NIEUWE LEIBSCHE COURANT
WOENSDAG 27 JUNI 1928
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
TWEEëRLEI MANNA?
Zooals wij in ons vorig artikel uit
eenzetten, hebben de geleerden, in het
bijzonder de natuurkundigen, op ver
schillende wijzen getracht den oor
sprong en het wezen van het manna
te verklaren als een gewoon voort
brengsel den natuur.
De meest algemeene opvatting is
dan, dat we het zouden hebben te be
schouwen als de suikerachtige uit
zweeting van de tarfastruik.
Dit is een altijd-groene plant met
fijne bladeren en witte of roode bloe
men, die in Mei bloeien.
Op sommige plaatsen van het Sinaï-
schiereiland wordt deze plant in over
vloedige hoeveelheid aangetroffen, en
de Bedoeïenen noemen haar sap thans
nog „manna" (el Man).
Deze verklaring is niet bepaald
nieuw. Reeds Flavius Josephus, de be
kende Joodsche geschiedschrijver, ver
zekert, nadat hij het wonder van de
spijziging der Joden in de woestijn
met manna heeft verhaald, dat die ge-
heele streek nog in zijn tijd daarmee
werd „beregend".
Ook in oud-Egypte was dit „manna"
bekend.
Volgens Prof. G. Ebers in zijn „Reis
van Gosen n&ar den berg Sinai" komt
het manna in den tempel te Edfoe
naast andere offergaven, zooals moer
beien, vijgen, enz. voor; op andere
plaatsen in de oud-Egyptische teksten
wordt het tot de specerijen gerekend,
en met witte Anta-korrels, een soort
van hars, tot de specerijen gerekend.
Het werd toen door de Bedoeïenen
naar Memphis gebracht, evenals in
den tijd van Ebers en misschien
ook thans nog wel naar Kairo.
Was het manna in Egypte bekend,
dat volgt daaruit, dat het ook voor
Mozes, die aan het hof van den farao
zijn opvoeding had ontvangen, geen
vreemde zaak was. Het is daarom
echter toch wel mogelijk, dat de kin
deren Israels het niet kenden, zoodat
zij zich met verwondering afvroegen:
„man hoe?" (wat is dat?).
Is nu dit manna, dat onder de be
doeïenen op het Sinaï-schiereiland
een bekende zaak is, hetzelfde als dat,
waarvan we in de Heilige Schrift le
zen, dat God het gebruikte om Zijn
volk op wonderbare wijze te spijzigen?
Wij moeten deze vraag niet al te
spoedig ontkennend beantwoorden,
meenend dat een verklaring als wij
daar straks uiteenzetten, in strijd zou
zijn met het geloof aan de wonder
macht Gods.
Ongetwijfeld zijn er velen, die uit
gaan van het vooropgezette denkbeeld
dat wonderen onmogelijk zijn, en die
dan naar een natuurlijke verklaring
van hetgeen de Bijbel ons als wonde
ren verhaalt zoeken, en dan soms tot
een zóó gewrongen verklaring komen,
dat het voor een nuchter denkend
mensch nog veel moeilijker is die „na
tuurlijke" verklaring aan te nemen,
dan de eenvoudige, ons in de Schrift
verhaalde wonderfeiten.
Aan den anderen kant moeten we
echter niet vergeten, dat God als regel
in den weg der middelen werkt, en
dat ook, als Hij daden verricht, die
liggen buiten den gewonen gang van
zaken, hij nochtans zeer dikwijls aan
sluit bij het natuurlijke. Zoo zou het
zeer wel mogelijk zijn, dat God, om
Zijn volk te onderhouden als middel
dit manna gebruikte, terwijl dan het
wonder daarin zou bestaan hebben,
dat het op Gods tijd in zulk een ge
weldige hoeveelheid voorkwam, dat
een geheel volk er door gespijzigd kon
worden, voorts, dat het binnen vier en
twintig uur bedorven was, met uitzon
dering van den dag vóór den sabbath
en dergelijke meer.
