NIEUWE LEIBSCHE COURANT WOENSDAG 27 JUNI 1928 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie. TWEEëRLEI MANNA? Zooals wij in ons vorig artikel uit eenzetten, hebben de geleerden, in het bijzonder de natuurkundigen, op ver schillende wijzen getracht den oor sprong en het wezen van het manna te verklaren als een gewoon voort brengsel den natuur. De meest algemeene opvatting is dan, dat we het zouden hebben te be schouwen als de suikerachtige uit zweeting van de tarfastruik. Dit is een altijd-groene plant met fijne bladeren en witte of roode bloe men, die in Mei bloeien. Op sommige plaatsen van het Sinaï- schiereiland wordt deze plant in over vloedige hoeveelheid aangetroffen, en de Bedoeïenen noemen haar sap thans nog „manna" (el Man). Deze verklaring is niet bepaald nieuw. Reeds Flavius Josephus, de be kende Joodsche geschiedschrijver, ver zekert, nadat hij het wonder van de spijziging der Joden in de woestijn met manna heeft verhaald, dat die ge- heele streek nog in zijn tijd daarmee werd „beregend". Ook in oud-Egypte was dit „manna" bekend. Volgens Prof. G. Ebers in zijn „Reis van Gosen n&ar den berg Sinai" komt het manna in den tempel te Edfoe naast andere offergaven, zooals moer beien, vijgen, enz. voor; op andere plaatsen in de oud-Egyptische teksten wordt het tot de specerijen gerekend, en met witte Anta-korrels, een soort van hars, tot de specerijen gerekend. Het werd toen door de Bedoeïenen naar Memphis gebracht, evenals in den tijd van Ebers en misschien ook thans nog wel naar Kairo. Was het manna in Egypte bekend, dat volgt daaruit, dat het ook voor Mozes, die aan het hof van den farao zijn opvoeding had ontvangen, geen vreemde zaak was. Het is daarom echter toch wel mogelijk, dat de kin deren Israels het niet kenden, zoodat zij zich met verwondering afvroegen: „man hoe?" (wat is dat?). Is nu dit manna, dat onder de be doeïenen op het Sinaï-schiereiland een bekende zaak is, hetzelfde als dat, waarvan we in de Heilige Schrift le zen, dat God het gebruikte om Zijn volk op wonderbare wijze te spijzigen? Wij moeten deze vraag niet al te spoedig ontkennend beantwoorden, meenend dat een verklaring als wij daar straks uiteenzetten, in strijd zou zijn met het geloof aan de wonder macht Gods. Ongetwijfeld zijn er velen, die uit gaan van het vooropgezette denkbeeld dat wonderen onmogelijk zijn, en die dan naar een natuurlijke verklaring van hetgeen de Bijbel ons als wonde ren verhaalt zoeken, en dan soms tot een zóó gewrongen verklaring komen, dat het voor een nuchter denkend mensch nog veel moeilijker is die „na tuurlijke" verklaring aan te nemen, dan de eenvoudige, ons in de Schrift verhaalde wonderfeiten. Aan den anderen kant moeten we echter niet vergeten, dat God als regel in den weg der middelen werkt, en dat ook, als Hij daden verricht, die liggen buiten den gewonen gang van zaken, hij nochtans zeer dikwijls aan sluit bij het natuurlijke. Zoo zou het zeer wel mogelijk zijn, dat God, om Zijn volk te onderhouden als middel dit manna gebruikte, terwijl dan het wonder daarin zou bestaan hebben, dat het op Gods tijd in zulk een ge weldige hoeveelheid voorkwam, dat een geheel volk er door gespijzigd kon worden, voorts, dat het binnen vier en twintig uur bedorven was, met uitzon dering van den dag vóór den sabbath en dergelijke meer. Wij kunnen dus zeer wel van geloo- vig standpunt onbevooroordeeld de vraag stellen: is het „manna" der Be doeïenen en het „manna", waarvan de Heilige Schrift spreekt, een en de zelfde zaak? Het antwoord, dat men op deze vraag gegeven heeft, is zeer verschil lend. Prof. Böhl van Leiden beantwoordt haar in bevestigenden zin. Anderen daarentegen ontkennen, dat we hier met dezelfde zaak te doen hebben, of ook en wij gelooven, dat dit bij den huidigen stand van het vraagstuk het verstandigst is laten het in het midden. De geleerden