CHRISTELIJK DAGBLAD voor LEIDEN en OMSTREKEN
Dit nummer bestaat uil TWEE Bladen.
EERSTE BLAD.
Barneveldisten.
8"" JAARGANG
ZATERDAG 21 JANUARI 1928
NUMMER 2340
LEIDSCH
ABONNEMENTSPRIJS
In Leiden en buiten Leiden
waar agenten gevestigd zijn
Per kwartaal. 2.50
Per weekf 0.19
Franco per post per kwartaal i 2.90
Bureau: Hooigracht 35 - Leiden Telefoonnummer 2778
Postbox 20 Postgiro 58936 JfeJjjgW Aangesloten op het Streeknet Lisse
ADVERTENTIE-PRIJS
Gewone Advertentiën per regel 22'/» cent
Ingezonden Mededeelingen dubbel iariei
Bij contract belangrijke reductie
Kleine Adrertenliën bij vooruitbetaling
van ten hoogste 30 woorden, worden da
gelijks geplaatst ad. 40 cenls
Er was tijdens en na de Reformatie
der zestiende eeuw eenerzijds een stre
ven om de Overheid te brengen onder
de macht der Kerk, hetwelk zijn type
vindt in de houding van Datheen, an
derzijds een streven in tegenoverge-
stelden zin, dat zich belichaamd heeft
in de politiek van Üldenbarneveldt.
Datheen, de man, die met blinden
ijver streed tegen Oranje, en den kan
sel misbruikte voor een heillooze poli
tiek.
Oldenbarneveldt, de diplomaat, die
wilde heersehen over de Kerk. Hij, de
man van groote gaven, singulier in
alles, zooals bij zijn dood werd ge
tuigd, was vóór alles de man, die de
politiek diende, die de Kerk beschouw
de als een middel om zijn doel te be
reiken, zooals andere organisaties
daartoe worden gebruikt.
Hoe onbaatzuchtig dat doel zelf ook
moge geweest zijn, het middel ge
tuigde, naast weinig doorvoelen van
de heiligheid van het lichaam van
Christus, van 'n niet verstaan van het
Nederlandsche volk.
Opmerkelijk is, dat elk streven van
Calvinistischen stempel zoo spoedig
weerklank vond in de onderste lagen
van ons volk en ook daardoor staande
bleef, daarentegen al, wat met dat
gewone volk geen rekening hield, al
leen met geweld een tijdlang overheer-
schen kon.
Wij vinden dat in Prins Willem van
Oranje, den Vader des Vaderlands.
Daarna in menig Oranjevorst. Wij
vinden dat ook terug in Groen van
Prinsterer, die vooral wilde rekening
houden met het volk achter de kiezers
van zijn dagen.
Ook Dr. Kuyper was vooral de man
der kleine luyden. Daarin had hij ge
peild" de groote kracht, waartoe het
beginsel komen kan, wanneer het de
massa aangrijpt en beantwoordt aan
de innerlijke behoefte door het Cal
vinisme in het eenvoudig gemoed ge
legd.
Een tijdlang moge dat volk zich
bukken onder den druk, er komt een
tijd, dat het zich weer opheft. Dan
wordt vaak op de meest droeve wijze
openbaar de waarheid schoon niet
zoo bedoeld van het woord van Ol
denbarneveldt: ,,Het is beter verheert
al9 verknecht te zijn, gebruickende de
heeren altijd eenige discretie, maar de
knegten geen".
Dit is aan Oldenbarenveldt op droe
ve wijze gebleken.
Oldenbarneveldt, de politieke leider,
die den toon aangaf, die regeerde,
is toch voor een niet gering deel het
werktuig geweest van een groep, die
e enstelsel voorstonden, dat in die da
gen reeds opkwam en later zoo menig
maal de ontwikkeling van ons volks
leven in verkeerde richting heeft ge
leid.
Slechts een der oogmerken van den
Prins van Oranje, de hechte eenheid
van alle der Nederlanden, werd door
hem begrepen. Dat die eenheid alleen
door vrijheid van consciëntie gewaar
borgd kon worden, dat andere oog
merk vatten zij niet.
Deze richting, door Groen bij voor
keur Libertijnsche genoemd, begreep
de ware vrijheid niet.
