CHRISTELIJK DAGBLAD voor LEIDEN cn OMSTREKEN
8*<* JAARGANG
ZATERDAG 7 JANUARI 1928
NUMMER 2229
ABONNEMENTSPRIJS
In Leiden en buiten Leiden
weer egenten gevestigd zijn
Per kwartaali 2.50
Per week 1 0.19
Franco per post per kwartaal 1 2.90
Bureau: Hooigracht 35 Leiden Telefoonnummer 2778
Postbox 20 Postgiro 58936 JKpgMJvl! Aangesloten op het Streeknet Lisse
ADVERTENTIE-PRIJS
Gewone Adrertentiên per regel 221/» cent
Ingezonden Mededeelingen dobbel tariei
Bij contrect belangrijke redactie
Kleine Adrertentiên bij vooruitbetaling -
van ten hoogste 30 woorden, worden da
gelijks geplaatst ad. 40 cents
Dit nummer bestaat uit TWEE Bladen.
EERSTE BLAD.
ARM OF RIJK.
Men heeft in den laatsten tijd wel
eens de vraag gedaan, of de Gerefor
meerden in Nederland heden ten dage
arm zijn of rijk. Ik bedoef niet de Ge
reformeerden van een bepaalden ker-
kelijken kring, maar dit woord geno
men in universeelen zin; dus onge
acht hun kerkelijke richting. De Hol-
landsche Calvinisten van den huidi-
gen dag zijn die geestelijk arm öf rijk?
Nu zijn de begrippen rijk en arm al
tijd relatief, d.w.z. alleen door verge
lijking juist te bepalen. Evenals jong
en oud, koud en warm.
Wij klaagden b.v. de vorige week
over de vinnige koude, maar een Es
kimo zou bij zoo'n temperatuur mis
schien bezwijmen van de warmte.
Nemen wij als maatstaf de tijden
vóór Noaeh, toen een menschenleeftijd
een kleine duizend jaar bereikte, dan
zijn de tegenwoordige oudjes in een
besjeshuis nog piepjong en komen pas
kijken. In die dagen, zoo hoorde ik
eens een predikant zeggen maar
niet op den kansel zou het geen
zeldzaamheid geweest zijn, als een
dominé in één en dezelfde gemeente
400 jaar „stond" en tal van jubilea zou
hebben „gevierd".
Zoo moet men ook, om te weten, of
de Gereformeerden thans arm of rijk
zijn vergelijken: wat ze vroeger waren
en wat ze nu zijn.
Blikken we terug op den toestand
vóór ruim vijftig jaar, en stellen we
daar tegenover de positie der Geref.
van nu, dan kan de conclusie toch
niet moeilijk zijn.
Toen nog gebukt onder den jibera-
len onderwijsdwang. Toen moest de
schoolwet-Kappeyne, die „Scherpe Re
solutie" nog komen over onze vaderen
met dat snoode Farao's woord: „Zoo
gaat'nu heen, arbeidt; doch stroo zal
u niet gegeven worden: evenwel zu't
gij het getal der tickelsteenen leve
ren".
En nu?
De Heere heeft gehoord het gekerm
der kinderen Israëls. die door de E-
gyptenaars in dienstbaarheid gehou
den werden, en heeft hen door een
machtige hand verlost, uit het dienst
huis uitgeleid.
Die ommekeer valt grootendeels
saam met die nóg-bezielende geloofs
daad van een vorig geslacht: de stich
ting van een eigen Universiteit, die
straks vijftig jaar en zoo het Gode
behaagt, verrijkt met een vierde fa
culteit zal bloeien.
Daarmee hebben onze vaderen voor
de hun heilige beginselen stelling ge
nomen, ook op het erf der wetenschap.
En aan die Universiteit hebben
om van de levenden niet te spreken
gedoceerd: een Kuyper, een Bavinck,
een Rutgers, een YVoltjer. Allen kloe
ke helden, hoofden des heirs, die haar
eere tot buiten onze grenzen uitge
dragen hebben. Hoogleeraren niet
slechts door menschelijke aanwijl'ng,
maar in vollen zin „bij de gratie
Gods".
En zij hebben ons niet onverzorgd
achtergelaten, niet in verlegenheid la
ten staan, tenzij dan door de groote
rijkdom hunner geestelijke nalaten
schap.
Wij kénnen zelfs nog niet eens die
geestelijke schatten door hen ons na
gelaten! Zóó rijk zijn we!
