Fietsen
MUWE LEIDSCHE COURANT
Hel dagJioek van m Leerares
„Deze dan heeft verworven een akker
door het loon der ongerechtigheid en voor-
overgevallen ié midden open geborsten."
„Want er staat geschreven: Zijn woon
stede worde woest, en er zij niemand die
in dezelve wone".
„Wee den mensch door welken de Zoon
des Mens en verraden wordt. Het ware
hem beter zoo hij niet geboren ware".
Jezus' kruis lag nog op den heuvel
Golgotha. Zijn lichaam was weg. Het ge
luid van Zijn stein was reeds lang weg
gestorven en zijn zielvolle liefde-uitstra
lende oogen waren gesloten en Zijn lip
pen, straks vertrokken van den hevigen
pijn, waren nu bleek en koud in het graf
van Arimathea.
Jezus' kruis lag dwars voor de plaats
waar de veelgeliate Zoon van God nog niet
lang geleden gehaneen had.
Langzaam daalde de nacht neer over
den Calvariënberg en weldra was het don
kere van het hout verloren in de zwarte
nacht.
Donker was het ook in de ziel van
Petrus, die den berg afging en op den
weg trad naar Jeruzalem.
Jezus was dood, vermoord door het ru
we volk. Zijn veelgeliefde Meeseer, die
hem zoo dikwijls had vermaand, dien hij
had alleen g .'.aten in dien vreeselijken
nacht in Gethsemané, dien hij later had
verloochend, zichzelf vervloekende, was
dood en hij dacht er aan dat ij eeuwig
wroeging zou hebben, dat hij eeuwig zou
zien de verwijtende oogen van den Hei
land, toen de haan driemaal had gekraaid.
Petr -s schrok.
In de verte hoorde hij het g#.luid van
voetstapp^ op den weg. 't Wr.ren de
krijgsknechten die kwamen om de krui
sen weg te halen.
Ze zwetsten niet meer, maar kwamen
geloopen met langzame voeten, diep on
der den indruk van al het gebeurde en
traden zonder groeten dpn eenzamen dis
cipel voorbij.
Petrus keerde zich om en volgde van
verre, zooals hij ook Jezus op zijn lijdens
weg van verre was gevolgd.
Hij zag de drie donkere gestalten die
vaag afstaken tegen den nog een wei
nig lichtenden hemel, het kruis opne
men en hij hoorde een onderdrukten
vloek van een krijgsknecht die.zich ver
wondde aan een spijker, die nog stak in
het hout.
Even verder plompten ze ruw het kruis
neer l»ij het andere hout onder een af
dak. Dat deden ze ook met de andere
kruisen en de nachtvogels die geaasd had
den op het bloed aan de kruispalen, vlo
gen krijschend om hun hoofden. -
Petrus keerde zich af en hij wankelde
toen hij weder trad op den weg naar Je
ruzalem en in zijn ziel laaide de droefe
nis op om zijn verloochening.
Jezus in het graf na den. vloekdood. Hij
begreep het niet.
Hij was toch een profeet!
Eens had hij gezegd: Gij Heere, zijt de
Zoon des levenden Gods.
Was dat dan niet zoo?
Het was hem alles zoo duister. Maar
toch had hij den Heiland lief en diep in
zijn hart voelde hij, dat het niet uit kon
zijn, maar hij gaf er zichzelf geen reken
schap, van.
Alleen hij had Hem verloochend!
Telkens keerden zijn gedachten terug op
dat punt en weer, zoaals den vorlgen,
avond, snikte hij het uit in bitter berouw.
Toen daalde er een groote onbegrepen
vrede in zün ziel en met een rustig hart
ging hij in ter poorte van Jeruzalem.
Hij heeft het na dezen verstaan.
„Ga t heen, zegt zijn discipelen en Pe
tr u s".
„....en zij Hoofden het niet, doch Pe
trus opstaande liep tot het graf...."
„Hij zeide tot hem ten derde male: Si
mon. Jonas zoon, hebt gij mij lief? Petrus
werd bedroefd, omuat Hij ten derde male
tot het zeide: Hebt gij mij lief? en zeide
tot Hem: Heere, gij weet alle dingen, gij
weet dat ik U liefheb".
D. VANDERES.
JONA IN DEN VISCH.