Hoe hoogst bekwaam Oldenbarne
veldt ook is geweest. Hoe hoogst be
kwaam zijn tijdgenooten: Hugo de
Groot, Cornelis Pietersz. Hooft en
Uijtenbogaert en anderen ook waren,
een recht staatkundig gebruik maak
ten zij van hun kennis niet.
Het zuiverste type van dit Liberti-
nisme, zegt de heer De Wilde in zijn
brochure: „Om de vrijheid", is zeker
wel geweest de genoemde C. P. Hooft
Deze Hooft, wiens grootvader een
Zaandammer schipper was. en wiens
zoon, de vermaarde historieschrijver,
P. C. Hooft, Drost van Muiden is ge
weest, was in Oldenbarneveldt's tijd.
Lid van de Vroedschap, Schepen, en
later een der vier burgemeesters vaii
Amsterdam. Hij had een volkomen
minachting voor het gewone volk.
Toen hij, na het ontzet van Leiden
hoorde, dat enkele burgers door te gul
zig van het verstrekte voedsel te eten
stierven, was zijn oordeel klaar in het
gezegde: „Zoo luttel bedachtzaemheit
vindt men in alles bij den gemeenen
man om zijn eigen nut te weeten: 't
en zij d' Overheit het bezorght en hem
te voren meet".
Geen wonder, dat hiertegen verzet
groeide. Toch zou dit verzet niet op
gelaaid zijn, indien deze heeren de
Kerk met rust gelaten hadden. Maar
hun streven was om de Gereformeer
de leer, die vrijheid wilde, te brengen
onder staatsinvloed. Toen dat niet wil
de gelukken, was een opkomende
dwaling in de Kerken hun welkom
Door deze Remonstrantie uit te lok
ken en te steunen werd, zoo meenden
zij, de Kerk gebracht onder het juk
van den Staat.
Men kent de geschiedenis, de steeds
verder gaande knechting van de Ker
ken, de weigering om de Kerken zelf
in Generale Synode over de leerkwes-
tie te laten beslissen, eindelijk de ver
volging en uitbanning van de Gere
formeerde leer. Toen daarna de Gene
rale Staten weigerden om de militaire
macht, die stQiid onder Prins Maurits,
ter beschikking te stellen, het eigen
machtig door de Staten van Holland
en Utrecht aanstellen van Waardgel-
ders.
Dat alles, in wezen een revolutie,
moest leiden tot het afdanken der
waardgelders en tot de gevangenne
ming van Oldenbarneveldt, Hugo de
Groot en anderen.
Daarin, heeft het volk gejuicht, om
dat het voelde de wegneming van een
druk, waaronder het leefde.
Of het vonnis over Oldenbarne
veldt niet geluid kon hebben, zooals
dat over De Groot luidde, moge een
punt van overweging uitmaken, dat
de straf op de overtreding gerecht
vaardigd was, daarover is men het
den laatsten tijd wel eens.
Toch is er een tijd geweest, waarin
men, onder geschiedenis-voorlichting
van P. C. Hooft en anderen, heeft ge
meend, dat de straf over Oldenbarne
veldt een der zwartste bladzijden uit
onze historie is. Ook al moeten wij
toegeven, dat zij een der meest droe
ve is, ook al, omdat de man, aan
wien ze voltrokken werd, zoo'n ver
dienstelijk Nederlander was, nooit
mogen wij toegeven, dat het streven
van Oldenbarneveldt niet anti-natio
naal, dus revolutionair was, immers
gericht tegen den uitdrukkelijken
geest van ons volk.
Het zegenrijke werk van Groen van
Prinsterer in zijn publicaties uit het
huis-archief van Oranje, waardoor een
ander licht is gaan. schijnen over deze
grondslagen onzer historie, heeft ons
een geheel andere geschiedbeschou
wing gebracht. Juist door Groen's
werk hebben ook anderen op zijn voet
spoor dat uitgebouwd.
Ook de zoo bekende Fruin, erkende
hierin Groen als zijn leidsman.
Het is ook nuttig en noodig, om
thans, nu we staan in een tijdperk van
groote spanning op politiek gebied, en
nu de verleiding om op dwarspaden te
wandelen zoo groot is, deze grondsla
gen te bestudeeren en vast te zetten.
DOMINEE GUNNING 70 JAAR.
