NIEUWt LEIUSCHE COURANT bet debat, verklaarden zij dat de mo tje noch de indiening hun toestem ming had. Wij achten dat op zichzelf al beden kelijk om een motie die is ingediend door de fractie-voorzitters zoo open lijk te desavoueeren, maar zeker was dat bedenkelijk na de rede van den heer Van Eek. Alweer natuurlijk dat het stand punt, dat deze heeren innemen geheel en regel kan zijn. Wij kunnen zelfs wel verklaren, dat wij voor een groot deel aan hun zijde staan omdat naar onze meening de motie noodzakelijk sprak en spreken moet van den Raad als College, en dit College uiteraard buiten de kwestie stond. Hoe verklaarbaar en hoe juist ook de conscientie-uiting van de beide hee ren was, zij was op dat tijdstip en zon der nadere toelichting politiek ver keerd gezien. Dat men in dergelijke aangelegen heden zeer voorzichtig moet zijn is niet alleen onze meening, maar wordt ook nog onderstreept door de redactie van de Leidsche Courant, die gisteren heel juist de noodzaak van een ge- effend pad voor het zoeken van sa menwerking aantoonde. Voor wat de houding van den Bur gemeester aangaat, meenen wij dat hij Maandag, en eigenlijk, voor zoover ons een en ander daarvan ter oore kwam, iu de geheele behandeling der Com missarisbenoeming, zich meer heeft betoond de diplomaat dan de magis traat. Hij bleef onverzettelijk op zijn stuk staan, ook zelfs na den sterksten aandrang, naar onze meening ook daar waar hij in algemeene termen wel degelijk genoegdoening had kun nen geven. Maar. zooals wij reeds eerder op merkten, de diplomaat betoonde zich hier nog niet de bewogen magistraat, die een dergelijke strubbeling zou hebben voorkomen, door onder vier oogen enkele mededeelingen te loen die waarlijkschijnlijk genoopt zouden hebben de motie reeds voor de indie ning terug te nemen. Wij sluiten ons gaarne aan bij de woorden die over en weer getuigden van de behoefte aan duurzame gene genheid tot samenwerking. Moge die door zulke voorvallen niet gestoord worden. Gaan wij de discussie over de grati ficatie voor de waarneming van het Commissariaat van politie stilzwij gend voorbij, ofschoon ook daar nog wel een opmerking over te maken wa re, een enkel woord willen wij toch nog opmerken over een andere zaak, n.l. de interpellatie-Sijtsma over het plaatsen van stoelen o-p de terrassen van café's op de Zondagen. Zoowel de heer Sijtsma als de heer Van Eek poogden hier een fundament te onder graven. Het is nu eenmaal zoo, dat wie wenscht Zondagsrust om Zon dagsheiliging mogelijk te maken, de Zondagswet moet toepassen. Evengoed als een verstandige moeder een ru moerige levenslustige zoon de ruimte zal geven om zich uit te leven in den tuin of op de wei, maar rust en kalm te zal eischen in huis, zoo moeten de regeerders van thans ook rekenen met andersdenkenden maar de heeren so ciaal-democraten en vrijzinnig-demo craten moeten ook eerbied hebben voor de meening van anderen en dus de wetten respecteeren, die daarvoor dienen. Nauw gemeten genieten de heeren en dames vrijheid in overvloed. Tot slot nog een kleine schermut seling tusschen den heer Wilbrink en Wethouder Goslinga. Men kent de kwestie. Voor pensioen inkoop had een ambtenaar een verkla ring noodig van tijdelijken dienst. Maar het bleek geen tijdelijken dienst doch slechts lossen dienst. Naar de opvatting van B. en W. telt die niet voor pensioen, dus zegt het College geven wij ook geen verklaring af die dan wel eens tot misvatting kon lei den. Ja maar zegt belanghebbende en zijn organisatie het is nog zoo zeker niet dat deze diensttijd niet mee telt. geef ons in elk geval