Fietsen MUWE LEIDSCHE COURANT Hel dagJioek van m Leerares „Deze dan heeft verworven een akker door het loon der ongerechtigheid en voor- overgevallen ié midden open geborsten." „Want er staat geschreven: Zijn woon stede worde woest, en er zij niemand die in dezelve wone". „Wee den mensch door welken de Zoon des Mens en verraden wordt. Het ware hem beter zoo hij niet geboren ware". Jezus' kruis lag nog op den heuvel Golgotha. Zijn lichaam was weg. Het ge luid van Zijn stein was reeds lang weg gestorven en zijn zielvolle liefde-uitstra lende oogen waren gesloten en Zijn lip pen, straks vertrokken van den hevigen pijn, waren nu bleek en koud in het graf van Arimathea. Jezus' kruis lag dwars voor de plaats waar de veelgeliate Zoon van God nog niet lang geleden gehaneen had. Langzaam daalde de nacht neer over den Calvariënberg en weldra was het don kere van het hout verloren in de zwarte nacht. Donker was het ook in de ziel van Petrus, die den berg afging en op den weg trad naar Jeruzalem. Jezus was dood, vermoord door het ru we volk. Zijn veelgeliefde Meeseer, die hem zoo dikwijls had vermaand, dien hij had alleen g .'.aten in dien vreeselijken nacht in Gethsemané, dien hij later had verloochend, zichzelf vervloekende, was dood en hij dacht er aan dat ij eeuwig wroeging zou hebben, dat hij eeuwig zou zien de verwijtende oogen van den Hei land, toen de haan driemaal had gekraaid. Petr -s schrok. In de verte hoorde hij het g#.luid van voetstapp^ op den weg. 't Wr.ren de krijgsknechten die kwamen om de krui sen weg te halen. Ze zwetsten niet meer, maar kwamen geloopen met langzame voeten, diep on der den indruk van al het gebeurde en traden zonder groeten dpn eenzamen dis cipel voorbij. Petrus keerde zich om en volgde van verre, zooals hij ook Jezus op zijn lijdens weg van verre was gevolgd. Hij zag de drie donkere gestalten die vaag afstaken tegen den nog een wei nig lichtenden hemel, het kruis opne men en hij hoorde een onderdrukten vloek van een krijgsknecht die.zich ver wondde aan een spijker, die nog stak in het hout. Even verder plompten ze ruw het kruis neer l»ij het andere hout onder een af dak. Dat deden ze ook met de andere kruisen en de nachtvogels die geaasd had den op het bloed aan de kruispalen, vlo gen krijschend om hun hoofden. - Petrus keerde zich af en hij wankelde toen hij weder trad op den weg naar Je ruzalem en in zijn ziel laaide de droefe nis op om zijn verloochening. Jezus in het graf na den. vloekdood. Hij begreep het niet. Hij was toch een profeet! Eens had hij gezegd: Gij Heere, zijt de Zoon des levenden Gods. Was dat dan niet zoo? Het was hem alles zoo duister. Maar toch had hij den Heiland lief en diep in zijn hart voelde hij, dat het niet uit kon zijn, maar hij gaf er zichzelf geen reken schap, van. Alleen hij had Hem verloochend! Telkens keerden zijn gedachten terug op dat punt en weer, zoaals den vorlgen, avond, snikte hij het uit in bitter berouw. Toen daalde er een groote onbegrepen vrede in zün ziel en met een rustig hart ging hij in ter poorte van Jeruzalem. Hij heeft het na dezen verstaan. „Ga t heen, zegt zijn discipelen en Pe tr u s". „....en zij Hoofden het niet, doch Pe trus opstaande liep tot het graf...." „Hij zeide tot hem ten derde male: Si mon. Jonas zoon, hebt gij mij lief? Petrus werd bedroefd, omuat Hij ten derde male tot het zeide: Hebt gij mij lief? en zeide tot Hem: Heere, gij weet alle dingen, gij weet dat ik U liefheb". D. VANDERES. JONA IN DEN VISCH. Over het eenvoudige Schriflverhaal van Jona in den visch hebben heel wat onge- loovigen zich vroolijk gemaakt. Een wal- visch heeft een buitengewoon nauw' keel gat, en die zou een mensch hebben inge- slokt, een levend mensch nog wel, en dan zonder hem te schaden. Dat in het boek Jona niet van een wal- visch maar van een „groote visch" werd gesproken, zag men eenvoudig voorbij. Men ging af op de Statenvertaling .van Matth. 