BEEKMAN
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
VOOR
MJMTKLEEDING!
Ga naar
KOREVflflRSTRAAT
UI dagboek van een Leerares
van
MAANDAG 30 APRIL 1928
TWEEDE BLAD,
STADSNIEUWS,
MAATSCHAPPIJ TOT
BEVORDERING VAN TOONKUNST.
„Die Matthaus-Passion".
Zonder twijfel is de Matthaus-Passi
on het machtigste werk van Joh. Seb.
Bach, het werk, waarin zijn genie het
breedst zijn wieken heeft uitgeslagen.
Het is het werk van zijn innigste
vroomheid. Zijn kinderlijke naieveteit
en zijn scholastieke geleerdheid, zijn
roerende eenvoud en innerlijk arristo-
cratische grandezza, zijn simpelheid
om „als de kinderkens" te willen zijn,
en zijn vele eeuwen omvattende mu
zikale eruditie, zijn in dit werk op
de allergelukkigste wijze vereenigd. Er
is een ontroerende teerheid en innig-
heit in en tevens een statieuze pracht
en verhevenheid. Het geheel doet den
ken aan de glorieuze statie van een
cathedraal, waarvan de opstrevende
lijnen reiken naar het oneindige, on
wrikbaar hecht van statuur en door
de ruimte waaien en wuiven de teere
sluiers van mijmering en droom.
In 1729 werd dit machtige werk ge
componeerd en uitgevoerd.
Tot een tweede uitvoering mocht
het niet komen. De kerkelijke over
heid miskende den grooten liturgist
der Luthersche eeredienst. De gewel
dige dramatiek werd niet begrepen,
de stoere en krachtige en toch inner
lijk ook weer zoo soepele schrijfwijze
werd niet aangevoeld.
De 18de eeuw moest voorbijgaan; de
zielen der menschen moesten geteis
terd worden door storm en strijd. De
mensch moest door de muziek van
Beethoven aan zichzelf worden ont
dekt en de Romantiek moest komen
om zoovele oude vergeten waarden
aan het licht te brengen. Alleen daar
mee reeds zou de muzikale romantiek
haar historische roeping bewijzen, dat
Mendelssohn voor het eerst in 1829,
100 jaar na de eerste uitvoering
in 't Gewandhaus te Leipzig die groo-
te historische daad volbracht, de Mat
thaus-Passion weer uit te voeren.
Men is zich bewust geworden, wat
dit beteekende voor het muzikale le
ven en nadien is de bewondering voor
Bach's muzikale schepping steeds ge
rezen.
Een imposant werk, dat Vrijdag
avond een imposante vertolking
vond.
Er was Vrijdagavond een dirigent,
die opmerkte: „Het dirigeeren van
zoo'n werk is niets; maar om het te
maken, dat is kunst!"
Uit een bepaald oogpunt kan deze
dirigent gelijk hebben. Het maken
van zoo'n werk dat gebeurt maar
eens in de zooveel eeuwen! Daarvoor
moet men genie van den eersten rang
zijn. genie bij de gratie Gods.
Maar kunstenaar bij de gratie Gods
is toch ook de dirigent, die zoo'n werk
dirigeert als de heer Anton Tierie het
Vrijdagavond deed. Het vereischt
meer dan de technische bekwaamheid
om koor- en orkestpartijen in te stu-
dcc-ren zoodat alles er glad en feil
loos in zit. Het vereischt inzicht in
den strakken, klaren bouw; het ver
eischt diepe muzikaliteit, het eiseht
een gevoelig zich verdiepen in de be
doelingen van Bach.
Uit het notenbeeld der partituur
moet oprijzen het gebouw in al zijn
extatische klankenpracht, in zijn stoe
re verhevenheid en weemoedige ver
inniging'.