Over het eenvoudige Schriflverhaal van
Jona in den visch hebben heel wat onge-
loovigen zich vroolijk gemaakt. Een wal-
visch heeft een buitengewoon nauw' keel
gat, en die zou een mensch hebben inge-
slokt, een levend mensch nog wel, en dan
zonder hem te schaden.
Dat in het boek Jona niet van een wal-
visch maar van een „groote visch" werd
gesproken, zag men eenvoudig voorbij.
Men ging af op de Statenvertaling .van
Matth. 12 40, waar echter walvisch de
onjuiste overzetting is van een woord,
dat zeemonster beteekent, zonder dat daar
uit valt af te leiden, welke soort bepaal
delijk bedoeld wordt.
En niet alleen, dat Jona door den visch
werd ingeslokt, maar dat hij na drie da
gen er weer levend uitkwam dat was
immers de onmogelijkheid zelve...,? Zoo
RECLAME
Doorzitten bij wielrijden
verzacht en geneest men met
Doos 30, Tube 80 ct. PURC
vertelde een moderne dominee zijn cate
chisanten, dat Jona drie dagen en drie
nachten hadgelogeerd inhet ho
tel „De Walvisch"!
Voor ons, die heel de Schrift eerbiedig
aanvaarden, als het Woord Gods, hehoeft
het Jona-verhaal geen bevestiging, 't Kan
voor ons niet vaster komen te staan dan
het staat. Maar voor hen, die zich waan
wijs stellen tegenover de Schrift, en die
glimlachen over het wonder, over een
wonder als van Jona vooral, kan het zijn
nut hebben, te lezen wat door den Lon-
denschcn correspondent van het „Han
delsblad" van 3 Maart j.l. wordt medege
deeld
„Wij hebben hier te Londen een emi-
nenten zoöloog, of liever ichthyoloog, den
heer E. G. Boulenger. die aan het hoofd
staat van ons prachtige nieuwe aquari
um. dat hij naar het voorbeeld van Am
sterdam heeft ingericht. Deze man van
gezag nu heeft het voor en tegen der Jo-
na-geschiedenis gewikt en blijkt nog zoo
heel zeker niet van haar onmogelijkheid.
Hij voert daarbij drie autoriteiten aan:
Dr. Ambrose Wilson, een Oxfordsch ge
leerde, Sir Francis Fox, en Sir John Blo nil
Sutton, den eersten om zijn algemeen on
derzoek, de beide anderen om hun bijzon
dere getuigenissen.
De „groote visch" zou dan ten eersto
geweest zijn niet de walvisch der Noorde
lijke Poolzeeën, doch de op Zuidelijker
breedten zwemmende kasjalot of potvisch,
een neefje daarvan en dus ook een zoog
dier. Die wordt tot 27 meter lang, heeft
een geweldigen, baardeloozen muil, onge
veer een derde van zijn heele lichaam, en
een slokdarm niet slechts wijd genoeg
voor Jona, maar bovendien nog zeer rek
baar. En wat zijn maag betreft, heet hij
niet voor niets potvisch: daar konden wel
twintig Jona's in. Men heeft eens een
kasjelot gevonden, die zoo maar een haai
van ruim vijf meter had opgeslokt! An
ders voeden deze beesten zich liever met
groote inktvisschen.
In die maag is 't overigens fraai warm:
39 graden. Doch dat is strikt genomen
nog niet te warm voor een mensch. En
lucht, is er oók aanwezig: ik bedoel at
mosfeer.
Wat het maagzuur betreft: dit is on
prettig, doch daar het de ingewanden van
het dier niet aantast, kan de menschelij-
ke huid er ook nog wel tegen. Jona zat
in zijn kasjelot zoo wat als een sjalot,
die maar half in de azijn ligt."
Voor het wonder heeft de heer Bou
lenger blijkbaar geen oog. Hij blijft het
althans een moeilijke kwestie vinden, dat
Jona het drie dagen zonder water of zoo
iets in zoo'n bedompte ruimte heeft kun
nen uithouden. Toch vindt hij daarin
geen aanleiding om de geloofwaardigheid
van liet. verhaal in twiïfel te trekken. Te
meer niet, waar zich later gevallen heb
ben voorgedaan, die met dat van Jona
veel overeenkomst vertoonden. De heer
Boulenger vertelt daarvan het volgende:
„Sir Francis Fox en een commissie van
Fransche geleerden, waaronder de weten
schapsredacteur van den ..Journal des Dé-
bats", bevestigen de authenticiteit van 't
avontuur van James Bartley, die in Fe
bruari 1S91 behoorde tot de mannen uit
gezonden op jacht naar een kasjalot raej,
twee sloepen van den walvischvaarder
„Star of the East". Een van deze booten
sloeg om door een mep van den staart,
en Bartley verdween in de diepte. Ten
slotte werd het beest toch n g gedood.