12 40, waar echter walvisch de onjuiste overzetting is van een woord, dat zeemonster beteekent, zonder dat daar uit valt af te leiden, welke soort bepaal delijk bedoeld wordt. En niet alleen, dat Jona door den visch werd ingeslokt, maar dat hij na drie da gen er weer levend uitkwam dat was immers de onmogelijkheid zelve...,? Zoo RECLAME Doorzitten bij wielrijden verzacht en geneest men met Doos 30, Tube 80 ct. PURC vertelde een moderne dominee zijn cate chisanten, dat Jona drie dagen en drie nachten hadgelogeerd inhet ho tel „De Walvisch"! Voor ons, die heel de Schrift eerbiedig aanvaarden, als het Woord Gods, hehoeft het Jona-verhaal geen bevestiging, 't Kan voor ons niet vaster komen te staan dan het staat. Maar voor hen, die zich waan wijs stellen tegenover de Schrift, en die glimlachen over het wonder, over een wonder als van Jona vooral, kan het zijn nut hebben, te lezen wat door den Lon- denschcn correspondent van het „Han delsblad" van 3 Maart j.l. wordt medege deeld „Wij hebben hier te Londen een emi- nenten zoöloog, of liever ichthyoloog, den heer E. G. Boulenger. die aan het hoofd staat van ons prachtige nieuwe aquari um. dat hij naar het voorbeeld van Am sterdam heeft ingericht. Deze man van gezag nu heeft het voor en tegen der Jo- na-geschiedenis gewikt en blijkt nog zoo heel zeker niet van haar onmogelijkheid. Hij voert daarbij drie autoriteiten aan: Dr. Ambrose Wilson, een Oxfordsch ge leerde, Sir Francis Fox, en Sir John Blo nil Sutton, den eersten om zijn algemeen on derzoek, de beide anderen om hun bijzon dere getuigenissen. De „groote visch" zou dan ten eersto geweest zijn niet de walvisch der Noorde lijke Poolzeeën, doch de op Zuidelijker breedten zwemmende kasjalot of potvisch, een neefje daarvan en dus ook een zoog dier. Die wordt tot 27 meter lang, heeft een geweldigen, baardeloozen muil, onge veer een derde van zijn heele lichaam, en een slokdarm niet slechts wijd genoeg voor Jona, maar bovendien nog zeer rek baar. En wat zijn maag betreft, heet hij niet voor niets potvisch: daar konden wel twintig Jona's in. Men heeft eens een kasjelot gevonden, die zoo maar een haai van ruim vijf meter had opgeslokt! An ders voeden deze beesten zich liever met groote inktvisschen. In die maag is 't overigens fraai warm: 39 graden. Doch dat is strikt genomen nog niet te warm voor een mensch. En lucht, is er oók aanwezig: ik bedoel at mosfeer. Wat het maagzuur betreft: dit is on prettig, doch daar het de ingewanden van het dier niet aantast, kan de menschelij- ke huid er ook nog wel tegen. Jona zat in zijn kasjelot zoo wat als een sjalot, die maar half in de azijn ligt." Voor het wonder heeft de heer Bou lenger blijkbaar geen oog. Hij blijft het althans een moeilijke kwestie vinden, dat Jona het drie dagen zonder water of zoo iets in zoo'n bedompte ruimte heeft kun nen uithouden. Toch vindt hij daarin geen aanleiding om de geloofwaardigheid van liet. verhaal in twiïfel te trekken. Te meer niet, waar zich later gevallen heb ben voorgedaan, die met dat van Jona veel overeenkomst vertoonden. De heer Boulenger vertelt daarvan het volgende: „Sir Francis Fox en een