zijn het over dit punt verre van eens. Prof. Palmer, de bekende onderzoe ker van het Sinaï-schiereiland al- zoo een man, wiens woord in dezen gezag heeft verklaart kortweg, dat het manna der Bedoeïenen niets, be halve den naam, heeft van hetgeen in Exodus van de spijs der Joden wordt gezegd. En de Fransche priester, F. Vigou- roux, die heel zijn leven aan de studie der Heilige Schrift en de samenstem- ming van „Gods Woord en der eeuwen getuigenis" gewijd heeft, noemt een achttal punten van verschil op, waar om het manna van de tarfastruik on mogelijk het manna der Israëlieten kon zijn. Hij wijst er o.a. op, dat het „natuur lijke" manna niet kan worden gema len of fijngestooten en tot koeken ge bakken, zooals met het manna, waar van Mozes verhaalt, wel geschiedde. Ook kan het manna van den tarfa eigenlijk geen „voedsel" genoemd wor den; het bevat 80 pet. suiker en 20 pet. dextrine; de Israëlieten hebben van het hemelsche manna veertig ja ren geleefd. Hebben Palmer.en Vigouroux gelijk, dan volgt daaruit, dat wij bij het man na, waarvan Exodus 16 ons verhaalt, zeer waarschijnlijk moeten denken aan een stof, die God op bovennatuur lijke wijze onmiddellijk den Israëlie ten deed toekomen. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Drietal: Te Parrega c.a., H. Dekker, te Haskerhorne en Oudehaske; G. Ger- brandy, te Nieuw-Weerdinge; en A. J. Splinter, te Lent bij Nijmegen. Beroepen: Te Waardhuizen, de heer F. J. Pop, candidaat te Leiden. Te Oud- dorp, J. van Amstel, te Putten. Aangenomen: Naar Oud Beijerland (2e pred.plaats) J. D. van Hof, te Wilnis. Bedankt: Voor Driesum, Doornspijk en Ridderkerk, J. D. van Hof, te Wilnis. Voor Heeg, D. J. Peterse, te Hien. Voor Den Ham, J. E. Klomp, te Oldebroek. GEREF. KERKEN. Tweetal: Te Utrecht (vac.-J. C. Rull- mann) P. C. de Bruin te Apeldoorn; en A. G. Wolf, te 's-Graveland. Beroepen: Te Kamerik, J. Wristers, cand. te Utrecht. CHR. GEREF. KERK. Beroepen: Te Werkendam, J. W. v. Ree, te Barendrecht. OUD-GEREF. GEMEENTE. Beroepen: Te Den Helder, Ds. O ver- duin, te Utrecht. met emeritaat. Ds. K. J. Mulder, predikant bij de Ned. Herv. Gem. te Oldeberkoop (Fr.) heeft met ingang van 1 Sept. a.s. eervol eme ritaat aangevraagd. Ook Ds. R. K. Dijksterhuis, Ned. Herv. predikant te Tolbert, heeft eervol emeri taat aangevraagd, zulks tegen 1 Novem ber a.s. BEROEPBAAR. De heer N. A. Waaning, Nassaukade 123 te Amsterdam-West, verzoekt aan De Standaard mede te deelen, dat hij thans gaarne een eventueel beroep bij de Geref. Kerken in overweging zal nemen. mr. dr. j. de jong. t Te Enschedé, waar hij laatstelijk grif fier was bij het kantongerecht, is in den ouderdom van 56 jaar overleden mr. dr. J de Jong. De overledene werd 29 Maart 1872 ge boren. Hij studeerde aan de Vrije Univer siteit en aanvaardde 23 Oct. 1898 het pre dikambt bij de Ger. Kerk van Loppersum, welke standplaats hij in 1911 met Winsum (Fr.) verwisselde. In 1911 promoveerde dr. de Jong aan de Vrije Universiteit tot doc tor in de theologie op een proefschrift, getiteld: „De voorbereiding en constitu eering van het kerkverband van de Ned. Ger. Kerken in de 16e eeuw." In 1919 legde hij het predikambt neer. Hij ging studeeren in de rechtsgeleerdheid en vestigde zich na zijn promotie als ad vocaat te Rotterdam. De laatste jaren was hij bij het Kantongerecht te Enschedé als griffier werkzaam. Van de hand van dr. de Jong zag o.m. het licht: „Dictaten van dr. F. L. Rutgers". de geref. kerk in h. v. te rotterdam. Namens de Commissie van Beheer van de Geref. Kerk in H. V. te Rotterdam schrijft men aan de Standaard: „Onder het hoofd „Geweigerd" komt in het nummer van 20 Juni de mededeeling voor, dat de Kerkeraad van de Geref. Kerk in H. V. aan den Kerkeraad van de Gere formeerde Kerk van Rotterdam, verzocht had om voor de intrede van Ds. Smelik over de Hoveniersstraatkerk te mogen