IIEUWE LEIDSCHE COURAHI M dagboek van een Leerares WOENSDAG 14 MAART'28 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie. DE PLAGEN VAN EGYPTE. „Ten aanschouwe van hun vaderen deed Hij wonderen in het land van Egypte, in het veld van Zoan". Aldus de dichter van Psalm 78, die zijn volk bepaalt bij de stem Gods, weerklinkend in Israëls historie. Hij teekent de ondankbaarheid van het volk, dat 's Heeren wonderen naar het schijnt vergeten heeft en geeft dan ook een schildering van de tien plagen in Egypte, niet in dezelfde volgorde als zij in het geschiedverhaal van Exodus voorkomen, doch hij groepeert ze zoo, dat er een eindindruk blijft van de steeds geweldiger machtsontplooiing des Heeren. (vs. 4251; vertaling van Prof. Noordtzij): „....den dag, waarop Hij hen verloste van den vijand, toen Hij in Egypte zijn teekenen deed. Zijn wonderen in het veld van Zoan; toen Hij hun rivieren veranderde in bloed en hun stroomen in wat zij niet drin ken konden; toen Hij onder hen muggen zond, die hen opaten, en kikvorschen, die hen verdierven; toen Hij hun gewas gaf aan den kaal- vreter, de vrucht van hun arbeid aan den sprinkhaan; toen Hij hun wijnstok doodde door den ha-gel, hun moerbezieënboomen door den ijzel toen Hij hun vee overleverde aan den hagel, hun kudden aan de bliksemschichten. Hij zond tegen hen uit Zijn brandende toorn, grimmigheid, woede en benauwing, een schare van ongeluksboden. Hij baande een weg voor Zijn toorn, verschoonde hun ziel niet van den dood, maar gaf hun leven over aan de pest Hij sloeg alle eerstgeborenen in Egyp te, de eerstelingen hunner kracht in de tenten van Cham". De plagen van Egypte zijn alzoo vol gens de beschouwing der Heilige Schrift „wonderen" en „teekenen". Zij zijn in de eerste plaats „wonde ren'en het is vooral in onzen tijd noodig, dat wij daarop allen nadruk leggen. Vroeger was men het daarover algemeen eens en was er niemand, die aan het bovennatuurlijk ingrijpen Gods in den loop der historie twijfelde, en indien men 't al deed, dan ontken de men de feitelijkheid van hetgeen ons in den Bijbel daarvan verhaald wordt. Doch in de laatste eeuw is er een richting opgekomen, die de ons door Gods Woord vermelde wonderen tot «de proportie van natuurlijke feiten terug brengt en de rest als opsiering en poëtische overdrijving beschouwt.. Wat de plagen van Egypte betreft, hangt dit samen met onze betere ken nis van dit land, waartoe de krijgs tocht onder Bonaparte in 1798 den stoot gegeven heeft. Dank zij de onderzoekingen der E- gyptologen weten we, dat de plagen van Egypte geen in dit land onbeken de verschijnselen waren, doch dat zij een sterk uitgesproken locaal karakter droegen. God werkt altijd organisch en Zijn openbaring sluit zich aan bij het historisch gegevene. Nu heeft men evenwel van onge- loovige zijde beweerd, dat die plagen niets anders zijn dan verschijn^ selen, die zij het niet in zulke ster ke mate ieder jaar in Egypte kun nen worden aanschouwd. Doch zou Mozes zich niet bespottelijk dwaas hebben aangesteld als hij de gewone verschijnselen bij een Nijloverstroo- ming als Goddelijk wonderteeken had aangekondigd en uitgespeeld? Want, dat deze „wonderen" als „tee kenen" bedoeld zijn is aan geen twij fel onderhevig. Het zijn teekenen van 's Heeren wondermacht, waardoor de menschen, die ze zien, tot de overtui ging moeten worden gebracht, dat achter Mozes, die in den Naam des Heeren