Wij kunnen dus zeer wel van geloo-
vig standpunt onbevooroordeeld de
vraag stellen: is het „manna" der Be
doeïenen en het „manna", waarvan de
Heilige Schrift spreekt, een en de
zelfde zaak?
Het antwoord, dat men op deze
vraag gegeven heeft, is zeer verschil
lend.
Prof. Böhl van Leiden beantwoordt
haar in bevestigenden zin. Anderen
daarentegen ontkennen, dat we hier
met dezelfde zaak te doen hebben, of
ook en wij gelooven, dat dit bij den
huidigen stand van het vraagstuk het
verstandigst is laten het in het
midden.
De geleerden zijn het over dit punt
verre van eens.
Prof. Palmer, de bekende onderzoe
ker van het Sinaï-schiereiland al-
zoo een man, wiens woord in dezen
gezag heeft verklaart kortweg, dat
het manna der Bedoeïenen niets, be
halve den naam, heeft van hetgeen in
Exodus van de spijs der Joden wordt
gezegd.
En de Fransche priester, F. Vigou-
roux, die heel zijn leven aan de studie
der Heilige Schrift en de samenstem-
ming van „Gods Woord en der eeuwen
getuigenis" gewijd heeft, noemt een
achttal punten van verschil op, waar
om het manna van de tarfastruik on
mogelijk het manna der Israëlieten
kon zijn.
Hij wijst er o.a. op, dat het „natuur
lijke" manna niet kan worden gema
len of fijngestooten en tot koeken ge
bakken, zooals met het manna, waar
van Mozes verhaalt, wel geschiedde.
Ook kan het manna van den tarfa
eigenlijk geen „voedsel" genoemd wor
den; het bevat 80 pet. suiker en 20
pet. dextrine; de Israëlieten hebben
van het hemelsche manna veertig ja
ren geleefd.
Hebben Palmer.en Vigouroux gelijk,
dan volgt daaruit, dat wij bij het man
na, waarvan Exodus 16 ons verhaalt,
zeer waarschijnlijk moeten denken
aan een stof, die God op bovennatuur
lijke wijze onmiddellijk den Israëlie
ten deed toekomen.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Drietal: Te Parrega c.a., H. Dekker,
te Haskerhorne en Oudehaske; G. Ger-
brandy, te Nieuw-Weerdinge; en A. J.
Splinter, te Lent bij Nijmegen.
Beroepen: Te Waardhuizen, de heer
F. J. Pop, candidaat te Leiden. Te Oud-
dorp, J. van Amstel, te Putten.
Aangenomen: Naar Oud Beijerland
(2e pred.plaats) J. D. van Hof, te Wilnis.
Bedankt: Voor Driesum, Doornspijk
en Ridderkerk, J. D. van Hof, te Wilnis.
Voor Heeg, D. J. Peterse, te Hien. Voor
Den Ham, J. E. Klomp, te Oldebroek.
GEREF. KERKEN.
Tweetal: Te Utrecht (vac.-J. C. Rull-
mann) P. C. de Bruin te Apeldoorn; en
A. G. Wolf, te 's-Graveland.
Beroepen: Te Kamerik, J. Wristers,
cand. te Utrecht.
CHR. GEREF. KERK.
Beroepen: Te Werkendam, J. W. v.
Ree, te Barendrecht.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Beroepen: Te Den Helder, Ds. O ver-
duin, te Utrecht.
met emeritaat.
Ds. K. J. Mulder, predikant bij de Ned.
Herv. Gem. te Oldeberkoop (Fr.) heeft
met ingang van 1 Sept. a.s. eervol eme
ritaat aangevraagd.
Ook Ds. R. K. Dijksterhuis, Ned. Herv.
predikant te Tolbert, heeft eervol emeri
taat aangevraagd, zulks tegen 1 Novem
ber a.s.
BEROEPBAAR.
De heer N. A. Waaning, Nassaukade 123
te Amsterdam-West, verzoekt aan De
Standaard mede te deelen, dat hij thans
gaarne een eventueel beroep bij de Geref.
