IIEUWE LEIDSCHE COURAHI
M dagboek van een Leerares
WOENSDAG 14 MAART'28
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
DE PLAGEN VAN EGYPTE.
„Ten aanschouwe van hun vaderen
deed Hij wonderen
in het land van Egypte, in het veld
van Zoan".
Aldus de dichter van Psalm 78, die
zijn volk bepaalt bij de stem Gods,
weerklinkend in Israëls historie. Hij
teekent de ondankbaarheid van het
volk, dat 's Heeren wonderen naar het
schijnt vergeten heeft en geeft dan ook
een schildering van de tien plagen in
Egypte, niet in dezelfde volgorde als
zij in het geschiedverhaal van Exodus
voorkomen, doch hij groepeert ze zoo,
dat er een eindindruk blijft van de
steeds geweldiger machtsontplooiing
des Heeren. (vs. 4251; vertaling van
Prof. Noordtzij):
„....den dag, waarop Hij hen verloste
van den vijand,
toen Hij in Egypte zijn teekenen deed.
Zijn wonderen in het veld van Zoan;
toen Hij hun rivieren veranderde in
bloed
en hun stroomen in wat zij niet drin
ken konden;
toen Hij onder hen muggen zond, die
hen opaten,
en kikvorschen, die hen verdierven;
toen Hij hun gewas gaf aan den kaal-
vreter,
de vrucht van hun arbeid aan den
sprinkhaan;
toen Hij hun wijnstok doodde door den
ha-gel,
hun moerbezieënboomen door den ijzel
toen Hij hun vee overleverde aan den
hagel,
hun kudden aan de bliksemschichten.
Hij zond tegen hen uit Zijn brandende
toorn,
grimmigheid, woede en benauwing,
een schare van ongeluksboden.
Hij baande een weg voor Zijn toorn,
verschoonde hun ziel niet van den
dood,
maar gaf hun leven over aan de pest
Hij sloeg alle eerstgeborenen in Egyp
te,
de eerstelingen hunner kracht in de
tenten van Cham".
De plagen van Egypte zijn alzoo vol
gens de beschouwing der Heilige
Schrift „wonderen" en „teekenen".
Zij zijn in de eerste plaats „wonde
ren'en het is vooral in onzen tijd
noodig, dat wij daarop allen nadruk
leggen. Vroeger was men het daarover
algemeen eens en was er niemand, die
aan het bovennatuurlijk ingrijpen
Gods in den loop der historie twijfelde,
en indien men 't al deed, dan ontken
de men de feitelijkheid van hetgeen
ons in den Bijbel daarvan verhaald
wordt. Doch in de laatste eeuw is er
een richting opgekomen, die de ons
door Gods Woord vermelde wonderen
tot «de proportie van natuurlijke feiten
terug brengt en de rest als opsiering
en poëtische overdrijving beschouwt..
Wat de plagen van Egypte betreft,
hangt dit samen met onze betere ken
nis van dit land, waartoe de krijgs
tocht onder Bonaparte in 1798 den stoot
gegeven heeft.
Dank zij de onderzoekingen der E-
gyptologen weten we, dat de plagen
van Egypte geen in dit land onbeken
de verschijnselen waren, doch dat zij
een sterk uitgesproken locaal karakter
droegen. God werkt altijd organisch
en Zijn openbaring sluit zich aan bij
het historisch gegevene.
Nu heeft men evenwel van onge-
loovige zijde beweerd, dat die plagen
niets anders zijn dan verschijn^
selen, die zij het niet in zulke ster
ke mate ieder jaar in Egypte kun
nen worden aanschouwd. Doch zou
Mozes zich niet bespottelijk dwaas
hebben aangesteld als hij de gewone
verschijnselen bij een Nijloverstroo-
ming als Goddelijk wonderteeken had
aangekondigd en uitgespeeld?
Want, dat deze „wonderen" als „tee
kenen" bedoeld zijn is aan geen twij
fel onderhevig. Het zijn teekenen van
's Heeren wondermacht, waardoor de
menschen, die ze zien, tot de overtui
ging moeten worden gebracht, dat
achter Mozes, die in den Naam des
Heeren spreekt, inderdaad des Hee
ren macht staat en dat Mozes dus het
recht heeft, gehoorzaamheid aan zijn
woord af te eischen van ieder, ook van
den farao.