Dat hij ons met echte kunstenaars-
bezie!'ng zulk een schoone interpre
tatie van de Matthaus-Passion gege
ven heeft, daarvoor verdient in de eer
ste plaats de heer Tierie een woord
van dankbare hulde en waardeeriug.
Al> we de Matthaus-Passion verge
lijken tij een machtig bouwwerk, dan
kunnen we zeggen, dat met het eerste
koor daarvoor de fundamenten wor
den gelegd: een dubbelkoor, eenigs
zins Venetiaansch gedacht, vol dra
matiek. een koor van prachtig soliden
bouw en machtige klankontwikkeling
een koor van hevige bewogenheid,
waartegen de reine stemmen van het
knapenkoor een statig-biddend koraal
plaatsen.
Deze opzet was onmiddellijk over
tuigend.
Het Toonkunstkoor deed zich dade
lijk kennen in zijn uitnemende kwa
liteiten: een volkomen slagvaardige
samenzang, glans en brille bij de so
pranen, een nobel, diep altentimbre,
een bassenkoor, dat draagkracht be
zat en tenoren, die zich uitstekend bij
het overige ensemble aanpasten.
Dit eerste koor was in zichzelf een
uitstekende expositie van wat Toon
kunst, onder Tierie's leiding, ver
mag. Het koorwerk is in dit werk van
groote beteekenis. Veel wordt van het
koor gevraagd, soms de woede-uitbar
stingen van het volk bij het drama
tisch verloop der Passie, dan weer de
beschouwelijke meditatie of de ver
inniging van het gebed. Dit alles
kwam in de gewenschte klankkleuren
tot zijn recht.
De partij van den Evangelist de
verhalende tekst uit het Evangelie
van Mattheus werd vertolkt door
Louis van Tulder.
Zelden hebben wij den heer Van
Tulder met zooveel gloed en overtui
ging hooren zingen. Zijn feillooze tecü
niek weet hij geheel dienstbaar te ma
ken aan de fijne perfectie van zijn mu
zikaal gevoel. Welk een rijkdom van
nuance weet hij in zijn voordracht te
leggen. We denken b.v. onder al het
schoone, dat hij te genieten gaf, al
leen maar aan de vertolking van de
woorden: „Und ging heraus und wein-
te bitterlick".
De woorden, welke Christus zegt,
worden door een bassolist vertolkt, in
dit geval Max Kloos. Men voelt, dat
men bij de keuze van dezen solist wel
heel voorzichtig moet zijn. En nu
zouden we inderdaad niemand weten,
die voor deze partij geschikter is dan
Kloos. Hij zingt met volle overgave,
warm en vol, zonder een spoor van
pathos. Hij denkt zichzelf weg terwijl
hij zingt. Hij gaat geheel op in zijn
partij; hij is zich geheel bewust van
wat hij zingt en geeft een indrukwek
kende vertolking van de woorden van
den Heiland.
De partijen van Judas en Petrus
werden vervuld door den heer Her-
ckenrath.
In deze partijen ligt hartstocht, be
wogenheid, maar uit den aard der
zaak geen warmte. De dramatische
voordracht van Herckenrath gaf te
meer relief aan de innerlijke* warmte
van Kloos. Men had ook met dezen
bas een uitnemende keuze gedaan.
Mevr. Suze Luger vervulde de Alt
partij en had vooral in het tweede ge
deelte gelegenheid te ontroeren door
haar zang. Zij vertolkte de stem van
de verslagen menschheid, die zich
schuldig weet door den dood van
Christus.
Wij denken aan haar voordracht
van; „Buss' und Reu'," en niet het
minst aan: „Erbarme dich, mein Gott"
waarin zij zich geheel gaf en het
prachtig, cello-achtig en omfloerst
timbre zoo prachtig begeleid werd
door de viool-solo van Adolphe Poth.
Verdiepte zang en verdiept spel ga
ven hier een ontroerend geheel.
En eindelijk hebben we de sopraan-
soliste voor het laatst bewaard, Mevr.