commissie van Fransche geleerden, waaronder de weten schapsredacteur van den ..Journal des Dé- bats", bevestigen de authenticiteit van 't avontuur van James Bartley, die in Fe bruari 1S91 behoorde tot de mannen uit gezonden op jacht naar een kasjalot raej, twee sloepen van den walvischvaarder „Star of the East". Een van deze booten sloeg om door een mep van den staart, en Bartley verdween in de diepte. Ten slotte werd het beest toch n g gedood. Twee dagen en een nacht was de beman ning bezig met het speksnijden daarvan, toen zij merkte, dat de maag zoo raar deed. Die werd eindelijk opengesneden, en daar stapte de verloren matroos te voor schijn, door het zuur zoo wit als sneeuw gebleekt en razend krankzinnig. Zijn wit te huidskleur nu heeft Bartley tot zijn dood behouden, doch de krakzinnipheid is gelukkig overgegaan. De geschiedenis van Sir John Bland Sutton betreft desgelijks een potvisch- jacht, ditmaal door een Amerikaansch schip. Het beest was een groot mannetje, dat, gewond, een sloep in tweeën beet, waarbij de matroos Marshall Jenkins werd opgehapt om zoo met den potvisch de diepte in te gaan. Doch die laatste kwam weer hoven, voelde zich blijkbaar van den schrik onprettig, en spoog toen ^ien heelen inhoud van zijn maag uit: een massa doode inktvisschen henevens den levenden Jenkins!" Als een commissie van onbekende Fran sche geleerden dergelijke mededeelingen doet, voelen velen neiging, ze voetstoots te aanvaarden. Maar als God in Zijn Woord van Zijn wonderen spreekt dan gaat men schou derophalend er aan voorbijl van ZATERDAG 7 APRIL 1928 DERDE BLAD. UIT DE SCHRIFTEN VREDE ZIJ ULIEDEN! (Paschen). Als het dan avond was, op den zelfden eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren, waar de discipelen vergaderd wa ren, om de vreeze der Joden, kwam Jezus en stond in het mid den, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. Johannes 20 19. Als Jezus is opgestaan van de doo- den, ligt tusschen hem en zijn discipe len de overwonnen dood. Zij zijn nog in het aardsche leven, maar Jezus is al in het eeuwige leven. Daarom be hoort hij niet meer op deze aarde thuis. En zijn eerste boodschap, die hij door Maria Magdalena aan zijn disci pelen laat overbrengen, is dan ook: Ik vaar op tot mijnen Vader en uwen Va der en tot mijnen God en uwen God. Daarmede komt overeen, dat Jezus na zijn opstanding niet meer met zijn discipelen verkeert, zooals vóór zijn sterven. Raak mij niet aan, want ik ben nog niet opgevaren tot mijnen Va der, zoo zegt hij tot Maria. Niet om dat hij nu te rein en te heilig zou zijn om door menschen te worden aange- iaakt. Want bij een andere gelegen heid heeft hij juist gezegd: Tast mij aan, en ziet; want een geest heeft geen vleesch en beenen, gelijk gij ziet dat ik heb. Maar om haar te beduiden, dat het vroeger verkeer met hem nu een einde heeft. En toch doet Jezus van den anderen kant weer alles om de klove, die na zijn Opstanding tusschen hem en de zijnen ligt, te overbruggen. Hij tempert zijn heerlijkheid, Hij nadert hen in aardsche gedaante. En al ligt over heel Jezus' verschijning de glans der over winning, toch is het geen bovenaard- sche glans, die hen zou verschrikken Zoo is ook het woord, waarmede hij hen begroet bij zijn eerste verschijning aan de discipelen op den avond van den dag zijner verrijzenis, een heel ge woon woord. Het is dezelfde groetenis, waarmede in het dagelijksch leven de eene Israëliet den ander bejegent: Vrede zij u. Een woord, dat ge in Oud en Nieuw Testament tientallen malen •ontmoet. Want vóór alles komt het erop aan, dat zijn discipelen even zeker weten, dat hij nu leeft, als ze hem te voren hebben zien lijden en sterven. Die ze kerheid moet hun daarom worden bij gebracht niet langs bovennatuurlijken weg, maar door het gewone middel van zintuigelijke waarneming. Daarom wordt verre gehouden al les wat daarboven uitgaat. En juist zoo blinkt de wondervolle kracht en heer lijkheid van Jezus' opstanding het schoonst hun tegen. De opgestane Je zus is alles, Maar in hem is dan ook metterdaad alles hun gegeven. Toch krijgt die op zichzelf zoo alle- daagsche groet: vrede zij' ulieden, in Jezus' mond nu een veel dieper en rij ker zin. Eigenlijk bevat dit woord den vollen rijkdom van het Paaschevangelie. Vrede zij ulieden 1 Het is van Jezus' lippen niet een bloote formule, niet een gedachteloos uitgesproken gewoon te-woord. Als Jezus zoo iets zegt, dan weet hij wat hij zegt, en hij meent het ook ten volle. Meer nog. Dit: vrede zij ulieden, van hem is niet slechts een wensch, tot FEUILLETON. 32) o 23 September. Van tante altijd nog geen bericht liet schijnt, dat zij van plan is, haar wil door te drijven. Goed, dan doe ik eveneens naar den mijne. Ik geef niet toe. Wat zij van Hcrbokl verteld heeft kan onmogelijk waar zijn. Tante heeft zichzelf tegengesproken, eerst zeide ze zijn eigen vader oordeelde zoo slecht over hem. en dan zou hem dezelfde vader wederom voor overtuigd Ka tholiek houden? Roosje, wat praat je daar je zelve voor? Ivan ook niet een geloovig christen zonden doen? Ja, maar zooals tante hem toegedicht heeft! En al zou.de heele wereld ook komen getuigen, dat het alles waar was, wat tante mij van hem ver teld heeft, ik geloofde het toch niet; hij kan niet zoo zijn. Hij moge hier en daar eens een vluchtige neiging tot een mejsje gehad hebben; er zul len er velen naar hem hebben gehen geld: maar zooals hij mij bemint, heeft hij zeer zeker nog geen andere lief gehad, stellig niet. En dat duel, waarvan tante sprak, met den broer van een meisje, dat hij ongelukkig zou gemaakt hebben, als 't werke lijk plaats gehad heeft, wat bewijst dat? Waarom duelieeren studenten wier vervulling hij onmachtig is iets bij te dragen. Neen, hij heeft macht om dien vrede te geven. Zoo had hij hun drie avonden te voren reeds betuigd: Vrede laat ik u, mijnen vrede geef ik u. Niet gel ijker wijs de wereld hem geeft, geef ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd en zijt niet versaagd. Als Jezus zegt: Vrede zij ulieden, dan is het ook vrede. Door zijn opstanding uit de dooden draagt Jezus den vrede voor de zijnen uit als den buit, dien hij in zijn bitter lijden en sterven heeft verworven. Bij zijn komst in de wereld zongen de Engelen reeds van dien vrede. Vre de straalt van Jezus uit overal waar hij zich henenwendt. Niet de schijnba re vrede aan de oppervlakte, waaron der de onvrede van het hart voortduurt en de haat tegen God en menschen blijft mokken. Dan zegt hij: Meent niet, dat ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde. De vrede, dien Jezus geeit, is de vrede met God. Vrede in den weg der verzoening door zijn bloed. Vrede, doordat hij den strijd tegen Satan en wereld en dood ten einde toe heeft volstreden. Vrede door de volkomen zegepraal, die hij op zijn wederpartij heeft behaald. Als hij opstaat uit de dooden, moet de hel en de wereld vluchten. Dan ligt de vijand overwonnen onder zijn voe ten. De vi and, uit wiens heerschappij hij u heeft verlost. Daarom gaat van den verrezen Hei land die vrede uit ook in de