NIEUWE LEIDSCHE COURANT
Het dagboek van een Leerares
van
WOENSDAG 25 APRIL'28
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie,
HET LIED VAN MOZES
„Vreest niet; staat vast, en ziet het
heil des Heeren, dat Hij heden aan
ulieden doen zal! want de Egypte-
naars, die gij heden gezien hebt, zult
gij niet weder zien in eeuwigheid. De
Heere zal voor ulieden strijden, en gij
zult stille zijn".
Zoo had het woord van Mozes tot
het murmureerend volk geklonken, en
daarna volgde het bevel des Heeren:
„Zeg den kinderen Israels, dat zij
voorttrekken".
Thans was het geschied, en heel Is
raël was getuige geweest van het
grootsohe, maar huiveringwekkende
schouwspel, dat zich had afgespeeld in
de Schelfzee.
„Toen zong Mozes en de kinderen
Israëls den Heere dit lied, en spraken,
zeggende:
„Ik zal zingen ter eere van Jahweh,
want hij is hoog verheven,
het paard en zijn berijder
stortte Hij in de zee".
En Mirjam. Aarons zuster, nam een
tamboerijn ter hand, en al de wouwen
gingen achter haar, met rinkelbom
men en in dansreien. en heel het volk
juichte en dankte mede.
„Is er in de wereldgeschiedenis één
tafereel te vergelijken met wat hier
geschiedt? Een heel volk, zingend aan
het strand van de zee, waarin de vij
and voor immer verzonk! Een koor,
niet van honderden, maar van duizen
den. de duizenden verdubbeld! Een
wonderlijk concert. Anders zingen de
weinigen, de keurzangers en -zange
ressen, voor het groote auditorium.
Maar hier zingen de velen, zingen
allen, voor Eén, den grooten en ver
heven Toehoorder in den hemel. Een
volkslied, voor den God van het volk".
(Dr. B. Wielenga: „Mozes en Israël",
blz 72).
Het lied van Mozes is het eerste lied
in den Bijbel. Het eerste volledige
lied, want in Gen. 2 vs. 23 (het lied
van Adam) en Gen. 4 vs. 23 en 24 (het
lied van Lamech) hebben wij zeer
waarschijnlijk slechts met thema's of
grondgedeelten van een lied te doen.
Maar het is zoowel naar vorm als
naar inhoud een lied van groote
schoonheid.
De hoofdgedachte is (Ex. 15 vs. 1):
„Ik zal zingen ter eere van Jahweh,
want Hij is hoog verheven,
Het paard en zijn berijder
stortte Hij in de zee".
Deze woorden werden blijkens Ex.
15 vs. 21 als een refrein na iedere
strofe herhaald
Het lied bestaat uit drie strofen.
De eerste strofe begint met het werk
van Jahweh en Zijn krijgstactiek, en
eindigt met het neerzinken van Fa
rao's leger in de diepten, als een steen
(Ex. 15 vs. 2—5):
„Jahweh is men kracht en menn lied.
want Hij heeft mij verlost.
Hij is mijn God, dien ik zal roemen,
mijns vaders God. dien ik zal prijzen
Jahweh is een oorlogsheld,
Jahweh is Zijn Naam!
Farao's wagenen en strijdmacht
slingerde Hij in de zee,
de keur zijner wagenstrijders
verzonk in de Schelfzee.
De vloeden bedekten hen,
zij zonken als een steen in de kolken"
De tweede strofe begint met den
straffenden toorn Gods te bezingen, en
wijst daarna op Farao's machteloos
heid tegen wind en zee, en zijn bittere
teleurstelling (Ex. 15 vs. 610).
„Uwe rechterhand, o Jahweh,
is verheerlijkt door krachtsbetoon,
Uwe rechterhand, o Jahweh,
verbrijzelt den vijand.
In Uw volle hoogheid wierpt Gij neder
die tegen U opstaan;
Gij laat Uwen toorngloed los,
FEUILLETON.