Noordewier, Bach-zangeres bij uitne
mendheid, zang van een wonderlijk
spiritueele klaarheid, stralend in haar
coloratuur en dan weer statig als een
orgeltoon. Dit is zang, die boven alle
techniek is uitgegroeid, die enkel
maar meditatie en ziel is, zang vol
mystieke verrukking, juist door de
vlekkelooze reinheid. Het is zoo be-
teekenisvol, dat Bach juist het hopen
en verwachten der menschheid laat
vertolken door de sopraan, de smart
en verslagenheid door de alt-soliste.
Dat hopen en vertrouwen is voor
Bach meteen een rotsvast vertrouwen,
een weten. Zou iemand beter in staat
zijn, de serene kalmte van dit vertrou
wen beter te verklaren dan Mevrouw
Noordewier?
De begeleiding van koren en solis
ten was toevertrouwd aan het Resi
dentie-orkest, dat volkomen slagvaar
dig en met groote zekerheid de direc
tie van den heer Tierie volgde.
Met waardeering moet nog worden
opgemerkt, dat Mej. C. M. de Haas
het concertorgel op de meest loffelij
ke wijze bespeelde, terwijl Mej. Toos
Gleuns op het clave-cymbel met fij
nen smaak vooral den heer Van Tul
der begeleide.
Zoo gaf Toonkunst ons Vrijdag
avond een in alle opzichten te waar-
deeren uitvoering van Bach's mees
terwerk.
De Gehoorzaal was geheel gevuld.
Overeenkomstig den aard van het
werk onthield men zich van bijvals
betuigingen.
INSTITUUT KERN.
In de- onder voorzitterschap van
prof. dr. J. Ph. Vogel in het gebouw
Gravensteen alhier gehouden jaarver
gadering van het instituut Kern heeft
de voorzitter het jaarverslag over 1927
1928 uitgebracht, waaraan het vol
gende is ontleend:
Het vereenigingsjaar 1927-'28 is
voor het instituut Kern in verschei
dene opzichten een tijd van vooruit
gang geweest. Seder het vorig jaarver
slag is het aantal leden toegenomen
met 6 donateurs en 69 gewone leden.
De vereeniging bestaat thans uit 42
donateurs en 250 gewone leden.
In de laatste maanden is het aantal
Britsch-Indische leden gestadig toege
nomen, een verblijdend verschijnsel,
waaruit is op te maken een toenemen
de belangstelling daar te lande in de
werkzaamheid van het Instituut. In
dit verband wordt met dankbaarheid
melding gemaakt van de hulp onder
vonden van de zijde der kantoren van
de Nederl. Indische Handelsbank te
Calcutta en Bombay bij het innen der
contributies van leden in Britsch-
Indië. Ook in Ned.-Indië is een ernsti
ge poging gedaan om meer belangstel
ling en steun voor het werk van het
Instituut te vinden. Hoewel het resul
taat niet geheel heeft beantwoord aan
redelijke verwachtingen, past toch een
woord van erkentelijkheid jegens den
heer dr. J. D. K. Bosch, die als com
missaris de belangen van het Instituut
in Nederlandsch-Indië behartigt.
Het verslag maakt verder melding
van de met succes bekroonde pogin
gen om de beschikking te krijgen over
de benedenverdieping van den noorde
lijken vleugel van het gebouw Graven
steen, m. a. w. de oude Vierschaar,
laatstelijk door de gemeente gebruikt
als vereenigingslokaal voor werkloo-
zen. De huursom van den geheelen
vleugel bedraagt thans 400 per jaar.
In verband met de verschillende be
stemmingen aan de oude Vierschaar
gegeven, was de deftige zaal ontsierd
door onoogelijke houten schotten en
kasten en op hoogst smakelooze wijze
besaust en beschilderd. De eerste zorg
moest dus zijn niet alleen deze zaal
in te richten tot collegelokaal, maar
tevens haar weder een aanzien te ge
ven overeenkomend met haar histo
risch karakter. Groote dank wordt in
dit verband gebracht aan den heer dr.