spreekt, inderdaad des Hee ren macht staat en dat Mozes dus het recht heeft, gehoorzaamheid aan zijn woord af te eischen van ieder, ook van den farao. Doch, al houden wij vast aan het eigenaardig en bovennatuurlijk ka rakter der plagen, het valt niet te ont kennen, dat althans sommige dezer ten nauwste verband houden met na tuurverschijnselen, die zich in Egyp te regelmatig, vanaf het wassen van den Nijl in den zomer tot aan het op steken van den hamassin of warmen wind in het voorjaar, voordoen. Wij hopen dit in het vervolg, wanneer wij de afzonderlijke plagen behandelen, nog nader aan te toonen, doch wijzen er thans reeds op, dat de uittocht blij kens Ex. 12 vs. 2 plaats had in de eer ste maand van het kerkelijk jaar, zijn de de zevende van het burgerlijk jaar, alzoo in Maart/April. De tiende plaag viel derhalve in het voorjaar, en de negende, die der duis ternis, juist als de warme woestijn winden over het Nijldal strijken en met hun dicht gordijn van gloeiend woestijnzand de zon verdonkeren. De zevende en achtste plaag, die van den hagel en de sprinkhanen, veronder stellen het rijpen van den oogst in Ja nuari en Februari, terwijl de eerste plaag, die van het in bloed verander de water, ons terug brengt naar Juni, vlag voor de jaarlijksche overstroo ming van den Nijl, wanneer het water slijkerig en troebel wordt, en door na tuurlijke oorzaken een roodachtige kleur aanneemt. Om misverstand te voorkomen, wil len we nu echter reeds opmerken, dat daarom b.v. deze eerste plaag nog niet mag worden gelijk gesteld met het jaarlijksch verschijnsel van den „roo- den Nijl". Er is wel overeenkomst en verband, doch geen gelijkheid. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Enter, N. C. Bakker, te Benschop. Te Ridderkerk, G. J. Kool haas te Oud-Beijerland. Te Eikerzee (toez.) J. Koopmans, hulpprediker te Dalfsen. Bedankt: Voor Almkerk en voor Nigtevecht, A. W. M. Odé, te Hoogvliet. GEREF KERKEN. Tweetal: Te Beilen, J. Attema, te Stadskanaal (Pekelderweg); en Th. Delle- man, te GiessenNieuwkerk. Beroepen: Te Haamstede en te Over- schie (Gr.), E. Nawijn, cand. te Kampen. Te Nieuw-Vennep, L. E. Smilde, te Haas trecht. CHR. GEREF. KERK. Tweetal: Te Alphen aan den Rijn, (vac. J. D. Barth), G. Salomons, te Amers foort; en J. A. Riekel, te Sliedrecht. Beroepen: Te Werkendam, B. Oost hoek, te Soest. VRIJE EV. GEM. Bedankt: Voor Ierseke, D. W. Veld kamp, te Oude Pekela. GEREF. GEMEENTE. Bedankt: Voor Rijssen, J. Fraanje, te Barneveld. BEROEPBAAR. De heer J. Koopmans, hulpprediker te Dalfsen, stelt zich beroepbaar in de Ned. Herv. Kerk. NOG NIET BEROEPBAAR. Cand. W. de Graaf, te Puttershoek, die verleden week door de classis Dordrecht met eenparige stemmen beroepbaar werd gesteld bij de Geref. Kerken in Nederland, is naar gemeld wordt, gaarne bereid tot het spreken van een stichtelijk woord. Na 15 April a.s. hoopt hij een eventueel beroep in overweging te nemen. BEVESTIGING, AFSCHEID, INTREDE. Het afscheid van Ds. A. M. den Oudsten van de Ned Herv. Gem. te Middelharnis, dat op 18 dezer zou plaats hebben, is, naar De Standaard meldt, door ongesteld heid van zijn echtgenoote, acht dagen uit gesteld, n.l. tot 25 dezer. Als bevestiger bij de intrede te Elburg op 1 April zal Ds. J. C. Klomp, te Oldebroek optreden. Na des morgens bevestigd te zijn door Ds. Wijngaarden, van Bedurn, met een predikatie over Joh. 15 5b, verbond de nieuwe herder en