Voor ruim een halve eeuw terug,
wat waren we toen een schamel hoops
ke, machteloos, zonder wapenen en
zonder gevechtswaarde! „Er werd
geen smid gevonden in het gansche
land van Israël; want de Filistijnen
hadden gezegd: „Opdat de Hebreeën
geen zwaard noch spies maken".
En nu?
Een schare van mannen, gekweekt
aan die Geref. Hoogeschool. uitzwer
mend over ons Holland, naar Indië,
Zuid-Afrika. Amerika: de Calvinisti
sche beginselen beoefenend in de prac
tijk of bepleitend op kansel en ka
theder.
Onze „Nieuwe Leidsehe Courant"
herinnerde ons er de laatste dagen
nog aan, hoe de professoren Biester-
veld en Bavinck in hun „Bede en Re
de" er op wijzen, dat het neutrale on
derwijs niet het minst het hooger
onderwijs ons bij honderdtallen on
ze zonen heeft ontroofd; gansche fami
liën en geslachten; en dat als eenig
bolwerk daartegen kan opgeworpen:
een Geref. Hoogeschool.
Onwillekeurig denkt men bij het le
zen daarvan, aan dat roerend vers van
Dr. Bronsveld, die in zijn betere dagen
in een „Moederklacht" over een zoon.
die door de zoogenaamde wetenschap
pelljke critïek, door dat eeuwig twij
felen en vragen ontzonken was aan
het Christelijk geloof, aldus een moe
der deed klagen.
Zij hebben hem mij van het harte ge
scheurd
Met al hun twijfelen en vragen.
Mijn jongen, dien ik 't eerst zoo lief
heb gehad
En onder het hart heb gedragen.
Hoe diep bedroevend, hoe verderfe
lijk. dat neutrale onderwijs, zelfs ook
in de theologische faculteit, op de
jonge menschen werkt, blijkt niet on
duidelijk uit wat ik vermeld vond
door een Amsterdamseh student in
het jaar 1895. Hij studeerde aan de
neutrale overheids-hoogeschool daar
ter stede in de theologie en jammerde
in een studenten-weekblad over het
onderwijs, dat den toekomstigen pre
dikanten „steenen voor brood" gaf.
Wat hij schreef is ook thans nog
vooral voor onze jongeren leerzaam
en teekenend.
Hij doet het o.a. in de volgende be
woordingen:
„Ik wil schrijven over de opleiding
van aanstaande predikanten aan de
hoogescholen in Nederland. Ik wil
schrijven over de opleiding van die
jonge mannen, die. ach! als de door
snede der menschcnkinderen een mid-
delmatigen schat van eigen talenten
hebben, maar die toch later aan zoo-
velen het ware hemelsche voedsel
zullen moeten uitreiken; wier bron
van geestelijk leven niet overvloediger
vloeit, en die toch van zoovelen den
dorst zullen moeten lesschen, den
dorst naar de hemelsche fonteinen.
Dacht men, dat hun opleiders aan
dat gebrek op bedachtzame wijze te
gemoet kwamen, door met liefdevolle
toewijding bij hen aan te vullen, wat
hun ontbreekt; door hen uit eigen
harteschat en uit den schat, dien de
vaderen vergaderden, rijk toe te rus
ten met gegevens, die hun in hun heer
lijke betrekking zoo van nut zullen
zijn? Dacht men, dat zij bekend zou
den worden gemaakt met sierlijk ge
schreven en vrome geschriften, met
scherpdenkende geesten, die in on
wrikbare leerstelsels dè hemelsche
Waarheid hebben gefixeerd en klaar
voor oogen gesteld, opdat onze jonge,
zwakke theoloogjes eenmaal vast zul
len staan in den strijd met de onge-
loovige machten dezer duistere eeuw
helft?
O naïveteit, o heilige onnoozelheid!
Zoo ver als het Oost is van het Wes
ten, zoo verre zijt gij van de ware,toe
dracht, als gij het bovenstaande ver
moedt, o lezer. Maar ik zal u de ware
toedracht verklaren.