Doch, al houden wij vast aan het
eigenaardig en bovennatuurlijk ka
rakter der plagen, het valt niet te ont
kennen, dat althans sommige dezer
ten nauwste verband houden met na
tuurverschijnselen, die zich in Egyp
te regelmatig, vanaf het wassen van
den Nijl in den zomer tot aan het op
steken van den hamassin of warmen
wind in het voorjaar, voordoen. Wij
hopen dit in het vervolg, wanneer wij
de afzonderlijke plagen behandelen,
nog nader aan te toonen, doch wijzen
er thans reeds op, dat de uittocht blij
kens Ex. 12 vs. 2 plaats had in de eer
ste maand van het kerkelijk jaar, zijn
de de zevende van het burgerlijk jaar,
alzoo in Maart/April.
De tiende plaag viel derhalve in het
voorjaar, en de negende, die der duis
ternis, juist als de warme woestijn
winden over het Nijldal strijken en
met hun dicht gordijn van gloeiend
woestijnzand de zon verdonkeren.
De zevende en achtste plaag, die van
den hagel en de sprinkhanen, veronder
stellen het rijpen van den oogst in Ja
nuari en Februari, terwijl de eerste
plaag, die van het in bloed verander
de water, ons terug brengt naar Juni,
vlag voor de jaarlijksche overstroo
ming van den Nijl, wanneer het water
slijkerig en troebel wordt, en door na
tuurlijke oorzaken een roodachtige
kleur aanneemt.
Om misverstand te voorkomen, wil
len we nu echter reeds opmerken, dat
daarom b.v. deze eerste plaag nog niet
mag worden gelijk gesteld met het
jaarlijksch verschijnsel van den „roo-
den Nijl". Er is wel overeenkomst en
verband, doch geen gelijkheid.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Enter, N. C. Bakker,
te Benschop. Te Ridderkerk, G. J. Kool
haas te Oud-Beijerland. Te Eikerzee (toez.)
J. Koopmans, hulpprediker te Dalfsen.
Bedankt: Voor Almkerk en voor
Nigtevecht, A. W. M. Odé, te Hoogvliet.
GEREF KERKEN.
Tweetal: Te Beilen, J. Attema, te
Stadskanaal (Pekelderweg); en Th. Delle-
man, te GiessenNieuwkerk.
Beroepen: Te Haamstede en te Over-
schie (Gr.), E. Nawijn, cand. te Kampen.
Te Nieuw-Vennep, L. E. Smilde, te Haas
trecht.
CHR. GEREF. KERK.
Tweetal: Te Alphen aan den Rijn,
(vac. J. D. Barth), G. Salomons, te Amers
foort; en J. A. Riekel, te Sliedrecht.
Beroepen: Te Werkendam, B. Oost
hoek, te Soest.
VRIJE EV. GEM.
Bedankt: Voor Ierseke, D. W. Veld
kamp, te Oude Pekela.
GEREF. GEMEENTE.
Bedankt: Voor Rijssen, J. Fraanje,
te Barneveld.
BEROEPBAAR.
De heer J. Koopmans, hulpprediker te
Dalfsen, stelt zich beroepbaar in de Ned.
Herv. Kerk.
NOG NIET BEROEPBAAR.
Cand. W. de Graaf, te Puttershoek, die
verleden week door de classis Dordrecht
met eenparige stemmen beroepbaar werd
gesteld bij de Geref. Kerken in Nederland,
is naar gemeld wordt, gaarne bereid tot
het spreken van een stichtelijk woord.
Na 15 April a.s. hoopt hij een eventueel
beroep in overweging te nemen.
BEVESTIGING, AFSCHEID, INTREDE.
Het afscheid van Ds. A. M. den Oudsten
van de Ned Herv. Gem. te Middelharnis,
dat op 18 dezer zou plaats hebben, is,
naar De Standaard meldt, door ongesteld
heid van zijn echtgenoote, acht dagen uit
gesteld, n.l. tot 25 dezer. Als bevestiger bij
de intrede te Elburg op 1 April zal Ds. J.
C. Klomp, te Oldebroek optreden.
Na des morgens bevestigd te zijn
door Ds. Wijngaarden, van Bedurn, met
een predikatie over Joh. 15 5b, verbond
de nieuwe herder en leeraar, Ds. C. W.
