BEEKMAN NIEUWE LEIDSCHE COURANT VOOR MJMTKLEEDING! Ga naar KOREVflflRSTRAAT UI dagboek van een Leerares van MAANDAG 30 APRIL 1928 TWEEDE BLAD, STADSNIEUWS, MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING VAN TOONKUNST. „Die Matthaus-Passion". Zonder twijfel is de Matthaus-Passi on het machtigste werk van Joh. Seb. Bach, het werk, waarin zijn genie het breedst zijn wieken heeft uitgeslagen. Het is het werk van zijn innigste vroomheid. Zijn kinderlijke naieveteit en zijn scholastieke geleerdheid, zijn roerende eenvoud en innerlijk arristo- cratische grandezza, zijn simpelheid om „als de kinderkens" te willen zijn, en zijn vele eeuwen omvattende mu zikale eruditie, zijn in dit werk op de allergelukkigste wijze vereenigd. Er is een ontroerende teerheid en innig- heit in en tevens een statieuze pracht en verhevenheid. Het geheel doet den ken aan de glorieuze statie van een cathedraal, waarvan de opstrevende lijnen reiken naar het oneindige, on wrikbaar hecht van statuur en door de ruimte waaien en wuiven de teere sluiers van mijmering en droom. In 1729 werd dit machtige werk ge componeerd en uitgevoerd. Tot een tweede uitvoering mocht het niet komen. De kerkelijke over heid miskende den grooten liturgist der Luthersche eeredienst. De gewel dige dramatiek werd niet begrepen, de stoere en krachtige en toch inner lijk ook weer zoo soepele schrijfwijze werd niet aangevoeld. De 18de eeuw moest voorbijgaan; de zielen der menschen moesten geteis terd worden door storm en strijd. De mensch moest door de muziek van Beethoven aan zichzelf worden ont dekt en de Romantiek moest komen om zoovele oude vergeten waarden aan het licht te brengen. Alleen daar mee reeds zou de muzikale romantiek haar historische roeping bewijzen, dat Mendelssohn voor het eerst in 1829, 100 jaar na de eerste uitvoering in 't Gewandhaus te Leipzig die groo- te historische daad volbracht, de Mat thaus-Passion weer uit te voeren. Men is zich bewust geworden, wat dit beteekende voor het muzikale le ven en nadien is de bewondering voor Bach's muzikale schepping steeds ge rezen. Een imposant werk, dat Vrijdag avond een imposante vertolking vond. Er was Vrijdagavond een dirigent, die opmerkte: „Het dirigeeren van zoo'n werk is niets; maar om het te maken, dat is kunst!" Uit een bepaald oogpunt kan deze dirigent gelijk hebben. Het maken van zoo'n werk dat gebeurt maar eens in de zooveel eeuwen! Daarvoor moet men genie van den eersten rang zijn. genie bij de gratie Gods. Maar kunstenaar bij de gratie Gods is toch ook de dirigent, die zoo'n werk dirigeert als de heer Anton Tierie het Vrijdagavond deed. Het vereischt meer dan de technische bekwaamheid om koor- en orkestpartijen in te stu- dcc-ren zoodat alles er glad en feil loos in zit. Het vereischt inzicht in den strakken, klaren bouw; het ver eischt diepe muzikaliteit, het eiseht een gevoelig zich verdiepen in de be doelingen van Bach. Uit het notenbeeld der partituur moet oprijzen het gebouw in al zijn extatische klankenpracht, in zijn stoe re verhevenheid en weemoedige ver inniging'. Dat hij ons met echte kunstenaars- bezie!'ng zulk een schoone interpre tatie van de Matthaus-Passion gege ven heeft, daarvoor verdient in de eer ste plaats de heer Tierie een woord van dankbare hulde en waardeeriug. Al> we de Matthaus-Passion verge lijken tij een machtig bouwwerk, dan kunnen we zeggen, dat met het eerste koor daarvoor de fundamenten wor den gelegd: een dubbelkoor, eenigs zins Venetiaansch gedacht, vol dra matiek. een koor van prachtig soliden bouw en machtige klankontwikkeling een koor van hevige bewogenheid, waartegen de reine stemmen van het knapenkoor een statig-biddend koraal plaatsen. Deze opzet was onmiddellijk over tuigend. Het Toonkunstkoor deed zich dade lijk