Ziet, lezer, ik wil altijd mijn best
doen, om een stil, nederig, lankmoe
dig mensch te zijn, maar als ik zie,
dat bij het behandelen van de gods
dienstige litteratuur van het Oude en
Nieuwe Testament God wordt gere
geerd, doodleuk wordt genegeerd; dat
bij de behandeling van de 'vijsgeerige
of wetenschappelijke of historische,
of weet ik wat voor ethiek of moraal
God wordt genegeerd, Die toch Degene
is, die u, o mensch, heeft geleerd, wat
kwaad is en wat goed; dat bij de -
handeling der kerkgeschiedenis God
wort genegeerd, Hij, Die de harten der
koningen leidt als waterbeken en Die
den loop der gebeurtenissen bestuurt
als een ruiter zijn ros ziet, als ik
dat alles zie, dan kookt het in mij, dan
springen de tranen van verontwaardi
ging mij in de oogen, en ik getuig bij
God, dat ik mij dezes toorns niet
schaam, maar dat het een edele
toorn is, die mij beroert, en een edele
drift om Gods Naam te handhaven op
aarde en een edele, gloeiende, souve-
reine haat, waarmee ik al dit aardsche
geschipper, geflodder en geklodder
haat. Doch Gode zij de eer, Die dezen
toorn in mij verwekt heeft. Ik ben een
werktuig, en niets door mij zeiven.
Doch door mijn zwakheid moet de
kracht des Allerhoogsten volbracht
worden".
Daarna heeft bedoelde student het
over de dorre wijze, waarop het He-
breeuwsch behandeld wordt en over
de afbrekende exegese (uitlegkunde).
Daarvan zegt hij dit:
„Werd den studenten nog maar
geestdrift ingeboezemd voor al het
schoone, dat in die Hebreeuwsche ge
schriften stond! Maar o wee, het is
verre van daar! De vraag, die. sedert
een paar jaren in het verslag der the
ologische faculteit in onzen almanak
gedaan wordt, de vraag of Prof. Mat-
thes wat minder profaan in zijn uit
drukkingen wil zijn, is mijn getuige.
En voor het overige, mijn lezers, is
daar bij dit vak en bij het behandelen
van het Nieuwe Testament nog een
allerhardste en miserabelste steen, n.l.
de exegese.
Wat exegese is? O leek. verbeeld u,
dat gij de Camera Obscura gaat ge
nieten, maar dat iemand u voortdu
rend verveelt met een etymologische
uitlegging van ieder woord uit deze
kostelijke verhalen, dat hij u b.v. las
tig valt met een uitlegging van den
naam des schrijvers: Nicolaas Beets.
B.v. als volgt:
Nicolaas komt van nikao is over
winnen en laos is volk. Dit nico komt
ook voor in Nicopolis, Berenice; men
vermoedt, dat ook de naam van de
Fransche badplaats Nice van denzefi-
den stam komt, en de jongste geleer
den hebben uitgemaakt, dat ook het
Hollandsche werkwoord niezen daar
van stamt; niezen komt dan van non
nicando, d.w.z., dat men ziin verkouci
heid nog niet is te boven gekomen. Ni
colaas is verder de naam van een be
kenden heilige en is in het plat-Hol-
landsch; Klaas, hetwelk voorkomt in
het trias: Jan, Piet en Klaas.
Wat Beets betreft, dit is de naam
van een'plaats in Nederland, vanwaar
des schrijvers familie wellicht stamt;
Harnack meent echter, hoewel ten on
rechte, dat die familie is genoemd
naar een voorvader, die veel van vis-
schen hield en die telkens in zijn
slaap in extase: „Beet!" riep, maar
daarop terstond „sss "deed volgen,
(om de omstanders te vermanen stil te
zijn, daar de visch anders bang zou
worden).
Verbeeldt u, dat gij hiermede zoo
veel tijd verspeelt, dat gij den gehee-
len sehoonen inhoud van de Camera
vergeet, omdat men u ophoudt met de
kwestie, of er weel ooit een Nicolaas
Beets heeft bestaan! zoudt gij niet
tureluurseh worden?
En als gij een jaar wordt bezig ge
houden met begrafenissen etc. van Chl
neezen (almanak-verslag) en met eeni
ge dozijnen Germaansche en niet-Ger-
maansche godinnen (als de godinnen
er bij komen wordt het som9 interes
sant) zoudt ge dan niet tureluurseh
worden?
Tureluurseh? Ge zoudt tureluurseh
worden? O, ik hoop voor u, dat ge
meer zoudt doen, dat ge in een goddc-
lijken toorn zoudt ontgloeien en daar
aan lucht gevep in een goddelijk sar
casme!