Jan Kalf, directeur van het Rijksbu
reau voor de Monumentenzorg. Op
grond van een door hem uitgebracht
rapport heeft het bestuur zich in een
schrijven, gedateerd 27 December 1927,
gewend tot den Minister van Onder
wijs met een bede om hulp in den
vorm van een subsidie van 850. Bo
vendien hebben de beheerders van het
Leidsche Universiteitsfonds het Insti
tuut zeer aan zich verplicht door we
derom een bedrag van 500 beschik
baar te stellen, waarmede de inrich
tingskosten konden worden bestreden.
Nadat de bedoelde restauratie vol
gens het advies van dr. J. Kalf was
uitgevoerd, is onmiddellijk na de
Kers-tvacantie het lokaal in gebruik
genomen voor colleges en lezingen.
Op deze wijze is in een reeds lang be
staande behoefte voorzien, n.l. een col
legezaal ten dienste van de Indische
archaeologie en kunstgeschiedenis
met gelegenheid tot het projecteeren
van lichtbeelden. De installatie voor
lichtbeelden volgens eën nieuw procé
dé (het beeld wordt geprojecteerd op
een plaat vari fijn gespoten matglas
van 1.50 meter in het vierkant) is ge
leverd door de firma Ivens te Am
sterdam. Nog wordt vc i;eld, dat het
stadsbestuur zoo welwi.iend is ge
weest een tachtigtal stoelen in bruik
leen af te staan. Gaarna had het be
stuur het lokaal gemeubeld met stoe
len eenigszins overeenstemmend met
het karakter van de zaal, maar een
poging daartoe is niet met goed gevolg
ï;c .roond.
Sedert de Kerstvacantie heeft de
hoogleeraar in de archaeologie van
Nederlandsch-Indië, prof. dr. N. J.
Krom, geregeld college kunnen geven
in de Oude Vierschaar, waarbij de in
richting voor lichtbeelden uitstekend
heeft voldaan. Ook andere docenten
hebben van het lokaal gebruik ge
maakt voor hunne colleges. Bovendien
is vanwege het Instituut Kern een se
rie van vijf archaeologische lezingen
met lichtbeelden gegeven. Den spre
kers wordt dank gebracht voor hun
zeer gewaardeerde medewerking.
Nu het Instituut kan beschikken
over een collegezaal, is het mogelijk
geworden de bovenzaal meer uitslui
tend in te richten tot en te benutten
als lees- en studiezaal. In verband met
de aanstelling van een assistent kon
tevens de leeszaal dagelijks openge
steld worden. Dit had het reeds ver
wachte en zeer gewenschte resultaat,
dat het aantal bezoekers onmiddelijk
aanmerkelijk is gestegen.
Verscheidene studenten hebben ge
bruik gemaakt van de gelegenheid om
tegen de betaling van de halve contri
butie lid van het Instituut te worden.
De boekerij breidt zich gestadig uit.
Hoewel de som van 1000 uitgetrok
ken voor den aankoop van boeken ver
reweg de grootste post op het budget
vormt, is dat bedrag nauwelijks vol
doende tot aanschaffing van de be
langrijke en vaak kostbare boek- en
plaatwerken, die ieder jaar verschij
nen op het gebied der Indische ar
chaeologie en kunstgeschiedenis.
Daarbij komt nog, dat nog zoo menige
leemte, waar het betreft publicaties
van vroegere jaren, dient te worden
aangevuld.
De aanwas der bibliotheek geeft
nochtans reden tot tevredenheid, een
gevolg van de verschillende omstan
digheid, dat haar groei niet alleen te
danken is aan aankoopen, maar ook
aan schenkingen. Nog in het vorig
jaarverslag kon met groote dankbaar
heid melding gemaakt worden van
het vorstelijk geschenk, van dr. J. W.
