CHRISTELIJK DAGBLAD voor LEIDEN en OMSTREKEN Dit nummer bestaat uil TWEE Bladen. EERSTE BLAD. Barneveldisten. 8"" JAARGANG ZATERDAG 21 JANUARI 1928 NUMMER 2340 LEIDSCH ABONNEMENTSPRIJS In Leiden en buiten Leiden waar agenten gevestigd zijn Per kwartaal. 2.50 Per weekf 0.19 Franco per post per kwartaal i 2.90 Bureau: Hooigracht 35 - Leiden Telefoonnummer 2778 Postbox 20 Postgiro 58936 JfeJjjgW Aangesloten op het Streeknet Lisse ADVERTENTIE-PRIJS Gewone Advertentiën per regel 22'/» cent Ingezonden Mededeelingen dubbel iariei Bij contract belangrijke reductie Kleine Adrertenliën bij vooruitbetaling van ten hoogste 30 woorden, worden da gelijks geplaatst ad. 40 cenls Er was tijdens en na de Reformatie der zestiende eeuw eenerzijds een stre ven om de Overheid te brengen onder de macht der Kerk, hetwelk zijn type vindt in de houding van Datheen, an derzijds een streven in tegenoverge- stelden zin, dat zich belichaamd heeft in de politiek van Üldenbarneveldt. Datheen, de man, die met blinden ijver streed tegen Oranje, en den kan sel misbruikte voor een heillooze poli tiek. Oldenbarneveldt, de diplomaat, die wilde heersehen over de Kerk. Hij, de man van groote gaven, singulier in alles, zooals bij zijn dood werd ge tuigd, was vóór alles de man, die de politiek diende, die de Kerk beschouw de als een middel om zijn doel te be reiken, zooals andere organisaties daartoe worden gebruikt. Hoe onbaatzuchtig dat doel zelf ook moge geweest zijn, het middel ge tuigde, naast weinig doorvoelen van de heiligheid van het lichaam van Christus, van 'n niet verstaan van het Nederlandsche volk. Opmerkelijk is, dat elk streven van Calvinistischen stempel zoo spoedig weerklank vond in de onderste lagen van ons volk en ook daardoor staande bleef, daarentegen al, wat met dat gewone volk geen rekening hield, al leen met geweld een tijdlang overheer- schen kon. Wij vinden dat in Prins Willem van Oranje, den Vader des Vaderlands. Daarna in menig Oranjevorst. Wij vinden dat ook terug in Groen van Prinsterer, die vooral wilde rekening houden met het volk achter de kiezers van zijn dagen. Ook Dr. Kuyper was vooral de man der kleine luyden. Daarin had hij ge peild" de groote kracht, waartoe het beginsel komen kan, wanneer het de massa aangrijpt en beantwoordt aan de innerlijke behoefte door het Cal vinisme in het eenvoudig gemoed ge legd. Een tijdlang moge dat volk zich bukken onder den druk, er komt een tijd, dat het zich weer opheft. Dan wordt vaak op de meest droeve wijze openbaar de waarheid schoon niet zoo bedoeld van het woord van Ol denbarneveldt: ,,Het is beter verheert al9 verknecht te zijn, gebruickende de heeren altijd eenige discretie, maar de knegten geen". Dit is aan Oldenbarenveldt op droe ve wijze gebleken. Oldenbarneveldt, de politieke leider, die den toon aangaf, die regeerde, is toch voor een niet gering deel het werktuig geweest van een groep, die e enstelsel voorstonden, dat in die da gen reeds opkwam en later zoo menig maal de ontwikkeling van ons volks leven in verkeerde richting heeft ge leid. Slechts een der oogmerken van den Prins van Oranje, de hechte eenheid van alle der Nederlanden, werd door hem begrepen. Dat die eenheid alleen door vrijheid van consciëntie gewaar borgd kon worden, dat andere oog merk vatten zij niet. Deze richting, door Groen bij voor keur Libertijnsche genoemd, begreep de ware vrijheid niet. Hoe hoogst bekwaam Oldenbarne veldt ook is geweest. Hoe hoogst be kwaam zijn tijdgenooten: Hugo de Groot, Cornelis Pietersz. Hooft en Uijtenbogaert