Twee dagen en een nacht was de beman
ning bezig met het speksnijden daarvan,
toen zij merkte, dat de maag zoo raar
deed. Die werd eindelijk opengesneden, en
daar stapte de verloren matroos te voor
schijn, door het zuur zoo wit als sneeuw
gebleekt en razend krankzinnig. Zijn wit
te huidskleur nu heeft Bartley tot zijn
dood behouden, doch de krakzinnipheid is
gelukkig overgegaan.
De geschiedenis van Sir John Bland
Sutton betreft desgelijks een potvisch-
jacht, ditmaal door een Amerikaansch
schip. Het beest was een groot mannetje,
dat, gewond, een sloep in tweeën beet,
waarbij de matroos Marshall Jenkins
werd opgehapt om zoo met den potvisch
de diepte in te gaan. Doch die laatste
kwam weer hoven, voelde zich blijkbaar
van den schrik onprettig, en spoog toen
^ien heelen inhoud van zijn maag uit: een
massa doode inktvisschen henevens den
levenden Jenkins!"
Als een commissie van onbekende Fran
sche geleerden dergelijke mededeelingen
doet, voelen velen neiging, ze voetstoots
te aanvaarden.
Maar als God in Zijn Woord van Zijn
wonderen spreekt dan gaat men schou
derophalend er aan voorbijl
van
ZATERDAG 7 APRIL 1928
DERDE BLAD.
UIT DE SCHRIFTEN
VREDE ZIJ ULIEDEN!
(Paschen).
Als het dan avond was, op den
zelfden eersten dag der week, en
als de deuren gesloten waren,
waar de discipelen vergaderd wa
ren, om de vreeze der Joden,
kwam Jezus en stond in het mid
den, en zeide tot hen: Vrede zij
ulieden.
Johannes 20 19.
Als Jezus is opgestaan van de doo-
den, ligt tusschen hem en zijn discipe
len de overwonnen dood. Zij zijn nog
in het aardsche leven, maar Jezus is
al in het eeuwige leven. Daarom be
hoort hij niet meer op deze aarde
thuis. En zijn eerste boodschap, die hij
door Maria Magdalena aan zijn disci
pelen laat overbrengen, is dan ook: Ik
vaar op tot mijnen Vader en uwen Va
der en tot mijnen God en uwen God.
Daarmede komt overeen, dat Jezus
na zijn opstanding niet meer met zijn
discipelen verkeert, zooals vóór zijn
sterven. Raak mij niet aan, want ik
ben nog niet opgevaren tot mijnen Va
der, zoo zegt hij tot Maria. Niet om
dat hij nu te rein en te heilig zou zijn
om door menschen te worden aange-
iaakt. Want bij een andere gelegen
heid heeft hij juist gezegd: Tast mij
aan, en ziet; want een geest heeft geen
vleesch en beenen, gelijk gij ziet dat
ik heb. Maar om haar te beduiden, dat
het vroeger verkeer met hem nu een
einde heeft.
En toch doet Jezus van den anderen
kant weer alles om de klove, die na
zijn Opstanding tusschen hem en de
zijnen ligt, te overbruggen. Hij tempert
zijn heerlijkheid, Hij nadert hen in
aardsche gedaante. En al ligt over heel
Jezus' verschijning de glans der over
winning, toch is het geen bovenaard-
sche glans, die hen zou verschrikken
Zoo is ook het woord, waarmede hij
hen begroet bij zijn eerste verschijning
aan de discipelen op den avond van
den dag zijner verrijzenis, een heel ge
woon woord. Het is dezelfde groetenis,
waarmede in het dagelijksch leven de
eene Israëliet den ander bejegent:
Vrede zij u. Een woord, dat ge in Oud
en Nieuw Testament tientallen malen
•ontmoet.