maar een ver klaring van lossen dienst. Volgens de mededeeling van den Wethouder is nu een proef geval in behandeling. Van den uitslag willen B. en W. hun ge regelde afgifte van dergelijke verkla ringen afhankelijk maken. Neen zegt üe heer Wilbrink de Wethouder heeft gezegd wel zoo'n verklaring te wil len afgeven ook al. weet hij dat ze v/aardeloos is, dus geef ze dan af. Wij veronderstellen, eerlijk gezegd, dat deze zaak nog wel eens weer ter sprake zal komen. Gelukkig maar, dat de doodelijk ongeruste heer Eikerbout gerust ge steld kon worden en ook de monniken c ie hij bedoelde, kappen zullen draden. Ons dunkt dat sprak vanzelf. Er was van deze om zijn kleine ten- clenzen zoo belangrijke vergadering nog wel meer te zeggen, maar voor dit maal basta. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Wouterswoude, N. Warmonts, te Wezep. Te Nieuwveen (toez.) M. C. van Wijhe, em. predikant te Amersfoort. Te HaarlemmermeerHoofd dorp, W. S. van Leeuwen, te Yeisen. Aangenomen: Naar Hemelum, B. Bruins, te Nieu v-Buinen. OEREF. KERKEN. Beroepen: Te Utrecht (vac. J. C. Rullmann), P. C. de Bruijn, te Apeldoorn. Te StadskanaalPekelderweg, J. v. d. Kooy, cand. te Maasland. Aangenomen: Naar Woudsend (Fr.; D. J. de Groot, cand. te Amsterdam Bedankt: Voor 's-Gravemoer, Oost- hem en Hoek van Holland, D. J. de Groot, cand. te Amsterdam. GEREF. GEMEENTEN. Bedankt: Voor Aagtekerke, J. Fraan- je, te Barneveld. BAPTISTEN GEMEENTEN. Beroepen: Te Emmer-Erf scheider veen, A. P. Barendrecht, te Harlingen. BEVESTIGING, INTREDE, AFSCHEID. Ds. J. Attema, die 24 Juni j.l. afscheid nam van de Geref. Kerk te Stadskanaal- Pekelderweg, heeft Zondag zijn intrede gedaan bij de Geref Kerk te Wolvega. Ds. Attema werd in den ochtenddienst beves tigd door Ds. G. Kersies, te Wildervank, met een predikatie over 2 Cor 1 vers 26 Ds. Atema had tot tekst 1 Joh. 1 vers b—7. Ds. J. J. Bouwman, overgekomen van Urk, deed Zondag zijn intrede in de Geref. Kerk te Almelo met een predikatie over 2 Cor. 5 20. De gebruikelijke aanspraken oil toe spraken volgden. Zondagmorgen heeft dr. J. E. B. Blase zijn intrede gedaan bij de Luther- sche gemeente te Middelburg en daarbij gesproken naar aanleiding van Joh. 3 vs. 30. Na de gebruikelijke toespraken heeft de gemeente den predikant toegezongen Gez. 419 1 en gez. 413 3 uit de Luth. bundel. Ds. J. D. Barth, laatstelijk predikant bij de Chr. Geref. Kerk te Alphen aan den Rijn, die tot de Geref. gemeenten is toe getreden, is Maandag door Ds. G. H. Ker sten bij de Geref. Gemeente te Vlaardin- gen bevestigd. Gisteravond heeft hij zijn intrede ge daan. GESCHORST. De kerkeraad der Geref. Kerk ie Zwee- loo heeft Ds. G. Ubbink, die beroepen is door de Geref. Kerk in Hersteld Verband te Utrecht-Tienhoven, in verband me: zijn afwijkend standpunt geschorst. NED. GEREF. GEMEENTEN. Gisteren kwamen de Ned. Geref. Ge meenten in Nederland en Duitschland in Rotterdam in elas9icale vergadering bij een. Deze classicale vergadering met Sy nodale bevoegdheid, werd voorafgegaan door een bidstond waarin Maandagavond voorging Ds. H. Siegers van Oosterbeek, van de roepende gemeente. Ds. Siegers bepaalde zijn gehoor bij Jes. 33 20—24. Sprekende over „Het Sion Gods" handelde de voorganger over, ten eerste, waar en wat Sion is; ten tweede, hare onschatbare weelde; ten derde, hare vastheid en ten vierde, haar zalige toe komst. Na het zingen van Psalm 1384 droeg Ds. Siegers de belangen der ge meenten in den gebede aan God op. Van de besluiten der classicale verga dering hopen we morgen mededeeling te doen. HET jEGER DES HEILS. Verschenen