NIEUWE LEIDSCHE COURANT Het dagboek van een Leerares van WOENSDAG 25 APRIL'28 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie, HET LIED VAN MOZES „Vreest niet; staat vast, en ziet het heil des Heeren, dat Hij heden aan ulieden doen zal! want de Egypte- naars, die gij heden gezien hebt, zult gij niet weder zien in eeuwigheid. De Heere zal voor ulieden strijden, en gij zult stille zijn". Zoo had het woord van Mozes tot het murmureerend volk geklonken, en daarna volgde het bevel des Heeren: „Zeg den kinderen Israels, dat zij voorttrekken". Thans was het geschied, en heel Is raël was getuige geweest van het grootsohe, maar huiveringwekkende schouwspel, dat zich had afgespeeld in de Schelfzee. „Toen zong Mozes en de kinderen Israëls den Heere dit lied, en spraken, zeggende: „Ik zal zingen ter eere van Jahweh, want hij is hoog verheven, het paard en zijn berijder stortte Hij in de zee". En Mirjam. Aarons zuster, nam een tamboerijn ter hand, en al de wouwen gingen achter haar, met rinkelbom men en in dansreien. en heel het volk juichte en dankte mede. „Is er in de wereldgeschiedenis één tafereel te vergelijken met wat hier geschiedt? Een heel volk, zingend aan het strand van de zee, waarin de vij and voor immer verzonk! Een koor, niet van honderden, maar van duizen den. de duizenden verdubbeld! Een wonderlijk concert. Anders zingen de weinigen, de keurzangers en -zange ressen, voor het groote auditorium. Maar hier zingen de velen, zingen allen, voor Eén, den grooten en ver heven Toehoorder in den hemel. Een volkslied, voor den God van het volk". (Dr. B. Wielenga: „Mozes en Israël", blz 72). Het lied van Mozes is het eerste lied in den Bijbel. Het eerste volledige lied, want in Gen. 2 vs. 23 (het lied van Adam) en Gen. 4 vs. 23 en 24 (het lied van Lamech) hebben wij zeer waarschijnlijk slechts met thema's of grondgedeelten van een lied te doen. Maar het is zoowel naar vorm als naar inhoud een lied van groote schoonheid. De hoofdgedachte is (Ex. 15 vs. 1): „Ik zal zingen ter eere van Jahweh, want Hij is hoog verheven, Het paard en zijn berijder stortte Hij in de zee". Deze woorden werden blijkens Ex. 15 vs. 21 als een refrein na iedere strofe herhaald Het lied bestaat uit drie strofen. De eerste strofe begint met het werk van Jahweh en Zijn krijgstactiek, en eindigt met het neerzinken van Fa rao's leger in de diepten, als een steen (Ex. 15 vs. 2—5): „Jahweh is men kracht en menn lied. want Hij heeft mij verlost. Hij is mijn God, dien ik zal roemen, mijns vaders God. dien ik zal prijzen Jahweh is een oorlogsheld, Jahweh is Zijn Naam! Farao's wagenen en strijdmacht slingerde Hij in de zee, de keur zijner wagenstrijders verzonk in de Schelfzee. De vloeden bedekten hen, zij zonken als een steen in de kolken" De tweede strofe begint met den straffenden toorn Gods te bezingen, en wijst daarna op Farao's machteloos heid tegen wind en zee, en zijn bittere teleurstelling (Ex. 15 vs. 610). „Uwe rechterhand, o Jahweh, is verheerlijkt door krachtsbetoon, Uwe rechterhand, o Jahweh, verbrijzelt den vijand. In Uw volle hoogheid wierpt Gij neder die tegen U opstaan; Gij laat Uwen toorngloed los, FEUILLETON. •iU) O Zij was mooi, zeker, dat ziet men haar aan; maar zij is reeds diep in de der tig, en met de dertig beginnen de meisjes „in te pakken", zooals onze directeur zich uitdrukte, terwijl de vrouwen dan eerst mooi begonnen te worden. Komisch! Waarop dat wel berusten mag? Moeder Klara is echter toch ook ru nog mooi, dat wil zeggen, zij heeft zoo iets liefs, iets aantrekke