•iU) O
Zij was mooi, zeker, dat ziet men haar
aan; maar zij is reeds diep in de der
tig, en met de dertig beginnen de
meisjes „in te pakken", zooals onze
directeur zich uitdrukte, terwijl de
vrouwen dan eerst mooi begonnen te
worden. Komisch! Waarop dat wel
berusten mag? Moeder Klara is echter
toch ook ru nog mooi, dat wil zeggen,
zij heeft zoo iets liefs, iets aantrekke
lijks over zich; hare handen zijn zoo
fijn en blank, haar gezicht zoo lief en
hare oogen aha, Roosje, ben je weer
uan de oogen? het oude thema ove
rigens, wat schrijf je daar voor on
zin; wilt ge een verhandeling over de
schoonheid of over de liefde schrijven?
Maar lief heb ik moeder Klara toch.
Of zij ook ooit bemind heeft? Dat
zou ik wel eens willen weten; maar
zij zal zich wel wachten, het mij te
zeggen. En het gaat me ook heelemaal
niet aan. Nu, men mag toch wel eens
nieuwsgierig zijn. Hoe interessant, in
anderer harten een blik te slaan!
Kom, kom, wie laat zich nu in 't hart
kijken? Onze directeur zeide eens, als
een Eva's dochter er een man toe ge
bracht had te gelooven, dat zij hem
haar ganscher harte openlegde en
die hen verteert als kaf.
Door den adem Uwer neusgaten
stapelden de watoren zich op,
bleven de golven stijf staan,
stolden de vloeden in het hart der zee.
De vijand zeide: vervolgen zal ik, in
halen
buit verdeelen, mij daaraan verzadi
gen;
mijn zwaard zal ik ontblooten,
mijn hand zal hen vastgrijpen!
Daar bliest Gij met Uwen adem
en de zee bedekte hen,
als lood zonken zij weg
in de geweldige wateren".
De derde strofe bezingt de heerlijk
heid van Jahweh boven de goden der
volken en wijst met profetischen blik
vooruit naar Israëls planting in Kana-
an, die door deze overwinning ge
waarborgd wordt (Ex. 15 vs. 1118).
„Wie onder de goden is U gelijk
Jahweh?
Wie is als Gij in heilige heerlijkheid,
geducht door roemrijke daden,
doende wonderen?
Nauw strektet Gij Uw rechtei'hand uit,
of de diepte verslond hen,
en het volk, dat Gij verlost hebt,
voerdet Gij door Uw kracht naar een
heilige woonstede.
De volken hoorden het en beefden,
weeën grepen de inwoners van Fili-
stéa aan.
Toen werden Edoms stamhoofden
overmand van schrik;
de vorsten van Moab, huivering over
viel hen;
alle inwoners van Kanaan stonden
verbijsterd.
Angst en schrik viel op hen,
door de grootheid van Uw arm ver
steenden zij.
terwijl Uw volk, Jahweh, doortrok,
terwijl doortrok het volk. dat Gij U
verworven hebt.
Gij bracht het binnen en planttet het
op het gebergte, dat de erve is
de plaats, die Gij, Jahweh, U ter wo
ning bereid hebt,
het heiligdom, dat Uwe handen, o
Heere, hebben ingericht
Jahweh zal regeeren voor eeuwig en
altoos!"
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Aangenomen: Naar Losdorp (Gr.),
A. Dijkstra, te Saaksum (Gr.)
Bedankt: Voor Werkendam, J. J.
Kloots, te Zwammerdam. Voor Sint Maar
tensdijk, J. Kievit, te Baarn.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Genemuiden en te Hoo-
gersmilde, W. de Graafj cand. te Putters-
hoek.
GEREF. GEMEENTE.
Tweetal: Te Ierseke, A. de Blois, te
Dirksland; en H. Kievit, te Veenendaal.
VACANTIE VOOR PREDIKANTEN.
Een em. pred. schrijft aan het Hbld.:
Voor predikanten die in een groote ge
meente werkzaam zijn, is het zeker aller
heilzaamst dit ze in den zomer eens eeni-
ge weken wat frissche lucht happen.
Maar meestal moeten zij, als ze geduren
de hun afwezigheid collega's van elders
ultnoodigen voor de vervulling van een
preekbeurt, ook de daaraan verbonden
onkosten nog uit eigen zak betalen. En
dat is vaak een bezwaar. Zou het niet
goed zijn, dat stadspredikanten eens met
collega's in kleinere gemeenten ruilden,
in dier voege, dat men een paar weken
dan in elkanders dienst voorzag? Natuur
lijk zouden de daarbii betrokken Kerke
raden dat goed moeten vinden en met de
richting der ruilende collega's rekening
dienen te worden gehouden. Maar doet
men dit, dan geloof ik, dat langs dezen
weg wel iets te bereiken is. Vooral voor
hen, die in mooi en gunstig gelegen dor
pen wonen en zij, die in onze kleine pro
vinciesteden gevestigd zijn.