Kerken in overweging zal nemen.
mr. dr. j. de jong. t
Te Enschedé, waar hij laatstelijk grif
fier was bij het kantongerecht, is in den
ouderdom van 56 jaar overleden mr. dr.
J de Jong.
De overledene werd 29 Maart 1872 ge
boren. Hij studeerde aan de Vrije Univer
siteit en aanvaardde 23 Oct. 1898 het pre
dikambt bij de Ger. Kerk van Loppersum,
welke standplaats hij in 1911 met Winsum
(Fr.) verwisselde. In 1911 promoveerde dr.
de Jong aan de Vrije Universiteit tot doc
tor in de theologie op een proefschrift,
getiteld: „De voorbereiding en constitu
eering van het kerkverband van de Ned.
Ger. Kerken in de 16e eeuw."
In 1919 legde hij het predikambt neer.
Hij ging studeeren in de rechtsgeleerdheid
en vestigde zich na zijn promotie als ad
vocaat te Rotterdam. De laatste jaren was
hij bij het Kantongerecht te Enschedé als
griffier werkzaam.
Van de hand van dr. de Jong zag o.m.
het licht: „Dictaten van dr. F. L. Rutgers".
de geref. kerk in h. v. te
rotterdam.
Namens de Commissie van Beheer van
de Geref. Kerk in H. V. te Rotterdam
schrijft men aan de Standaard:
„Onder het hoofd „Geweigerd" komt in
het nummer van 20 Juni de mededeeling
voor, dat de Kerkeraad van de Geref. Kerk
in H. V. aan den Kerkeraad van de Gere
formeerde Kerk van Rotterdam, verzocht
had om voor de intrede van Ds. Smelik
over de Hoveniersstraatkerk te mogen be
schikken.
Dit bericht is echier niet geheel juist.
Niet de Kerkeraad van onze Kerk, doch
de Commissie van Beheer heeft, uitzien
de naar een geschikt kerklokaal voor bo
venbedoelde plechtigheid, o.a. ook ge
noemd kerkgebouw aangevraagd. Wij heb
ben bijv. ook tot kerkvoogden van de
Ned. Herv. Gem. een zelfde verzoek ge
richt. De Herv. Kerk is wel bereid om ons
haar kerkgebouw 's-Gravendijkwal af te
staan. Een beslissing hebben wij echter
nog niet genomen".
gereformeerd eenheidsstreven.
In Leipzig is de constitueèrende verga
dering gehouden van den Bond van Vrije
Geref. Gemeenten in Duitschland, welke
omvat de gemeenten van Dresden, Ham
burg, Leipzig en die der Neder-Saksische
Confederatie, waartoe o.a. behooren de
gemeenten van Braunschweig, Bückeburg
Stadthagen en Göttingen. Men bedoelt
behartiging van gemeenschappelijke be
langen zonder dat de autonomie der ge
meenten aangetast wordt.
overheid en kerk.
Ged. Staten van Gelderland hebben een
besluit van den gemeenteraad van Groes-
beek vernietigd, waarbij aan de nieuwge
bouwde R.K. kerk op „de Horst" te Groes-
beek een subsidie gedurende tien jaren
van ƒ450 werd toegezegd. Ged. Staten
achtten een dergelijke subsidie slechts uit
de gemeentekas toelaatbaar, wanneer
daartoe zeer bijzondere redenen bestaan,
welke zij hier niet aanwezig oordeelden.
Deze kerk wordt op 23 Juli door den bis
schop van Den Bosch, mgr. Diepen, gecon
sacreerd als de kerk van het H. Hart van
Jezus.
giften en legaten.
Wijlen mej. de Wed. H. G. Berensen,
geb. F. de Boer, te Sneek, heeft aan de
Chr. Geref. Kerk aldaar een legaat van
pl.m. ƒ500 besproken.
Uit het Sociale Leven.
OPENING VACANTIE-OORD
CHRISTELIJK NATIONAAL
VAKVERBOND.
Gisteren is het nieuwe vacantie-
oord van het Christelijk Nationaal
Vakverbond te Putten op de Veluwe
op plechtige wijze geopend.
