. domme menschen-
kinderen. God ook in alles kunnen
begrijpen 1 Maar wat je niet be
zes en de activiteit van Jozua de te
genstelling tusschen deze beide man
nen willen afleiden; Jozua zou hier
reeds den oud geworden Mozes ver
drongen hebben om zelf de leider te
worden.
Niets is evenwel minder waar dan
dit. De rol, die hier aan Mozes is toe
bedeeld, is zeker niet minder belang
rijk dan die, welke Jozua vervult.
Jozua is slechts het werktuig. Mo
zes is het, die aan Israël de overwin
ning verzekert. Als hij zijn hand met
den staf Gods omhoog heft, behaalt Is
raël de overwinning; maar zoodra hij
zijn hand laat zakken hebben de Ama
lekieten de overhand. De vermoeide
armen van Mozes moesten ten slotte
door Aaron en Hur gesteund worden,
en ook hijzelf moest in zijn vermoeid
heid een steen tot steunsel krijgen.
Vandaar, dat de plaats, waar dezen
strijd gestreden werd, den naam van
Rafidim kreeg, d.w.z. steunsel9 (in
het Hebreeuwsch: refidim).
Tot zonsondergang duurde het ge
vecht; toen had Jozua aan de Amale
kieten en aan hun krijgsvolk een
bioedige ne lerlaag toegebracht.
Mozes bouwde een altaar en moem-
de het: „Jahweh Nissi", d.w.z. „De
Heere is mijn Banier".
Dit altaar, zoo mogen wij veron
derstellen, werd opgericht op den heu
veltop, waar Mozes zijn hand ten he
mel opgeheven en zijn gebed ten he
mel opgezonden had. Immers daar, en
niet in het dal, waar Jozua gestreden
had, was de overwinning op de Ama
lekieten bevochten.
Doch de strijd is nog niet uit.
Amalek blijft de aartsvijand van Is
raël in den loop der historie, van
daar de profetische woorden van Mo
zes, als hij het altaar heeft opgericht:
„Steek de banier opl
Krijg voert Jahweh met Amalek
Van geslacht tot geslacht!"
Is het niet, alsof Mozes het volk wil
de waarschuwen, dat deze 9trijd nog
maar een begin i3 geweest; is het niet
of hij hen wilde toeroepen:
„Het leven is geen vrede alhier,
Geen wapenstilstand vragen,
Het leven is de krijgsbanier
Tot in Gods handen dragen"
Op de Raadstribune.
Indien al een raadsvergadering in
staat zou zijn om voorgoed de vacan-
tiestemming te bederven dan zeker
een zooals we Maandag hadden.
Er zijn scherpe woorden gewisseld,
ai was de uiting daarvan ook hoffe
lijk en beleefd. Een paar leden van de
rechterzijde meenden zich te moeten
uiten op een wijze, die wel veel had
van een hoofdsche goedkeuring aan
het adres van den heer Van Eek. Nu
zou men inderdaad daar veel voor
kunnen gevoelen. De heer Van Eek is
een fijne (ln den besten zin van dat
woord) vertegenwoordiger onzer bur
gerij. Alleen maar zijn idealen, veel
meer nog zijn beginselen, kunnen
nooit die van één der rechterzijde zijn.
Dat wil natuurlijk ook weer niet zeg
gen, dat er nimmer een practisch voor
stel door den heer Van Eek of zijn
fractie kan worden gedaan waar de
rechterzijde con amore kan meegaan.
Verre van dien. maar wat Maandag
gebeurde reageerde zoo kennelijk op
etn uitlating van den heer Van Eek.
als vertegenwoordiger zijner fractie,
waarin nog wel een scherp verwijt
aan de geheele rechterzijde lag, dat
wij ons verwonderden dat zoo iets
over de lippen van een Christelijk-
Histori9che en Antirevolutionair kon
komen.
Wij doelen hier op de verklaring
van de heeren Meijnen en Huurman,
dat zij de verantwoordelijkheid voor
ae motie-Van Es, Wilmer en Wilbrink
ontkenden Deze verklaring kwam
nadat de heer Van Eek op de hem
eigen wijze een rake zet op het politie
ke schaakbord had gedaan, door te
constateeren, dat deze motie eigenlijk
dezelfde strekking had als een tevo
ren van andere zijde aangevraagde
interpellatie. Zonder nu het onder
scheid aan te toonen dat inderdaad
toch lag in de interpellatie en deze
motie én zonder nadere motiveering,
welke hunne bezwaren waren tegen
grijpt, laat dat vooreerst op zij liggen.
Voed je met datgene wat God je open
baart; dan zal je hoe langer hoe meer
licht krijgen".
„Mijn beste Ruth, ja, dat zal ik doen.
Ik beloof het je".
HOOFDSTUK X.
Het was een keurige kamer in een
net huis aan den grooten weg van
Meester Cornelis, Amanda's slaapka
mer, die uitzag op een prachtig rozen
perk. Mijnheer Velders was, zoo spoe
dig hij kon, verhuisd. Hij had beslo
ten, ter wille van de zwakke gezond
heid zijner vrouw, te Meester Corne
lis te blijven wonen; en nu, in eene ge
riefelijke woning, onder den zonne
schijn van voorspoed, die de donkere
wolken had vervangen, begon zij lang
zamerhand wat op te fleuren, als een
kwijnende bloem in betere aarde over
geplant.