harten der zijnen. Die vrede stilt hun vreezen. Die vre de legt de ontroering, waaraan hun gemoed ten prooi is, neer. Hun onrust wordt erdoor weggenomen. Het is al les vrede en blijdschap. Dat alles doet Jezus door zijn op standing. Reeds de bliimare, die Ma ria Magdalena hun verkondigde, heeft hen weer bijeengebracht. Toen Jezus gevangen werd genomen waren ze ver strooid elk naar het zi'ne. Maar nau welijks hooren ze, dat hij is opgestaan van de dooden, of ze zoeken elkaar weder op. En al is nog niet alle onrust gewe ken, al .rijst er nog twijfel in menig hart, al zijn ze hst onderling oneens over velerlei/ er is toch licht en blijd schap in hun ziel ontstoken. Totdat Jezus zelf komt, en met zijn: vrede zij ulieden, het licht doet door breken en de blijdschap volkomen maakt. Waarlijk het Paaschevangelie is het Evangelie des vredes bij uitnemend heid. Denk u die heerlijke gebeurtenis van Jezus' opstanding eens weg, en wat blijft er van uw vrede over? Dan is het niets dan angst en onrust, waar ge het oog ook henenwendt. Naar bo ven, vandaar dreigt Gods toorn. Vcor u uit, daar grimt de dood u aan. Rondom u is het alles verdeeld heid en strijd, haat en nijd. En binnen in u is foltering van allerlei onrust. En mocht ge meenen, dat dit maar zwartgallige overpeinzingen zijn, of ijdele waandenkbeelden, ga dan eens in tot de kringen, waar men het geloof in Jezus' opstanding heeft ge broken. Leg daar uw oor te luisteren. En door de luidruchtige vredes-fanfa- res heen breekt telkens weer de klacht van het menschenharc en van de men- schenwereld, die overal vrede zocht, en niets anders dan onrust vond. Zoo predikt elke rustdag den vrede, door het bloed des kruises verworven en in Jezus' opstanding bezegeld. Maar vooral op het Paaschfeest, als Let Evangelie van zijn opstanding al- lerwege verkondigd wordt, gaat die blijde boodschap des vreues over heel de wereld uit. zoo dikwijls? En waar kan een ja- loersch meisje iemand al niet toe brengen?Neen, Herbold heeft een ze ker recht er op, dat ik zulke laster taal ver van me werp. En wat het huwelijk en mijn over gang tot het katholicisme betreft, daarover kan tante niet oordeelen; ik moet me naar mijn eigen overtuiging richten; eigenlijk katholiek word ik echter ook niet, evenmin als Herbold het is. Ik moest lachen, toen tante ver telde, dat vader zijn zoon voor geloo vig hield. Kertold en ik, wij gelooven toch immers een en hetzelfde; dat wil zeggen: volstrekt niets; wij hebben een natuurgodsdienst, redelijk en practisch. Een „gemengd" huwelijk sluiten wc zeer zeker niet. Ik had overigens groote lust, over morgen naar Bonn te reizen en hem alles te vertellen. Dat ware een ver rassing voor hem! Die gedachte is niet kwaad; we willen ze eens vast- houdeh. 24 September. Ja, ik doe het; ik ga naar hem toe. Naar ik hoop, tref ik Herbold thuis; daar hij zich op het examen voorbe reidt, kan hij zelden uit. Ik ga, er moet klaarheid komen. 25 September. Aan het optcckenen van hetgeen ik vandaag ondervond, valt niet te den ken; ik ten uiterst gelukkig; hoe kon men Herbold zoo belasteren? Zijne O, dat ook uw oor die vredesklan- ken mocht opvangen. Dat ook uw ziel uit Jezus' verrijzenis den zielevrede mocht indrinken. Mocht 't zóó Paasch feest voor u zijn, in dien vollen en die pen zin des woords. En waar de wereld hoog opgeeft van haar vrede zonder Jezus, moge daar in uw woord en verschijning het getuigenis uitgaan van dien waren vre de, dien Jezus schenkt. Wat de wereld in haar zelfgenoeg zame afkeerigheid van het Paasch