kennen in zijn uitnemende kwa liteiten: een volkomen slagvaardige samenzang, glans en brille bij de so pranen, een nobel, diep altentimbre, een bassenkoor, dat draagkracht be zat en tenoren, die zich uitstekend bij het overige ensemble aanpasten. Dit eerste koor was in zichzelf een uitstekende expositie van wat Toon kunst, onder Tierie's leiding, ver mag. Het koorwerk is in dit werk van groote beteekenis. Veel wordt van het koor gevraagd, soms de woede-uitbar stingen van het volk bij het drama tisch verloop der Passie, dan weer de beschouwelijke meditatie of de ver inniging van het gebed. Dit alles kwam in de gewenschte klankkleuren tot zijn recht. De partij van den Evangelist de verhalende tekst uit het Evangelie van Mattheus werd vertolkt door Louis van Tulder. Zelden hebben wij den heer Van Tulder met zooveel gloed en overtui ging hooren zingen. Zijn feillooze tecü niek weet hij geheel dienstbaar te ma ken aan de fijne perfectie van zijn mu zikaal gevoel. Welk een rijkdom van nuance weet hij in zijn voordracht te leggen. We denken b.v. onder al het schoone, dat hij te genieten gaf, al leen maar aan de vertolking van de woorden: „Und ging heraus und wein- te bitterlick". De woorden, welke Christus zegt, worden door een bassolist vertolkt, in dit geval Max Kloos. Men voelt, dat men bij de keuze van dezen solist wel heel voorzichtig moet zijn. En nu zouden we inderdaad niemand weten, die voor deze partij geschikter is dan Kloos. Hij zingt met volle overgave, warm en vol, zonder een spoor van pathos. Hij denkt zichzelf weg terwijl hij zingt. Hij gaat geheel op in zijn partij; hij is zich geheel bewust van wat hij zingt en geeft een indrukwek kende vertolking van de woorden van den Heiland. De partijen van Judas en Petrus werden vervuld door den heer Her- ckenrath. In deze partijen ligt hartstocht, be wogenheid, maar uit den aard der zaak geen warmte. De dramatische voordracht van Herckenrath gaf te meer relief aan de innerlijke* warmte van Kloos. Men had ook met dezen bas een uitnemende keuze gedaan. Mevr. Suze Luger vervulde de Alt partij en had vooral in het tweede ge deelte gelegenheid te ontroeren door haar zang. Zij vertolkte de stem van de verslagen menschheid, die zich schuldig weet door den dood van Christus. Wij denken aan haar voordracht van; „Buss' und Reu'," en niet het minst aan: „Erbarme dich, mein Gott" waarin zij zich geheel gaf en het prachtig, cello-achtig en omfloerst timbre zoo prachtig begeleid werd door de viool-solo van Adolphe Poth. Verdiepte zang en verdiept spel ga ven hier een ontroerend geheel. En eindelijk hebben we de sopraan- soliste voor het laatst bewaard, Mevr. Noordewier, Bach-zangeres bij uitne mendheid, zang van een wonderlijk spiritueele klaarheid, stralend in haar coloratuur en dan weer statig als een orgeltoon. Dit is zang, die boven alle techniek is uitgegroeid, die enkel maar meditatie en ziel is, zang vol mystieke verrukking, juist door de vlekkelooze reinheid. Het is zoo be- teekenisvol, dat Bach juist het hopen en verwachten der menschheid laat vertolken door de sopraan, de smart en verslagenheid door de alt-soliste. Dat hopen en vertrouwen is voor Bach meteen een rotsvast vertrouwen, een weten. Zou iemand beter in staat zijn, de serene kalmte van dit vertrou wen beter te verklaren dan Mevrouw Noordewier? De begeleiding van koren en solis ten was toevertrouwd aan het Resi dentie-orkest, dat volkomen slagvaar dig en met groote zekerheid de direc tie van den heer Tierie volgde. Met waardeering moet nog worden opgemerkt, dat Mej. C. M. de Haas het concertorgel op de meest loffelij ke wijze bespeelde, terwijl Mej. Toos Gleuns op het clave-cymbel met fij nen smaak vooral den heer Van Tul der begeleide. Zoo gaf Toonkunst ons Vrijdag avond