Want vóór alles komt het erop aan,
dat zijn discipelen even zeker weten,
dat hij nu leeft, als ze hem te voren
hebben zien lijden en sterven. Die ze
kerheid moet hun daarom worden bij
gebracht niet langs bovennatuurlijken
weg, maar door het gewone middel
van zintuigelijke waarneming.
Daarom wordt verre gehouden al
les wat daarboven uitgaat. En juist zoo
blinkt de wondervolle kracht en heer
lijkheid van Jezus' opstanding het
schoonst hun tegen. De opgestane Je
zus is alles, Maar in hem is dan ook
metterdaad alles hun gegeven.
Toch krijgt die op zichzelf zoo alle-
daagsche groet: vrede zij' ulieden, in
Jezus' mond nu een veel dieper en rij
ker zin.
Eigenlijk bevat dit woord den vollen
rijkdom van het Paaschevangelie.
Vrede zij ulieden 1 Het is van Jezus'
lippen niet een bloote formule, niet
een gedachteloos uitgesproken gewoon
te-woord. Als Jezus zoo iets zegt, dan
weet hij wat hij zegt, en hij meent het
ook ten volle.
Meer nog. Dit: vrede zij ulieden, van
hem is niet slechts een wensch, tot
FEUILLETON.
32) o
23 September.
Van tante altijd nog geen bericht
liet schijnt, dat zij van plan is, haar
wil door te drijven. Goed, dan doe ik
eveneens naar den mijne. Ik geef niet
toe. Wat zij van Hcrbokl verteld heeft
kan onmogelijk waar zijn. Tante heeft
zichzelf tegengesproken, eerst zeide ze
zijn eigen vader oordeelde zoo slecht
over hem. en dan zou hem dezelfde
vader wederom voor overtuigd Ka
tholiek houden? Roosje, wat praat
je daar je zelve voor? Ivan ook niet
een geloovig christen zonden doen?
Ja, maar zooals tante hem toegedicht
heeft! En al zou.de heele wereld
ook komen getuigen, dat het alles
waar was, wat tante mij van hem ver
teld heeft, ik geloofde het toch niet;
hij kan niet zoo zijn. Hij moge hier
en daar eens een vluchtige neiging
tot een mejsje gehad hebben; er zul
len er velen naar hem hebben gehen
geld: maar zooals hij mij bemint,
heeft hij zeer zeker nog geen andere
lief gehad, stellig niet. En dat duel,
waarvan tante sprak, met den broer
van een meisje, dat hij ongelukkig
zou gemaakt hebben, als 't werke
lijk plaats gehad heeft, wat bewijst
dat? Waarom duelieeren studenten
wier vervulling hij onmachtig is iets
bij te dragen. Neen, hij heeft macht
om dien vrede te geven.
Zoo had hij hun drie avonden te
voren reeds betuigd: Vrede laat ik u,
mijnen vrede geef ik u. Niet gel ijker
wijs de wereld hem geeft, geef ik hem
u. Uw hart worde niet ontroerd en zijt
niet versaagd.
Als Jezus zegt: Vrede zij ulieden,
dan is het ook vrede.
Door zijn opstanding uit de dooden
draagt Jezus den vrede voor de zijnen
uit als den buit, dien hij in zijn bitter
lijden en sterven heeft verworven.
Bij zijn komst in de wereld zongen
de Engelen reeds van dien vrede. Vre
de straalt van Jezus uit overal waar
hij zich henenwendt. Niet de schijnba
re vrede aan de oppervlakte, waaron
der de onvrede van het hart voortduurt
en de haat tegen God en menschen
blijft mokken. Dan zegt hij: Meent niet,
dat ik gekomen ben om vrede te geven
op de aarde.
De vrede, dien Jezus geeit, is de
vrede met God. Vrede in den weg der
verzoening door zijn bloed. Vrede,
doordat hij den strijd tegen Satan en
wereld en dood ten einde toe heeft
volstreden. Vrede door de volkomen
zegepraal, die hij op zijn wederpartij
heeft behaald.
Als hij opstaat uit de dooden, moet
de hel en de wereld vluchten. Dan ligt
de vijand overwonnen onder zijn voe
ten. De vi and, uit wiens heerschappij
hij u heeft verlost.
Daarom gaat van den verrezen Hei
land die vrede uit ook in de harten der
zijnen.