evangelie zoozeer stijft is, dat ze van dien vrede door Jezus geschonken bij degenen, die zijn naam belijden, zoo weinig bemerkt. PASCHA. Het eenzaam graf in Jozefs hof, Waarin des Ifeilands zielloos stof, Zag zich zijn prooi ontglijden. De Heiland, sterker dan de dood, Mocht uit de macht, die Hem omsloot, Verwinnend Zich bevrijden! O, wereld, beef! O, Sion, zing! De Heer verrees, als Eersteling! De Heiland heeft Zijn macht getoond! Ilij leeft, met heerlijkheid gekroond; Niets kan Zijn kroon ontrooven! Hij, schuldverzoenend Offerlam, Die om ons heil ter wereld kwam, Troont thans bij Vader boven! O, wereld, beef! O, Sion, zingl De ITeer verrees, als Eersteling! Ja, Hij verrees, als Eersteling! Tot leven voor elk' sterveling Die Hem mag 'toebehooren! Wie 't eigendom van Christus is, Leeft eens, door Zijn verrijzenis, Voor eeuwig als herboren! O, wereld, beef! O, Sion, zing! Ja, Hij verrees, als Eersteling! JUDAS EN PETRUS. Hier hebt gij uw geld terug. Met de hand aan het gordijn van het heilige in den tempel, stond de rnan daar, met bloeddoorloopen oogen. Hier, pak aan! Hij staarde woest naar de welgedane priesters, die in een groepje stonden te praten en nu misprijzend hem aankeken om deze heiligschennis. Wij willen uw geld niet. Behoud het. Gij hebt liet verdiend. .Het was bloedgeld. Ik bfen een gods verrader. 1-Iij was Gods zoon. Hij brulde het woest en tergend met een duivelsche grijns op het gelaat en toen slingerde hij de zijden beurs met de dertig zilverlingen in den tempel, zoodat de geldstukken met een kouden metaal klank over den marmeren vloer rolden en voor dat de priesters iets konden zeggen, was hij verdwenen door het voorhof, waar de menschen hem nastaarden. Wie was het? Judas. Een van de discipelen? Degene die hem verraden heeft. Judas rende voort langs Jeruzalems stra'en door de poort. Waarheen? Razend rende hij voort zonder doel, in de hopelooze poging om zich zelf te ont vluchten. Hij wilde zich onttrekken aan de martelende stem, die sprak in zijn bin nenste onophoudelijk het vreeselijk ver wijt: Godsverrader. Weg, weg, ver van hier. Zonder het te weten was hij den weg naar Golgotha opgeloopen tot hij plotse ling voor zich zag een groot aantal men schen, schriftgeleerden en burgers en gladgeschoren krijgslieden. En daartus- schen? Dat was Hij! Het gescheurde, vroeger witte, nu met slijk en bloed bemorste kleed, hing slechts op één schouder, zoodat met ijzingwek kende gruweliikheid de honderden won den zichtbaar werden. Daarboven net hoofd, wreed omkranst met kroon van wrèeda, grijze doornen en overal bloed Was dat. Ja, Hi' was het. Een oogenblik onderkende de vluchte ling het gelaat. Hij zag den blik van die naar hem opgeheven, als 't ware hem zoe kende oogen, met een belofte van liefde. Slechts even. Toen nam de Satan weer volkomen be zit vari hem en hij holde weg, weg, naar de woestijn, naar een plaats waar bijna nooit een mensch een voet zette en hij kroop in spelonken, waar glibberige ad ders sissend wegkronkelden in donkere spleten. Maar hij moest verder, verder. Die ander daar van binnen joeg hem voort tot een akelige gedachte zijn waan zinnig brein doorkliefde en hij lachte met een gruwzamen grijns. liefde tot mij is oprecht en zonder grenzen; dat staat vast. 2d September. Zie zoo, nu heb ik. tijd. Mijn geluk wil ik aan dit alles zwijgende boek toevertrouwen; anders heb ik hier im mers toch geen gelegenheid, mij uit te spreken. Om één uur was ik te Bonn; ik ging eerst naar een restau rant tegenover het station, om te