een in alle opzichten te waar- deeren uitvoering van Bach's mees terwerk. De Gehoorzaal was geheel gevuld. Overeenkomstig den aard van het werk onthield men zich van bijvals betuigingen. INSTITUUT KERN. In de- onder voorzitterschap van prof. dr. J. Ph. Vogel in het gebouw Gravensteen alhier gehouden jaarver gadering van het instituut Kern heeft de voorzitter het jaarverslag over 1927 1928 uitgebracht, waaraan het vol gende is ontleend: Het vereenigingsjaar 1927-'28 is voor het instituut Kern in verschei dene opzichten een tijd van vooruit gang geweest. Seder het vorig jaarver slag is het aantal leden toegenomen met 6 donateurs en 69 gewone leden. De vereeniging bestaat thans uit 42 donateurs en 250 gewone leden. In de laatste maanden is het aantal Britsch-Indische leden gestadig toege nomen, een verblijdend verschijnsel, waaruit is op te maken een toenemen de belangstelling daar te lande in de werkzaamheid van het Instituut. In dit verband wordt met dankbaarheid melding gemaakt van de hulp onder vonden van de zijde der kantoren van de Nederl. Indische Handelsbank te Calcutta en Bombay bij het innen der contributies van leden in Britsch- Indië. Ook in Ned.-Indië is een ernsti ge poging gedaan om meer belangstel ling en steun voor het werk van het Instituut te vinden. Hoewel het resul taat niet geheel heeft beantwoord aan redelijke verwachtingen, past toch een woord van erkentelijkheid jegens den heer dr. J. D. K. Bosch, die als com missaris de belangen van het Instituut in Nederlandsch-Indië behartigt. Het verslag maakt verder melding van de met succes bekroonde pogin gen om de beschikking te krijgen over de benedenverdieping van den noorde lijken vleugel van het gebouw Graven steen, m. a. w. de oude Vierschaar, laatstelijk door de gemeente gebruikt als vereenigingslokaal voor werkloo- zen. De huursom van den geheelen vleugel bedraagt thans 400 per jaar. In verband met de verschillende be stemmingen aan de oude Vierschaar gegeven, was de deftige zaal ontsierd door onoogelijke houten schotten en kasten en op hoogst smakelooze wijze besaust en beschilderd. De eerste zorg moest dus zijn niet alleen deze zaal in te richten tot collegelokaal, maar tevens haar weder een aanzien te ge ven overeenkomend met haar histo risch karakter. Groote dank wordt in dit verband gebracht aan den heer dr. Jan Kalf, directeur van het Rijksbu reau voor de Monumentenzorg. Op grond van een door hem uitgebracht rapport heeft het bestuur zich in een schrijven, gedateerd 27 December 1927, gewend tot den Minister van Onder wijs met een bede om hulp in den vorm van een subsidie van 850. Bo vendien hebben de beheerders van het Leidsche Universiteitsfonds het Insti tuut zeer aan zich verplicht door we derom een bedrag van 500 beschik baar te stellen, waarmede de inrich tingskosten konden worden bestreden. Nadat de bedoelde restauratie vol gens het advies van dr. J. Kalf was uitgevoerd, is onmiddellijk na de Kers-tvacantie het lokaal in gebruik genomen voor colleges en lezingen. Op deze wijze is in een reeds lang be staande behoefte voorzien, n.l. een col legezaal ten dienste van de Indische archaeologie en kunstgeschiedenis met gelegenheid tot het projecteeren van lichtbeelden. De installatie voor lichtbeelden volgens eën nieuw procé dé (het beeld wordt geprojecteerd op een plaat vari fijn gespoten matglas van 1.50 meter in het vierkant) is ge leverd door de firma Ivens te Am sterdam. Nog wordt vc i;eld, dat het stadsbestuur zoo welwi.iend is ge weest een tachtigtal stoelen in bruik leen af te staan. Gaarna had het be stuur het lokaal gemeubeld met stoe len eenigszins overeenstemmend met het karakter van de zaal, maar een poging daartoe is niet met goed gevolg ï;c .roond. Sedert de Kerstvacantie heeft de