lijks over zich; hare handen zijn zoo fijn en blank, haar gezicht zoo lief en hare oogen aha, Roosje, ben je weer uan de oogen? het oude thema ove rigens, wat schrijf je daar voor on zin; wilt ge een verhandeling over de schoonheid of over de liefde schrijven? Maar lief heb ik moeder Klara toch. Of zij ook ooit bemind heeft? Dat zou ik wel eens willen weten; maar zij zal zich wel wachten, het mij te zeggen. En het gaat me ook heelemaal niet aan. Nu, men mag toch wel eens nieuwsgierig zijn. Hoe interessant, in anderer harten een blik te slaan! Kom, kom, wie laat zich nu in 't hart kijken? Onze directeur zeide eens, als een Eva's dochter er een man toe ge bracht had te gelooven, dat zij hem haar ganscher harte openlegde en die hen verteert als kaf. Door den adem Uwer neusgaten stapelden de watoren zich op, bleven de golven stijf staan, stolden de vloeden in het hart der zee. De vijand zeide: vervolgen zal ik, in halen buit verdeelen, mij daaraan verzadi gen; mijn zwaard zal ik ontblooten, mijn hand zal hen vastgrijpen! Daar bliest Gij met Uwen adem en de zee bedekte hen, als lood zonken zij weg in de geweldige wateren". De derde strofe bezingt de heerlijk heid van Jahweh boven de goden der volken en wijst met profetischen blik vooruit naar Israëls planting in Kana- an, die door deze overwinning ge waarborgd wordt (Ex. 15 vs. 1118). „Wie onder de goden is U gelijk Jahweh? Wie is als Gij in heilige heerlijkheid, geducht door roemrijke daden, doende wonderen? Nauw strektet Gij Uw rechtei'hand uit, of de diepte verslond hen, en het volk, dat Gij verlost hebt, voerdet Gij door Uw kracht naar een heilige woonstede. De volken hoorden het en beefden, weeën grepen de inwoners van Fili- stéa aan. Toen werden Edoms stamhoofden overmand van schrik; de vorsten van Moab, huivering over viel hen; alle inwoners van Kanaan stonden verbijsterd. Angst en schrik viel op hen, door de grootheid van Uw arm ver steenden zij. terwijl Uw volk, Jahweh, doortrok, terwijl doortrok het volk. dat Gij U verworven hebt. Gij bracht het binnen en planttet het op het gebergte, dat de erve is de plaats, die Gij, Jahweh, U ter wo ning bereid hebt, het heiligdom, dat Uwe handen, o Heere, hebben ingericht Jahweh zal regeeren voor eeuwig en altoos!" KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Aangenomen: Naar Losdorp (Gr.), A. Dijkstra, te Saaksum (Gr.) Bedankt: Voor Werkendam, J. J. Kloots, te Zwammerdam. Voor Sint Maar tensdijk, J. Kievit, te Baarn. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Genemuiden en te Hoo- gersmilde, W. de Graafj cand. te Putters- hoek. GEREF. GEMEENTE. Tweetal: Te Ierseke, A. de Blois, te Dirksland; en H. Kievit, te Veenendaal. VACANTIE VOOR PREDIKANTEN. Een em. pred. schrijft aan het Hbld.: Voor predikanten die in een groote ge meente werkzaam zijn, is het zeker aller heilzaamst dit ze in den zomer eens eeni- ge weken wat frissche lucht happen. Maar meestal moeten zij, als ze geduren de hun afwezigheid collega's van elders ultnoodigen voor de vervulling van een preekbeurt, ook de daaraan verbonden onkosten nog uit eigen zak betalen. En dat is vaak een bezwaar. Zou het niet goed zijn, dat stadspredikanten eens met collega's in kleinere gemeenten ruilden, in dier voege, dat men een paar weken dan in elkanders dienst voorzag? Natuur lijk zouden de daarbii betrokken Kerke raden dat goed moeten vinden en met de richting der ruilende collega's rekening dienen te worden gehouden. Maar doet men dit, dan geloof ik, dat langs dezen weg wel iets te bereiken is. Vooral