Het kapitale heerenhuis te Emmen, door de familie Oosting aldaar aangebo
den aan den burgemeester der gemeente Emmen met bestemming tot insti-
tuut voor de bevordering der pluimveeteelt.
RECLAME
LEIDEN.
U SLAAGT ZEKER
EN
NIET DUUR.
IJzerman ontvangen: een exemplaat
van de Boroboedoer monografie van
Krom en Van Erp. Het gold hier een
werk, dat zeker wel het allerminst in
de boekerij kon en mocht worden ge
mist. Kolonel H. D. B. Bosboom, oud
directeur van den Topografischen
Dienst in Ned.-Indië verheugde het be
stuur eveneens met een donatie van
groote waarde, bestaande uit de volle
dige editie van het Kon. Bataafsch
Genootschap van Kunsten en Weten
schappen van het jaar 1880 af tot nu,
benevens een aantal andere publica
ties, die voor de bibliotheek van bij
zonder belang zijn. Ook prof. dr. Ph.
S. van Ronkel schonk het Instituut
weer een aantal boekwerken, die voor
het grootste deel van belan, zijn in
verband met de vanwege het Instituut
gegeven taalcursussen. Verder wer
den nog boeken ten geschenke ont
vangen van de heeren Ramapraead
Chanda te Calcutta, Naulwi Zafar
Hasan te Agra, prof. dr. Enst Hertzfeld
te Berlijn, Chr. Hooykaas, litt. docts.
te Leiden; prof. dr. J. Huizinga te Lei
den, R. C. Kak te Sringar (Kasmir) R.
A. Kern te Leiden, prof. dr. N. J. Krom
te Leiden, W. C. Muller te 's-Graven-
hage, F. C. Oertel te Teddington (En
geland) en dr. A. Sarasin te Basel.
In den loop van het jaar werden nog
boeken ontvangen van het Kon. Inst.
v. d. L., T. en V. v. Ned.-Indië, de
Asiatic Society of Bengal, de Numis
matic Society of India en van de Ecole
FranQaise d'Entrême Orient. Het aan
tal periodieken, dat het Instituut
thans ontvangt meest in ruil tegen de
„Bibliography" is gerezen tot 74.
In het afgeloopen jaar schonk de
heer W. O. J. Nieuwenkamp twee ori
gineel© brieven van Kern aan hem ge
richt, gedateerd 22 October 1905 en 16
October 1908. Het uitzicht bestaat, dat,
in geval zulke brieven mochten wor
den aangetroffen in de nalatenschap
van wijlen dr. G. P. Rouffaer, deze aan
het Instituut zullen worden afgestaan.
Waarschijnlijk bevinden zich nog
brieven van Kern in het bezit van bui-
tenlandsche oriëntalisten. Een oproep
door de zorg van mr. J. H. Kramers in
de voornaamste oostersche tijdschrif
ten geplaatst zal, naar gehoopt wordt,
ten gevolge hebben, dat dergelijke
brieVen, althans voor een deel, in be
zit van het Instituut komen.
De portrettenverzameling is verrijkt
met een portret van Sir Aurel Steyn
en een van dr. H. N. van der Tuuk,
aangeboden door prof. dr. Ph. S. van
Ronkel.
De verzameling fotografieën op het
gebied der archaeologie en kunstge
schiedenis van Voor-Indië is wederom
belangrijk uitgebreid, zoowel door
aankoop van foto's van Mohamme-
daansche gebouwen te Delhi, Agra en
Lahore als door schenkingen. In dit
verband wordt in het bijzonder mel
ding gemaakt van een verzameling
hoogstbelangrijke foto's, die betrek
king hebben op de opgravingen te
Mohenjodaro in Sind, ontvangen van
sir John Marshall, en een collectie
foto's van den Oudheidkundigen
Dienst van Ceylon, gezonden door den
heer A. M. Hocart, archaeological Com
missioner te Anuradhapura.