Die vrede stilt hun vreezen. Die vre
de legt de ontroering, waaraan hun
gemoed ten prooi is, neer. Hun onrust
wordt erdoor weggenomen. Het is al
les vrede en blijdschap.
Dat alles doet Jezus door zijn op
standing. Reeds de bliimare, die Ma
ria Magdalena hun verkondigde, heeft
hen weer bijeengebracht. Toen Jezus
gevangen werd genomen waren ze ver
strooid elk naar het zi'ne. Maar nau
welijks hooren ze, dat hij is opgestaan
van de dooden, of ze zoeken elkaar
weder op.
En al is nog niet alle onrust gewe
ken, al .rijst er nog twijfel in menig
hart, al zijn ze hst onderling oneens
over velerlei/ er is toch licht en blijd
schap in hun ziel ontstoken.
Totdat Jezus zelf komt, en met zijn:
vrede zij ulieden, het licht doet door
breken en de blijdschap volkomen
maakt.
Waarlijk het Paaschevangelie is het
Evangelie des vredes bij uitnemend
heid.
Denk u die heerlijke gebeurtenis
van Jezus' opstanding eens weg, en
wat blijft er van uw vrede over? Dan
is het niets dan angst en onrust, waar
ge het oog ook henenwendt. Naar bo
ven, vandaar dreigt Gods toorn.
Vcor u uit, daar grimt de dood u
aan. Rondom u is het alles verdeeld
heid en strijd, haat en nijd. En binnen
in u is foltering van allerlei onrust.
En mocht ge meenen, dat dit maar
zwartgallige overpeinzingen zijn, of
ijdele waandenkbeelden, ga dan
eens in tot de kringen, waar men het
geloof in Jezus' opstanding heeft ge
broken. Leg daar uw oor te luisteren.
En door de luidruchtige vredes-fanfa-
res heen breekt telkens weer de klacht
van het menschenharc en van de men-
schenwereld, die overal vrede zocht,
en niets anders dan onrust vond.
Zoo predikt elke rustdag den vrede,
door het bloed des kruises verworven
en in Jezus' opstanding bezegeld.
Maar vooral op het Paaschfeest, als
Let Evangelie van zijn opstanding al-
lerwege verkondigd wordt, gaat die
blijde boodschap des vreues over heel
de wereld uit.
zoo dikwijls? En waar kan een ja-
loersch meisje iemand al niet toe
brengen?Neen, Herbold heeft een ze
ker recht er op, dat ik zulke laster
taal ver van me werp.
En wat het huwelijk en mijn over
gang tot het katholicisme betreft,
daarover kan tante niet oordeelen; ik
moet me naar mijn eigen overtuiging
richten; eigenlijk katholiek word ik
echter ook niet, evenmin als Herbold
het is. Ik moest lachen, toen tante ver
telde, dat vader zijn zoon voor geloo
vig hield. Kertold en ik, wij gelooven
toch immers een en hetzelfde; dat wil
zeggen: volstrekt niets; wij hebben
een natuurgodsdienst, redelijk en
practisch. Een „gemengd" huwelijk
sluiten wc zeer zeker niet.
Ik had overigens groote lust, over
morgen naar Bonn te reizen en hem
alles te vertellen. Dat ware een ver
rassing voor hem! Die gedachte is
niet kwaad; we willen ze eens vast-
houdeh.
24 September.
Ja, ik doe het; ik ga naar hem toe.
Naar ik hoop, tref ik Herbold thuis;
daar hij zich op het examen voorbe
reidt, kan hij zelden uit. Ik ga, er moet
klaarheid komen.
25 September.
Aan het optcckenen van hetgeen ik
vandaag ondervond, valt niet te den
ken; ik ten uiterst gelukkig; hoe kon
men Herbold zoo belasteren? Zijne
O, dat ook uw oor die vredesklan-
ken mocht opvangen. Dat ook uw ziel
uit Jezus' verrijzenis den zielevrede
mocht indrinken. Mocht 't zóó Paasch
feest voor u zijn, in dien vollen en die
pen zin des woords.
En waar de wereld hoog opgeeft
van haar vrede zonder Jezus, moge
daar in uw woord en verschijning het
getuigenis uitgaan van dien waren vre
de, dien Jezus schenkt.