Keur, zich des avonds aan de Geref. Kerk
van Oudewater me* een predikatie over
Ef. 3 14 en 16. Na de prediking werden
toegesproken de bevestiger en vriend Ds.
Wijngaarden; de consulent Ds. L. E. Smil
de, tevens afgevaardigde van de classis;
de wethouder der gemeente, de heer E.
Groeneweg; de kerkeraad; de comm. van
beheer; heeren hoofden van scholen; de
vereenigingen; catechisanten; organisten;
de koster en de gemeente. Hierna werd de
van Heinlcenszand overgekomen D. de W.
toegesproken namens de classis door Ds.
L. E. Smilde van Haastrecht; door Ds.
Wijngaarden als vriend; namens de ge
meente door den heer A. F. Derksen, die
liet toezingen Ps. 133 3, terwijl des mor
gens was toegezongen Ps. 134 3.
Ds. C. J. Leenmans, emeritus predi
kant te Zeist, is voornemens Zondag 6
Mei zijn intrede te doen in de Ned. Herv.
Kerk te Gouderak, na vooraf te zijn be
vestigd door zijn zoon, Ds. H. A. Leen
mans van Delft.
Ds. M. J. C. de Visser, hulpprediker
te Wemeldinge, is voornemens op Zondag
15 April a.s. zijn intrede te doen in de
Ned. Herv. Kerk te West-Terschelling, na
vooraf te zijn bevestigd door Ds. H. J. Vis
ser van Santpoort.
Wegens vertrek naar Zunderdorp,
nam Ds. J. G. Steenheek Jr. Zondag in de
gestichtskapel afscheid als predikant-di
recteur van de weesinrichting te Neer
bosch, sprekende over Matth. 16 24. Op
verzoek van den scheidenden predikant
werden geen toespraken gehouden.
Ds. W. C. Posthumus Meyes, van Nijme
gen, voorzitter van het stichtingsbestuur,
deed Ds. Steenbeelc toezingen Gez. 273 1.
Zor.dag j.l. had in de Ned. Herv. Kerk
te Tienhoven plaats de bevestiging en in
trede van den beroepen predikant Ds. Ok-
ken uit Urk. Na des morgens door zijn
vader bevestigd te zijn, verbond Ds. Ok-
ken zich aan zijn nieuwe gemeente met
een predikatie over Lukas 11 28. Na de
prediking sprak hij o.m. tot zijn ouders,
den consulent (Ds. de Waal van Loos-
drecht), Ds. E. Barger van Hoorn, den ker
keraad en den heer A. A. van der Hoorn,
Burgemeester van Tienhoven. Deze toe
spraak werd beantwoord door Ds. E. Bar
ger, Ds. de Waal en br. H. Schoenmaker.
BEKEERD.
Dr. J. H. Gunning J.Hzn. schrijft in
„Pniël":
Een van de gevaarlijkste experimenten
der menschelijke tong is het lichtvaardig
gebabbel van vrome menschen over hun
eigen en anderer bekeering. Ik word er
soms wee van als ik die lieve broeders en
zusters, met de verzekerdheid van een
welgedaan millionair hoor verklaren: die
en die is bekeerd, zijn vrouw nog niet,
zijn tante is nog heelemaal in de wereld,
juffrouw die is er, maar haar zuster nog
lang niet, enz. enz.
Mensch, wie heeft u toch tot een rech
ter over anderen gesteld?
En indien gij dan waarlijk bekeerd zijt,
dank God ootmoedig, maar blijf van den
staat van anderen af!
En werden deze woorden dan nog ge
sproken door „vaders of moeders in Is
raël"! Maar neen, die hebben genoeg van
hun eigen onbetrouwbaarheid ondervon
den, om zoo te spreken! Hoe verder ze
komen in het leven, te minder spreken zij
van hun bekeering, maar te vaster klem
men zij zich vast aan de genade van hun
God. En genade maakt bescheiden, oot
moedig, stil.
„Zijt niet hoogge^oelende, maar vreest!"
CONGRES NEDERLANDSCH LEGER
DES HEILS.
Het jaarlijksch Nationaal Congres van
het Nederlandsch Leger des Heils zal van
17 tot en met 21 dezer weder te 's-Graven-
hage worden gehouden.