voor hen, die in mooi en gunstig gelegen dor pen wonen en zij, die in onze kleine pro vinciesteden gevestigd zijn. En zoekt men die ruiling nu niet al le ver van elkaar, dan behoeven de daaraan verbenden onkosten niet eens groot te zijn. Men kan het in elk geval overwegen, en in sommige gevallen er de oplossing in vinden van een soms moeilijk pro bleem. KERK EN RADIO. Do Geref. Kerk in H. V. te Zandvoort heeft in baar kerkgebouw een permanent radio-ontvangtoestel aangebracht. De be doeling hiervan is, dat zij, die geen radio toestel in hun woning hebben, zich voort aan naar bet kerkgebouw in de Breiie- rodestraat kunnen begeven, teneinde daar niets verborg, dan had zij hem eerst voor goed in de luren gelegd. Eigen lijk was dat een groote onbeschaamd heid, welke hij daar de geheole klas in het gezicht slingerde, en wij domme ganzen hebben er luid om gelachen. We hadden verontwaardigd moeten pro testeeren. Overigens heeft hij ons me nige grofheid gezegd, maar altijd met oen lachend gezicht. Hij zal wellicht zijn ondervindingen bij zijn vrouw op gedaan hebben. En ondanks dat alles zou ik toch zoo graag 'weten, of moeder Klara ook bemind heeft. Ik breng toch eens het gesprek op het trouwen, op gevaar af, dat zij weer haar boekje uit den zak haalt, dat ware immers juist wat ik wensch; dan had ik een grond, or haar om to vragen. Goed, zoo doe ik 't zoo dra zij weer komt. Roosje is zoo dom niet. 13 December. Afgeketst 1 lk meende het zoo mooi aangelegd te hebben, om van moeder Klara te hooren, wat ik graag weten zou, maar zij heeft mij nog veel mooier weten af te schepen. Dat kwam zoo eigenlijk zou ik me zelf uit wil len lachen, dat ik er zoo afgekomen hen. Ik was nog óp en had den „Deug niet" van Eichendorff ter hand geno men. Daarmee wilde ik mijn aanval beginnen. Zij trad binnen ging op de sofa zitten. Ik had het boek open laten te luisteren naar predikaties, oratoria en dergelijke. Zoo kan dus, naar de meening van den kerkeraad, een protestantsch bedehuis ook op weekdagen gebruikt worden, kun nen de leden der Kerk ook kennis nemen van predikaties die door andere Kerken worden uitgezonden en tenslotte heeft de ze maatregel, daar het kerkgebouw voor ieder open staat, ook een evangeliseeren- de strekking. Het denkbeeld van Ds. Riemens is in de praktijk gebracht. Of het doeltreffend zal zijn? De (R.K.) Leidsche Courant bracht ons gisteren nog het volgende bericht: In de Remonstrantsche Gemeente te Utrecht heeft men een proef genomen met de openstelling der kerk op gewone door- de- wecksche-da gen. Men is er echter van teruggekomen. Het jaarverslag der Remonstrantsche Gemeen ten verklaart n.l. dat de proefneming als mislukt moet worden beschouwd. De;,eerste weken; kwamen er wel enke len, die zich een oog?nblik in meditatie wilden terugtrekken, maar al heel spoe dig bleven ook deze enkelen weg, zoodat er aldus het verslag geen reden meer was de kerk open te houden. PROTESTANTSCHE SYNODE IN POLEN De president der Poolsche Republiek heeft last gegeven, dat een buitengewone synode der Vereenigde Protestantsclie Kerken in Polen gehouden moet worden. Dit bevel berust op een oud decreet van 1873, en houdt geen rekening met latere regelingen der kerkelijke zaken als het bijeenkomen van synoden enz. Bij de sa menstelling dezer nieuwe synode wordt geen acht meer geslagen op de „kreissy- nodende gemeenten moeten nu direct haar afgevaardigden kiezen. Hoe moeilijk hier de toestand van het Protestantisme in het bijzonder in de vroegere Duitsche geschiedenis is, kan blijken uit het