en anderen ook waren, een recht staatkundig gebruik maak ten zij van hun kennis niet. Het zuiverste type van dit Liberti- nisme, zegt de heer De Wilde in zijn brochure: „Om de vrijheid", is zeker wel geweest de genoemde C. P. Hooft Deze Hooft, wiens grootvader een Zaandammer schipper was. en wiens zoon, de vermaarde historieschrijver, P. C. Hooft, Drost van Muiden is ge weest, was in Oldenbarneveldt's tijd. Lid van de Vroedschap, Schepen, en later een der vier burgemeesters vaii Amsterdam. Hij had een volkomen minachting voor het gewone volk. Toen hij, na het ontzet van Leiden hoorde, dat enkele burgers door te gul zig van het verstrekte voedsel te eten stierven, was zijn oordeel klaar in het gezegde: „Zoo luttel bedachtzaemheit vindt men in alles bij den gemeenen man om zijn eigen nut te weeten: 't en zij d' Overheit het bezorght en hem te voren meet". Geen wonder, dat hiertegen verzet groeide. Toch zou dit verzet niet op gelaaid zijn, indien deze heeren de Kerk met rust gelaten hadden. Maar hun streven was om de Gereformeer de leer, die vrijheid wilde, te brengen onder staatsinvloed. Toen dat niet wil de gelukken, was een opkomende dwaling in de Kerken hun welkom Door deze Remonstrantie uit te lok ken en te steunen werd, zoo meenden zij, de Kerk gebracht onder het juk van den Staat. Men kent de geschiedenis, de steeds verder gaande knechting van de Ker ken, de weigering om de Kerken zelf in Generale Synode over de leerkwes- tie te laten beslissen, eindelijk de ver volging en uitbanning van de Gere formeerde leer. Toen daarna de Gene rale Staten weigerden om de militaire macht, die stQiid onder Prins Maurits, ter beschikking te stellen, het eigen machtig door de Staten van Holland en Utrecht aanstellen van Waardgel- ders. Dat alles, in wezen een revolutie, moest leiden tot het afdanken der waardgelders en tot de gevangenne ming van Oldenbarneveldt, Hugo de Groot en anderen. Daarin, heeft het volk gejuicht, om dat het voelde de wegneming van een druk, waaronder het leefde. Of het vonnis over Oldenbarne veldt niet geluid kon hebben, zooals dat over De Groot luidde, moge een punt van overweging uitmaken, dat de straf op de overtreding gerecht vaardigd was, daarover is men het den laatsten tijd wel eens. Toch is er een tijd geweest, waarin men, onder geschiedenis-voorlichting van P. C. Hooft en anderen, heeft ge meend, dat de straf over Oldenbarne veldt een der zwartste bladzijden uit onze historie is. Ook al moeten wij toegeven, dat zij een der meest droe ve is, ook al, omdat de man, aan wien ze voltrokken werd, zoo'n ver dienstelijk Nederlander was, nooit mogen wij toegeven, dat het streven van Oldenbarneveldt niet anti-natio naal, dus revolutionair was, immers gericht tegen den uitdrukkelijken geest van ons volk. Het zegenrijke werk van Groen van Prinsterer in zijn publicaties uit het huis-archief van Oranje, waardoor een ander licht is gaan. schijnen over deze grondslagen onzer historie, heeft ons een geheel andere geschiedbeschou wing gebracht. Juist door Groen's werk hebben ook anderen op zijn voet spoor dat uitgebouwd. Ook de zoo bekende Fruin, erkende hierin Groen als zijn leidsman. Het is ook nuttig en noodig, om thans, nu we staan in een tijdperk van groote spanning op politiek gebied, en nu de verleiding om op dwarspaden te wandelen zoo groot is, deze grondsla gen te bestudeeren en vast te zetten. DOMINEE GUNNING 70 JAAR. De jonge Gunning is Maandag 70 jaar. Dat klinkt, als men niet tot de Leidenaars van middelbaren of oude ren