Vele vereenigingen op Christelijk,
maatschappelijk en vakvereenigings-
gebied zonden hun afgevaardigden,
o.a. het Geref. Jongelingsverbond, het
Ned. Jongelingsverbond; verder merk
ten we o.a. op het Tweede Kamerlid
Snoeck Henkemans, de notabelen van
de gemeente Putten, Dr. Blankert, di
recteur Sonnevanck; L. Attema, di
recteur Bur. Christ. Middenst. en be
stuursleden van plaatselijke vereeni
gingen.
Toen de minister van arbeid, han
del en nijverheid gearriveerd was, ver-
eenigden allen zich in de recreatie
zaal
RECLAME
Nadat de voorzitter van het Christ.
Nat. Vakverbond, de heer K. Kruit
hof, een kort woord gesproken had,
werd door de aanwezigen gezongen
het tiende vers van Psalm 68.
Na het zingen sprak de voorzitter
een kort gebed uit en opende daarna
de vergadering met een rede, waaraan
wij het volgende ontleenen.
Openingsrede van den voorzitter.
Het is mij een voorrecht, namens
ons bestuur, deze buitengewone alge
meene verbondsvergadering openende,
allereerst u, Excellentie, een hartelijk
welkom toe te roepen. En voorts u on
zen welgemeenden dank te brengen,
dat u niet alleen dit samenzijn will
vereeren met uw tegenwoordigheid,
maar in 't bijzonder voor uw bereid
verklaring, in deze buitengewone al
gemeene vergadering, dit vacantie-
oord van en voor de Chr. vakbeweging
officieel te openen.
Na een welkomstwoord aan alle an
dere aanwezigen, ging spr. in het kort
na de geschiedenis van het tot stand
komen der stichting.
In 1927 werd op de algemeene bonds
vergadering een voorstel aangenomen
om de mogelijkheid tot stichting te
overwegen. Er werd toen een commis
sie benoemd om de kwestie te onder
zoeken.
Op 23 April 1928 verscheen het rap
port der commissie en op 24 April
werd de stichting aangekocht van t)r.
Middelburg.
Op 1 Juni werd de koopacte getee-
kend, aldus gaat spr. verder, en heden
beleven wij het heuchelijke feit der
opening en in gebruik neming.
Met de bede, dat God, uit Wien, door
Wien en tot Wien alle dingen zijn, ook
over dit werk van onze Christelijke
vakbeweging zijn onmisbaren zegen
moge gebieden, verklaart spr. deze
buitengewone, algemeene vergadering
voor geopend.
De ministers (behalve die van ar
beid) en de commissaris van de Ko
ningin in de provincie Gelderland,
zonden bericht van verhindering.
Er waren vele telegrafische geluk-
wenschen, w.o. een van het Kamerlid
Smeenk, die namens de A. R. Ka
merclub seinde en van het Centraal
comité van A. R. Kiesvereenigingen.
Nadat de heer L. H. Kurpershoek
uit 's Gravenhage op het door den
Ned. Chr. Grafischen Bond geschon
ken orgel het Largo van Handel en
de Fuga en koraal (Psalm 138) van
H. Rinck gespeeld had, sprak de mi
nister van arbeid, handel en nijver
heid, Prof. Dr. J. R. Slotemaker de
Bruine, de volgende rede uit:
Rede van Minister Slotemaker de
Bruine.
De beweging, om vacantie-oorden
te stichten, groeit. Onlangs is spr. uit-
genoodigd, om de opening bij te wo
nen in het vacantie-oord, gesticht
door den Nederlandschen Bond van
personeel in overheidsdienst; waar hij
toen, door ambtsbezigheden verhin
derd was, heeft de chef van de be
trokken afdeeling hem daar vertegen
woordigd.
Nu hij ditmaal dé gelegenheid vin
den kon, om persoonlijk van zijn be
langstelling te doen blijken, heeft hij
deze gaarne aangegrepen.
De beweging bewijst de groeiende
kracht der arbeidersorganisaties.
Reeds het bijeenbrengen van het
benoodigde geld, is daarvan een blijk.