is het verslag van het Le ger des Heils over het in het jaar 1927 verrichte reclasseeringswerk. Het eerste hoofdstuk in dit verslag ls gewijd aan de aanhangige wetsontwerpen die voor de verdere ontwikkeling der re- cla9seering van zoo groot belang zijn. In een volgend hoofdstuk wordt het werk in de gevangenissen enz. behan deld. Wat betreft het werk van het Leger buiten de strafgestichten deelt het ver slag mede, dat in totaal 558 ontslagen ge vangenen door tusschenkomst van het Leger weer een betrekking kregen. Het patronaat werd door het Leger uitge oefend over 1311 personen. In de Maat schappelijke inrichtingen van het Leger werden in totaal 347 personen verpleegd. HET GEVAL THERESE NEUMANN. De „Bayersche Kurier" meldt onder het opschrift „Rome en Konnersreuth" dat Z. H. de Paus aan Therese Neumann en den pastoor van Konnersreuth zijn pauselij ken zegen met eigenhandige onderteeke- ning heeft doen toekomen. Naar aanlei ding hiervan merkt het blad op, dat deze daad van den Paus geen officieel karak ter draagt. NED. ZEEMANSZENDING TE LONDEN. De Ned. predikanten H. Jansen (met verlof uit Indië), H. E. Gravemeyer (Am sterdam) en L. D. Poot (Haarlem) zijn te Londen aangekomen om het stichten van een Chr. Zeemanshuis in de nabijheid van de havens van Londen voor te be reiden. Op de werf van de fa. C. van der dessen Zonen s scheepswerven te Krim pen a. d. IJsel vond gisteren de stapelloop van het op deze werf gebouwd dubbelschroei-Motortankschip Turicumplaats. Het van stapelloopen van het schip. van WOENSDAG 11 JULI 1928 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie. DE STRIJD TEGEN AMELEK. Tot dusver hadden de Israëlieten nog slechts te strijden gehad tegen den honger en den dorst, doch thans moesten zij ook tegen menschen kam pen, en wel tegen de Amalekieten, die hen op den weg naar den berg Sinaï tegentraden. Dit geschiedde toen de kinderen Is- raëls in Rafidim hun leger opgesla gen hadden. De Amalekieten waren een oorlogs zuchtige stam; met de Midianieten waren zij bewoners van het Sinaï- schiereiland. Met de eersten was Mo- zes bevriend; hij was immers de schoonzoon van hun leider, den pries ter Jethro. De Amalekieten evenwel waren is- raëls doodsvijanden en zijn dit steeds gebleven. De Amalekieten stammen af van Abraham door een zijner achterklein zonen: Amalek was blijkens Gen. 36 vs. 12 de zoon van Ezau's zoon Elifaz bij diens bijvrouw Timna. Zij beroemden zich op hun ouden adel, zooals blijkt uit Numeri 24 vs. 20: „Voorts Amalek ziende, hief hij (d.w.z. Bileam) zijn spreuk aan en zeide: Der natiën keur is Amalek, maar ten laatste is hij ten ondergang gedoemd" De oorspronkelijke woonplaats der Amalekieten was het Zuiden en het gebied ten Zuiden van Palestina, voor zoover men althans van een woon plaats bij hen kan spreken. Want zij waren een Bedoeïnenstam, die geen vaste woonplaats heeft. Tegen den zo mer zochten de Bedoeïnen, die in en om Judea woonden, gaarne de hooge- re vlakten van Westelijk en Zuid- Westelijk Arabië, waar het gras lan ger frisch bleef, op. Zoo stuitten zij op de Israëlieten, vreemde indringers, die zij met ge weld van wapenen de kostbare bron nen zouden betwisten. Doch er zit meer achter deze bot sing met Amalek. Het is niet maar „toevallig", dat zij met de Israëlieten slaags geraken. Er zit opzet achter. Amalek heeft een doelbewust plan; het heeft gehoord van Israëls reisplan en het zal met geweld beletten het Beloofde Land binnen te gaan. En 't zoekt het meest geschikte tijdstip op. om dit plan uit te voeren; als het volk vermoeid is, valt het hen aan, en wel op