leeftijd behoort als een wel wat zonderlinge verspreking. Maar er zijn er toch nog genoeg in Leiden en omgeving, die wel weten, wie daar mee bedoeld wordt. In 't begin der negentiger jaren stond de jonge Gunning als predikant bij de Ned. Herv. Gem. in onze stad en al is dat nu haast 40 jaar geleden, 't beeld van den vurigen spreker, den jongen, ijverigen herder en leeraar rijst voor velen nog op als dat van een jongen man en doet nog spreken daarom van den jongen Gunning. Daarnaast, als om die spreekwijze te rechtvaardigen, zien die velen ook nog den ouden Gunning, de patriar chale verschijning, die ze alleen nog kennen, zooals hij, de professor, fier en statig, de boeken in de hand hoog tegen de borst geklemd, door Leiden's straten ging. Een heel verschil met zijn zoon, den jongen Gunning. En toch waren die twee voor de Leidenaars in vele opzichten één. Eén voelden ze zich ook samen, waar de zoon het voet spoor door den eerbiedwaardigen va der gewezen, van heeler harte wenschte te volgen. En gevolgd heeft tot op dezen dag, dat hij zelf den leeftijd heeft bereikt, waarop zijn va der het professoraat moest neerleg gen. De jonge Gunning is geen professor, maar een leermeester en vriend van duizenden in en buiten de Ned. Herv. Kerk is hij zeer zeker. Die vrienden willen van zijn aftreden niet weten en achten het een zegen, dat ook ver minderde kracht of gezondheid nog niet tot aftreding als leeraar zijner „Phniël-gemeente" verplichten. Zij zien hem gaarne „in Gods licht" voortgaande nog jaren lang als hun leeraar en vriend. Ze lezen nog lang, naar ze hopen en bidden, de Pniël-artikelen, die week op week, nu reeds 36 jaar lang, me nigmaal de ziel verkwikken van al len, die met den schrijver zoo heel gaarne de eenheid van allen zouden zion, die den Heere Jezus liefhebben in onverderfelijkheid. Ze scharen zich r arne oei Dominee Gunning, 't zij als „Pniël-gemeente- lid", 't zij nog liever, als ze hem, als in 1927 te Oegstgeest, weer als vroe ger als de nog altijd jonge Gunning in hun midden zien. Hij moge dan tot een kerkformatie behoorén, waar velen zijner lezers en hoorders buiten staan, ze veten, dat daar als met jeugdige liefde een man. pleit en bidt voor de eenheid van al Gods kinderen, die met recht kan zeg gen een vriend en metgezel te wezen van allen, die Gods Naam ootmoe dig vreezen. Daarom, Dominee, onze hartelijke felicitatie! God geve U en de uwen, zooals ge in de opdracht van „In Gods Licht' aan uw kinderen en kleinkin deren schreeft, in gemeenschap met al Gods volk, in stilheid en godzalig heid uwen weg te gaan, U, met die allen reeds één wetend in Hem, Die ons heeft vrijgekocht van de macht der zonde". Straks vereent Hij ons te zaèm (1 Joh. 17:24). Dragend onzen eigen naam 6, (Openb. 2:17;. Dan in 't nieuw Jeruzalem (Gal. 4 26). Paren w'eeuwig hart en stem (Openb. 15 3). Eén in Hem (Ps. 150 6). Uit „In Gods Licht" Gunning- Helders. STADSNIEUWS. MAATSCHAPPIJ VOOR TOONKUNST PRISCA-QUARTET. Het schrijven van vioolkwartetten is een onmiskenbare graadmeter, hoe het staat met de fijnere, innerlijke muzikaliteit van een componist. Het uitvoeren er van is niet minder wel sprekend kenmerk voor het kunste naarschap der uitvoerenden. Wanneer de drie namen Haydn, Schubert en Mozart het programma sieren, dan weet men van te voren, dat een fijne bloemlezing uit de kwartetlitteratuur wordt geboden. Men weet, dat deze drie meesters 'n menschelijkerwijs volmaakte techniek van schrijfwijze bezaten, om hun in spiratie den vrijen loop te kunnen la ten, Men