feit, dat in 1927 19 inrich tingen voor inwendige zending en filan- thropie van den Staat werden opgeheven, geliquideerd of aan de A.R. werden over gegeven; alles op last der regeering. Drie zeer belangrijke inrichtingen wor den nog met liquidatie bedreigd, het op voedingsgesticht voor jongens „Paulinum" in Polen! het ziekenhuis voor mannen in Tonndorf en het zoo bekende Diacones- seuhuis. Men hoopt de nog bestaande 53 instellingen te redden door de voorstellen inzake de Kerkenorde van den president, zij het ook tegen den zin. te aanvaarden. GEBREK AAN PREDIKANTEN. Het Fransche deel der Belgische Zen dingskerk heeft zeer te strijden met een gebrek aan predikanten. De algemeene se cretaris van het hoogste kerkbestuur ds. Emile Hoyois uit Brussel heeft zich nu in verbinding gesteld met de Fransch- Zwitsersche kerk om in dit gebrek te voor zien. Daartoe heeft hij gesproken over dit gebrek met de theol. stud, van Neucha- tel, Lausanne en Genève, en het resul taat bereikt, dat verscheiden hunner ge durende de zoraervacantie tijdelijk dienst zullen doen in de Fransch-Belgische ge meenten, teneinde na te gaan of ze zich na afloop hunner studiën beschikbaar zullen stellen voor definitieve beroepen. GEDENKT DEN SABBATHDAG. Onder de Duitsche Russen was onge veer een kwarteeuw geleden een beweging ten gunste eener strenge viering van den Zondag. De oorlog heeft ongeveer 30.000 van deze Duitsch-Russen naar Duitsch- land teruggebracht. Maar hier kwam hun Zondagsviering in strijd met de veel min der strenge opvatting aldaar. Sommigen van hen zoeken nu gelegenheid om nu Duitschland te verlaten voor landen, waar in hun de Zondagviering naar hun gewe ten gewaarborgd wordt. Reeds zijn een tweehonderd families naar Brazilië vertrokken, waar de bezit ters van koffieplantages hun dezen waar borg gegeven hebben. Ook zijn met Ca- nadeesche ondernemingen onderhandelin gen gaande. RAPPORTVERVALSCHING EN EEN KLAP. „De Locomotiefdeelt mede, dat vier jongens van ongeveer elf jaar voor den landrechter te Semarang verschenen: 3 als getuigen, de vierde als aanklager. Hij had op zijn schoolrapport een vier in een zes veranderd en daarvoor van zijn onder wijzer twee klappen gekregen. De onderwijzer, die verstek had laten gaan, werd veroordeeld tot 5 gulden boete subs. 5 dagen hechtenis wegens „lichte mishandeling" en de kadi sprak: „Slaan mag niet, maar zooals jij je cij fers verandert mag ook niet. En gaan jul lie nu maar gauw naar school." EEN KRAS MIDDEL TEGEN ONDEUGENDE SCHOOLJONGENS. „De gehoorzaamheid en gezeggelijklieid zijn er uit in het tegenwoordige geslacht" zoo jammeren de ónderen van dagen, wien nog zoo levendig voor den geest staat, welk een kolossale macht de school meester van vroeger dagen kon uitoefe- liggen op de plaats, waar de schilder lveonhard van de liefde spreekt en haar een poëtenmantel noemt, dien elk phantast eenmaal in de koude we reld omslaat, om naar Arcadië te ver huizen. Daarin dacht ik een aanknoo- pingspunt te vinden, als zij, naar ik hoopte, een blik in het boekje zou wer pen. Ik heb de kleine, sierlijke I.eip- ziger uitgave. Eerste ontgoocheling! Zij sloeg er geen acht op, maar ver haalde mij van een barer schoolkin deer]], dat diphtheritis gekregen had; wegens gevaar van besmetting was haar door den dokter verboden, het kind te bezoeken. Dit deed haar zoo'n leed, wijl zij nu heelemaal niets voor de kleine doen kon. Ik luis terde slechts met een half oor, want het verdroot me, dat zij geen notitie nam van den „Deugneut", hoewel ik ook weer in mezelve zeide, dat