leeraar, Ds. C. W. Keur, zich des avonds aan de Geref. Kerk van Oudewater me* een predikatie over Ef. 3 14 en 16. Na de prediking werden toegesproken de bevestiger en vriend Ds. Wijngaarden; de consulent Ds. L. E. Smil de, tevens afgevaardigde van de classis; de wethouder der gemeente, de heer E. Groeneweg; de kerkeraad; de comm. van beheer; heeren hoofden van scholen; de vereenigingen; catechisanten; organisten; de koster en de gemeente. Hierna werd de van Heinlcenszand overgekomen D. de W. toegesproken namens de classis door Ds. L. E. Smilde van Haastrecht; door Ds. Wijngaarden als vriend; namens de ge meente door den heer A. F. Derksen, die liet toezingen Ps. 133 3, terwijl des mor gens was toegezongen Ps. 134 3. Ds. C. J. Leenmans, emeritus predi kant te Zeist, is voornemens Zondag 6 Mei zijn intrede te doen in de Ned. Herv. Kerk te Gouderak, na vooraf te zijn be vestigd door zijn zoon, Ds. H. A. Leen mans van Delft. Ds. M. J. C. de Visser, hulpprediker te Wemeldinge, is voornemens op Zondag 15 April a.s. zijn intrede te doen in de Ned. Herv. Kerk te West-Terschelling, na vooraf te zijn bevestigd door Ds. H. J. Vis ser van Santpoort. Wegens vertrek naar Zunderdorp, nam Ds. J. G. Steenheek Jr. Zondag in de gestichtskapel afscheid als predikant-di recteur van de weesinrichting te Neer bosch, sprekende over Matth. 16 24. Op verzoek van den scheidenden predikant werden geen toespraken gehouden. Ds. W. C. Posthumus Meyes, van Nijme gen, voorzitter van het stichtingsbestuur, deed Ds. Steenbeelc toezingen Gez. 273 1. Zor.dag j.l. had in de Ned. Herv. Kerk te Tienhoven plaats de bevestiging en in trede van den beroepen predikant Ds. Ok- ken uit Urk. Na des morgens door zijn vader bevestigd te zijn, verbond Ds. Ok- ken zich aan zijn nieuwe gemeente met een predikatie over Lukas 11 28. Na de prediking sprak hij o.m. tot zijn ouders, den consulent (Ds. de Waal van Loos- drecht), Ds. E. Barger van Hoorn, den ker keraad en den heer A. A. van der Hoorn, Burgemeester van Tienhoven. Deze toe spraak werd beantwoord door Ds. E. Bar ger, Ds. de Waal en br. H. Schoenmaker. BEKEERD. Dr. J. H. Gunning J.Hzn. schrijft in „Pniël": Een van de gevaarlijkste experimenten der menschelijke tong is het lichtvaardig gebabbel van vrome menschen over hun eigen en anderer bekeering. Ik word er soms wee van als ik die lieve broeders en zusters, met de verzekerdheid van een welgedaan millionair hoor verklaren: die en die is bekeerd, zijn vrouw nog niet, zijn tante is nog heelemaal in de wereld, juffrouw die is er, maar haar zuster nog lang niet, enz. enz. Mensch, wie heeft u toch tot een rech ter over anderen gesteld? En indien gij dan waarlijk bekeerd zijt, dank God ootmoedig, maar blijf van den staat van anderen af! En werden deze woorden dan nog ge sproken door „vaders of moeders in Is raël"! Maar neen, die hebben genoeg van hun eigen onbetrouwbaarheid ondervon den, om zoo te spreken! Hoe verder ze komen in het leven, te minder spreken zij van hun bekeering, maar te vaster klem men zij zich vast aan de genade van hun God. En genade maakt bescheiden, oot moedig, stil. „Zijt niet hoogge^oelende, maar vreest!" CONGRES NEDERLANDSCH LEGER DES HEILS. Het jaarlijksch Nationaal Congres van het Nederlandsch Leger des Heils zal van 17 tot en met 21 dezer weder te 's-Graven- hage worden gehouden. Het aantal deelnemers uit verschillen de plaatsen in ons land zal grooter zijn dan