De theologen^ worden gevoed met
steenen inplaats van met brood.
Wat moeten wij gelooven? Maak
ons de eenige waarheid helder. Waar
om zijn wij Christenen? Waarom Pro
testant, waarom Luthersch, of Gere
formeerd of Doopsgezind? Waarom
zweren wij of zweren wij niet? Wie
zijn wij? Vanwaar komen wij? Waar
gaan wij heen? Dit zijn vragen, die
een antwoord waard zijn. Maar het
antwoord laat zich vergeefs wachten,
tenzij men de uiterst diepzinnige
kwestie, of het Evangelie van Marcus
in 92 of 93 n. Chr. of misschien nooit
geschreven is. een antwoord noeme.
O. hoe. hongerig zitten de voedster-
lingetjes van Minerva bij deze groote,
koude, harde steengroeve.
En hun binnenste wordt niet ver
warmd en hun neuzen zijn blauwkoud
De armen
Zou men, als men dezen zielskreet
hoort, ver van de waarheid zijn, indien
men beweerde; dat, wat er nog voor
theologie was aan die faculteit
niet zichtbaar was en wat er nog aan
zichtbaar was, geen theologie fvas?
En dat van de Koningin der Weten
schappen! De Heilige Godgeleerdheid!
Met de andere faculteiten staat het
nog treuriger, ellendiger dan ellendig
Met alles wordt er gerekend, behalve
met den Almachtige. Schepper des
hemels en der aarde, uit Wien, door
Wien en tot Wien alle dingen zijn.
Zij wij. Calvinisten, met onze Geref.
Universiteit dan niet rijk?
Moge daarom het hart uwe gave
heiligen. En zoo ge nog niet gaaft of
uw gave vermeerderen kunt, onze
„Nieuwe Leidsehe Courant" zal ze
gaarne ontvangen.
Zij er voor de eenige Hoogeschool
hier te lande, die op Gods Woord ge
grond staat, bij allen, die buigen voor
dat Woord, liefde en trouw en instem
ming met de schoone bede, waarmee
wijlen Dr. Kuyper zijn rede. „Souve-
reiniteit in eigen kring" ter inwijding
van de Vrije Universiteit op 20 Oct.
1880 eindigde, toen aldus ..de stille uit
gang van zijn woord in lofverheffing
voor den Almachtige overging:
„Om U te danken, o. onze Vader,
Die in de hemelen zijt, Sprinkader
van alle waarheid. Fontein aller waar
achtige kennisse en aller wijsheid
Bron! Van U afzwervend, vindt Uw
schepsel niets dan donkerheid, niet
dan gebondenheid der ziele. Maar na
bij U. ons badend in Uw leven; dan
ontstroomt ons het licht; doortintelt
kracht ons de aderen; en. ontplooit
zich in zalige verrukking de vrijheid
des geloofs. Aanbiddelijke, eeuwige
Majesteit, zie dan in gunste ook op
deze Stichting neder. Zij uit U haar
goud, haar kracht, al haar wijsheid.
Zwere ze nooit bij een minder, nooit
bij een ander, dan Uw heilig Woord.
En Gij. die ons de nieren proeft, o
rechter ook van onze natie, en Oordee
laar ook van de scholen der Weten
schap. breek Zelf de muren dezer
Stichting af, en delg ze uit van voor
Uw aangezicht, indien ze ooit iets an
ders bedoelen, ooit iets anders willen
zou, dan te roemen in die souvereine,
die vrijmachtige genade, die er is in
het kruis van den Zoon Uwer teeder-
ste liefde!
Heere, Heere God! laat in Uw Naam
alléén, in Uw Naam al onze hulpe
staan! Amen".
X.
STADSNIEUWS.
WEEK DER GEBEDEN.
Gisteravond was het onderwerp der
gebedsure in de Oosterkerk: „Huis
gezin, opvoeding, onderwijs".
'Eerste spreker was Ds. S. R. Her-
manides, Ned. Herv. predikant te Val
kenburg, die liet zingen Ps. 123 vs. 1,
las 1 Joh. 2 vs. 117, daarna voorging
in gebed en liet zingen Gez. 207 vs. 1
en 2.
Spr. ging bij zijn rede uit van 2 Kon.
6 vs. 17 (de geschiedenis van Elisa
en de geleende bijl); Spr.'s onderwerp
was: Leengoed.