Aan het plan tot het organiseeren
van eenige leergangen voor de prak
tische kennis van levende Oostersche
FEUILLETON.
5.0) o—
Voor het overige gaan thans onze we
gen uit elkaar. Gij hebt tegenover mij
gehandeld als eene vreemde; ik be
schouw je van nu af ook zoo; je be-
i-oeft mij niet meer te schrijven, want
ik zou je brieven niet meer beantwoor
den, ze bovendien niet mer aannemen.
Over hetgeen jij voorhebt, zul je eens
aan God Lij het oordeel rekenschap
hebben af te leggen. Ik kan nog slechts
voor je bidden. En nu, juffrouw Wan-
tolf, verzoek ik u, mijn huis te verla
ten; wij hebben verder niets meer met
elkaar te verhandelen".
Daarmee stond zij op. Ik reikte haar
de hand ten afscheid; zij nam ze ech
ter niet aan, maar blikt-» naar de deur
en ging, zonder me verder aan te
zien, in de nevenkamer.
Ik duizelde; een oogenblik draalde
ik, wilde haar naijlen, haar nogmaals
om vergeving bidden maar daar
hoerde ik, hoe zij de verbindingsdeur
afsloot. Ik zag in, dat bij haar karak
ter alle verdere pogingen vergeefsch
zouden zijn, en verliet met wankelen
den tred de kamer. Toen ik voorbij de
keuken kwam, wilde ik afscheid ne
men van de oude Margaretha. Maar
de deur was gesloten en daarbinnen
hoorde ik die trouwe ziel luid weenen,
Blijkbaar had tante haar verboden,
een woord met mij te spreken. Zoo
verliet ik het huis mijner kindsheid;
mijn noodlot moet vervuld worden!..
28 December.
Het afscheid van moeder Klara is
me zwaarder gevallen dan dat van
tante. Deze was altijd streng tegenover
mij. Ik heb den weg naar haar hart
eigenlijk nooit gevonden en zij dien
naar het mijne evenmin. Bij moeder
Klara is dat iets anders; zij heeft mij
werkelijk lief en ik haar ook. Zij was
niet kwaad op mij, toen ik haar mijne
plannen voor de toekomst meedeelde,
wel onuitsprekelijk bedroefd en ter
neergeslagen. Zij hield mij heel kalrn
verschillende dingen voor en meende
op de eerste plaats, dat .ik me toch,
vooraleer zulk een besluit van zoo
ver strekkende gevolgen te nemen,
met een geestelijke in verbinding' had
moeten stellen en hem mijn twijfel
had moeten blootleggen; hij zou dien
ongetwijfeld hebben weten weg te ne
men. Op de kweekschool kon men niet
zoo diep in de godsdienstleer door
dringen, om zich later alleen te kun
nen te recht helpen; daar maakte men
immers geen theologische studiën; dat
was veel eer een meer uitgebreid ca
techismusonderricht .dat op het me
thodisch onderwijs der kinderen aan
gelegd was. liet was altijd bedenke
lijk, in zoo gewichtige aangelegenheid
eigen inzicht te volgen
In antwoordde haar, dat dit wel zoo
was, doch mij was geen- predikant be
kend geweest, in wien ik het noodige
vertrouwen gesteld had. Later had ik
een afkeer van alle dominees gekre
gen, zoodat ik hun uit den weg ge
gaan was, waar ik slechts kon. Thans
echter kwam het te laat en het had im
mers toch aan de zaak niets kunnen
veranderen, daar alles afgemaakt was.
Moeder Klara haalde vervolgens een
klein pakje uit haar zak en verzocht
mij, het als een herinnering aan haar
mee te nemen. Zij maakte het pakje
los, het was het boekje van de „Navol
ging van Christus", dezelfde uitgave
als die, welke zij had. Ik moest daar
zeer dikwijls in lezen. Zoowel katholie
ken als protestanten hadden er veel
mee op en benutten het ijverig.