tevoren, o.a. zullen 8 zangkoren en 3 fanfaremuziekcorpsen overkomen en te genwoordig zijn in de openbare Congres bijeenkomsten, welke op Zaterdag 17 en Zondag 18 dezer zullen worden gehouden in het gebouw Prinsegracht 24 en op den Zondagavond in het gebouw Musica aan de Delftschelaan. De Burgemeester van Den Haag heeft toestemming gegeven voor marschen met muziek op den openbaren weg, zoowel op den Zondag als op Zaterdag. Dus ook op Zondag. Waarom toch? KERKTELEFOON. Te Aalten werd in den Kerkeraad der Geref. Kerk mededeeling gedaan, dat uit de nalatenschap van Mej. J. de kosten voor twee kerkziekentelefoon-verbindingen besteed mogen worden. De kerkeraad, die dit aanbod dankbaar aanvaardde, be noemde tevens een commissie voor nieu we aanvragen. BINNENLAND. HOFBERICHTEN. H. M. de Koningin heeft gistermid dag 4 uur ten Koninklijke Paleize te 's-Gravenhage achtereenvolgens ont vangen de colleges van Gedeputeerde Staten der Provincies Friesland en Drente en daarna den heeren geza menlijk een thé aangeboden. H. M. de Koningin-Moeder en de Prins hebben goedgevonden dat de a.s. Eere-Tentoonstelling in de zalen van „Pulcbri Studio", van werken van wijlen Jan Toorop, onder bun bescher ming zal saan. Z. K. H. de Prins beeft bet be schermheerschap aanvaard over de groote Aalsmeersche bloemententoon stelling, welke van 17—21 April e.k. gehouden wordt te Aalsmeer. DE TOCHT VAN DE SCHUTTEVAER De heer Schuttevaer seint uit Lon den: De bemanning van de „Schuttevaer" is thans op vier kopp'en gebracht en dus weer compleet. De heer Kruithof uit Rotterdam zal n.l. ook den tocht over den Oceaan meemaken. RESTAURATIEWAGENS AMSTERDAM—ROTTERDAM. Te beginnen met 15 Mei, zal, naar de „Tel." vernam, in enkele electrische treinen, loopend e tusschen Amster dam en Rotterdam, een restauratie wagen worden ingelascht. Nader vernemen wij omtrent dit plan, dat de inrichting dezer restau ratiewagens dusdanig zal zijn dat zij van de eene zijde bereikbaar is voor de eerste klasse-passagiers, en van de andere zijde voor de tweede klasse passagiers. Voor de derde klasse-passagiers zal men dus de restauratiewagens vasthoudende aan het in dezen in Ne derland te recht of te onrecht gegol den hebbende principe niet toegan kelijk stellen. De treinen, waarin de resauratiewa- gens loopen zullen, zijn: Uit Amsterdam (naar Rotterdam) te: 12 u. 15; 14 u. 15; 16 u. 15; 17 u. 45. Uit Rotterdam (naar Amsterdam) te: 12 u. 32; 14 u. 32; 16 u. 02; 18 u. 02. Of deze „proefneming" aan een be hoefte van het publiek voldoet, zal de toekomst moeten leeren. HET WEGENFONDS. De Kamer van Koophandel en Fabrie ken voor Amsterdam heeft zich tot de Tweede Kamer gewend met een adres be treffende het Ontwerp van Wet tot vast stelling van de begrooting van inkomsten en uitgaven van het Wegenfonds voor 't dienstjaar 1928. Zich ten aanzien van deze stukken be palende tot de hoofdzaken, vestigt Adr. de aandacht op een beginsel, hetwelk, als zoodanig aanvaard, naar haar meening zeer ten goede zal kunnen komen aan de eischen, welke zoowel het doorgaande als het locale verkeer in steeds toenemende mate zullen gaan stellen, te weten: om de wegen van doorgaand verkeer zooveel mogelijk de bebouwde kommen te doen vermijden. Wordt dit beginsel gevolgd, dan zal het doorgaande verkeer eener- zijds het toch reeds in vele steden voor de beschikbare ruimte te intensieve ver keer niet vergrooten, anderzijds niet wor den