Zij bewijst ook, hoeveel resultaat kan
worden verkregen door overleg tus-
schen patroons- en arbeidersorganisa
ties, waarbij de mogelijkheid van va
cantiedagen verkregen wordt.
Onlangs heeft spreker doen uitko
men, dat hij den tijd niet aangebroken
acht, om vacantiedagen bij de wet als
een recht voor te schrijven. Of in ar
beidsvoorwaarden aan vacantierege-
ling een plaats kan worden ingeruimd
AAN HET ZOEKLICHT.
Leiden, 27 Juni 1928.
Spiekman houdt niet van „spieken",
zelfs niet, als het door anderen ge
beurt.
Onlangs gaf hij de redactie van Het
Volk flink voor de broek, omdat zij
onder foto's van nieuwe woningen te
Veendam als onderschrift had ge
plaatst, dat Spiekman zoo hard strijdt
voor woningtoestanden.
Wel kwam toen de Volk-redactie als
een „brave Hendrik" verklaren, dat zij
het maar als een vriendelijkheid voor
Spiekman had bedoeld, maar dat was
natuurlijk niet gemeend.
Maar Spiekman heeft in Henri Po
lak een medestrijder voor eerlijkheid.
Deze schrijft in een Kroniek in Het
Volk over de zorg voor natuurschoon
van de gemeentebesturen. Hij consta
teert, dat in Den Haag een stuk na
tuurschoon wordt vernield, om maar
woningen te kunnen houwen. Daarbij
spaart hij zijn partijgenooten niet.
„Het is met diep leedwezen zoo
zegt hij dat erkend moet worden,
hoe een sociaal-democratische wet
houder en een dito hoofdambtenaar
voor het laatstgenoemde geval ver
antwoordelijk gesteld moeten worden.
Ik weet wel, dat hier onmiddellijk de
gebruikelijke dooddoener tegen mij
aangevoerd kan, en waarschijnlijk
ook zal worden: de volkshuisvesting.
Doch ik ben zoo vrij, villabouw daar
toe niet te rekenen en verder de mee
ning te opperen, dat een gemeentebe
stuur, hetwelk de volkshuisvesting
slechts dienen kan, door het volk wo
ninkjes te verschaffen, doch het de
natuur en de schoonheid te ontnemen,
of te gedoogen, mogelijk te maken en
te bevorderen, dat particuliere grond
bezitters en dito speculanten het doen,
geen oortje waard is, al zou het van
den eersten tot den laatsten man uit
menschen van het onverschietbaarste
rood bestaan".
Prachtig, heeren Spiekman en Po
lak! Naar mijn hart gesproken!
Het moge de bluf wat temperen.
OBSERVATOR.
hangt telkens van allerlei, en met na
me ook van economische factoren af.
Maar dat vacantiedagen voor den
arbeider uiterst gewenseht zijn, kan
moeilijk worden betwist.
Reeds met het oog op den arbeider
zelf geldt dit. Het werk is veelal een
toniger, en eenvormiger geworden. De
verkorting van den arbeidsdag moet
als regel samengaan en is ook samen
gegaan met meer intensiteit van den
arbeid.
Afgezien hiervan is de overtui
ging gegroeid, dat de menschelijke
waarde in den arbeider tot haar recht
moet komen. Steeds meer wordt dit
in breede kringen ingezien. Onder de
werkgevers wordt dit ter nauwernood
bestreden, de arbeiders zelf hebben
mede door hun organisatie deze over
tuiging al dieper voelen wortelen.
Beide gronden dringen naar een va-
cantiemogelijkheid.
De grond van de menschelijke
waarde voert echter onmiddellijk op
zedelijk gebied, en doet de vacantie-
mogelijkheid in breeder licht zien. Het
gaat hier tevens om het leven van het
gezin en van den innerlijken mensch.
Vooral zij, die in de steden werken en
in de industrie-centra, hebben behoef
te om aan een jagend leven te ontko
men en het is een verblijdend teeken,
dat al meer een hooger genot inplaats
van het vroeger dikwijls gezochte la
ger genot men denke aan het drank
vraagstuk wordt nagestreefd. In
dien de mensch alleen in het gezins
leven tot volle ontplooiing komt en
alleen daar de verplichtingen van het
echtgenoot- en vader-zijn kunnen wor
den nageleefd, dan is een vacantie-
oord een zeer kostbaar bezit, omdat
er gelegenheid is voor verblijf van het
gezin als geheel.