hoogleeraar in de archaeologie van Nederlandsch-Indië, prof. dr. N. J. Krom, geregeld college kunnen geven in de Oude Vierschaar, waarbij de in richting voor lichtbeelden uitstekend heeft voldaan. Ook andere docenten hebben van het lokaal gebruik ge maakt voor hunne colleges. Bovendien is vanwege het Instituut Kern een se rie van vijf archaeologische lezingen met lichtbeelden gegeven. Den spre kers wordt dank gebracht voor hun zeer gewaardeerde medewerking. Nu het Instituut kan beschikken over een collegezaal, is het mogelijk geworden de bovenzaal meer uitslui tend in te richten tot en te benutten als lees- en studiezaal. In verband met de aanstelling van een assistent kon tevens de leeszaal dagelijks openge steld worden. Dit had het reeds ver wachte en zeer gewenschte resultaat, dat het aantal bezoekers onmiddelijk aanmerkelijk is gestegen. Verscheidene studenten hebben ge bruik gemaakt van de gelegenheid om tegen de betaling van de halve contri butie lid van het Instituut te worden. De boekerij breidt zich gestadig uit. Hoewel de som van 1000 uitgetrok ken voor den aankoop van boeken ver reweg de grootste post op het budget vormt, is dat bedrag nauwelijks vol doende tot aanschaffing van de be langrijke en vaak kostbare boek- en plaatwerken, die ieder jaar verschij nen op het gebied der Indische ar chaeologie en kunstgeschiedenis. Daarbij komt nog, dat nog zoo menige leemte, waar het betreft publicaties van vroegere jaren, dient te worden aangevuld. De aanwas der bibliotheek geeft nochtans reden tot tevredenheid, een gevolg van de verschillende omstan digheid, dat haar groei niet alleen te danken is aan aankoopen, maar ook aan schenkingen. Nog in het vorig jaarverslag kon met groote dankbaar heid melding gemaakt worden van het vorstelijk geschenk, van dr. J. W. Het kapitale heerenhuis te Emmen, door de familie Oosting aldaar aangebo den aan den burgemeester der gemeente Emmen met bestemming tot insti- tuut voor de bevordering der pluimveeteelt. RECLAME LEIDEN. U SLAAGT ZEKER EN NIET DUUR. IJzerman ontvangen: een exemplaat van de Boroboedoer monografie van Krom en Van Erp. Het gold hier een werk, dat zeker wel het allerminst in de boekerij kon en mocht worden ge mist. Kolonel H. D. B. Bosboom, oud directeur van den Topografischen Dienst in Ned.-Indië verheugde het be stuur eveneens met een donatie van groote waarde, bestaande uit de volle dige editie van het Kon. Bataafsch Genootschap van Kunsten en Weten schappen van het jaar 1880 af tot nu, benevens een aantal andere publica ties, die voor de bibliotheek van bij zonder belang zijn. Ook prof. dr. Ph. S. van Ronkel schonk het Instituut weer een aantal boekwerken, die voor het grootste deel van belan, zijn in verband met de vanwege het Instituut gegeven taalcursussen. Verder wer den nog boeken ten geschenke ont vangen van de heeren Ramapraead Chanda te Calcutta, Naulwi Zafar Hasan te Agra, prof. dr. Enst Hertzfeld te Berlijn, Chr. Hooykaas, litt. docts. te Leiden; prof. dr. J. Huizinga te Lei den, R. C. Kak te Sringar (Kasmir) R. A. Kern te Leiden, prof. dr. N. J. Krom te Leiden, W. C. Muller te 's-Graven- hage, F. C. Oertel te Teddington (En geland) en dr. A. Sarasin te Basel. In den loop van het jaar werden nog boeken ontvangen van het Kon. Inst. v. d. L., T. en V. v. Ned.