En zoekt men die ruiling nu niet al le
ver van elkaar, dan behoeven de daaraan
verbenden onkosten niet eens groot te
zijn. Men kan het in elk geval overwegen,
en in sommige gevallen er de oplossing
in vinden van een soms moeilijk pro
bleem.
KERK EN RADIO.
Do Geref. Kerk in H. V. te Zandvoort
heeft in baar kerkgebouw een permanent
radio-ontvangtoestel aangebracht. De be
doeling hiervan is, dat zij, die geen radio
toestel in hun woning hebben, zich voort
aan naar bet kerkgebouw in de Breiie-
rodestraat kunnen begeven, teneinde daar
niets verborg, dan had zij hem eerst
voor goed in de luren gelegd. Eigen
lijk was dat een groote onbeschaamd
heid, welke hij daar de geheole klas in
het gezicht slingerde, en wij domme
ganzen hebben er luid om gelachen. We
hadden verontwaardigd moeten pro
testeeren. Overigens heeft hij ons me
nige grofheid gezegd, maar altijd met
oen lachend gezicht. Hij zal wellicht
zijn ondervindingen bij zijn vrouw op
gedaan hebben.
En ondanks dat alles zou ik toch
zoo graag 'weten, of moeder Klara ook
bemind heeft. Ik breng toch eens het
gesprek op het trouwen, op gevaar af,
dat zij weer haar boekje uit den zak
haalt, dat ware immers juist wat ik
wensch; dan had ik een grond, or haar
om to vragen. Goed, zoo doe ik 't zoo
dra zij weer komt. Roosje is zoo dom
niet.
13 December.
Afgeketst 1 lk meende het zoo mooi
aangelegd te hebben, om van moeder
Klara te hooren, wat ik graag weten
zou, maar zij heeft mij nog veel
mooier weten af te schepen. Dat kwam
zoo eigenlijk zou ik me zelf uit wil
len lachen, dat ik er zoo afgekomen
hen. Ik was nog óp en had den „Deug
niet" van Eichendorff ter hand geno
men. Daarmee wilde ik mijn aanval
beginnen. Zij trad binnen ging op de
sofa zitten. Ik had het boek open laten
te luisteren naar predikaties, oratoria en
dergelijke.
Zoo kan dus, naar de meening van den
kerkeraad, een protestantsch bedehuis
ook op weekdagen gebruikt worden, kun
nen de leden der Kerk ook kennis nemen
van predikaties die door andere Kerken
worden uitgezonden en tenslotte heeft de
ze maatregel, daar het kerkgebouw voor
ieder open staat, ook een evangeliseeren-
de strekking.
Het denkbeeld van Ds. Riemens is in de
praktijk gebracht.
Of het doeltreffend zal zijn?
De (R.K.) Leidsche Courant bracht ons
gisteren nog het volgende bericht:
In de Remonstrantsche Gemeente te
Utrecht heeft men een proef genomen met
de openstelling der kerk op gewone door-
de- wecksche-da gen.
Men is er echter van teruggekomen. Het
jaarverslag der Remonstrantsche Gemeen
ten verklaart n.l. dat de proefneming als
mislukt moet worden beschouwd.
De;,eerste weken; kwamen er wel enke
len, die zich een oog?nblik in meditatie
wilden terugtrekken, maar al heel spoe
dig bleven ook deze enkelen weg, zoodat
er aldus het verslag geen reden
meer was de kerk open te houden.
PROTESTANTSCHE SYNODE IN POLEN
De president der Poolsche Republiek
heeft last gegeven, dat een buitengewone
synode der Vereenigde Protestantsclie
Kerken in Polen gehouden moet worden.
Dit bevel berust op een oud decreet van
1873, en houdt geen rekening met latere
regelingen der kerkelijke zaken als het
bijeenkomen van synoden enz. Bij de sa
menstelling dezer nieuwe synode wordt
geen acht meer geslagen op de „kreissy-
nodende gemeenten moeten nu direct
haar afgevaardigden kiezen.