De jonge Gunning is Maandag 70
jaar. Dat klinkt, als men niet tot de
Leidenaars van middelbaren of oude
ren leeftijd behoort als een wel wat
zonderlinge verspreking. Maar er
zijn er toch nog genoeg in Leiden en
omgeving, die wel weten, wie daar
mee bedoeld wordt.
In 't begin der negentiger jaren
stond de jonge Gunning als predikant
bij de Ned. Herv. Gem. in onze stad en
al is dat nu haast 40 jaar geleden, 't
beeld van den vurigen spreker, den
jongen, ijverigen herder en leeraar
rijst voor velen nog op als dat van een
jongen man en doet nog spreken
daarom van den jongen Gunning.
Daarnaast, als om die spreekwijze
te rechtvaardigen, zien die velen ook
nog den ouden Gunning, de patriar
chale verschijning, die ze alleen nog
kennen, zooals hij, de professor, fier
en statig, de boeken in de hand hoog
tegen de borst geklemd, door Leiden's
straten ging.
Een heel verschil met zijn zoon,
den jongen Gunning. En toch waren
die twee voor de Leidenaars in vele
opzichten één. Eén voelden ze zich
ook samen, waar de zoon het voet
spoor door den eerbiedwaardigen va
der gewezen, van heeler harte
wenschte te volgen. En gevolgd heeft
tot op dezen dag, dat hij zelf den
leeftijd heeft bereikt, waarop zijn va
der het professoraat moest neerleg
gen.
De jonge Gunning is geen professor,
maar een leermeester en vriend van
duizenden in en buiten de Ned. Herv.
Kerk is hij zeer zeker. Die vrienden
willen van zijn aftreden niet weten en
achten het een zegen, dat ook ver
minderde kracht of gezondheid nog
niet tot aftreding als leeraar zijner
„Phniël-gemeente" verplichten.
Zij zien hem gaarne „in Gods licht"
voortgaande nog jaren lang als hun
leeraar en vriend.
Ze lezen nog lang, naar ze hopen en
bidden, de Pniël-artikelen, die week
op week, nu reeds 36 jaar lang, me
nigmaal de ziel verkwikken van al
len, die met den schrijver zoo heel
gaarne de eenheid van allen zouden
zion, die den Heere Jezus liefhebben
in onverderfelijkheid.
Ze scharen zich r arne oei Dominee
Gunning, 't zij als „Pniël-gemeente-
lid", 't zij nog liever, als ze hem, als
in 1927 te Oegstgeest, weer als vroe
ger als de nog altijd jonge Gunning
in hun midden zien.
Hij moge dan tot een kerkformatie
behoorén, waar velen zijner lezers en
hoorders buiten staan, ze veten, dat
daar als met jeugdige liefde een man.
pleit en bidt voor de eenheid van al
Gods kinderen, die met recht kan zeg
gen een vriend en metgezel te wezen
van allen, die Gods Naam ootmoe
dig vreezen.
Daarom, Dominee, onze hartelijke
felicitatie! God geve U en de uwen,
zooals ge in de opdracht van „In Gods
Licht' aan uw kinderen en kleinkin
deren schreeft, in gemeenschap met
al Gods volk, in stilheid en godzalig
heid uwen weg te gaan, U, met die
allen reeds één wetend in Hem, Die
ons heeft vrijgekocht van de macht
der zonde".
Straks vereent Hij ons te zaèm
(1 Joh. 17:24).
Dragend onzen eigen naam 6,
(Openb. 2:17;.
Dan in 't nieuw Jeruzalem
(Gal. 4 26).
Paren w'eeuwig hart en stem
(Openb. 15 3).
Eén in Hem (Ps. 150 6).
Uit „In Gods Licht" Gunning-
Helders.
STADSNIEUWS.
MAATSCHAPPIJ VOOR TOONKUNST
PRISCA-QUARTET.
Het schrijven van vioolkwartetten
is een onmiskenbare graadmeter, hoe
het staat met de fijnere, innerlijke
muzikaliteit van een componist. Het
uitvoeren er van is niet minder wel
sprekend kenmerk voor het kunste
naarschap der uitvoerenden.
Wanneer de drie namen Haydn,
Schubert en Mozart het programma
sieren, dan weet men van te voren,
dat een fijne bloemlezing uit de
kwartetlitteratuur wordt geboden.