-Indië, de Asiatic Society of Bengal, de Numis matic Society of India en van de Ecole FranQaise d'Entrême Orient. Het aan tal periodieken, dat het Instituut thans ontvangt meest in ruil tegen de „Bibliography" is gerezen tot 74. In het afgeloopen jaar schonk de heer W. O. J. Nieuwenkamp twee ori gineel© brieven van Kern aan hem ge richt, gedateerd 22 October 1905 en 16 October 1908. Het uitzicht bestaat, dat, in geval zulke brieven mochten wor den aangetroffen in de nalatenschap van wijlen dr. G. P. Rouffaer, deze aan het Instituut zullen worden afgestaan. Waarschijnlijk bevinden zich nog brieven van Kern in het bezit van bui- tenlandsche oriëntalisten. Een oproep door de zorg van mr. J. H. Kramers in de voornaamste oostersche tijdschrif ten geplaatst zal, naar gehoopt wordt, ten gevolge hebben, dat dergelijke brieVen, althans voor een deel, in be zit van het Instituut komen. De portrettenverzameling is verrijkt met een portret van Sir Aurel Steyn en een van dr. H. N. van der Tuuk, aangeboden door prof. dr. Ph. S. van Ronkel. De verzameling fotografieën op het gebied der archaeologie en kunstge schiedenis van Voor-Indië is wederom belangrijk uitgebreid, zoowel door aankoop van foto's van Mohamme- daansche gebouwen te Delhi, Agra en Lahore als door schenkingen. In dit verband wordt in het bijzonder mel ding gemaakt van een verzameling hoogstbelangrijke foto's, die betrek king hebben op de opgravingen te Mohenjodaro in Sind, ontvangen van sir John Marshall, en een collectie foto's van den Oudheidkundigen Dienst van Ceylon, gezonden door den heer A. M. Hocart, archaeological Com missioner te Anuradhapura. Aan het plan tot het organiseeren van eenige leergangen voor de prak tische kennis van levende Oostersche FEUILLETON. 5.0) o— Voor het overige gaan thans onze we gen uit elkaar. Gij hebt tegenover mij gehandeld als eene vreemde; ik be schouw je van nu af ook zoo; je be- i-oeft mij niet meer te schrijven, want ik zou je brieven niet meer beantwoor den, ze bovendien niet mer aannemen. Over hetgeen jij voorhebt, zul je eens aan God Lij het oordeel rekenschap hebben af te leggen. Ik kan nog slechts voor je bidden. En nu, juffrouw Wan- tolf, verzoek ik u, mijn huis te verla ten; wij hebben verder niets meer met elkaar te verhandelen". Daarmee stond zij op. Ik reikte haar de hand ten afscheid; zij nam ze ech ter niet aan, maar blikt-» naar de deur en ging, zonder me verder aan te zien, in de nevenkamer. Ik duizelde; een oogenblik draalde ik, wilde haar naijlen, haar nogmaals om vergeving bidden maar daar hoerde ik, hoe zij de verbindingsdeur afsloot. Ik zag in, dat bij haar karak ter alle verdere pogingen vergeefsch zouden zijn, en verliet met wankelen den tred de kamer. Toen ik voorbij de keuken kwam, wilde ik afscheid ne men van de oude Margaretha. Maar de deur was gesloten en daarbinnen hoorde ik die trouwe ziel luid weenen, Blijkbaar had tante haar verboden, een woord met mij te spreken. Zoo verliet ik het huis mijner kindsheid; mijn noodlot moet vervuld worden!.. 28 December. Het afscheid van moeder Klara is me zwaarder gevallen dan dat van tante. Deze was altijd streng tegenover mij. Ik heb den weg naar haar hart eigenlijk nooit gevonden en zij dien naar het mijne evenmin. Bij moeder Klara is dat iets anders; zij heeft mij werkelijk lief en ik haar ook. Zij was niet kwaad op mij, toen ik haar mijne plannen voor de toekomst meedeelde, wel onuitsprekelijk bedroefd en ter neergeslagen. Zij hield mij heel kalrn verschillende dingen voor en meende op de eerste plaats, dat .ik me toch, vooraleer zulk een besluit van zoo ver strekkende gevolgen te nemen, met een geestelijke in verbinding' had moeten stellen en hem mijn twijfel had moeten blootleggen; hij zou dien ongetwijfeld hebben weten weg te ne men. Op de kweekschool kon men niet zoo diep in de godsdienstleer door dringen, om zich later alleen te kun nen te recht helpen; daar maakte men immers geen theologische studiën; dat was veel eer een meer uitgebreid ca techismusonderricht .dat op het me thodisch onderwijs der kinderen aan gelegd was. liet was altijd bedenke lijk, in zoo gewichtige aangelegenheid eigen inzicht te volgen In antwoordde haar, dat dit wel zoo was, doch mij was geen- predikant