Het aantal deelnemers uit verschillen
de plaatsen in ons land zal grooter zijn
dan tevoren, o.a. zullen 8 zangkoren en 3
fanfaremuziekcorpsen overkomen en te
genwoordig zijn in de openbare Congres
bijeenkomsten, welke op Zaterdag 17 en
Zondag 18 dezer zullen worden gehouden
in het gebouw Prinsegracht 24 en op den
Zondagavond in het gebouw Musica aan
de Delftschelaan.
De Burgemeester van Den Haag heeft
toestemming gegeven voor marschen met
muziek op den openbaren weg, zoowel op
den Zondag als op Zaterdag.
Dus ook op Zondag. Waarom toch?
KERKTELEFOON.
Te Aalten werd in den Kerkeraad der
Geref. Kerk mededeeling gedaan, dat uit
de nalatenschap van Mej. J. de kosten
voor twee kerkziekentelefoon-verbindingen
besteed mogen worden. De kerkeraad, die
dit aanbod dankbaar aanvaardde, be
noemde tevens een commissie voor nieu
we aanvragen.
BINNENLAND.
HOFBERICHTEN.
H. M. de Koningin heeft gistermid
dag 4 uur ten Koninklijke Paleize te
's-Gravenhage achtereenvolgens ont
vangen de colleges van Gedeputeerde
Staten der Provincies Friesland en
Drente en daarna den heeren geza
menlijk een thé aangeboden.
H. M. de Koningin-Moeder en de
Prins hebben goedgevonden dat de
a.s. Eere-Tentoonstelling in de zalen
van „Pulcbri Studio", van werken van
wijlen Jan Toorop, onder bun bescher
ming zal saan.
Z. K. H. de Prins beeft bet be
schermheerschap aanvaard over de
groote Aalsmeersche bloemententoon
stelling, welke van 17—21 April e.k.
gehouden wordt te Aalsmeer.
DE TOCHT VAN DE SCHUTTEVAER
De heer Schuttevaer seint uit Lon
den:
De bemanning van de „Schuttevaer"
is thans op vier kopp'en gebracht en
dus weer compleet. De heer Kruithof
uit Rotterdam zal n.l. ook den tocht
over den Oceaan meemaken.
RESTAURATIEWAGENS
AMSTERDAM—ROTTERDAM.
Te beginnen met 15 Mei, zal, naar
de „Tel." vernam, in enkele electrische
treinen, loopend e tusschen Amster
dam en Rotterdam, een restauratie
wagen worden ingelascht.
Nader vernemen wij omtrent dit
plan, dat de inrichting dezer restau
ratiewagens dusdanig zal zijn dat zij
van de eene zijde bereikbaar is voor
de eerste klasse-passagiers, en van de
andere zijde voor de tweede klasse
passagiers.
Voor de derde klasse-passagiers zal
men dus de restauratiewagens
vasthoudende aan het in dezen in Ne
derland te recht of te onrecht gegol
den hebbende principe niet toegan
kelijk stellen.
De treinen, waarin de resauratiewa-
gens loopen zullen, zijn:
Uit Amsterdam (naar Rotterdam)
te: 12 u. 15; 14 u. 15; 16 u. 15; 17 u. 45.
Uit Rotterdam (naar Amsterdam)
te: 12 u. 32; 14 u. 32; 16 u. 02; 18 u. 02.
Of deze „proefneming" aan een be
hoefte van het publiek voldoet, zal de
toekomst moeten leeren.
HET WEGENFONDS.
De Kamer van Koophandel en Fabrie
ken voor Amsterdam heeft zich tot de
Tweede Kamer gewend met een adres be
treffende het Ontwerp van Wet tot vast
stelling van de begrooting van inkomsten
en uitgaven van het Wegenfonds voor 't
dienstjaar 1928.
Zich ten aanzien van deze stukken be
palende tot de hoofdzaken, vestigt Adr.
de aandacht op een beginsel, hetwelk, als
zoodanig aanvaard, naar haar meening
zeer ten goede zal kunnen komen aan de
eischen, welke zoowel het doorgaande als
het locale verkeer in steeds toenemende
mate zullen gaan stellen, te weten: om
de wegen van doorgaand verkeer zooveel
mogelijk de bebouwde kommen te doen
vermijden. Wordt dit beginsel gevolgd,
dan zal het doorgaande verkeer eener-
zijds het toch reeds in vele steden voor
de beschikbare ruimte te intensieve ver
keer niet vergrooten, anderzijds niet wor
den belemmerd door het locale verkeer
op de door de bebcuwde kommen ontwor
pen weggedeelten. Uiteraard zullen vol
doende aftakkingen een behoorlijke aan
sluiting van de betreffende gemeenten
aan de wegen voor doorgaand verkeer
moeten geven.