Wij nebben er bij de opvoeding on
zer kinderen rekening mee te houden,
dat zij leengoed zijn: wij zullen er on
zen God rekenschap van hebben af te
leggen
Spr. wees er op. dat er tal van fac
toren werken in de opvoeding onzer
kinderen; zooals de school de cate
chisatie, de knapen-, jongelings-, meis
jes- en jongedochtersvereeniging.
Daarnaast is er de opvoeding in het
ouderlijk huis. waarbij spr. ook den
nadruk legde op de lectuur van onze
kinderen en de noodzakelijkheid be
toogde van een Christelijk dagblad in
huis. Spreken wij wel eens met onze
kinderen over de geestelijke dingen?
vroeg spr. Laat niet elk der opvoeders
de opvoeding aan de anderen overla
ten en b.v. de ouders denken: de on
derwijzers doen het wel, want dan zou
het wel eens kunnen gaan als dien
aanzienlijken, doch armen Chinees,
die aan zijn stand verplicht was een
feestmaaltijd aan te richten en de
door hem uitgenoodigde gasten vroeg
elk een flesch wijn mee te brengen.
Zij stortten dit uit in een mengwat.
doch toen de wijn opgediend werd,
bleek er niets dan water te zijn; ieder
had water meegebracht in de gedach
te, dat de anderen wel wijn zouden
meebrengen.
Dwaze Chineezen! Doch hoeveel
dwaze Christenen zijn er ook niet! Dat
daarom ieder zijn plicht in dezen des,
bedenkende, dat zijn kinderen leen
goed zijn die hij van God heeft en die
hij tot Hem heeft terug te brengen.
Nadat gezongen was Gezang 68 vs.
4 en 5. was het woord aan Ds. J. van
Herksen, Geref. pred. te Hillegom.
Spr. ging uit van 1 Sam. 2 vs. 22
26 (de zonen van Eli).
Het is een der schoonste en rijkste
gedachten der Heilige Schrift, dat God
Zich verheerlijken wil in de lijn der
geslachten. Dit legt ons als ouders en
opvoeders de verplichting op. onze
kinderen als leengoed van God te be
schouwen en tot Hem terug te bren
gen. We hebben daarbij te bedenken,
dat er in de wereld, vooral tegenwoor
dig zooveel is, dat hen van God wil af
trekken.
Eli had te lang gewacht, om zijn
zonen te bestraffen; pas toen iedereen
er schande van sprak, zeide hij tot
hen, dat er geen goed gerucht van hen
ging. Als Christenouders hebben wij
den plicht vanaf de vroegste jeugd
onze kinderen te wijzen op hun God
en Vader.
Eli's tweede fout was. dat er geen
kracht van zijn vermanend woord uit
ging. Wij hebben onze kinderen op te
voeden in de Christelijke tucht en
daarbij moeten we niet sieents in on
ze woorden, doch vooral in ons leven
toonen, dat we Christenen zijn. Het
kinderoog ziet scherp, en niets stuit
hen meer tegen de borst, dan vrome
onwaarachtigheid. Echte vroomheid
legt beslag op de jeugdige levens.
Het is een moeilijke taak. onze kin
deren zoo óp te voeden, doch laat ons
dan niet alleen actieve, doch ook bid
dende opvoeders zijn.
Spr. ging ten slotte voor in een vu
rig gebed om wijsheid voor alle ouders
en opvoeders.
Hedenavond is het onderwerp:
„Inwendige Zending, Zending onder
Israël".
Dankzegging: voor den steeds zich
uitbreidenden arbeid op het gebied
der Inwendige Zending;
voor trouw en toewijding, die ge
zien worden onder diakonen en diako-
nessen en anderen, die hun leven wil-
stellen ten dienste van hen, die op li
chamelijk of geestelijk gebied bijzon
dere zorg behoeven;
voor de samenwerking tusschen de
verschillende organisaties.
Belijdenis: van onze neiging om «le
plichten in eigen omgeving achter te
stellen bij die. welke verder af liggen;
van de verzoeking, om aan anderen
over te laten de vervulling van een
Belangrijkste nieuws in dit Nummer.
Binnenland.
Verschillende ongevallen tengevol
ge van den storm van gisteren.
Buitenland.
Het antwoord van Briand aan Kel
logg.
Het onderzoek naar de oorzaak van
de ontploifingsramp te Berlijn.
Argentinië en de Volkenbond.