Hoe moeilijk hier de toestand van het
Protestantisme in het bijzonder in de
vroegere Duitsche geschiedenis is, kan
blijken uit het feit, dat in 1927 19 inrich
tingen voor inwendige zending en filan-
thropie van den Staat werden opgeheven,
geliquideerd of aan de A.R. werden over
gegeven; alles op last der regeering.
Drie zeer belangrijke inrichtingen wor
den nog met liquidatie bedreigd, het op
voedingsgesticht voor jongens „Paulinum"
in Polen! het ziekenhuis voor mannen in
Tonndorf en het zoo bekende Diacones-
seuhuis. Men hoopt de nog bestaande 53
instellingen te redden door de voorstellen
inzake de Kerkenorde van den president,
zij het ook tegen den zin. te aanvaarden.
GEBREK AAN PREDIKANTEN.
Het Fransche deel der Belgische Zen
dingskerk heeft zeer te strijden met een
gebrek aan predikanten. De algemeene se
cretaris van het hoogste kerkbestuur ds.
Emile Hoyois uit Brussel heeft zich nu
in verbinding gesteld met de Fransch-
Zwitsersche kerk om in dit gebrek te voor
zien. Daartoe heeft hij gesproken over dit
gebrek met de theol. stud, van Neucha-
tel, Lausanne en Genève, en het resul
taat bereikt, dat verscheiden hunner ge
durende de zoraervacantie tijdelijk dienst
zullen doen in de Fransch-Belgische ge
meenten, teneinde na te gaan of ze zich
na afloop hunner studiën beschikbaar
zullen stellen voor definitieve beroepen.
GEDENKT DEN SABBATHDAG.
Onder de Duitsche Russen was onge
veer een kwarteeuw geleden een beweging
ten gunste eener strenge viering van den
Zondag. De oorlog heeft ongeveer 30.000
van deze Duitsch-Russen naar Duitsch-
land teruggebracht. Maar hier kwam hun
Zondagsviering in strijd met de veel min
der strenge opvatting aldaar. Sommigen
van hen zoeken nu gelegenheid om nu
Duitschland te verlaten voor landen, waar
in hun de Zondagviering naar hun gewe
ten gewaarborgd wordt.
Reeds zijn een tweehonderd families
naar Brazilië vertrokken, waar de bezit
ters van koffieplantages hun dezen waar
borg gegeven hebben. Ook zijn met Ca-
nadeesche ondernemingen onderhandelin
gen gaande.
RAPPORTVERVALSCHING EN EEN
KLAP.
„De Locomotiefdeelt mede, dat vier
jongens van ongeveer elf jaar voor den
landrechter te Semarang verschenen: 3
als getuigen, de vierde als aanklager. Hij
had op zijn schoolrapport een vier in een
zes veranderd en daarvoor van zijn onder
wijzer twee klappen gekregen.
De onderwijzer, die verstek had laten
gaan, werd veroordeeld tot 5 gulden boete
subs. 5 dagen hechtenis wegens „lichte
mishandeling" en de kadi sprak:
„Slaan mag niet, maar zooals jij je cij
fers verandert mag ook niet. En gaan jul
lie nu maar gauw naar school."
EEN KRAS MIDDEL TEGEN
ONDEUGENDE SCHOOLJONGENS.
„De gehoorzaamheid en gezeggelijklieid
zijn er uit in het tegenwoordige geslacht"
zoo jammeren de ónderen van dagen,
wien nog zoo levendig voor den geest
staat, welk een kolossale macht de school
meester van vroeger dagen kon uitoefe-
liggen op de plaats, waar de schilder
lveonhard van de liefde spreekt en
haar een poëtenmantel noemt, dien
elk phantast eenmaal in de koude we
reld omslaat, om naar Arcadië te ver
huizen. Daarin dacht ik een aanknoo-
pingspunt te vinden, als zij, naar ik
hoopte, een blik in het boekje zou wer
pen. Ik heb de kleine, sierlijke I.eip-
ziger uitgave. Eerste ontgoocheling!