be kend geweest, in wien ik het noodige vertrouwen gesteld had. Later had ik een afkeer van alle dominees gekre gen, zoodat ik hun uit den weg ge gaan was, waar ik slechts kon. Thans echter kwam het te laat en het had im mers toch aan de zaak niets kunnen veranderen, daar alles afgemaakt was. Moeder Klara haalde vervolgens een klein pakje uit haar zak en verzocht mij, het als een herinnering aan haar mee te nemen. Zij maakte het pakje los, het was het boekje van de „Navol ging van Christus", dezelfde uitgave als die, welke zij had. Ik moest daar zeer dikwijls in lezen. Zoowel katholie ken als protestanten hadden er veel mee op en benutten het ijverig. Ik was blij verrast, temeer wijl ik' er in de verwarring der laatste dagen heel niet meer aan gedacht had, en be dankte haar hartelijk voor het mooie gjeschenkt. Nu stond zij op. om afscheid te ne men; groote tranen stonden haar en ook mij in de oogen. Zij drukte mij in nig de hand en verwijderde zich snel. Toen zij weg was en ik alleen was, kon ik me niet meer in houden en be gon bitter te weenen. Onwillekeurig kwam de gedachte in me op, dat, als ik in plaats van in Wiesenau eerst in Remdorf aangesteld geweest was. en i.n plaats van met Elsje met moeder Klara bekend was geworden, alles wel anders zou geloopen zijn. De toekomst lag op eenmaal weer donker en drei gend voor mij, en de gedachte pijnigde me, of ik wel verstandig en goed han delde, mij geheel met lichaam en ziel, aan. een jongen man toe te vertrou wen, dien ik eigenlijk toch nog heele- maal niet van meer nabij had leeren kennen. Ik had eens ergens de vol gende verzen gelezen: Dit alles wilt gij geven Voor d'onbekenden grond. Die nooit u voedde en minde, Waar niet uw wiegje stond. Hoe pasten die wooraen op mijn toe stand! Ik werd geheel moedeloos en neerslachtig en moest ten slotte die droevige voorstellingen met geweld van me afschudden, om mijn laatste toebereidselen te kunnen treffen. Ik bleef echter somher en droevig ge stemd. Hoe zonderling is toch des men schen hart! Eerst streven we met wil den hartstocht naar het voorwerp van ons vurig hegeeren, om in deszelfs be zit bevrediging te vinden. En als dan alle hinderpalen uit den weg geruimd zijn en we ons, om zoo te zeggen, in zijn onmiddellijke nabijheid bevinden, dan wil het ons op eenmaal geheel vreemd voorkomen, zoodat we er voor terugschrikken en de hand, welke we reeds hadden uitgestrekt om het te grijpen, besluiteloos en angstig weder om laten vallen. Doch, wat er van zij, de, de teerling is geworpen. Een „te rug" bestaat er voor mij niet meer. Ik moet voorwaarts, vooruit! Keulen, Domhotel, 29 December. Remdorf ligt achter mij; maar mor gen kan ik toch niet naar Maagden burg reizen, want ik ben eerst heden avond laat hier aangekomen. In Bonn wachtte Frederik me aan het station op en nam mij mee. Doch eerst het vertrek uit Remdorf. Vrouw Hüttmann en Grietje waren zeer lief. Zij weten alleen, dat ik trouw, verder niets. Mijne kostvrouw meende, ik was zeer geheimzinnig, dat ik haar te voren heel niets verraden had. Ik antwoordde, de zaak was eerst in de laatste weken, en wel zeer spoe dig beslist. „Zullen we u ooit terug zien?" vroeg toen vrouw Hüttmann. Ik zeide, dat zulks niet onmogelijk was. Mijnheer Sierman had ik bij mijn af scheidsbezoek niet thuis getroffen. Dat was volkomen naar den zin, want daardoor ontkwam ik aan ongelegen vragen. In Bonn dineerde ik met Frederik in zijn restaurant, hij stelde mij aan den waard voor als zijne verloofde, wat mij eenige complimenten bezorg de. Ik was van plan, reeds om 2 uur naar Keulen verder te reizen; doch daar kwam niets van. Want Frederik stond er op, mij nog Bonn te laten zien, zooverre het daglicht dit nog ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5