Ik was blij verrast, temeer wijl ik' er
in de verwarring der laatste dagen
heel niet meer aan gedacht had, en be
dankte haar hartelijk voor het mooie
gjeschenkt.
Nu stond zij op. om afscheid te ne
men; groote tranen stonden haar en
ook mij in de oogen. Zij drukte mij in
nig de hand en verwijderde zich snel.
Toen zij weg was en ik alleen was,
kon ik me niet meer in houden en be
gon bitter te weenen. Onwillekeurig
kwam de gedachte in me op, dat, als
ik in plaats van in Wiesenau eerst in
Remdorf aangesteld geweest was. en
i.n plaats van met Elsje met moeder
Klara bekend was geworden, alles wel
anders zou geloopen zijn. De toekomst
lag op eenmaal weer donker en drei
gend voor mij, en de gedachte pijnigde
me, of ik wel verstandig en goed han
delde, mij geheel met lichaam en ziel,
aan. een jongen man toe te vertrou
wen, dien ik eigenlijk toch nog heele-
maal niet van meer nabij had leeren
kennen. Ik had eens ergens de vol
gende verzen gelezen:
Dit alles wilt gij geven
Voor d'onbekenden grond.
Die nooit u voedde en minde,
Waar niet uw wiegje stond.
Hoe pasten die wooraen op mijn toe
stand! Ik werd geheel moedeloos en
neerslachtig en moest ten slotte die
droevige voorstellingen met geweld
van me afschudden, om mijn laatste
toebereidselen te kunnen treffen. Ik
bleef echter somher en droevig ge
stemd.
Hoe zonderling is toch des men
schen hart! Eerst streven we met wil
den hartstocht naar het voorwerp van
ons vurig hegeeren, om in deszelfs be
zit bevrediging te vinden. En als dan
alle hinderpalen uit den weg geruimd
zijn en we ons, om zoo te zeggen, in
zijn onmiddellijke nabijheid bevinden,
dan wil het ons op eenmaal geheel
vreemd voorkomen, zoodat we er voor
terugschrikken en de hand, welke we
reeds hadden uitgestrekt om het te
grijpen, besluiteloos en angstig weder
om laten vallen. Doch, wat er van zij,
de, de teerling is geworpen. Een „te
rug" bestaat er voor mij niet meer. Ik
moet voorwaarts, vooruit!
Keulen, Domhotel, 29 December.
Remdorf ligt achter mij; maar mor
gen kan ik toch niet naar Maagden
burg reizen, want ik ben eerst heden
avond laat hier aangekomen. In Bonn
wachtte Frederik me aan het station
op en nam mij mee. Doch eerst het
vertrek uit Remdorf.
Vrouw Hüttmann en Grietje waren
zeer lief. Zij weten alleen, dat ik
trouw, verder niets. Mijne kostvrouw
meende, ik was zeer geheimzinnig, dat
ik haar te voren heel niets verraden
had. Ik antwoordde, de zaak was eerst
in de laatste weken, en wel zeer spoe
dig beslist. „Zullen we u ooit terug
zien?" vroeg toen vrouw Hüttmann.
Ik zeide, dat zulks niet onmogelijk
was.
Mijnheer Sierman had ik bij mijn af
scheidsbezoek niet thuis getroffen.
Dat was volkomen naar den zin, want
daardoor ontkwam ik aan ongelegen
vragen.
In Bonn dineerde ik met Frederik
in zijn restaurant, hij stelde mij aan
den waard voor als zijne verloofde,
wat mij eenige complimenten bezorg
de. Ik was van plan, reeds om 2 uur
naar Keulen verder te reizen; doch
daar kwam niets van. Want Frederik
stond er op, mij nog Bonn te laten
zien, zooverre het daglicht dit nog ver-