Zij sloeg er geen acht op, maar ver
haalde mij van een barer schoolkin
deer]], dat diphtheritis gekregen
had; wegens gevaar van besmetting
was haar door den dokter verboden,
het kind te bezoeken. Dit deed haar
zoo'n leed, wijl zij nu heelemaal
niets voor de kleine doen kon. Ik luis
terde slechts met een half oor, want
het verdroot me, dat zij geen notitie
nam van den „Deugneut", hoewel ik
ook weer in mezelve zeide, dat het
een kleine les voor mij was, dat men
hij bezoeken in vreemde huizen de
oogen netjes uit boeken en geschrif
ten moet houden, welke toevallig hier
of daar liggen. Hoe dikwijls heb ik
tegen, dien regel van welvotgelijkheid
reeds gezondigd.
Eichendorffs Deugniet.
Na eenïgen tijd bemerkte zij, dat ik
verstrooid was en zeide deelnemend:
„U ziet er zoo vreemd uit, beste
vriendin; gevoelt u zich zwakker dan
anders, of drukt u iets?"
nen in vergelijking met 't schijntje, dat 'n
„leeraar" bezit in zijn leergierige klasse.
O wee, als deze laatste maar in de verste
verte dat beetje gezag wat hem rest te
buiten gaan. dan regent het stukken in de
krant en interpellaties in de raadszaal.
Neen, clan waren de onderwijzers in
den goeden ouden tijd andere autoritei
ten. Die hadden den wind er onder. Een
enkel voorbeeld uit de vele. In het Ka
merboek van de stad Delft wordt mel
ding gemaakt van een besluit van den
6en Februari 1747, volgens hetwelk op
aanklacht van den rector „een burgemees
ter met twee- van den Gerechte in de
school zouden gaan, om zekeren scholier
te doen corrigeeren, die de correctie gere-
sisteerd had, en wel met zich nemende
drie kruiers, die, ingeval hij nog resis-
teerde, de correctie zouden helpen vol
brengen".
REPETITIEWERK IN DE VACANTIE.
In het Chr. Schoolblad Onze Vacatures,
schrijft de redacteur K(euning):
Er zijn onderwijzers, die er van hou
den, op den laatsten schooldag een mas
sa repetitiewerk op te geven. De kinderen
hebben in de vacantie immers zoo mooi
de gelegenheid, zich er meer bezig te hou
den. En de school profiteert er bij.
„Als bet vacantie is, moet het ook va
cantie zijn. Men moet niet stiekum, wat
men met de eene hand gegeven heeft, met
de andere terug willen nemen. Men geeft
daardoor de leerlingen een allerellendigst
gevoel. Ze voelen zich bedrogen, ze doen
hun repetitie-werk met verbeten woede,
ze maken zich er zoo gemakkelijk moge
lijk af.
„En ze hebben gelijk. Ze willen vacantie
en dan ook vacantie heelemaal.
„Wie zal het hun kwalijk nemen?
„Als er op school goed en op de juiste
wijze gewerkt wordt, is het ook mallig
heid.
„En schoolhouden moet niet ontaarden
in plagerij".
BINNENLAND.
INENTING TEGEN ROODVONK EN
DIPHTERIE.
Op de vragen van Mevr. De Vries-
Bruins in verband met een op ver
schillende scholen door de inspectie
van het Staatstoezicht op de Volksge
zondheid verspreide circulaire, betref
fende de inenting tegen roodvohk en
diphterie antwoordde de Minister van
Arbeid, H. en N.:
Uit een ingesteld onderzoek is het
den minister gebleken, dat door een
van de inspecteurs van het Staatstoe
zicht op de Volksgezondheid inder
daad een circulaire is uitgezonden,
waarin o.m. de zinsneden voorkomen:
„Geen enkel kind mag meer aan rood
vonk of diphteritis sterven, en dit kan,
wanneer de ouders hen maar tijdig te
gen deze ziekte laten inenten" en:
„Een goed ingeënt kind krijgt geen
roodvonk of diphteritis"
Deze circulaire werd door genoem
den inspecteur eigener autoriteit ver
spreid.
Hoewel de ervarngen tot heden
toe in ons land met de actieve imrnu-
nisatie tegen roodvonk en diphteritis*
opgedaan, tot tevredenheid stemmen,
is de minister van meening, dat de be
doelde zinsneden van een te optimis
tische opvatting blijk geven.