Men weet, dat deze drie meesters 'n
menschelijkerwijs volmaakte techniek
van schrijfwijze bezaten, om hun in
spiratie den vrijen loop te kunnen la
ten, Men weet ook, dat hun muzika
liteit wel geëvenaard, inaar niet over
troffen is. Anderen, b.v. de heros Beet
hoven, schreven anders; uitten zich
anders, met dikwijls dramatische ac
centen, met epischen pathos. Dat is
een kwestie van persoonlijke levens
aanvoeling. Maar in zichzelf volmaak
ter, „formvollendeter" zouden de Duit
schers zeggen, en tevens diep-innig
muzikaler uitten zij zich niet.
En wanneer dan deze muziek wordt
voorgedragen, door vier ras-kunste
naars, ieder op zichzelf virtuoos èn
muzikaal, èn geschoold in technisch-
harmonieus en doorleefd samenspel,
dan geniet men een kunstdemonstra
tie van zeer hooge orde, die voor ons
de zielen op doet bloeien van drie der
geniaalste en sympathiekste figuren
uit de wereld der toonkunst.
Het Pri3ca-kwartet, samengesteld
uit den heer W. Sehulze, eerste viool;
Mevr. M. Schulze-Prisca, tweede vi
ool; en de heeren E. Kraach, alt en M.
Schneider, violoncel, is volkomen bij
machte geweest deze opdracht te vol
voeren.
Kwartetspel stelt aan de uitvoeren
den hooge solistische eischen; de per
soonlijkheid der spelers moet spreken
uit hun spel. En tegelijkertijd eischt
het onderlinge aanpassing en aanvoe
ling van eikaars muzikale intenties.
Het eischt een edel evenwicht van vrij
heid en gebondenheid, harmonie en
klare doorzichtigheid.
Wij hebben gehoord, hoe de eerste
violist een meester is in het fluweelig-
omfloerst aanzetten der tonen en hoe
er dan plotseling uit zijn magistrale
streek een verrukkelijke glans opleeft
hoe rijk genuanceerd zijn spel is in
jubellyriek en droomverinniging.
'Wij hebben gehoord, hoé de tweede
violiste minder uiterlijk bravour in
haar toongeving legde, maar groote
liefde en toewijding, een wonderlijke
stilte van overgave.
De alt trof door zijn innerlijke warm
te van timbre, de cellist door het heel
donkere soms, de diepe bronsgloed
van zijn streek.
En het samenspel was een doorleef
de harmonie, een openbaring.
Want dit kwartet was te Leiden tot
dusverre onbekend en de Maatschap
pij van Toonkunst verdient wel een
eeresaluut, dat zij ons in de gelegen
heid stelde er kennis mee te maken.
Onze hoofdindruk is, dat dit ensem
ble er geheel voor berekend is, wer
ken van lyrischen aard uit te voeren.
De techniek voor meer dramatische,
zooals eenige kwartetten van Beet
hoven en het aangrijpende „Der Toil
und das Müdchen" van Schubert bezit
het zeer zek,er, maar het muzikaal ac
cent dunkt ons voorloopig nog ly
risch, maar dan ook alzijdig lyrisch.
Begonnen werd met het D-durkwar-
tet van Haydn, bekend als Lerchen-
kwartet. Als een veelstemmig leeuwe
rikslied is inderdaad deze compositie
in haar vrij uitjubelend melos, in haar
ongedwongen en vanzelfsprekende
lentevreugde. Een lustig Allegro vol
glinsteringen en lichtreflexen. Dan
het Adagio, waarin de gewijde zang
van Haydns nobele contrapuntiek
voortreffelijk vertolkt wordt; een
vochtig oog, verhelderd floor een tin
teling van een lach.
Hoe zeldzaam mooi waren hierin de
wegluwende decrescendo's, verinnigd
tot zacht gonzende harmonieën, waar
uit dan weer de bewogenheid opbloei
de.
Dan volgt een heerlijk Menuet en
eindelijk het Allegro assai als een
weelde van fijn-verdroornde rhythmen
Hoe gemakkelijk kan zoo iets te
materieel worden gespeeld, als de
techniek niet uiterst verzorgd is, en
de muzikale gedachte niet innig door
leefd!
Schuberts A-mol-kwartet was num
mer twee.