be schikken. Dit bericht is echier niet geheel juist. Niet de Kerkeraad van onze Kerk, doch de Commissie van Beheer heeft, uitzien de naar een geschikt kerklokaal voor bo venbedoelde plechtigheid, o.a. ook ge noemd kerkgebouw aangevraagd. Wij heb ben bijv. ook tot kerkvoogden van de Ned. Herv. Gem. een zelfde verzoek ge richt. De Herv. Kerk is wel bereid om ons haar kerkgebouw 's-Gravendijkwal af te staan. Een beslissing hebben wij echter nog niet genomen". gereformeerd eenheidsstreven. In Leipzig is de constitueèrende verga dering gehouden van den Bond van Vrije Geref. Gemeenten in Duitschland, welke omvat de gemeenten van Dresden, Ham burg, Leipzig en die der Neder-Saksische Confederatie, waartoe o.a. behooren de gemeenten van Braunschweig, Bückeburg Stadthagen en Göttingen. Men bedoelt behartiging van gemeenschappelijke be langen zonder dat de autonomie der ge meenten aangetast wordt. overheid en kerk. Ged. Staten van Gelderland hebben een besluit van den gemeenteraad van Groes- beek vernietigd, waarbij aan de nieuwge bouwde R.K. kerk op „de Horst" te Groes- beek een subsidie gedurende tien jaren van ƒ450 werd toegezegd. Ged. Staten achtten een dergelijke subsidie slechts uit de gemeentekas toelaatbaar, wanneer daartoe zeer bijzondere redenen bestaan, welke zij hier niet aanwezig oordeelden. Deze kerk wordt op 23 Juli door den bis schop van Den Bosch, mgr. Diepen, gecon sacreerd als de kerk van het H. Hart van Jezus. giften en legaten. Wijlen mej. de Wed. H. G. Berensen, geb. F. de Boer, te Sneek, heeft aan de Chr. Geref. Kerk aldaar een legaat van pl.m. ƒ500 besproken. Uit het Sociale Leven. OPENING VACANTIE-OORD CHRISTELIJK NATIONAAL VAKVERBOND. Gisteren is het nieuwe vacantie- oord van het Christelijk Nationaal Vakverbond te Putten op de Veluwe op plechtige wijze geopend. Vele vereenigingen op Christelijk, maatschappelijk en vakvereenigings- gebied zonden hun afgevaardigden, o.a. het Geref. Jongelingsverbond, het Ned. Jongelingsverbond; verder merk ten we o.a. op het Tweede Kamerlid Snoeck Henkemans, de notabelen van de gemeente Putten, Dr. Blankert, di recteur Sonnevanck; L. Attema, di recteur Bur. Christ. Middenst. en be stuursleden van plaatselijke vereeni gingen. Toen de minister van arbeid, han del en nijverheid gearriveerd was, ver- eenigden allen zich in de recreatie zaal RECLAME Nadat de voorzitter van het Christ. Nat. Vakverbond, de heer K. Kruit hof, een kort woord gesproken had, werd door de aanwezigen gezongen het tiende vers van Psalm 68. Na het zingen sprak de voorzitter een kort gebed uit en opende daarna de vergadering met een rede, waaraan wij het volgende ontleenen. Openingsrede van den voorzitter. Het is mij een voorrecht, namens ons bestuur, deze buitengewone alge meene verbondsvergadering openende, allereerst u, Excellentie, een hartelijk welkom toe te roepen. En voorts u on zen welgemeenden dank te brengen, dat u niet alleen dit samenzijn will vereeren met uw tegenwoordigheid, maar in 't bijzonder voor uw bereid verklaring, in deze buitengewone al gemeene vergadering, dit vacantie- oord van en voor de Chr. vakbeweging officieel te openen. Na een welkomstwoord aan alle an dere aanwezigen, ging spr. in het kort na de geschiedenis van het tot stand komen der stichting. In 1927 werd op de algemeene bonds vergadering een voorstel aangenomen om de mogelijkheid tot stichting te overwegen. Er werd toen een commis sie benoemd om de kwestie te onder zoeken. Op 23 April 1928 verscheen het rap port der commissie en op 24 April werd de stichting aangekocht van t)r. Middelburg. Op 1 Juni werd de koopacte getee- kend, aldus gaat spr. verder, en heden beleven wij het heuchelijke feit der opening en in gebruik neming. Met de bede, dat God, uit Wien, door Wien en tot Wien alle dingen zijn, ook over dit werk van onze Christelijke vakbeweging zijn onmisbaren