weet ook, dat hun muzika liteit wel geëvenaard, inaar niet over troffen is. Anderen, b.v. de heros Beet hoven, schreven anders; uitten zich anders, met dikwijls dramatische ac centen, met epischen pathos. Dat is een kwestie van persoonlijke levens aanvoeling. Maar in zichzelf volmaak ter, „formvollendeter" zouden de Duit schers zeggen, en tevens diep-innig muzikaler uitten zij zich niet. En wanneer dan deze muziek wordt voorgedragen, door vier ras-kunste naars, ieder op zichzelf virtuoos èn muzikaal, èn geschoold in technisch- harmonieus en doorleefd samenspel, dan geniet men een kunstdemonstra tie van zeer hooge orde, die voor ons de zielen op doet bloeien van drie der geniaalste en sympathiekste figuren uit de wereld der toonkunst. Het Pri3ca-kwartet, samengesteld uit den heer W. Sehulze, eerste viool; Mevr. M. Schulze-Prisca, tweede vi ool; en de heeren E. Kraach, alt en M. Schneider, violoncel, is volkomen bij machte geweest deze opdracht te vol voeren. Kwartetspel stelt aan de uitvoeren den hooge solistische eischen; de per soonlijkheid der spelers moet spreken uit hun spel. En tegelijkertijd eischt het onderlinge aanpassing en aanvoe ling van eikaars muzikale intenties. Het eischt een edel evenwicht van vrij heid en gebondenheid, harmonie en klare doorzichtigheid. Wij hebben gehoord, hoe de eerste violist een meester is in het fluweelig- omfloerst aanzetten der tonen en hoe er dan plotseling uit zijn magistrale streek een verrukkelijke glans opleeft hoe rijk genuanceerd zijn spel is in jubellyriek en droomverinniging. 'Wij hebben gehoord, hoé de tweede violiste minder uiterlijk bravour in haar toongeving legde, maar groote liefde en toewijding, een wonderlijke stilte van overgave. De alt trof door zijn innerlijke warm te van timbre, de cellist door het heel donkere soms, de diepe bronsgloed van zijn streek. En het samenspel was een doorleef de harmonie, een openbaring. Want dit kwartet was te Leiden tot dusverre onbekend en de Maatschap pij van Toonkunst verdient wel een eeresaluut, dat zij ons in de gelegen heid stelde er kennis mee te maken. Onze hoofdindruk is, dat dit ensem ble er geheel voor berekend is, wer ken van lyrischen aard uit te voeren. De techniek voor meer dramatische, zooals eenige kwartetten van Beet hoven en het aangrijpende „Der Toil und das Müdchen" van Schubert bezit het zeer zek,er, maar het muzikaal ac cent dunkt ons voorloopig nog ly risch, maar dan ook alzijdig lyrisch. Begonnen werd met het D-durkwar- tet van Haydn, bekend als Lerchen- kwartet. Als een veelstemmig leeuwe rikslied is inderdaad deze compositie in haar vrij uitjubelend melos, in haar ongedwongen en vanzelfsprekende lentevreugde. Een lustig Allegro vol glinsteringen en lichtreflexen. Dan het Adagio, waarin de gewijde zang van Haydns nobele contrapuntiek voortreffelijk vertolkt wordt; een vochtig oog, verhelderd floor een tin teling van een lach. Hoe zeldzaam mooi waren hierin de wegluwende decrescendo's, verinnigd tot zacht gonzende harmonieën, waar uit dan weer de bewogenheid opbloei de. Dan volgt een heerlijk Menuet en eindelijk het Allegro assai als een weelde van fijn-verdroornde rhythmen Hoe gemakkelijk kan zoo iets te materieel worden gespeeld, als de techniek niet uiterst verzorgd is, en de muzikale gedachte niet innig door leefd! Schuberts A-mol-kwartet was num mer twee. Schubert componeerde dit werk in 1824 tijdens een zomerverblijf te Zélez in Hongarije. Het is een werk van po- ezie en droom. Men hoort een kwint van alt en cello. De kwint