belemmerd door het locale verkeer op de door de bebcuwde kommen ontwor pen weggedeelten. Uiteraard zullen vol doende aftakkingen een behoorlijke aan sluiting van de betreffende gemeenten aan de wegen voor doorgaand verkeer moeten geven. Aan genoemd beginsel voldoet van de wegen, in weLLe de K. v. K. meer in het bijzonder belang stelt, de ontworpen hoofdverbindingsweg Amsterdam naar 's- Gravenhage slechts ten deele. Immers, ter wijl deze weg op het traject Amsterdam- Sassenheim geen bebouwde kommen door snijdt, is dit wel het geval op het gedeel te: Sassenheim over Haagsche Schouw en Wassenaar naar 's-Gravenhage. Adr. blijft deze, over een niet onbelangrijken afstand vrijwel aaneengesloten bebouwing, althans als onderdeel van een zoo belangrijke hoofdverbinding als het hier betreft, zeer ongewenscht achten. Naar haar meening verdient het de voorkeur dezen weg van een punt in het Zuidelijk gedeelte van den Haarlemmermeerpolder af met behoud overigens van den thans ontwor pen verbindingsweg naar Sassenheim in Zuidelijke richting te vervolgen en hem, loopende ten Oosten van Leiden, bij Voorburg den weg te doen bereiken, wel ke het verkeer uit het Oosten naar 's- Gravenhage zal leiden. Ook met betrekking tot den over Bode graven ontworpen hoofdverbindingsweg van Amsterdam naar Rotterdam komt de wijze, waarop laatstgenoemde plaats in dezen weg is opgenomen, met het boven als wenschelijk omschreven beginsel in strijd. Immers, terwijl op het van Am sterdam tot nabij Rotterdam ontworpen tracé bebouw le kommen zijn vermeden, zal het doorgaande verkeer, bij verwezen lijking van het thans aanhangige plan, worden gedwongen zijn weg door de be bouwde kom van Rotterdam te nemen, waar het locale verkeer nu reeds een zeer hoogen graad van intensiteit heeft be reikt en met name de rivierovergang reeds belangrijk oponthoud pleegt op te leve ren. Een veel doelmatiger oplossing ware hier te verkrijgen, door den van Bodegra ven komenden weg, ten Oosten van Rot terdam deze stad te doen mijden en hem, met een aftakking naar Rotterdam, ten Noorden van Kralingen te doen aanslui ten op den ontworpen weg Rotterdam Eist. Door dezen weg bij Dordrecht ver binding te geven met den, van die plaats af in Zuidelijke richting loopenden ver keersweg, zou de verbinding van Amster dam met het Zuiden des lands en verder belangrijk worden verbeter''. In .de tweede plaats betreurt Adr. dat het onderhavige ontwerp van wet niet reeds een begin maakt met het geleidelijk opheffen van nog bestaande tollen. Adr. adviseert de Tweede Kamer te be vorderen, dat de in het onderhavige ont werp van wet voorgestelde voorzieningen op de hiervoor aangegeven punten alsnog worden gewijzigd, onderscheidenlijk aan gevuld. STATEN-GENERAAL. EERSTE KAMER. Vergadering van gisteren. De VOORZITTER deelt mede, dat berichten van verhindering zijn inge komen van de leden Blomjous, Mi- chiels van Kessenich, De Vos van Steenwijk, De Vlugt, Fransen, v. d. Hoeven en Haffmans, de laatste we gens ongesteldheid als gevolg van een hem overkomen ongeval. Installatie mr. Reymer. De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen de geloofsbrieven van het nieuw-benoemde lid mr. P. J. Reymer, als opvolger van den heer Haazevoet, die ontslag heeft genomen Hij benoemt tot leden van de com missie van onderzoek dezer geloofs brieven de heeren Steger, Hermans en De Gijselaar. Daarna wordt de ver gadering voor eenige oogenblikken De heer STEGER (R.