zegen moge gebieden, verklaart spr. deze buitengewone, algemeene vergadering voor geopend. De ministers (behalve die van ar beid) en de commissaris van de Ko ningin in de provincie Gelderland, zonden bericht van verhindering. Er waren vele telegrafische geluk- wenschen, w.o. een van het Kamerlid Smeenk, die namens de A. R. Ka merclub seinde en van het Centraal comité van A. R. Kiesvereenigingen. Nadat de heer L. H. Kurpershoek uit 's Gravenhage op het door den Ned. Chr. Grafischen Bond geschon ken orgel het Largo van Handel en de Fuga en koraal (Psalm 138) van H. Rinck gespeeld had, sprak de mi nister van arbeid, handel en nijver heid, Prof. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine, de volgende rede uit: Rede van Minister Slotemaker de Bruine. De beweging, om vacantie-oorden te stichten, groeit. Onlangs is spr. uit- genoodigd, om de opening bij te wo nen in het vacantie-oord, gesticht door den Nederlandschen Bond van personeel in overheidsdienst; waar hij toen, door ambtsbezigheden verhin derd was, heeft de chef van de be trokken afdeeling hem daar vertegen woordigd. Nu hij ditmaal dé gelegenheid vin den kon, om persoonlijk van zijn be langstelling te doen blijken, heeft hij deze gaarne aangegrepen. De beweging bewijst de groeiende kracht der arbeidersorganisaties. Reeds het bijeenbrengen van het benoodigde geld, is daarvan een blijk. Zij bewijst ook, hoeveel resultaat kan worden verkregen door overleg tus- schen patroons- en arbeidersorganisa ties, waarbij de mogelijkheid van va cantiedagen verkregen wordt. Onlangs heeft spreker doen uitko men, dat hij den tijd niet aangebroken acht, om vacantiedagen bij de wet als een recht voor te schrijven. Of in ar beidsvoorwaarden aan vacantierege- ling een plaats kan worden ingeruimd AAN HET ZOEKLICHT. Leiden, 27 Juni 1928. Spiekman houdt niet van „spieken", zelfs niet, als het door anderen ge beurt. Onlangs gaf hij de redactie van Het Volk flink voor de broek, omdat zij onder foto's van nieuwe woningen te Veendam als onderschrift had ge plaatst, dat Spiekman zoo hard strijdt voor woningtoestanden. Wel kwam toen de Volk-redactie als een „brave Hendrik" verklaren, dat zij het maar als een vriendelijkheid voor Spiekman had bedoeld, maar dat was natuurlijk niet gemeend. Maar Spiekman heeft in Henri Po lak een medestrijder voor eerlijkheid. Deze schrijft in een Kroniek in Het Volk over de zorg voor natuurschoon van de gemeentebesturen. Hij consta teert, dat in Den Haag een stuk na tuurschoon wordt vernield, om maar woningen te kunnen houwen. Daarbij spaart hij zijn partijgenooten niet. „Het is met diep leedwezen zoo zegt hij dat erkend moet worden, hoe een sociaal-democratische wet houder en een dito hoofdambtenaar voor het laatstgenoemde geval ver antwoordelijk gesteld moeten worden. Ik weet wel, dat hier onmiddellijk de gebruikelijke dooddoener tegen mij aangevoerd kan, en waarschijnlijk ook zal worden: de volkshuisvesting. Doch ik ben zoo vrij, villabouw daar toe niet te rekenen en verder de mee ning te opperen, dat een gemeentebe stuur, hetwelk de volkshuisvesting slechts dienen kan, door het volk wo ninkjes te verschaffen, doch het de natuur en de schoonheid te ontnemen, of te gedoogen, mogelijk te maken en te bevorderen, dat particuliere grond bezitters en dito speculanten het doen, geen oortje waard is, al zou het van den eersten tot den laatsten man uit menschen van het onverschietbaarste rood bestaan". Prachtig, heeren Spiekman en Po lak! Naar mijn hart gesproken! Het moge de bluf wat temperen. OBSERVATOR. hangt telkens van allerlei, en met na me ook van economische factoren af. Maar dat vacantiedagen voor den arbeider uiterst gewenseht zijn, kan moeilijk worden betwist. Reeds met het oog op den arbeider zelf geldt dit. Het werk is veelal een toniger, en eenvormiger geworden. De verkorting van den