Aan genoemd beginsel voldoet van de
wegen, in weLLe de K. v. K. meer in het
bijzonder belang stelt, de ontworpen
hoofdverbindingsweg Amsterdam naar 's-
Gravenhage slechts ten deele. Immers, ter
wijl deze weg op het traject Amsterdam-
Sassenheim geen bebouwde kommen door
snijdt, is dit wel het geval op het gedeel
te: Sassenheim over Haagsche Schouw en
Wassenaar naar 's-Gravenhage. Adr. blijft
deze, over een niet onbelangrijken afstand
vrijwel aaneengesloten bebouwing, althans
als onderdeel van een zoo belangrijke
hoofdverbinding als het hier betreft, zeer
ongewenscht achten. Naar haar meening
verdient het de voorkeur dezen weg van
een punt in het Zuidelijk gedeelte van
den Haarlemmermeerpolder af met
behoud overigens van den thans ontwor
pen verbindingsweg naar Sassenheim
in Zuidelijke richting te vervolgen en
hem, loopende ten Oosten van Leiden, bij
Voorburg den weg te doen bereiken, wel
ke het verkeer uit het Oosten naar 's-
Gravenhage zal leiden.
Ook met betrekking tot den over Bode
graven ontworpen hoofdverbindingsweg
van Amsterdam naar Rotterdam komt de
wijze, waarop laatstgenoemde plaats in
dezen weg is opgenomen, met het boven
als wenschelijk omschreven beginsel in
strijd. Immers, terwijl op het van Am
sterdam tot nabij Rotterdam ontworpen
tracé bebouw le kommen zijn vermeden,
zal het doorgaande verkeer, bij verwezen
lijking van het thans aanhangige plan,
worden gedwongen zijn weg door de be
bouwde kom van Rotterdam te nemen,
waar het locale verkeer nu reeds een zeer
hoogen graad van intensiteit heeft be
reikt en met name de rivierovergang reeds
belangrijk oponthoud pleegt op te leve
ren. Een veel doelmatiger oplossing ware
hier te verkrijgen, door den van Bodegra
ven komenden weg, ten Oosten van Rot
terdam deze stad te doen mijden en hem,
met een aftakking naar Rotterdam, ten
Noorden van Kralingen te doen aanslui
ten op den ontworpen weg Rotterdam
Eist. Door dezen weg bij Dordrecht ver
binding te geven met den, van die plaats
af in Zuidelijke richting loopenden ver
keersweg, zou de verbinding van Amster
dam met het Zuiden des lands en verder
belangrijk worden verbeter''.
In .de tweede plaats betreurt Adr. dat
het onderhavige ontwerp van wet niet
reeds een begin maakt met het geleidelijk
opheffen van nog bestaande tollen.
Adr. adviseert de Tweede Kamer te be
vorderen, dat de in het onderhavige ont
werp van wet voorgestelde voorzieningen
op de hiervoor aangegeven punten alsnog
worden gewijzigd, onderscheidenlijk aan
gevuld.
STATEN-GENERAAL.
EERSTE KAMER.
Vergadering van gisteren.
De VOORZITTER deelt mede, dat
berichten van verhindering zijn inge
komen van de leden Blomjous, Mi-
chiels van Kessenich, De Vos van
Steenwijk, De Vlugt, Fransen, v. d.
Hoeven en Haffmans, de laatste we
gens ongesteldheid als gevolg van een
hem overkomen ongeval.
Installatie mr. Reymer.
De VOORZITTER deelt mede, dat
zijn ingekomen de geloofsbrieven van
het nieuw-benoemde lid mr. P. J.