het een kleine les voor mij was, dat men hij bezoeken in vreemde huizen de oogen netjes uit boeken en geschrif ten moet houden, welke toevallig hier of daar liggen. Hoe dikwijls heb ik tegen, dien regel van welvotgelijkheid reeds gezondigd. Eichendorffs Deugniet. Na eenïgen tijd bemerkte zij, dat ik verstrooid was en zeide deelnemend: „U ziet er zoo vreemd uit, beste vriendin; gevoelt u zich zwakker dan anders, of drukt u iets?" nen in vergelijking met 't schijntje, dat 'n „leeraar" bezit in zijn leergierige klasse. O wee, als deze laatste maar in de verste verte dat beetje gezag wat hem rest te buiten gaan. dan regent het stukken in de krant en interpellaties in de raadszaal. Neen, clan waren de onderwijzers in den goeden ouden tijd andere autoritei ten. Die hadden den wind er onder. Een enkel voorbeeld uit de vele. In het Ka merboek van de stad Delft wordt mel ding gemaakt van een besluit van den 6en Februari 1747, volgens hetwelk op aanklacht van den rector „een burgemees ter met twee- van den Gerechte in de school zouden gaan, om zekeren scholier te doen corrigeeren, die de correctie gere- sisteerd had, en wel met zich nemende drie kruiers, die, ingeval hij nog resis- teerde, de correctie zouden helpen vol brengen". REPETITIEWERK IN DE VACANTIE. In het Chr. Schoolblad Onze Vacatures, schrijft de redacteur K(euning): Er zijn onderwijzers, die er van hou den, op den laatsten schooldag een mas sa repetitiewerk op te geven. De kinderen hebben in de vacantie immers zoo mooi de gelegenheid, zich er meer bezig te hou den. En de school profiteert er bij. „Als bet vacantie is, moet het ook va cantie zijn. Men moet niet stiekum, wat men met de eene hand gegeven heeft, met de andere terug willen nemen. Men geeft daardoor de leerlingen een allerellendigst gevoel. Ze voelen zich bedrogen, ze doen hun repetitie-werk met verbeten woede, ze maken zich er zoo gemakkelijk moge lijk af. „En ze hebben gelijk. Ze willen vacantie en dan ook vacantie heelemaal. „Wie zal het hun kwalijk nemen? „Als er op school goed en op de juiste wijze gewerkt wordt, is het ook mallig heid. „En schoolhouden moet niet ontaarden in plagerij". BINNENLAND. INENTING TEGEN ROODVONK EN DIPHTERIE. Op de vragen van Mevr. De Vries- Bruins in verband met een op ver schillende scholen door de inspectie van het Staatstoezicht op de Volksge zondheid verspreide circulaire, betref fende de inenting tegen roodvohk en diphterie antwoordde de Minister van Arbeid, H. en N.: Uit een ingesteld onderzoek is het den minister gebleken, dat door een van de inspecteurs van het Staatstoe zicht op de Volksgezondheid inder daad een circulaire is uitgezonden, waarin o.m. de zinsneden voorkomen: „Geen enkel kind mag meer aan rood vonk of diphteritis sterven, en dit kan, wanneer de ouders hen maar tijdig te gen deze ziekte laten inenten" en: „Een goed ingeënt kind krijgt geen roodvonk of diphteritis" Deze circulaire werd door genoem den inspecteur eigener autoriteit ver spreid. Hoewel de ervarngen tot heden toe in ons land met de actieve imrnu- nisatie tegen roodvonk en diphteritis* opgedaan, tot tevredenheid stemmen, is de minister van meening, dat de be doelde zinsneden van een te optimis tische opvatting blijk geven. De Minister acht het in het belang van de volksgezondheid gewenscht, de volgende gegevens te verstrekken: Naar schatting zijn in ons land ge vaccineerd tegen diphteritis 50.000 per sonen, tegen roodvonk 15.000 personen en tegen beide ziekten te gelijk 1500 personen, derhalve te zamen 66.500 personen. Het