Schubert componeerde dit werk in
1824 tijdens een zomerverblijf te Zélez
in Hongarije. Het is een werk van po-
ezie en droom. Men hoort een kwint
van alt en cello. De kwint is op zich
zelf altijd leeg. Maar de tweede viool
werpt er onmiddellijk rhythmische fi
guren tusschen en boven alles zweeft
weldra het thema van de eerste viool.
Van A-mol wendt Schubert zich
naar A-dur, kenmerkend voor Schu
bert. Even uit de diepte een donkere
stemming, werkt zich naar boven,
maar wordt weldra weer overheerscht
door zonniger stemming.
Het mooie thema van het Andante
had Schuberts bijzondere voorliefde;
men vindt het terug in de Rosamunde
muziek en later in de derde Impromp
tu.
Wonderlijk mooi werd het vertolkt;
een wuiven, een zacht aanwaaien en
weer verluwen van zilveren klank
guirlandes, een fijne gratie van samen
spel in eenheid van kunstzinnig be
grip.
In het Menuet meenden we Hongaar
sche invloeden te bespeuren. De melo
dische figuur, herhaaldelijk door de
cello, door de andere instrumenten
overgenomen en dan weer opgelost,
deed ons in haar rhythmische struc
tuur steeds denken aan de Hongaar-
sche volksmuziek.
Vol humor en geest is de slotsatz,
het Allegro moderato. Het eigenaardig
geheimzinnige van het Menuet heeft
hier plaats gemaakt voor lichte, door
zichtige rhythmen en jubelende melo
dieën.
En na de pauze werd gegeven het
G-dur-kwartet van Mozart.
We zouden over dit betooverende
werk een kolom kunnen vullen. Het
Allegro is een tonengewemel als van
gouden stofjes, die dansen in defi
zonneschijn. Het opbloeien van melo
dieën in flikkerende glansen en het
het weer verinnigen tot geruisch, het
plots weer opleven in wondere weelde
van brillant klankschoon en het weer
versterven met aan het einde die fijne
versieringsmotiefjes.
Een klaar en zonnig Menuet; een
Andante als 'n zacht-orgelende zang
hymne, zich uitdeinend tot breed-gol-
vende melodieën-strengeling, waaruit
men de statie van Mozarts koninklij
ke ziel herkent, die zich dan weer over
geeft aan stille gepeinzen.
En eindelijk een Allegro van rag
fijne rhythmen, melodieën opgelost in
fijn cantille-werk
En dit alles werd allervoortreffe
lijkst gespeeld....
De goed bezette Gehoorzaal was
zeer dankbaar gestemd.
PROF. A. H. DE HARTOG OVER
„UITVERKIEZING".
Gisteravond werd in de Oosterkerk
de tweede Winterlezing hier ter stede
gehouden door Prof. Dr. A. H. de Har-
tog van Amsterdam over: „Uitverkie
zing".
Na het zingen van Psalm 89 vs. 1
en gebed, begon spr. met op te mer
ken, dat het stuk der uitverkiezing
wel genoemd is het hart der kerk. Het
is een stuk levenswaarheid, maar de
uiterlijke en verstandelijke redeneer
zucht heeft er een grafzerk van ge
maakt. Men moet met dit stuk wor
stelen om het zich toe te eigenen en
het niet beschouwen als een vroom,
Christelijk noodlot.
Praedestinatie (voorbeschikking) is
te onderscheiden van electie (uitver
kiezing). Het eerste betreft het al-ge
beuren, het tweede de verhouding van
den enkeling tot den Eeuwige.
Voorbeschikking is niet slechts, wat
de verstandelijke menschen er van ge
maakt hebben, vooruitbepaling; zoo
blijven we op de lange lijn van den
tijd: het voor, het n u en het n a.
Een dergelijke noodlotsleer van: „er
is toch niets aan te doen" brengt de
menschen in zenuwinrichtingen en
krankzinnigengestichten. Doch de
Belangrijkste nieuws in dit Hummer.
Binnenland.
Het oud-Tweede Kamerlid Mr. J.
Ankerman is overleden.
Soireé ten Hove.
Baitenland-
De wrijving in het Centrum.
De Fransch-Belgische onderhande
lingen inzake het economisch verdrag
zijn vastgeloopen.
Dnitschland heeft geweigerd deel te
nemen aan de Jaarbeurs te Milaan.
Terug naar een eigen Beisrsch
leger?