-K.) deelt na heropening mede, dat de commissie de geloofsbrieven in orde heeft bevon den en voorstelt den heer Reymer als lid der Kamer toe te laten. De VOORZITTER dankt de commis sie voor haar arbeid en verzoekt den griffier voor te lezen het Kon. Besl., FEUILLETON. Naar het Duitsch. 14) o „Maar, mevrouw, ik kan er toch niets aan doen, dat iemand me onge vraagd zulke boeken thuis zendt. Ik mag ze volstrekt niet en lees ze ook heelemaal niet". Dat was een bewuste leugen ik schaamde me voor mij zelf. Maar 't werd nog erger. „Wie heeft dan dit 9trookje papier in het apenboek gelegd?" Daarbij trok v.ij er een stukje papier uit, dat ik er gisteren, toen ik ophield met lezen, in gelegd had, en zij zag mij daarbij met een zoo doordringenden blik aan, dat ik de kluts kwijt raakte en verder loog. „Dat strookje papier lag er al in, toen ik het boek ontving". Zij bemerkte mijne verwarring leg de het boek wederom neer en sprak waarschuwend: „Roosje, Roosje jij bent uit het goe de spoor geraakt. Neem je in acht. Als jij het verkeerde pad opgaat, brengt ee je goede tante, die zonder dat reeds 7oo om je bezorgd is, naar het kerk hof. Stuur den man, die je deze af schuwelijke boeken gezonden heeft, nog vandaag dat vuil terug en zeg Item daarbij, het zelf te verorberen. Mij dunkt, een braaf meisje moest het als een doodelijke beleediging be schouwen, wanneer men haar zoo iets aanbood. Wil je me dat beloven?" Ik was zoo verward, dat ik eerst na een poosje aarzelend uitbracht: „Als u daar op staat, wil ik het doen; maar dan moet u me ook beloven, tante van de heele zaak niets te zeggen". „Dat wil ik beloven maar alleen on der voorwaarde, dat je nu dadelijk de boeken inpakt en aan mij meegeeft. Ik bezorg ze in Bonn op de post. Bin nen het uur vertrekt mijn trein; er is dus niet veel tijd te verliezen. Wil je? Ja of neen?" Wat moest ik doen? „In vredesnaam", zeide ik en begon de drie boeken in te pakken. Ik legde er een visitekaartje bij met de woor den: „Met besten dank terug". Zij nam me het kaartje uit de vingers, las het en riep vertoornd: „Wat? Ook nog „met besten dank". Geef me de pen eens hier: „U moest zich schamen, aan een braaf meisje zulke schandelijke lectuur te zenden. Mevrouw Dr. Bergen". Die woorden schreef zij op een ander kaartje en legde dat in het pakket. Alle bidden en smeeken en protesteeren van mijn kant hielp niets; zij maakte het pakje eigenhandig dicht, beval me, het adres er op te schrijven en legde het bij haar reiswschje. „Zie zoo", sprak zij toen, „nu is die zaak afgedaan; vertel me nu eens, hoe 't je gaat, opdat ik je tante daar omtrent bericht kan geven". Ik dwong me, haar zoo goed moge lijk te woord te staan; na eenigen tijd ging 't ook merkelijk heter en kon ik zelfs weer om hare grappige invallen en uitdrukkingen lachen. Na een poosje echter vertelde zij een avon tuurtje op hare reis naar Bonn, dat me werkelijk het bloed in de aderen deed stollen. „Denk eens aan, Roosje, wat me op de reis van Koblenz naar Bonn ge beurd is. Je weet, ik reis uit beginsel altijd dërde klas. Ditmaal geraakte ik, daar alle dames-afdeelingen vol waren, in een bijna ledige coupé, met slechts halve rugwanden. Daar stap ten onderweg, ik weet niet meer aan welk station, tw^e meisjes met een heer in, die zoo midden in de dertig kan zijn. De heide meisjes zag men terstond aan, tot welk soort ze be hoorden. Schaamteloozer