aantal behandelingen voor deze vaccinaties gegeven, bedraagt onge veer 200.000. Uit ingekomen mededee- lingen blijkt, dat op plaatsen, waar gevaccineerde en niet-gevaccineerde personen aan hetzelfde besmettings gevaar waren blootgesteld, het aantal zieken onder de groep der gevaccineer den naar verhouding belangrijk klei ner is geweest dan onder de groep der niet-gevaccineerden. Bovendien verliep de ziekte bij de gevaccineerden over het algemeen goedaardiger, dan bij de niet-gevaccineerden. Erkend moet worden, dat in het verspreiden van uitspraken als boven bedoeld, welke tot dusver nog niet vol doende door de feiten gerechtvaardigd zijn, en een overdreven indruk wekken omtrent de huidige mogelijkheden tot bestrijding van roodvonk en diph teritis een gevaar schuilt, daar een bekend wprden der jui9te resultaten in bieede kringen tot een ongemoti veerd scepticisme ten opzichte der be- Halt, dacht ik, nu is 't tijd, nu er op los! Niet dat ik weet; ik hen alleen in mijn geest nog bezig met dat, wat ik daar juist in Eichendorffs „Deugniet" gelezen heb". „Zoo", zeide zij glimlachend, „heeft het boekje u zoo aangegrepen? Vindt u het mooi?" „Zeer mooi", antwoordde ik; „het is phantastisch en ongekunsteld ge schreven. Ik las daar juist, hoe hij de liefde een poëtenmantel noemt, wel ken ieder eenmaal omslaat, en dacht bij me zelve, dat het gewis overdrij ving was. Er zijn er toch zoo velen, die nooit een gevoel van liefde in hun hart bespeuren. En, eerlijk bekend, ik dacht daarbij juist aan u, wijl ik me heel niet voorstellen kan, dat u dien mantel ook ooit om gehad zoudt heb ben". Die laatste bemerking was eigenlijk een ongepastheid van mij; maar ik dacht recht op mijn deel af te gaan. Moeder Klara scheen daar echter niets onbetamelijks in te zien, maar vroeg, heel onschuldig glimlachend: „Zoo, waarom meent u dat; mis schien gelooft u wel, dai ik een kiezel steen heb, waar andere menschen een warm-voelend hart Jragen?" Nu zat ik in verlegenheid; wat moest ik daarop antwoorden? Moest ik nog duidelijker spreken? Terwijl ik zoo besluiteloos overleg- strijdingsmiddelen aanleiding zou kun nen geven. De minister is bereid, waar mogelijk het verspreiden van circulaires met dergelijke tc sterk gekleurde uitspra ken tegen te gaan. INVOERRECHTEN OP KLOMPEN. Vele leden der Tweede Kamer had den zich blijkens het Voorïoopig Ver slag verbaasd over de indiening van het wetsvoorstel van de heeren Fles- kens een Smeenk tot tijdelijke heffing van een invoerrecht op klompen. Zij meenden, dat, na de verwerping door de Kamer van het regeeringsvoor stel tot heffing van een invoerrecht op huishoudelijk aardewerk, porcelein en glaswerk en op enkele soorten tegels, de indiening van dit initiatiefvoorstel achterwege had moeten blijven Onder hen waren velen, die protec tie van de klompenindustrie nog be denkelijker achtten, dan de bescher ming van de glas-, aardewerk- en por- celeinnijverheid. Door een maatregel als voorgestelde wordt de werkgele genheid niet op natuurlijke wijze be vorderd, doch kunstmatig gekweekt. Het hoofdbezwaar tegen het heffen van een invoerrecht op klompen ligt juist in het feit, dat de klomp een verbruik9artikel is, dat periodiek aan geschaft moet worden, aan sterke slij tage onderhevig is en dat bijna uit sluitend gebruikt wordt door het web nig financieel draagkrachtig deel der bevolking. Het voorstel tast het belang van de ze gebruikers aan. Verschillende leden opperden twij-. fel, of door aanneming van het wets voorstel de moeilijkheden, waarmede de klompenindustrie te