is op zich zelf altijd leeg. Maar de tweede viool werpt er onmiddellijk rhythmische fi guren tusschen en boven alles zweeft weldra het thema van de eerste viool. Van A-mol wendt Schubert zich naar A-dur, kenmerkend voor Schu bert. Even uit de diepte een donkere stemming, werkt zich naar boven, maar wordt weldra weer overheerscht door zonniger stemming. Het mooie thema van het Andante had Schuberts bijzondere voorliefde; men vindt het terug in de Rosamunde muziek en later in de derde Impromp tu. Wonderlijk mooi werd het vertolkt; een wuiven, een zacht aanwaaien en weer verluwen van zilveren klank guirlandes, een fijne gratie van samen spel in eenheid van kunstzinnig be grip. In het Menuet meenden we Hongaar sche invloeden te bespeuren. De melo dische figuur, herhaaldelijk door de cello, door de andere instrumenten overgenomen en dan weer opgelost, deed ons in haar rhythmische struc tuur steeds denken aan de Hongaar- sche volksmuziek. Vol humor en geest is de slotsatz, het Allegro moderato. Het eigenaardig geheimzinnige van het Menuet heeft hier plaats gemaakt voor lichte, door zichtige rhythmen en jubelende melo dieën. En na de pauze werd gegeven het G-dur-kwartet van Mozart. We zouden over dit betooverende werk een kolom kunnen vullen. Het Allegro is een tonengewemel als van gouden stofjes, die dansen in defi zonneschijn. Het opbloeien van melo dieën in flikkerende glansen en het het weer verinnigen tot geruisch, het plots weer opleven in wondere weelde van brillant klankschoon en het weer versterven met aan het einde die fijne versieringsmotiefjes. Een klaar en zonnig Menuet; een Andante als 'n zacht-orgelende zang hymne, zich uitdeinend tot breed-gol- vende melodieën-strengeling, waaruit men de statie van Mozarts koninklij ke ziel herkent, die zich dan weer over geeft aan stille gepeinzen. En eindelijk een Allegro van rag fijne rhythmen, melodieën opgelost in fijn cantille-werk En dit alles werd allervoortreffe lijkst gespeeld.... De goed bezette Gehoorzaal was zeer dankbaar gestemd. PROF. A. H. DE HARTOG OVER „UITVERKIEZING". Gisteravond werd in de Oosterkerk de tweede Winterlezing hier ter stede gehouden door Prof. Dr. A. H. de Har- tog van Amsterdam over: „Uitverkie zing". Na het zingen van Psalm 89 vs. 1 en gebed, begon spr. met op te mer ken, dat het stuk der uitverkiezing wel genoemd is het hart der kerk. Het is een stuk levenswaarheid, maar de uiterlijke en verstandelijke redeneer zucht heeft er een grafzerk van ge maakt. Men moet met dit stuk wor stelen om het zich toe te eigenen en het niet beschouwen als een vroom, Christelijk noodlot. Praedestinatie (voorbeschikking) is te onderscheiden van electie (uitver kiezing). Het eerste betreft het al-ge beuren, het tweede de verhouding van den enkeling tot den Eeuwige. Voorbeschikking is niet slechts, wat de verstandelijke menschen er van ge maakt hebben, vooruitbepaling; zoo blijven we op de lange lijn van den tijd: het voor, het n u en het n a. Een dergelijke noodlotsleer van: „er is toch niets aan te doen" brengt de menschen in zenuwinrichtingen en krankzinnigengestichten. Doch de Belangrijkste nieuws in dit Hummer. Binnenland. Het oud-Tweede Kamerlid Mr. J. Ankerman is overleden. Soireé ten Hove. Baitenland- De wrijving in het Centrum. De Fransch-Belgische onderhande lingen inzake het economisch verdrag zijn vastgeloopen. Dnitschland heeft geweigerd deel te nemen aan de Jaarbeurs te Milaan. Terug naar een eigen Beisrsch leger? Nfeuw gevaar voor overstrooming van de Theems. zaak is dieper, het