kleeding heb ik nog nooit gezien. En de heer nam tusschen die twee dames plaats. Hij noemde haar Lulu en Fitzi, en zij noemden hem nu eens directeur, clan weer Karei; ze spraken van jij en jou en het bleek uit bun gesprek, dat ze oude kennissen van elkaar waren en dat hij weldra wilde trouwen. Plotseling zeide de eene: ,,'t Was van daag toch een prettige dag, Karei; 't is alleen jammer, dat we dat pleizier niet lang meer hebben zullen. Want, als je eenmaal getrouwd zijt, zal je vrouw je dat wel afleeren". En weet je. Roosje, wat die slechte kerel voor antwoord gaf? Ik zeg het je, om je er een begrip van te geven, hoe zoo vele onzer jongelieden heden ten dage zijn. Hij antwoordde: „Maak je daarover niet bezorgd, Fitzi. De vrouw geldt in huis, maar daarbuiten de vrije liefde; waartoe heeft moeder natuur de knappe meisjes gescha pen?" To en werd 't me toch te erg. De trein stopte juist aan een station; ik stapte uit en ging in een andere cou pé, waar intusschen plaats gekomen was. Foei, welk een eerloosheidl En zulk een mensch noemt zich bruide gom. Wees dankbaar, Roosje, dat jou stand je voor zulke laagheden be waart en beschermt". Het schemerde me voor de oogen. Een geluk, dat mevrouw Bergen moest vertrekken. Ik herademde, toen haar trein zich in beweging zette en ik snelde zoo vlug ik kon naar hier te rug, om me radeloos op mijne sofa te werpen. Wat zou ik doen? Vooreerst, moest ik niet aan mijn heer Herbold schrijven? Wat moest hij van mij denken, als hij zijne boe ken zoo terugontving? Hij moest me dan wel verachten. Die gedachte kon ik niet verdragen; hij was zoo netjes tegenover mij en meent het beslist goed; en nu ontvangt hij zulk een be looning? Neen, dat gaat absoluut niet. Mevrouw Bergen heeft volstrekt geen recht, zoo met mij om te springen; ik ben toch geen kind meer. Ik had me dat niet moeten laten welgevallen. En Elsje? Was die man, van wien mevrouw Bergen vertelde, haar ver loofde, of was hij 't niet? Vóórnaam en stand, die kloppen. Moet ik er Elsje niet attent op maken, haar alles zeg gen? Zal ze mij gelooven? Maak ik haar niet ongelukkig, als ik haar ook slechts aan 't twijfelen breng? Het kan toch heelemaal niet zijn. Mijnheer Bertoldi is zoo bedaard, zoo deftig, zoo hoffelijk, zoo welopgevoed; hoe edel heeft hij zich op het feest niet ge dragen! Men moet hem liefhebben. En hij heeft Elsje zoo grenzeloos lief, welke blikken heeft hij met haar ge wisseld! En dat alles zou comedie, huichelarij, leugen en bedrag geweest zijn? Onmogelijk, totaal onmogelijk; zoo slecht kan een men9ch niet zijn. Neen, ik zeg Elsje er niets van. Ik hoop er voor bewaard te blijven, het geluk van een edel meisjeshart zoo snood te verwoesten 1 Nooit, nooit, nooit! Voor vandaag genoeg. Dat was me de dag wel! 24 Juni. Gisterenavond heb ik te lang ge schreven; 't was bijna middernacht, toen ik ophield. Geslapen heb ik slechts weinig; ik had verschrikke lijke droomen, waarin ik Elsje dood in 't water drijven zag. Ik schaam me zoo, dat ik gisteren mevrouw Bergen belogen heb. En vanmorgen heb ik wederom gelogen. Ik kon niet anders, ik moest aan mijnheer Herbold schrij ven, om me te verontschuldigen. Ik zeide hem, mevrouw Dr. Bergen had de boeken op mijn tafel zien liggen en er zich geweldig boos over gemaakt, dat ik zulke dingen las. Daarna had ze mij gedwongen, de boekèn in te pakken. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5