arbeidsdag moet als regel samengaan en is ook samen gegaan met meer intensiteit van den arbeid. Afgezien hiervan is de overtui ging gegroeid, dat de menschelijke waarde in den arbeider tot haar recht moet komen. Steeds meer wordt dit in breede kringen ingezien. Onder de werkgevers wordt dit ter nauwernood bestreden, de arbeiders zelf hebben mede door hun organisatie deze over tuiging al dieper voelen wortelen. Beide gronden dringen naar een va- cantiemogelijkheid. De grond van de menschelijke waarde voert echter onmiddellijk op zedelijk gebied, en doet de vacantie- mogelijkheid in breeder licht zien. Het gaat hier tevens om het leven van het gezin en van den innerlijken mensch. Vooral zij, die in de steden werken en in de industrie-centra, hebben behoef te om aan een jagend leven te ontko men en het is een verblijdend teeken, dat al meer een hooger genot inplaats van het vroeger dikwijls gezochte la ger genot men denke aan het drank vraagstuk wordt nagestreefd. In dien de mensch alleen in het gezins leven tot volle ontplooiing komt en alleen daar de verplichtingen van het echtgenoot- en vader-zijn kunnen wor den nageleefd, dan is een vacantie- oord een zeer kostbaar bezit, omdat er gelegenheid is voor verblijf van het gezin als geheel. Eindelijk beslist over de waarde van zulk een instituut ook de geest, die er heerscht. Het kan alleen voldoen, wan neer het de sfeer voortzet, die heerscht binnen het gezin. Daarom is het zoo waardevol, als FEUILLETON. EINDELIJK VREDE. 8) —o— Er zal niets overblijven dan een paar duizend gulden, die ik op voordeelige wijze voor je kan uitzet ten; maar de rente daarvan zal toch nog maar een klein sommetje opbren gen, misschien niet meer dan f 15 per maand. Ik weet niet, hoe je daarvan zult kunnen leven, mijn schat je!" En Grootmoeder zuchtte diep. Haar schoonzoon had als compagnon in een handelszaak zulk een ruim inkomen gehad en Ruth kon zich nog zeer goed alles herinneren van het prachtige huis op het Koningsplein, dat ze als kind met haar vader en hare groot moeder bewoonde. Na haars vaders dood waren ze naar Meester Cornelis verhuisd in de gezellige kleine wo ning, die ook nu nog Ruth's eigendom was. Het was er klein, maar zeer ge rieflijk ingericht, en Ruth had zich zeer goed in de verandering kunnen schikken. Maar Als haar niets over bleef dan de rente van die onnoozele tweeduizend gulden! „Zoolang ik leef, zullen we geen geldzorgen kennen, liefje! Want je Grootpa heeft mij een levensverzeke ring gekocht vóór hij stierf. De Heer heeft zeer goed voor mij gezorgd, zeer goed! Ja, Zijne liefde is groot", ver volgde Grootmoeder peinzend, en weer zweeg ze. „Nu, dat wat ik krijg is genoeg voor beiden, zoolang ik leef', vervolgde ze na een poosje. "„Maar als ik er niet meer zal zijn, arm klein meisje! Ach, ik kan er haast niet aan den ken! En toch moeten we de zaken goed onder de oogen zien. Ik heb nie mand om mee te raadplegen, zonder dat het op be leien zou gelijken, en dat zou papa nooit goed gevonden hebben, nooit! En dat behoeft ook niet, zoolang we zulk een rijken Vader in den hemel hebben. Je wilt niet graag onderwijzeres worden, heb je gezegd, maar misschien was dat toch het beste; dan kon je je eigen brood verdienen. Maar anders zou ik mis schien, met de rente van je klein ka pitaaltje op te sparen en verder zoo zuinig mogelijk te leven, dit huis voor je kunnen koopen, zoodat je altijd een dak boven je hoofd zult hebben. En mocht je het dan later willen verhu ren, dan zou je, als je bij anderen in- woondet, aan de huur en de kleine rente van je kapitaaltje genoeg heb ben voor je onderhoud. Ben je nog niet van gedachten veranderd, Ruth? Zou je maar niet liever onderwijzeres willen worden? Dat is toch een goede, eervolle betrekking; en het geld, dat voor je opleiding noodig is, zullen we, door zuinig te leven, wel kunnen uit