de meest gunstige plek, in de ach terhoede, of zooals dat hier wordt genoemd in den staart, waar het leger het minst weerbaar is, omdat daar de vrouwen en kinderen, de zie ken en zwakken zich bevinden, alsme de de wagens met huisraad en kost baarheden, e.d. Deze drie feiten: dat Amalek fami lie van Israël was. dat het de eerste vijand was, dien dit op zijn weg naar Kanaan ontmoette en dat het Israël op zulk een weinig ridderlijke wijze aanviel, verklaren den haat, die er steeds in den loop der historie tuschen Israël en Amalek bestaan heeft, een haat, waarvan de nagalmen tot in on zen tijd doorklinken in de gebruiken der Joden op het Poerimfeest, het feest der overwinning op den Amalekiet Haman. Hier bij Rafidim kwam het Mozes te pas, dat hij onderwezen was in alle wijsheid der Egyptenaren, ook in de krijgskunst. Toch voerde Mozes niet zelf de Isra ëlieten aan, doch hij droeg dit op aan Jozua, Mozes beklom met Aaron de Hur den top van een heuvel en zag neer op het gevecht. Men heeft uit de passiviteit van Mo- FEUILLETON. EINDELIJK VREDE. 20) —o— Ik heb ondervonden, dat met de ge dachte daaraan, allerlei verkeerde ge woonten en slechte gedachten over wonnen kunnen worden. „Dien, die geene zonden gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem-" Het was een lange poos stil. Einde lijk hoorde de dokter Amanda zeggen: „Ik moet nu naar huis, Ruth! Daar is mij nog een heeleboel vreemd en onbegrijpelijk. Maar wil je ook voor mij bidden? Ach, was ik maar half zoo goed als jij!" „O Mandaantwoordde Ruth, „zeg dat toch niet! Ik ben heelemaal niet goed uit mij zelf; maar wat God mij geleerd heeft, en nog iecieren dag leert, dat wil Hij ook jou leeren. Zeker wil ik voor je bidden, mijn lieve! Dat heb ik ook dikwijls gedaan. Maar probeer eens den Bijbel te lezen, en vraag God je te onderwijzen; dan zal je zien, hoe duidelijk het voor je wordt. Er zal, in 't eerst vooral, veel zijn wat je niet begrijpt, en waar je verstand zich misschien aan ergert, lloe zouden wij. domme menschen- kinderen. God ook in alles kunnen begrijpen 1 Maar wat je niet be zes en de activiteit van Jozua de te genstelling tusschen deze beide man nen willen afleiden; Jozua zou hier reeds den oud geworden Mozes ver drongen hebben om zelf de leider te worden. Niets is evenwel minder waar dan dit. De rol, die hier aan Mozes is toe bedeeld, is zeker niet minder belang rijk dan die, welke Jozua vervult. Jozua is slechts het werktuig. Mo zes is het, die aan Israël de overwin ning verzekert. Als hij zijn hand met den staf Gods omhoog heft, behaalt Is raël de overwinning; maar zoodra hij zijn hand laat zakken hebben de Ama lekieten de overhand. De vermoeide armen van Mozes moesten ten slotte door Aaron en Hur gesteund worden, en ook hijzelf moest in zijn vermoeid heid een steen tot steunsel krijgen. Vandaar, dat de plaats, waar dezen strijd gestreden werd, den naam van Rafidim kreeg, d.w.z. steunsel9 (in het Hebreeuwsch: refidim). Tot zonsondergang duurde het ge vecht; toen had Jozua aan de Amale kieten en aan hun krijgsvolk een bioedige ne lerlaag toegebracht. Mozes bouwde een altaar en moem- de het: „Jahweh Nissi", d.w.z. „De Heere is mijn Banier". Dit altaar, zoo mogen wij veron derstellen, werd opgericht op den heu veltop, waar Mozes zijn hand ten he mel opgeheven en zijn gebed ten he mel opgezonden had. Immers daar, en niet in het dal, waar Jozua gestreden had, was de overwinning op de Ama lekieten bevochten. Doch de strijd is nog niet uit. Amalek blijft de aartsvijand van Is raël in den loop der historie, van daar de profetische woorden