Wat de wereld in haar zelfgenoeg
zame afkeerigheid van het Paasch
evangelie zoozeer stijft is, dat ze van
dien vrede door Jezus geschonken bij
degenen, die zijn naam belijden, zoo
weinig bemerkt.
PASCHA.
Het eenzaam graf in Jozefs hof,
Waarin des Ifeilands zielloos stof,
Zag zich zijn prooi ontglijden.
De Heiland, sterker dan de dood,
Mocht uit de macht, die Hem omsloot,
Verwinnend Zich bevrijden!
O, wereld, beef! O, Sion, zing!
De Heer verrees, als Eersteling!
De Heiland heeft Zijn macht getoond!
Ilij leeft, met heerlijkheid gekroond;
Niets kan Zijn kroon ontrooven!
Hij, schuldverzoenend Offerlam,
Die om ons heil ter wereld kwam,
Troont thans bij Vader boven!
O, wereld, beef! O, Sion, zingl
De ITeer verrees, als Eersteling!
Ja, Hij verrees, als Eersteling!
Tot leven voor elk' sterveling
Die Hem mag 'toebehooren!
Wie 't eigendom van Christus is,
Leeft eens, door Zijn verrijzenis,
Voor eeuwig als herboren!
O, wereld, beef! O, Sion, zing!
Ja, Hij verrees, als Eersteling!
JUDAS EN PETRUS.
Hier hebt gij uw geld terug.
Met de hand aan het gordijn van het
heilige in den tempel, stond de rnan daar,
met bloeddoorloopen oogen.
Hier, pak aan!
Hij staarde woest naar de welgedane
priesters, die in een groepje stonden te
praten en nu misprijzend hem aankeken
om deze heiligschennis.
Wij willen uw geld niet. Behoud het.
Gij hebt liet verdiend.
.Het was bloedgeld. Ik bfen een gods
verrader. 1-Iij was Gods zoon.
Hij brulde het woest en tergend met
een duivelsche grijns op het gelaat en
toen slingerde hij de zijden beurs met de
dertig zilverlingen in den tempel, zoodat
de geldstukken met een kouden metaal
klank over den marmeren vloer rolden en
voor dat de priesters iets konden zeggen,
was hij verdwenen door het voorhof, waar
de menschen hem nastaarden.
Wie was het?
Judas.
Een van de discipelen?
Degene die hem verraden heeft.
Judas rende voort langs Jeruzalems
stra'en door de poort.
Waarheen?
Razend rende hij voort zonder doel, in
de hopelooze poging om zich zelf te ont
vluchten. Hij wilde zich onttrekken aan
de martelende stem, die sprak in zijn bin
nenste onophoudelijk het vreeselijk ver
wijt: Godsverrader.
Weg, weg, ver van hier.
Zonder het te weten was hij den weg
naar Golgotha opgeloopen tot hij plotse
ling voor zich zag een groot aantal men
schen, schriftgeleerden en burgers en
gladgeschoren krijgslieden. En daartus-
schen? Dat was Hij!
Het gescheurde, vroeger witte, nu met
slijk en bloed bemorste kleed, hing slechts
op één schouder, zoodat met ijzingwek
kende gruweliikheid de honderden won
den zichtbaar werden. Daarboven net
hoofd, wreed omkranst met kroon van
wrèeda, grijze doornen en overal bloed
Was dat.
Ja, Hi' was het.
Een oogenblik onderkende de vluchte
ling het gelaat. Hij zag den blik van die
naar hem opgeheven, als 't ware hem zoe
kende oogen, met een belofte van liefde.
Slechts even.
Toen nam de Satan weer volkomen be
zit vari hem en hij holde weg, weg, naar
de woestijn, naar een plaats waar bijna
nooit een mensch een voet zette en hij
kroop in spelonken, waar glibberige ad
ders sissend wegkronkelden in donkere
spleten.
Maar hij moest verder, verder.
Die ander daar van binnen joeg hem
voort tot een akelige gedachte zijn waan
zinnig brein doorkliefde en hij lachte met
een gruwzamen grijns.
liefde tot mij is oprecht en zonder
grenzen; dat staat vast.
2d September.
Zie zoo, nu heb ik. tijd. Mijn geluk
wil ik aan dit alles zwijgende boek
toevertrouwen; anders heb ik hier im
mers toch geen gelegenheid, mij uit
te spreken. Om één uur was ik te
Bonn; ik ging eerst naar een restau
rant tegenover het station, om te eten.
en daarna naar de woning van Her
bold. De huisvrouw zeide mij, hij was-
op zijn kamer, op de eerste verdieping.