Eindelijk beslist over de waarde van
zulk een instituut ook de geest, die er
heerscht. Het kan alleen voldoen, wan
neer het de sfeer voortzet, die heerscht
binnen het gezin.
Daarom is het zoo waardevol, als
FEUILLETON.
EINDELIJK VREDE.
8) —o—
Er zal niets overblijven dan
een paar duizend gulden, die ik op
voordeelige wijze voor je kan uitzet
ten; maar de rente daarvan zal toch
nog maar een klein sommetje opbren
gen, misschien niet meer dan f 15 per
maand. Ik weet niet, hoe je daarvan
zult kunnen leven, mijn schat je!"
En Grootmoeder zuchtte diep. Haar
schoonzoon had als compagnon in een
handelszaak zulk een ruim inkomen
gehad en Ruth kon zich nog zeer goed
alles herinneren van het prachtige
huis op het Koningsplein, dat ze als
kind met haar vader en hare groot
moeder bewoonde. Na haars vaders
dood waren ze naar Meester Cornelis
verhuisd in de gezellige kleine wo
ning, die ook nu nog Ruth's eigendom
was. Het was er klein, maar zeer ge
rieflijk ingericht, en Ruth had zich
zeer goed in de verandering kunnen
schikken. Maar Als haar niets over
bleef dan de rente van die onnoozele
tweeduizend gulden!
„Zoolang ik leef, zullen we geen
geldzorgen kennen, liefje! Want je
Grootpa heeft mij een levensverzeke
ring gekocht vóór hij stierf. De Heer
heeft zeer goed voor mij gezorgd, zeer
goed! Ja, Zijne liefde is groot", ver
volgde Grootmoeder peinzend, en
weer zweeg ze.
„Nu, dat wat ik krijg is genoeg voor
beiden, zoolang ik leef', vervolgde ze
na een poosje. "„Maar als ik er niet
meer zal zijn, arm klein meisje!
Ach, ik kan er haast niet aan den
ken! En toch moeten we de zaken
goed onder de oogen zien. Ik heb nie
mand om mee te raadplegen, zonder
dat het op be leien zou gelijken, en
dat zou papa nooit goed gevonden
hebben, nooit! En dat behoeft ook
niet, zoolang we zulk een rijken Vader
in den hemel hebben. Je wilt niet
graag onderwijzeres worden, heb je
gezegd, maar misschien was dat toch
het beste; dan kon je je eigen brood
verdienen. Maar anders zou ik mis
schien, met de rente van je klein ka
pitaaltje op te sparen en verder zoo
zuinig mogelijk te leven, dit huis voor
je kunnen koopen, zoodat je altijd een
dak boven je hoofd zult hebben. En
mocht je het dan later willen verhu
ren, dan zou je, als je bij anderen in-
woondet, aan de huur en de kleine
rente van je kapitaaltje genoeg heb
ben voor je onderhoud. Ben je nog
niet van gedachten veranderd, Ruth?
Zou je maar niet liever onderwijzeres
willen worden? Dat is toch een goede,
eervolle betrekking; en het geld, dat
voor je opleiding noodig is, zullen we,
door zuinig te leven, wel kunnen uit
sparen. Zeg, wat denk je ervan, lieve
ling?"
Ruth dacht een poosje na. „Ach,
grootmoe", zei ze eindelijk; „u weet
dat ik heelemaal geen orde zou kun
nen houden, zooals dat in een school
moet gebeuren. De juffrouw heeft het
a: geprobeerd met mij, bij de kleintjes;
want ze wou mij graag als kweekelin-
ge opleiden; maar ik- zou nooit een
kind kunnen straffen voor een beetje
praten of lachen. Ik houd ook niets
van dat werk. Wel van leeren, maar
niet van onderwijzen. Ik zou het liefst
van alles muziek willen leeren, als
het niet zooveel kostte", en hare oogen
namen een droomerige uitdrukking
aan. „Papa zou mij naar Europa go-
zonden hebben, als hij was blijven le
ven, om heel veel muziek te leeren, en
heel knap te worden, nietwaar Groot
moe?"