van Mo zes, als hij het altaar heeft opgericht: „Steek de banier opl Krijg voert Jahweh met Amalek Van geslacht tot geslacht!" Is het niet, alsof Mozes het volk wil de waarschuwen, dat deze 9trijd nog maar een begin i3 geweest; is het niet of hij hen wilde toeroepen: „Het leven is geen vrede alhier, Geen wapenstilstand vragen, Het leven is de krijgsbanier Tot in Gods handen dragen" Op de Raadstribune. Indien al een raadsvergadering in staat zou zijn om voorgoed de vacan- tiestemming te bederven dan zeker een zooals we Maandag hadden. Er zijn scherpe woorden gewisseld, ai was de uiting daarvan ook hoffe lijk en beleefd. Een paar leden van de rechterzijde meenden zich te moeten uiten op een wijze, die wel veel had van een hoofdsche goedkeuring aan het adres van den heer Van Eek. Nu zou men inderdaad daar veel voor kunnen gevoelen. De heer Van Eek is een fijne (ln den besten zin van dat woord) vertegenwoordiger onzer bur gerij. Alleen maar zijn idealen, veel meer nog zijn beginselen, kunnen nooit die van één der rechterzijde zijn. Dat wil natuurlijk ook weer niet zeg gen, dat er nimmer een practisch voor stel door den heer Van Eek of zijn fractie kan worden gedaan waar de rechterzijde con amore kan meegaan. Verre van dien. maar wat Maandag gebeurde reageerde zoo kennelijk op etn uitlating van den heer Van Eek. als vertegenwoordiger zijner fractie, waarin nog wel een scherp verwijt aan de geheele rechterzijde lag, dat wij ons verwonderden dat zoo iets over de lippen van een Christelijk- Histori9che en Antirevolutionair kon komen. Wij doelen hier op de verklaring van de heeren Meijnen en Huurman, dat zij de verantwoordelijkheid voor ae motie-Van Es, Wilmer en Wilbrink ontkenden Deze verklaring kwam nadat de heer Van Eek op de hem eigen wijze een rake zet op het politie ke schaakbord had gedaan, door te constateeren, dat deze motie eigenlijk dezelfde strekking had als een tevo ren van andere zijde aangevraagde interpellatie. Zonder nu het onder scheid aan te toonen dat inderdaad toch lag in de interpellatie en deze motie én zonder nadere motiveering, welke hunne bezwaren waren tegen grijpt, laat dat vooreerst op zij liggen. Voed je met datgene wat God je open baart; dan zal je hoe langer hoe meer licht krijgen". „Mijn beste Ruth, ja, dat zal ik doen. Ik beloof het je". HOOFDSTUK X. Het was een keurige kamer in een net huis aan den grooten weg van Meester Cornelis, Amanda's slaapka mer, die uitzag op een prachtig rozen perk. Mijnheer Velders was, zoo spoe dig hij kon, verhuisd. Hij had beslo ten, ter wille van de zwakke gezond heid zijner vrouw, te Meester Corne lis te blijven wonen; en nu, in eene ge riefelijke woning, onder den zonne schijn van voorspoed, die de donkere wolken had vervangen, begon zij lang zamerhand wat op te fleuren, als een kwijnende bloem in betere aarde over geplant. Als er niets bijzonders in huis te doen was, waren moeder en kinderen meestal in Amanda's kamer bij el kaar, uitgezonderd de jongens, die niet genoeg konden genieten van den grooten, prachtigen tuin. Jet en de jongens waren naar school. Mevrouw Velders zat in een g< makkelijken leunstoel aan het ven ster, met een boek op haar schoot. Van tijd tot tijd nam ze het op, en las e enige oogenblikken: maar meestal siaarde ze naar buiten en ademde met volle teugen de frissche morgenlucht in. Op haar smal bleek gelaat lag een uitdrukking van stillen vrede, en de zachte oogen straalden van innige dankbaarheid. Amanda zat naast haar, bezig met eenig naaiwerk, terwijl de kleine Tilde plaatjes in haar plakboek op plakte. „O mamaatje! wie