sparen. Zeg, wat denk je ervan, lieve ling?" Ruth dacht een poosje na. „Ach, grootmoe", zei ze eindelijk; „u weet dat ik heelemaal geen orde zou kun nen houden, zooals dat in een school moet gebeuren. De juffrouw heeft het a: geprobeerd met mij, bij de kleintjes; want ze wou mij graag als kweekelin- ge opleiden; maar ik- zou nooit een kind kunnen straffen voor een beetje praten of lachen. Ik houd ook niets van dat werk. Wel van leeren, maar niet van onderwijzen. Ik zou het liefst van alles muziek willen leeren, als het niet zooveel kostte", en hare oogen namen een droomerige uitdrukking aan. „Papa zou mij naar Europa go- zonden hebben, als hij was blijven le ven, om heel veel muziek te leeren, en heel knap te worden, nietwaar Groot moe?" Grootmoeder zuchtte weer. „Daar zou nog wel wat op gevonden kunnen worden", zei ze na een poos. „Het geld, dat Papa nagelaten heeft, komt jullie beiden toe. Voor je aandeel zou je best naar Europa kunnen gaan, en daar muziek kunnen leeren naar hartelust. Frank zal dan met wat minder toe moeten komen. Hij zou het met zijn aandeel best kunnen brengen tot scheepsdokter, of hij zou een ander be roep kunnen kiezen. We kunnen toch niet aan den éénen alles geven om de talenten van de ander daarvoor te ver- waarloozen!" Grootmoeder wist, welk een bijzon der talent Ruth voor de muziek had, en menigeen had haar sterk aangera den, Ruth in staat te stellen om dat talent in Europa, onder een bekwame leiding, volkomen te ontwikkelen. Maar Ruth sprong verschrikt op, toen ze zag, welk een gevolgtrekking Groot moeder uit hare kleine opmerking maakte. O neen, Grootmoeder, neen! Dat zou ik nooit willen hebben! Neen, papa ver langde zoo, dat Frank een knappe dokter zou worden. Hij moet alles lee ren, en heel, heel knap worden. En laat mij maar bij u blijven. Zoudt u uw klein meisje weg willen zenden, en alleen achter willen blijven? Neen, neen, ik zou u niet kunnen verlaten. Laat mij maar voor u wer ken en uw huishouden doen, tot ik een knappe huishoudster ben gewor den. En als Frank dan later dokter is, dan zullen we bij hem gaan wonen, en ik zal voor u en hem het huishou den doen, en we zullen samen heel gelukkig zijn, nietwaar Grootmoe?" En Ruth was onverzettelijk bij dat besluit gebleven. Grootmoeder had zich voorgenomen, haar toch alles te laten leeren, zooveel als ze maar be kostigen kon. Het kon zijn, dat ze la ter, door den nood gedrongen, toch besluiten zou om onderwijzeres te worden. En de geliefde muzieklessen werden ook niet vergeten. En Ruth studeerde met allen ijver, ook om ha re dankbaarheid aan Grootmoeder voor hare opoffering te toonen; want er moest heel zuinig geleefd worden om de lessen en de studieboeken te kunnen betalen, en Grootmoeder werkte hard om geene bedienden te behoeven te nemen. Maar het bleek te veel voor de oude vrouw te zijn. Na een paar jaar werd ze lijdend en bedlegerig; en tot hare grootè droef heid moest ze het aanzien, dat Ruth hare studiën opgaf om haar te ver plegen. Nooit echter kon de oude vrouw merken, dat het haar eenige opoffering kostte. Ze deed het werk in het huishouden en in de ziekenka mer zoo opgewekt als mogelijk was; en de innige liefde, die hare groot moeder haar toedroeg, maakte haar inderdaad de zware taak licht. Trouw geholpen door Nènèk, de eenige dienstbode, die ze hadden, was het haar toch gelukt, langzamerhand het huis, dat ze bewoonden, met een lapje grond er achter, in eigendom te koopen, kort voordat Grootmoeder voorgoed de oogen had gesloten. In hoofdzaak had Grootmoeder dit alles aan Frank geschreven, en het offer, dat zijne zuster voor hem ge bracht had. Tevergeefs had hij ge tracht, haar van besluit te doen ver anderen; en toen Grootmoeder ziek was geworden, zag hij in, dat het nut teloos zou zijn, haar to^ andere ge dachten te brengen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5