is er rnee als wan neer iemand een cirkel trekt en van uit het middelpunt in den omtrek het voor, nu en na uitzet. Zoo gezien is Gods voor beschikking Zijn i n be schikking: Zijn voorzienigheid Zijn d o o r zienigheid: Hij organiseert van uit de eeuwigheid het verleden, het heden en de toekomst. Zooals het woord „voorbeschikking" te uiterlijk, te arm is, om Gods al-or ganisatie aan te duiden, zoo is ook het woord „uitverkiezing" te uiterlijk. Als of God er hier en daar 'n stuk of wat „uitpikt" en de rest laat liggen. Spr. is van de Vrije Universiteit weggegaan, omdat hij het stuk van de uitverkiezing verstandelijk niet grij pen kon, nu heeft hij het terug gekre gen, maar in redelijken zin. De verstandelijke, uiterlijke mensch ziet tegenstrijdigheden in den Bijbel, doch spr. ziet in die tegenstrijdighe den het bewijs voor de waarachtig heid van den Bijbel, immers Hegel heeft gezegd: de tegenstrijdigheid be weegt de wereld. Met die tegenstrijdig heden bedoelt spr. niet. of er wel eens een naam scheef of een getal verkeerd staat wat doet dat er toe? doch in dezen zin, dat er op de eene plaats staat: God te zien is sterven en op de andere plaats: God te zien is leven; in den eenen tekst: God verhardde Farao's hart, in den anderen tekst: Farao verhardde zijn hart. Nadat gezongen was Ps. 25 vs. 7, vroeg spr.: Wat leert ons de werke lijkheid? Uitkiezen heeft b.v. betrekking op koopwaar; er gaat aan vooraf redelijk overleg, waarom men het eene kiest en het andere niet. Doch dan ligt de reden der verkiezing in een verdien ste of eigenschap onzerzijds, of zij is willekeur. Spr. zou het woord „uitkiezen" dan ook willen verdiepen tot „inschijnen". De zon maakt een levend wezen ge zonder, een dood lichaam nog walge lijker. Zoo ook kan dezelfde liefde het eene hart verteederen, het andere als er geen aansluiting is verhar den en de afgewezen minnaar krijgt hoe langer hoe minder kans. Me.t de moederliefde is het evenzoo: zij' ver hardt het eene kind, dat niet goed wil en verteedert het andere. Ook bij Ju das en Christus zien we deze geheim- nisvolle wet, dat Christus' liefde hem verhardt en naar zijn eigene plaats drijft, terwijl zij Petrus' hart vertee dert. Nu kan men met het verstand en zijn verlegenheden zooals Leiden's redemeester, Bolland, het genoemd heeft dit verder uiterlijk willen uit- redeneeren en vragen: waarom zegt Petrus ja en Judas neen op Christus' liefde? Doch met de redelijk-zedelijke natuur des menschen is z'n vrijheid gegeven; anders had God den mensch als een stok en een blok moeten ma ken. God heeft geen lust in den dood des zondaars, Hij wil zijn verdoemenis niet. En dit is het grondstuk der ver kiezing: God schijnt in als de zon, als de liefde, als het moederhart, als Je zus' genade voor Judas, en deze in- schijning Gods verhardt den mensch, die haar niet wil, en wie zich daar door laat vangen, verteedert zij. Zoo moet men ook Romeinen 9 be grijpen: Jacob was door God verko ren, doch heeft het verzondigd, want Israël heeft Christus gekruisigd, doch Ezau was verworpen, maar wordt door God gezocht. Dan is er geen spra ke van verdienste of dadelijkheid, maar alleen van lijdelijkheid: wij stel len ons hart open voor de inschijning van Gods eeuwig Koninkrijk. De goed bezochte lezing werd beslo ten met het zingen van Psalm 72 vs. 11 en gebed. HERDENKING Prof. Mr. J. TH. BUYS Men verzoekt ons mede te deelen, dat voor de plechtige herdenking van Prof. Mr. Th. Buys van diens lOOsteu

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 1