Als er niets bijzonders in huis te
doen was, waren moeder en kinderen
meestal in Amanda's kamer bij el
kaar, uitgezonderd de jongens, die
niet genoeg konden genieten van den
grooten, prachtigen tuin.
Jet en de jongens waren naar
school. Mevrouw Velders zat in een
g< makkelijken leunstoel aan het ven
ster, met een boek op haar schoot. Van
tijd tot tijd nam ze het op, en las
e enige oogenblikken: maar meestal
siaarde ze naar buiten en ademde met
volle teugen de frissche morgenlucht
in. Op haar smal bleek gelaat lag een
uitdrukking van stillen vrede, en de
zachte oogen straalden van innige
dankbaarheid.
Amanda zat naast haar, bezig met
eenig naaiwerk, terwijl de kleine
Tilde plaatjes in haar plakboek op
plakte.
„O mamaatje! wie had het gedacht,
dat we nog zóó gelukkig zouden wor
den!" zeide Amanda.
„God zij geloofd, ja Zijn Naam zij
geloofd!" was het antwoord.
„Mama heeft het toch altijd wel ge
dacht", zei Tilde. „Nietwaar maatje?
U hebt het me dikwijls gezegd, dat de
lieve Heer wel helpen zou, net zooals
juffrouw Ruth ook zei."
„Ja mijn lieveling- juffrouw Ruth
beeft wel degelijk gelijk gehad". En ze
streelde het krullekopje, dat zich te
gen haar aanvlijde. „En dat mijn
Amanda nu ook wil beginnen den
Heer te zoeken, o dat maakt mij zoo
gelukkig! Mijn beker is overvloeien
de!"
„Maar nu moet mama ook gauw be
ter zijn, en heel sterk worden", zeide
Tilde.
Amanda zag met teederheid haar
moeder aan. „O vandaag zie ik voor
bet eerst weer wat kleur op uw wan
gen, moedertje 1 Wat zal papa blij zijn.
ai* hij u zoo wel ziet".
„Ja. ik zal wel gauw weer de oude
zijn, kind. Wees er maar zeker van.
dat al de ellende, die we doorgemaakt
hebben, ons een zegen zal brengen.
Het heeft mij ook dichter tot God ge
bracht, dan ik tevoren was".
„Als papa nu ook maar wilde ge-
looven!" zuchtte Amanda..
„O ik ben er zeker van, dai hij veel
over alles nadenkt, wat we ondervon
den hebben. Dat we maar blijven ge-
looven en bidden. In dien akeligen,
droevigen tijd heb ik veel te weinig
geloof gehad. Ik dacht dikwijls, dat
God ons verlaten had. En al dien tijd
was Hij juist bezig, ons door dat lijden
tot Zich te trekken. Nu wil ik niet
meer ongeloovig zijn, maar trachten
llem in alles te vertrouwen.
Gisteravond, toen jullie uit waart,
kwam papa bij me zitten. Hij zag dat
boekje, dat je van Ruth van Ende ter
loen hebt, op tafel liggen, je weet wel,
die preek van dien dominee uit Trans
vaal. Hij nam het op, en ik geloof, dat
hij het heelemaal uit las. Toen zei hij:
„Dat zijn merkwaardige woorden. Ik
geloof, dat de man gelijk heeft". Hij
wees mij op een paar gedeelten.
Wacht, waar is het boekje? O daar
ligt het op Manda's schrijftafel. Breng
het me even hier, wil je, Tilde?"
Tilde bracht haar fluks het ge
vraagde; en Mevrouw Velders blader
de er even in.
„Hier is het: juist hierin schittert
Gcds heerlijkheid, dat de wanklanken
der wereld door God worden opgeno
men tot ééne harmonie'. Zin hier op
deze andere plaats; „Ziet, om door
die voorafgaande donkerheid de uit
komst zooveel te heerlijker te maken,
moeten wij die duistere dagen door
leven. Jozef moest het bittere door
worstelen, om zijn vader te kunnen
omhelzen en zijn broeders in het le
ven te behouden. Hoeveel heerlijker
was dat voor hem dan als zijn weg
altijd met rozen bezaaid was geweest.
Zoo is het Gods werk, met het indivi
du, met u en mij en anderen, zoowel
als met de volkeren, maar wij moeten
het verstaan".
Hij wees mij deze regels met den
vinger aan, en toen ik ze nagelezen
had, keek ik hem aan, en zag ik tra
nen in zijn oogen. Hij zei niets meer.
en ging naar zijn kantoor; maar o hoe
bc-b ik God gedankt voor dezen nieu
wen lichtstraal I"
„Ik zou zoo graag willen weten, of
dpkter Van Ende dat boekje ook gele
zen heeft", zei Amanda na een poos
stilte. „Ik heb zoo'n spijt van de
heftige woorden, die ik eenigen tijd
geleden tot hem zei, toen alles nog zoo
donker was, en mijn hart heelemaal
in opstand was. Ik vroeg hem toen, of
hij in een God geloofde; en hij ant
woordde, dat hij soms verlangde te
kunnen gelooven; maar andere kee-
ren, zei hij, dacbt hij, evenals ik toen.
dat er geen God kon zijn, of als Hij
bestond, zou hij Hem kunnen haten.
En toen zinspeelde ik op het sterven
van zijn aanstaande, en ik zei haxde,
bitter® woorden over God.