De Minister acht het in het belang
van de volksgezondheid gewenscht,
de volgende gegevens te verstrekken:
Naar schatting zijn in ons land ge
vaccineerd tegen diphteritis 50.000 per
sonen, tegen roodvonk 15.000 personen
en tegen beide ziekten te gelijk 1500
personen, derhalve te zamen 66.500
personen.
Het aantal behandelingen voor deze
vaccinaties gegeven, bedraagt onge
veer 200.000. Uit ingekomen mededee-
lingen blijkt, dat op plaatsen, waar
gevaccineerde en niet-gevaccineerde
personen aan hetzelfde besmettings
gevaar waren blootgesteld, het aantal
zieken onder de groep der gevaccineer
den naar verhouding belangrijk klei
ner is geweest dan onder de groep der
niet-gevaccineerden. Bovendien verliep
de ziekte bij de gevaccineerden over
het algemeen goedaardiger, dan bij de
niet-gevaccineerden.
Erkend moet worden, dat in het
verspreiden van uitspraken als boven
bedoeld, welke tot dusver nog niet vol
doende door de feiten gerechtvaardigd
zijn, en een overdreven indruk wekken
omtrent de huidige mogelijkheden
tot bestrijding van roodvonk en diph
teritis een gevaar schuilt, daar een
bekend wprden der jui9te resultaten
in bieede kringen tot een ongemoti
veerd scepticisme ten opzichte der be-
Halt, dacht ik, nu is 't tijd, nu er op
los!
Niet dat ik weet; ik hen alleen in
mijn geest nog bezig met dat, wat ik
daar juist in Eichendorffs „Deugniet"
gelezen heb".
„Zoo", zeide zij glimlachend, „heeft
het boekje u zoo aangegrepen? Vindt
u het mooi?"
„Zeer mooi", antwoordde ik; „het is
phantastisch en ongekunsteld ge
schreven. Ik las daar juist, hoe hij de
liefde een poëtenmantel noemt, wel
ken ieder eenmaal omslaat, en dacht
bij me zelve, dat het gewis overdrij
ving was. Er zijn er toch zoo velen, die
nooit een gevoel van liefde in hun
hart bespeuren. En, eerlijk bekend, ik
dacht daarbij juist aan u, wijl ik me
heel niet voorstellen kan, dat u dien
mantel ook ooit om gehad zoudt heb
ben".
Die laatste bemerking was eigenlijk
een ongepastheid van mij; maar ik
dacht recht op mijn deel af te gaan.
Moeder Klara scheen daar echter niets
onbetamelijks in te zien, maar vroeg,
heel onschuldig glimlachend:
„Zoo, waarom meent u dat; mis
schien gelooft u wel, dai ik een kiezel
steen heb, waar andere menschen een
warm-voelend hart Jragen?"
Nu zat ik in verlegenheid; wat
moest ik daarop antwoorden? Moest
ik nog duidelijker spreken?
Terwijl ik zoo besluiteloos overleg-
strijdingsmiddelen aanleiding zou kun
nen geven.
De minister is bereid, waar mogelijk
het verspreiden van circulaires met
dergelijke tc sterk gekleurde uitspra
ken tegen te gaan.
INVOERRECHTEN OP KLOMPEN.
Vele leden der Tweede Kamer had
den zich blijkens het Voorïoopig Ver
slag verbaasd over de indiening van
het wetsvoorstel van de heeren Fles-
kens een Smeenk tot tijdelijke heffing
van een invoerrecht op klompen.
Zij meenden, dat, na de verwerping
door de Kamer van het regeeringsvoor
stel tot heffing van een invoerrecht op
huishoudelijk aardewerk, porcelein en
glaswerk en op enkele soorten tegels,
de indiening van dit initiatiefvoorstel
achterwege had moeten blijven
Onder hen waren velen, die protec
tie van de klompenindustrie nog be
denkelijker achtten, dan de bescher
ming van de glas-, aardewerk- en por-
celeinnijverheid. Door een maatregel
als voorgestelde wordt de werkgele
genheid niet op natuurlijke wijze be
vorderd, doch kunstmatig gekweekt.
Het hoofdbezwaar tegen het heffen
van een invoerrecht op klompen ligt
juist in het feit, dat de klomp een
verbruik9artikel is, dat periodiek aan
geschaft moet worden, aan sterke slij
tage onderhevig is en dat bijna uit
sluitend gebruikt wordt door het web
nig financieel draagkrachtig deel der
bevolking.