worstelen heeft zouden worden opgeheven. Verscheidene andere leden konden zich met het voorstel vereenigen. De bewering, dat de plattelandsbe volking van het duurder worden der klompen de dupe zou worden, werd door hen tegengesproken. AUTOBUSVERXEER. Op de vragen van den heer Leen- stra betreffende het autobusverkeer in de provincie Friesland, antwoordde de minister van Waterstaat, dat het van zelf schijnt te spreken, dat vele auto- busdiensten voor het platteland, niet alleen in Friesland, verbetering in de verkeersveorziening hebben gebracht Voor zoover in verband met de inge stelde beroepen moet worden geoor deeld, over aanvragen om vergunning tot het in werking brengen of het houden van autobusdiensten, wordt 'n gunstige beslissing bevorderd, indien op grond van het in twee instantiën gehouden onderzoek mag worden aan genomen, dat die diensten niet de strekking hebben, om door het schep pen van te ruime vervoergelegenheid de bestaanbaarheid van andere ver voermiddelen, die niet gemist kunnen worden, te schaden en derhalve niet aan de door de wet beoogde economi sche verkeersvoorziening in den weg staan. Op de vragen van den heer Braat in verband met de vernietiging door de Kroon van de door Gedeputeerd» Staten van Friesland verleende toe stemming, tot het onderhouden van ccn autotusdienst, voor zooveel be treft het traject Holwerd-Leeuwarden, antwoordde de Minister van Water staat: Vermoedelijk wordt gedoeld op de beschikking van Ged. Staten van Fries land, waarhij aan H. Bierma en R. Spriensma te Dokkum vergunning is verleend tot het in werking brengen van een autobusdienst tusschen Dok kum en Leeuwarden over Holwerd. Bij Kon. Besluit is naar aanleiding van ingekomen beroepen op grond van de overweging, dat deze autobusdienst voor wat het gedeelte Holwerd-Leeu warden betreft, naast de andere open bare vervoergelegenheid op dat traject niet in een bestaande verkeersbehoefte voorziet, die beschikking vernietigd voor wat het gedeelte Holwerd-Leeu- war:l :n aangaat en is voor dit traject de vergunning geweigerd. Onder verwijzing overigens naar het op vragen van den heer Leenstra ge geven antwoord, zij opgemerkt, dat andere staatsbemoeiing met de auto bus als zoodanig dan die, welke ge grond is op de Wet Openbare Vervoer middelen, hier te lande niet bestaat en niet wordt beoogd. de, voer zij, mijne verlegenheid bemer kende, voort: „Ik geloof, dat u den grooten roman- tieker te realistisch opgevat en zijn allegorie voor een natuurlijke geschie denis gehouden hebt. Zijn „Deygniet" is de verpersoonlijkte, zedelijke reine poëzie en zijne „schoone vrouw" de onverdorven, reine menschelijke na tuur welke door de poëzie in den geest aanschouwd, bezongen, gezocht en eindelijk gevonden wordt. Eichen- dorff heeft die reine menschennatuur in de gestalte van een schoon, on schuldig meisje gekleed, voor welke zijn deugniet ontgloeit en welke hij, erkend en miskend, hoopvol en te leurgesteld, doch steeds door musi- ceerend, over berg en dal natrekt, Beide gestalten zijn romantisch phan tastisch geteekend. Ook ik zoek en bemin de reine men schennatuur, maar daar, waar God haar gezien en gezocht heeft, in de kinderen. En daarbij heb ik het groo te voordeel, dat de kinderen mij niet van tijd tot tijd uit het oog verdwij nen, evenals de. schoone vrouw aan den deugniet, maar steeds bij mij blijven. Ik kan eiken dag en elk uur mijn blikken dompelen in die klei ne hemelspiegels en mij in hen een rein geluk hier op aarde bezorgen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5