Reymer, als opvolger van den heer
Haazevoet, die ontslag heeft genomen
Hij benoemt tot leden van de com
missie van onderzoek dezer geloofs
brieven de heeren Steger, Hermans
en De Gijselaar. Daarna wordt de ver
gadering voor eenige oogenblikken
De heer STEGER (R.-K.) deelt na
heropening mede, dat de commissie
de geloofsbrieven in orde heeft bevon
den en voorstelt den heer Reymer als
lid der Kamer toe te laten.
De VOORZITTER dankt de commis
sie voor haar arbeid en verzoekt den
griffier voor te lezen het Kon. Besl.,
FEUILLETON.
Naar het Duitsch.
14) o
„Maar, mevrouw, ik kan er toch
niets aan doen, dat iemand me onge
vraagd zulke boeken thuis zendt. Ik
mag ze volstrekt niet en lees ze ook
heelemaal niet".
Dat was een bewuste leugen ik
schaamde me voor mij zelf. Maar 't
werd nog erger.
„Wie heeft dan dit 9trookje papier
in het apenboek gelegd?" Daarbij trok
v.ij er een stukje papier uit, dat ik er
gisteren, toen ik ophield met lezen, in
gelegd had, en zij zag mij daarbij met
een zoo doordringenden blik aan, dat
ik de kluts kwijt raakte en verder
loog.
„Dat strookje papier lag er al in,
toen ik het boek ontving".
Zij bemerkte mijne verwarring leg
de het boek wederom neer en sprak
waarschuwend:
„Roosje, Roosje jij bent uit het goe
de spoor geraakt. Neem je in acht. Als
jij het verkeerde pad opgaat, brengt
ee je goede tante, die zonder dat reeds
7oo om je bezorgd is, naar het kerk
hof. Stuur den man, die je deze af
schuwelijke boeken gezonden heeft,
nog vandaag dat vuil terug en zeg
Item daarbij, het zelf te verorberen.
Mij dunkt, een braaf meisje moest
het als een doodelijke beleediging be
schouwen, wanneer men haar zoo iets
aanbood. Wil je me dat beloven?"
Ik was zoo verward, dat ik eerst na
een poosje aarzelend uitbracht: „Als
u daar op staat, wil ik het doen; maar
dan moet u me ook beloven, tante van
de heele zaak niets te zeggen".
„Dat wil ik beloven maar alleen on
der voorwaarde, dat je nu dadelijk de
boeken inpakt en aan mij meegeeft.
Ik bezorg ze in Bonn op de post. Bin
nen het uur vertrekt mijn trein; er is
dus niet veel tijd te verliezen. Wil je?
Ja of neen?"
Wat moest ik doen?
„In vredesnaam", zeide ik en begon
de drie boeken in te pakken. Ik legde
er een visitekaartje bij met de woor
den: „Met besten dank terug". Zij nam
me het kaartje uit de vingers, las het
en riep vertoornd:
„Wat? Ook nog „met besten dank".
Geef me de pen eens hier: „U moest
zich schamen, aan een braaf meisje
zulke schandelijke lectuur te zenden.
Mevrouw Dr. Bergen". Die woorden
schreef zij op een ander kaartje en
legde dat in het pakket. Alle bidden
en smeeken en protesteeren van mijn
kant hielp niets; zij maakte het pakje
eigenhandig dicht, beval me, het
adres er op te schrijven en legde het
bij haar reiswschje.
„Zie zoo", sprak zij toen, „nu is die
zaak afgedaan; vertel me nu eens,
hoe 't je gaat, opdat ik je tante daar
omtrent bericht kan geven".
Ik dwong me, haar zoo goed moge
lijk te woord te staan; na eenigen tijd
ging 't ook merkelijk heter en kon ik
zelfs weer om hare grappige invallen
en uitdrukkingen lachen. Na een
poosje echter vertelde zij een avon
tuurtje op hare reis naar Bonn, dat
me werkelijk het bloed in de aderen
deed stollen.
„Denk eens aan, Roosje, wat me op
de reis van Koblenz naar Bonn ge
beurd is. Je weet, ik reis uit beginsel
altijd dërde klas. Ditmaal geraakte
ik, daar alle dames-afdeelingen vol
waren, in een bijna ledige coupé, met
slechts halve rugwanden. Daar stap
ten onderweg, ik weet niet meer aan
welk station, tw^e meisjes met een
heer in, die zoo midden in de dertig
kan zijn. De heide meisjes zag men
terstond aan, tot welk soort ze be
hoorden. Schaamteloozer kleeding
heb ik nog nooit gezien. En de heer
nam tusschen die twee dames plaats.