had het gedacht, dat we nog zóó gelukkig zouden wor den!" zeide Amanda. „God zij geloofd, ja Zijn Naam zij geloofd!" was het antwoord. „Mama heeft het toch altijd wel ge dacht", zei Tilde. „Nietwaar maatje? U hebt het me dikwijls gezegd, dat de lieve Heer wel helpen zou, net zooals juffrouw Ruth ook zei." „Ja mijn lieveling- juffrouw Ruth beeft wel degelijk gelijk gehad". En ze streelde het krullekopje, dat zich te gen haar aanvlijde. „En dat mijn Amanda nu ook wil beginnen den Heer te zoeken, o dat maakt mij zoo gelukkig! Mijn beker is overvloeien de!" „Maar nu moet mama ook gauw be ter zijn, en heel sterk worden", zeide Tilde. Amanda zag met teederheid haar moeder aan. „O vandaag zie ik voor bet eerst weer wat kleur op uw wan gen, moedertje 1 Wat zal papa blij zijn. ai* hij u zoo wel ziet". „Ja. ik zal wel gauw weer de oude zijn, kind. Wees er maar zeker van. dat al de ellende, die we doorgemaakt hebben, ons een zegen zal brengen. Het heeft mij ook dichter tot God ge bracht, dan ik tevoren was". „Als papa nu ook maar wilde ge- looven!" zuchtte Amanda.. „O ik ben er zeker van, dai hij veel over alles nadenkt, wat we ondervon den hebben. Dat we maar blijven ge- looven en bidden. In dien akeligen, droevigen tijd heb ik veel te weinig geloof gehad. Ik dacht dikwijls, dat God ons verlaten had. En al dien tijd was Hij juist bezig, ons door dat lijden tot Zich te trekken. Nu wil ik niet meer ongeloovig zijn, maar trachten llem in alles te vertrouwen. Gisteravond, toen jullie uit waart, kwam papa bij me zitten. Hij zag dat boekje, dat je van Ruth van Ende ter loen hebt, op tafel liggen, je weet wel, die preek van dien dominee uit Trans vaal. Hij nam het op, en ik geloof, dat hij het heelemaal uit las. Toen zei hij: „Dat zijn merkwaardige woorden. Ik geloof, dat de man gelijk heeft". Hij wees mij op een paar gedeelten. Wacht, waar is het boekje? O daar ligt het op Manda's schrijftafel. Breng het me even hier, wil je, Tilde?" Tilde bracht haar fluks het ge vraagde; en Mevrouw Velders blader de er even in. „Hier is het: juist hierin schittert Gcds heerlijkheid, dat de wanklanken der wereld door God worden opgeno men tot ééne harmonie'. Zin hier op deze andere plaats; „Ziet, om door die voorafgaande donkerheid de uit komst zooveel te heerlijker te maken, moeten wij die duistere dagen door leven. Jozef moest het bittere door worstelen, om zijn vader te kunnen omhelzen en zijn broeders in het le ven te behouden. Hoeveel heerlijker was dat voor hem dan als zijn weg altijd met rozen bezaaid was geweest. Zoo is het Gods werk, met het indivi du, met u en mij en anderen, zoowel als met de volkeren, maar wij moeten het verstaan". Hij wees mij deze regels met den vinger aan, en toen ik ze nagelezen had, keek ik hem aan, en zag ik tra nen in zijn oogen. Hij zei niets meer. en ging naar zijn kantoor; maar o hoe bc-b ik God gedankt voor dezen nieu wen lichtstraal I" „Ik zou zoo graag willen weten, of dpkter Van Ende dat boekje ook gele zen heeft", zei Amanda na een poos stilte. „Ik heb zoo'n spijt van de heftige woorden, die ik eenigen tijd geleden tot hem zei, toen alles nog zoo donker was, en mijn hart heelemaal in opstand was. Ik vroeg hem toen, of hij in een God geloofde; en hij ant woordde, dat hij soms verlangde te kunnen gelooven; maar andere kee- ren, zei hij, dacbt hij, evenals ik toen. dat er geen God kon zijn, of als Hij bestond, zou hij Hem kunnen haten. En toen zinspeelde ik op het sterven van zijn aanstaande, en ik zei haxde, bitter® woorden over God.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5