Ik ga zachtjes de trappen op en klop
aan: Binnen! klinkt het terstond! ik
open de deur en met een luiden kreet
van blijde verrassing springt hij op
en sluit mij in de armen.
„Roesje, jij? Hoe kom jij hier? Dat
is nu eens allerliefst van je. Kom,
neem plaats, zet je hoed af en doe je
mantel uit; heb je reeds het middag
eten gebruikt? Neen, dat is nu nog
eens 'n verrassing". Op dien toon
ping het cenigen tijd voort, tot ik me
van hoed en mantel ontdaan en 't me
gemakkelijk gemaakt had. Toen be-'
gon het vertellen. Ilc kan dat niet
moor in hijronderheden weergeven.
I-lij hielp er mij op, hem mede te dee-
len, wat tante van hem gezegd had,
daar hij toevallig opmerkte, dat t
vcor stuclenlcn zeer moeilijk was, zon
der ongelegenheden met meisjes te
vorkeeren, daar vele het er op aan-
cgden, hen te vangen ei zich zoo een
man te veroveren. De ouders zelf,
vooral de moeders, waren daar op uit,
en vóór dat men 't bemerkte, was men
in een verstandhouding verwikkeld,
waaruit men slechts moeilijk los kon
kernen. Ook hij had reeds menig
avontuur van dat soort gehad, daar
men hem op de sluwste wijze strikken
had gespannen.
Zoo had ik de mooiste gelegenheid,
hem mede te deelen, wat tante mij van
hem gezegd had. Hij hoorde mij op
lettend, met een lachje om den mond
aan, knikte hier en daar met het hoofd
of gaf door eenig teeken zijn afkeuring
te kennen en merkte ten slotte op:
,.uw tante heeft je daar ware moord
geschiedenissen van me verteld, waar
heid en verdichting, doch de verdich
ting steeds in mijn nadeel. De naai
ster, van wie zij je sprak, liet mij niet
met rust en maakte zulk een kabaal,
dat ik vader verzocht, haar met een
zekere som tevreden te stellen. Wat
kon ik tegen de verklaringen van die
persoon doen? Zij was uitgeslapen en
had hare handlangers, die met liaar
te zamen zonder bedenken een half
dozijn eeden gezworen hadden; en
toen was ik verloren".
„De andere was op mij verliefd en
had zich zoo vast in 't hoofd gezet, dat
ik haar moest huwen, dat zij, toen
ik haar ten laatste kort en bondig
verklaarde, dat 't totaal onmogelijk
was, ziek werd. Haar broeder werd
.daarover op mij gebeten en daagde
mij uit tot een duel, doch moest zijn
grofheid duur betalen".
„En wat dat kantoorjuffertje in
Maagdenburg betreft, zoo is daarvan
slechts waar, dat haar zoogenaamde
verloofde mij op een wandeling aan
klampte en een volkomen vechtpartij
veroorzaakte, waarbij ik hem en zijn
vriend belioprlijk van antwoord
diende, zoodat zij de les niet zoo licht
vergeten zullen. Dat ik daarbij ook
mijn portie slaag kreeg, spreekt van
zelf; al bet overig© is verdichting en
leugen".
Wat hebben nu zulke avonturen te
beteekenen? Zoek me één student in
de medicijnen of in de rechten in Bonn
of aan een andere universiteit in
Duitschland, die niet dezelfde of erger
verwikkelingen gehad heeft. Uw tante,
Roosje, moet werkelijk weinig levens
ervaring hebben, dat zij die onschul
dige geschiedenissen zoo opblaast.
Zand er over! Mijn verhouding tot jou
iv. dan toch een heel andere".
Ik was volkomen gerustgesteld. Dan
vertelde hij me van zijné studiën en
- 'annen voor de toekomst, waarop ik
hem vroeg, of hij zijn vader geschre
ven had. Hij antwoordde daarop ont
kennend en meende, dat zulks nog
tijd had; daar ik besloten had, katho
liek te worÜen, viel immers aan de
tcestemming zijns vaders volstrekt
niet te twijfelen.
(Wordt vervolgd).