eten. en daarna naar de woning van Her bold. De huisvrouw zeide mij, hij was- op zijn kamer, op de eerste verdieping. Ik ga zachtjes de trappen op en klop aan: Binnen! klinkt het terstond! ik open de deur en met een luiden kreet van blijde verrassing springt hij op en sluit mij in de armen. „Roesje, jij? Hoe kom jij hier? Dat is nu eens allerliefst van je. Kom, neem plaats, zet je hoed af en doe je mantel uit; heb je reeds het middag eten gebruikt? Neen, dat is nu nog eens 'n verrassing". Op dien toon ping het cenigen tijd voort, tot ik me van hoed en mantel ontdaan en 't me gemakkelijk gemaakt had. Toen be-' gon het vertellen. Ilc kan dat niet moor in hijronderheden weergeven. I-lij hielp er mij op, hem mede te dee- len, wat tante van hem gezegd had, daar hij toevallig opmerkte, dat t vcor stuclenlcn zeer moeilijk was, zon der ongelegenheden met meisjes te vorkeeren, daar vele het er op aan- cgden, hen te vangen ei zich zoo een man te veroveren. De ouders zelf, vooral de moeders, waren daar op uit, en vóór dat men 't bemerkte, was men in een verstandhouding verwikkeld, waaruit men slechts moeilijk los kon kernen. Ook hij had reeds menig avontuur van dat soort gehad, daar men hem op de sluwste wijze strikken had gespannen. Zoo had ik de mooiste gelegenheid, hem mede te deelen, wat tante mij van hem gezegd had. Hij hoorde mij op lettend, met een lachje om den mond aan, knikte hier en daar met het hoofd of gaf door eenig teeken zijn afkeuring te kennen en merkte ten slotte op: ,.uw tante heeft je daar ware moord geschiedenissen van me verteld, waar heid en verdichting, doch de verdich ting steeds in mijn nadeel. De naai ster, van wie zij je sprak, liet mij niet met rust en maakte zulk een kabaal, dat ik vader verzocht, haar met een zekere som tevreden te stellen. Wat kon ik tegen de verklaringen van die persoon doen? Zij was uitgeslapen en had hare handlangers, die met liaar te zamen zonder bedenken een half dozijn eeden gezworen hadden; en toen was ik verloren". „De andere was op mij verliefd en had zich zoo vast in 't hoofd gezet, dat ik haar moest huwen, dat zij, toen ik haar ten laatste kort en bondig verklaarde, dat 't totaal onmogelijk was, ziek werd. Haar broeder werd .daarover op mij gebeten en daagde mij uit tot een duel, doch moest zijn grofheid duur betalen". „En wat dat kantoorjuffertje in Maagdenburg betreft, zoo is daarvan slechts waar, dat haar zoogenaamde verloofde mij op een wandeling aan klampte en een volkomen vechtpartij veroorzaakte, waarbij ik hem en zijn vriend belioprlijk van antwoord diende, zoodat zij de les niet zoo licht vergeten zullen. Dat ik daarbij ook mijn portie slaag kreeg, spreekt van zelf; al bet overig© is verdichting en leugen". Wat hebben nu zulke avonturen te beteekenen? Zoek me één student in de medicijnen of in de rechten in Bonn of aan een andere universiteit in Duitschland, die niet dezelfde of erger verwikkelingen gehad heeft. Uw tante, Roosje, moet werkelijk weinig levens ervaring hebben, dat zij die onschul dige geschiedenissen zoo opblaast. Zand er over! Mijn verhouding tot jou iv. dan toch een heel andere". Ik was volkomen gerustgesteld. Dan vertelde hij me van zijné studiën en - 'annen voor de toekomst, waarop ik hem vroeg, of hij zijn vader geschre ven had. Hij antwoordde daarop ont kennend en meende, dat zulks nog tijd had; daar ik besloten had, katho liek te worÜen, viel immers aan de tcestemming zijns vaders volstrekt niet te twijfelen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 9