Nfeuw gevaar voor overstrooming
van de Theems.
zaak is dieper, het is er rnee als wan
neer iemand een cirkel trekt en van
uit het middelpunt in den omtrek het
voor, nu en na uitzet. Zoo gezien is
Gods voor beschikking Zijn i n be
schikking: Zijn voorzienigheid Zijn
d o o r zienigheid: Hij organiseert van
uit de eeuwigheid het verleden, het
heden en de toekomst.
Zooals het woord „voorbeschikking"
te uiterlijk, te arm is, om Gods al-or
ganisatie aan te duiden, zoo is ook het
woord „uitverkiezing" te uiterlijk. Als
of God er hier en daar 'n stuk of wat
„uitpikt" en de rest laat liggen.
Spr. is van de Vrije Universiteit
weggegaan, omdat hij het stuk van de
uitverkiezing verstandelijk niet grij
pen kon, nu heeft hij het terug gekre
gen, maar in redelijken zin.
De verstandelijke, uiterlijke mensch
ziet tegenstrijdigheden in den Bijbel,
doch spr. ziet in die tegenstrijdighe
den het bewijs voor de waarachtig
heid van den Bijbel, immers Hegel
heeft gezegd: de tegenstrijdigheid be
weegt de wereld. Met die tegenstrijdig
heden bedoelt spr. niet. of er wel eens
een naam scheef of een getal verkeerd
staat wat doet dat er toe? doch in
dezen zin, dat er op de eene plaats
staat: God te zien is sterven en op de
andere plaats: God te zien is leven;
in den eenen tekst: God verhardde
Farao's hart, in den anderen tekst:
Farao verhardde zijn hart.
Nadat gezongen was Ps. 25 vs. 7,
vroeg spr.: Wat leert ons de werke
lijkheid?
Uitkiezen heeft b.v. betrekking op
koopwaar; er gaat aan vooraf redelijk
overleg, waarom men het eene kiest
en het andere niet. Doch dan ligt de
reden der verkiezing in een verdien
ste of eigenschap onzerzijds, of zij
is willekeur.
Spr. zou het woord „uitkiezen" dan
ook willen verdiepen tot „inschijnen".
De zon maakt een levend wezen ge
zonder, een dood lichaam nog walge
lijker. Zoo ook kan dezelfde liefde het
eene hart verteederen, het andere
als er geen aansluiting is verhar
den en de afgewezen minnaar krijgt
hoe langer hoe minder kans. Me.t de
moederliefde is het evenzoo: zij' ver
hardt het eene kind, dat niet goed wil
en verteedert het andere. Ook bij Ju
das en Christus zien we deze geheim-
nisvolle wet, dat Christus' liefde hem
verhardt en naar zijn eigene plaats
drijft, terwijl zij Petrus' hart vertee
dert.
Nu kan men met het verstand en
zijn verlegenheden zooals Leiden's
redemeester, Bolland, het genoemd
heeft dit verder uiterlijk willen uit-
redeneeren en vragen: waarom zegt
Petrus ja en Judas neen op Christus'
liefde? Doch met de redelijk-zedelijke
natuur des menschen is z'n vrijheid
gegeven; anders had God den mensch
als een stok en een blok moeten ma
ken.
God heeft geen lust in den dood des
zondaars, Hij wil zijn verdoemenis
niet. En dit is het grondstuk der ver
kiezing: God schijnt in als de zon, als
de liefde, als het moederhart, als Je
zus' genade voor Judas, en deze in-
schijning Gods verhardt den mensch,
die haar niet wil, en wie zich daar
door laat vangen, verteedert zij.
Zoo moet men ook Romeinen 9 be
grijpen: Jacob was door God verko
ren, doch heeft het verzondigd, want
Israël heeft Christus gekruisigd, doch
Ezau was verworpen, maar wordt
door God gezocht. Dan is er geen spra
ke van verdienste of dadelijkheid,
maar alleen van lijdelijkheid: wij stel
len ons hart open voor de inschijning
van Gods eeuwig Koninkrijk.
De goed bezochte lezing werd beslo
ten met het zingen van Psalm 72 vs.
11 en gebed.
HERDENKING Prof. Mr. J. TH. BUYS
Men verzoekt ons mede te deelen,
dat voor de plechtige herdenking van
Prof. Mr. Th. Buys van diens lOOsteu