Grootmoeder zuchtte weer. „Daar
zou nog wel wat op gevonden kunnen
worden", zei ze na een poos. „Het geld,
dat Papa nagelaten heeft, komt jullie
beiden toe. Voor je aandeel zou je best
naar Europa kunnen gaan, en daar
muziek kunnen leeren naar hartelust.
Frank zal dan met wat minder toe
moeten komen. Hij zou het met zijn
aandeel best kunnen brengen tot
scheepsdokter, of hij zou een ander be
roep kunnen kiezen. We kunnen toch
niet aan den éénen alles geven om de
talenten van de ander daarvoor te ver-
waarloozen!"
Grootmoeder wist, welk een bijzon
der talent Ruth voor de muziek had,
en menigeen had haar sterk aangera
den, Ruth in staat te stellen om dat
talent in Europa, onder een bekwame
leiding, volkomen te ontwikkelen.
Maar Ruth sprong verschrikt op, toen
ze zag, welk een gevolgtrekking Groot
moeder uit hare kleine opmerking
maakte.
O neen, Grootmoeder, neen! Dat zou
ik nooit willen hebben! Neen, papa ver
langde zoo, dat Frank een knappe
dokter zou worden. Hij moet alles lee
ren, en heel, heel knap worden. En
laat mij maar bij u blijven. Zoudt u
uw klein meisje weg willen zenden,
en alleen achter willen blijven?
Neen, neen, ik zou u niet kunnen
verlaten. Laat mij maar voor u wer
ken en uw huishouden doen, tot ik
een knappe huishoudster ben gewor
den. En als Frank dan later dokter is,
dan zullen we bij hem gaan wonen,
en ik zal voor u en hem het huishou
den doen, en we zullen samen heel
gelukkig zijn, nietwaar Grootmoe?"
En Ruth was onverzettelijk bij dat
besluit gebleven. Grootmoeder had
zich voorgenomen, haar toch alles te
laten leeren, zooveel als ze maar be
kostigen kon. Het kon zijn, dat ze la
ter, door den nood gedrongen, toch
besluiten zou om onderwijzeres te
worden. En de geliefde muzieklessen
werden ook niet vergeten. En Ruth
studeerde met allen ijver, ook om ha
re dankbaarheid aan Grootmoeder
voor hare opoffering te toonen; want
er moest heel zuinig geleefd worden
om de lessen en de studieboeken te
kunnen betalen, en Grootmoeder
werkte hard om geene bedienden te
behoeven te nemen. Maar het bleek
te veel voor de oude vrouw te zijn.
Na een paar jaar werd ze lijdend en
bedlegerig; en tot hare grootè droef
heid moest ze het aanzien, dat Ruth
hare studiën opgaf om haar te ver
plegen. Nooit echter kon de oude
vrouw merken, dat het haar eenige
opoffering kostte. Ze deed het werk
in het huishouden en in de ziekenka
mer zoo opgewekt als mogelijk was;
en de innige liefde, die hare groot
moeder haar toedroeg, maakte haar
inderdaad de zware taak licht.
Trouw geholpen door Nènèk, de
eenige dienstbode, die ze hadden, was
het haar toch gelukt, langzamerhand
het huis, dat ze bewoonden, met een
lapje grond er achter, in eigendom te
koopen, kort voordat Grootmoeder
voorgoed de oogen had gesloten.
In hoofdzaak had Grootmoeder dit
alles aan Frank geschreven, en het
offer, dat zijne zuster voor hem ge
bracht had. Tevergeefs had hij ge
tracht, haar van besluit te doen ver
anderen; en toen Grootmoeder ziek
was geworden, zag hij in, dat het nut
teloos zou zijn, haar to^ andere ge
dachten te brengen.
(Wordt vervolgd).