Het voorstel tast het belang van de
ze gebruikers aan.
Verschillende leden opperden twij-.
fel, of door aanneming van het wets
voorstel de moeilijkheden, waarmede
de klompenindustrie te worstelen
heeft zouden worden opgeheven.
Verscheidene andere leden konden
zich met het voorstel vereenigen.
De bewering, dat de plattelandsbe
volking van het duurder worden der
klompen de dupe zou worden, werd
door hen tegengesproken.
AUTOBUSVERXEER.
Op de vragen van den heer Leen-
stra betreffende het autobusverkeer in
de provincie Friesland, antwoordde de
minister van Waterstaat, dat het van
zelf schijnt te spreken, dat vele auto-
busdiensten voor het platteland, niet
alleen in Friesland, verbetering in de
verkeersveorziening hebben gebracht
Voor zoover in verband met de inge
stelde beroepen moet worden geoor
deeld, over aanvragen om vergunning
tot het in werking brengen of het
houden van autobusdiensten, wordt 'n
gunstige beslissing bevorderd, indien
op grond van het in twee instantiën
gehouden onderzoek mag worden aan
genomen, dat die diensten niet de
strekking hebben, om door het schep
pen van te ruime vervoergelegenheid
de bestaanbaarheid van andere ver
voermiddelen, die niet gemist kunnen
worden, te schaden en derhalve niet
aan de door de wet beoogde economi
sche verkeersvoorziening in den weg
staan.
Op de vragen van den heer Braat
in verband met de vernietiging door
de Kroon van de door Gedeputeerd»
Staten van Friesland verleende toe
stemming, tot het onderhouden van
ccn autotusdienst, voor zooveel be
treft het traject Holwerd-Leeuwarden,
antwoordde de Minister van Water
staat:
Vermoedelijk wordt gedoeld op de
beschikking van Ged. Staten van Fries
land, waarhij aan H. Bierma en R.
Spriensma te Dokkum vergunning is
verleend tot het in werking brengen
van een autobusdienst tusschen Dok
kum en Leeuwarden over Holwerd.
Bij Kon. Besluit is naar aanleiding
van ingekomen beroepen op grond van
de overweging, dat deze autobusdienst
voor wat het gedeelte Holwerd-Leeu
warden betreft, naast de andere open
bare vervoergelegenheid op dat traject
niet in een bestaande verkeersbehoefte
voorziet, die beschikking vernietigd
voor wat het gedeelte Holwerd-Leeu-
war:l :n aangaat en is voor dit traject
de vergunning geweigerd.
Onder verwijzing overigens naar het
op vragen van den heer Leenstra ge
geven antwoord, zij opgemerkt, dat
andere staatsbemoeiing met de auto
bus als zoodanig dan die, welke ge
grond is op de Wet Openbare Vervoer
middelen, hier te lande niet bestaat en
niet wordt beoogd.
de, voer zij, mijne verlegenheid bemer
kende, voort:
„Ik geloof, dat u den grooten roman-
tieker te realistisch opgevat en zijn
allegorie voor een natuurlijke geschie
denis gehouden hebt. Zijn „Deygniet"
is de verpersoonlijkte, zedelijke reine
poëzie en zijne „schoone vrouw" de
onverdorven, reine menschelijke na
tuur welke door de poëzie in den
geest aanschouwd, bezongen, gezocht
en eindelijk gevonden wordt. Eichen-
dorff heeft die reine menschennatuur
in de gestalte van een schoon, on
schuldig meisje gekleed, voor welke
zijn deugniet ontgloeit en welke hij,
erkend en miskend, hoopvol en te
leurgesteld, doch steeds door musi-
ceerend, over berg en dal natrekt,
Beide gestalten zijn romantisch phan
tastisch geteekend.
Ook ik zoek en bemin de reine men
schennatuur, maar daar, waar God
haar gezien en gezocht heeft, in de
kinderen. En daarbij heb ik het groo
te voordeel, dat de kinderen mij niet
van tijd tot tijd uit het oog verdwij
nen, evenals de. schoone vrouw aan
den deugniet, maar steeds bij mij
blijven. Ik kan eiken dag en elk uur
mijn blikken dompelen in die klei
ne hemelspiegels en mij in hen een
rein geluk hier op aarde bezorgen.
(Wordt vervolgd).