Hij noemde haar Lulu en Fitzi, en
zij noemden hem nu eens directeur,
clan weer Karei; ze spraken van jij en
jou en het bleek uit bun gesprek, dat
ze oude kennissen van elkaar waren
en dat hij weldra wilde trouwen.
Plotseling zeide de eene: ,,'t Was van
daag toch een prettige dag, Karei; 't
is alleen jammer, dat we dat pleizier
niet lang meer hebben zullen. Want,
als je eenmaal getrouwd zijt, zal je
vrouw je dat wel afleeren". En weet
je. Roosje, wat die slechte kerel voor
antwoord gaf? Ik zeg het je, om je
er een begrip van te geven, hoe zoo
vele onzer jongelieden heden ten
dage zijn. Hij antwoordde: „Maak je
daarover niet bezorgd, Fitzi. De vrouw
geldt in huis, maar daarbuiten de
vrije liefde; waartoe heeft moeder
natuur de knappe meisjes gescha
pen?" To en werd 't me toch te erg. De
trein stopte juist aan een station; ik
stapte uit en ging in een andere cou
pé, waar intusschen plaats gekomen
was. Foei, welk een eerloosheidl En
zulk een mensch noemt zich bruide
gom. Wees dankbaar, Roosje, dat jou
stand je voor zulke laagheden be
waart en beschermt".
Het schemerde me voor de oogen.
Een geluk, dat mevrouw Bergen moest
vertrekken. Ik herademde, toen haar
trein zich in beweging zette en ik
snelde zoo vlug ik kon naar hier te
rug, om me radeloos op mijne sofa te
werpen. Wat zou ik doen?
Vooreerst, moest ik niet aan mijn
heer Herbold schrijven? Wat moest
hij van mij denken, als hij zijne boe
ken zoo terugontving? Hij moest me
dan wel verachten. Die gedachte kon
ik niet verdragen; hij was zoo netjes
tegenover mij en meent het beslist
goed; en nu ontvangt hij zulk een be
looning? Neen, dat gaat absoluut niet.
Mevrouw Bergen heeft volstrekt geen
recht, zoo met mij om te springen; ik
ben toch geen kind meer. Ik had me
dat niet moeten laten welgevallen.
En Elsje? Was die man, van wien
mevrouw Bergen vertelde, haar ver
loofde, of was hij 't niet? Vóórnaam
en stand, die kloppen. Moet ik er Elsje
niet attent op maken, haar alles zeg
gen? Zal ze mij gelooven? Maak ik
haar niet ongelukkig, als ik haar ook
slechts aan 't twijfelen breng? Het
kan toch heelemaal niet zijn. Mijnheer
Bertoldi is zoo bedaard, zoo deftig,
zoo hoffelijk, zoo welopgevoed; hoe
edel heeft hij zich op het feest niet ge
dragen! Men moet hem liefhebben.
En hij heeft Elsje zoo grenzeloos lief,
welke blikken heeft hij met haar ge
wisseld! En dat alles zou comedie,
huichelarij, leugen en bedrag geweest
zijn? Onmogelijk, totaal onmogelijk;
zoo slecht kan een men9ch niet zijn.
Neen, ik zeg Elsje er niets van. Ik
hoop er voor bewaard te blijven, het
geluk van een edel meisjeshart zoo
snood te verwoesten 1 Nooit, nooit,
nooit! Voor vandaag genoeg. Dat was
me de dag wel!
24 Juni.
Gisterenavond heb ik te lang ge
schreven; 't was bijna middernacht,
toen ik ophield. Geslapen heb ik
slechts weinig; ik had verschrikke
lijke droomen, waarin ik Elsje dood
in 't water drijven zag. Ik schaam me
zoo, dat ik gisteren mevrouw Bergen
belogen heb. En vanmorgen heb ik
wederom gelogen. Ik kon niet anders,
ik moest aan mijnheer Herbold schrij
ven, om me te verontschuldigen. Ik
zeide hem, mevrouw Dr. Bergen had
de boeken op mijn tafel zien liggen en
er zich geweldig boos over gemaakt,
dat ik zulke dingen las. Daarna had
ze mij gedwongen, de boekèn in te
pakken.
(Wordt vervolgd)