Hevige storm in Engeland.
taak, die ons niet dadelijk pakt en
ons te laten meevoeren op nieuwe pa
den, die belangwekkender schijnen.
van onze kleingeloovige houding
met betrekking tot enkele onderdee-
len der Inwendige Zending; bijzonder
wat betreft de mogelijkheid van een
geestelijke opwekking en de terug
keer der Joden tot den God des Nieu
wen Verbonds.
Gebed, om een hart, ruim genoeg,
om in al de behoeften van liet gehee-
le gebied der zending in te komen;
dat God er ons toe moge leiden, om
het ernstig te nemen met de op«Iracht
van onzen Heere Jezus Christus: „Gij
zult Mijne getuigen zijn, zoo te Jeru
zalem als in geheel Judea en Samaria
en tot aan het uiterste der aarde";
dat Hij ons moge geven voldoende
geloof en liefde, om de moeilijkste
taak met blijdschap te aanvaarden en
ons geheel daaraim te geven.
Als sprekers zullen optreden Ds. M.
J. Punselie en Ds W H Gispen van
Hazerswoude
MAATSCHAPPIJ DER
NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE.
Gisteravond heeft mr. Jaap Kunst te
Leiden een voordracht gehouden onder de
auspiciën van „Letterkunde" over oude en
nieuwe Indonesische muziek.
Spr. wees er in de eerste plaats op, hoe
de werkelijke, oprechte belangstelling
voor de Indonesische cultuur en de waar
deering van haar uitingen, met name wa-
yang, dans, litteratuur, houtsnij-, smeed-,
batik en weefkunst, voor zoover het Ne
derland betreft, eigenlijk pas van de laat
ste 30 of 40 jaren dateert, maar dat de be
langstelling voor de muziek nog weer jon
ger is. En het is, volgens spr., geen won
der, dat men tot haar het laatst den weg
vond. Immers zij is de meest onstoffelijke
van alle kunsten, zij is de innigste en de
meest eigen uiting van 'een volk en daar
door is er voor iemand van een ander
ras en een andere cultuur zeer moeilijk
in door te dringen. Spr. trekt dan een ver
gelijking tusschen de Maleische muziek
en die van Europa en bepaalt het stand
punt, dat een Westerling gewoonlijk in
neemt en dat, hetwelk hij behoorde in te
nemen tegenover die hem aanvankelijk
zoo vreemde Oostersche muziekwereld.
'Het is niet voldoende, zijn waardeering
te toonen voor een vreemde toonkunst,
door er in vage termen over te aestheti-
seeren; zij wil grondig bestudeerd zijn en
verdient dat ten volle, niet alleen ter wil
le van haar schoonheid, maar ook wegens
haar ethnologische, cultuurhistorische en
musicologische belangrijkheid.
In aansluiting hierbij raakte spr. enke
le veelomvattende algemeene onderwerpen
aan, als tonaliteit, melodiek, harmoniek,
rhythmiek en toonstelsels, zonder daar
uiteraard diep op in te kunnen gaan.
Daarna vertelde hij zijn auditorium een
en ander over den Vorstenlandschen ga
melan: diens samenstelling werd bespro
ken en de functie van de verschillende
instrumenten in het ensemble nagegaan.
Vervolgens vonden een paar bijzondere
orkestsoorten, de verschillende composi-
tievormen en enkele notatiesystemen een
korte behandeling.
Na Midden-Java de Oostelijke residen
ties, de Soendalanden en iets van Bali.
Telkens leidde eén schoone landschapsfoto
het te behandelen gebied in en af en toe
werd bij het geprojecteerde orkest een des
betreffend phonogram ten gehoore ge
bracht.
De Soendasche muziek blijkt zich, ver
geleken bij de hoog-ontwikkelde Vorsten-
landsche toonkunst, nog in een veelszins
primitief stadium te bevinden: de ensem
bles zijn klein en bamboe-instrumenten
overheerschen er nog. Maar juist daarom,
meende spr., was de West-Javaanscbe
muziek een nadere kennismaking over
waard. De ten gehoore gebrachte compo
sities schenen ons minder gest'yleerd, dan
de, aan het slot van de voordracht ten
beste gegeven Vorstenlandsche gendings,
en daardoor voor ons Europearfen beter
aan te voelen.
De Balische toonkunst daarover werd
bij gebrek aan tijd, nier veel verteld, maar
des te meer getoond! Buitengemeen fraai
versierde gamelaninstrumenten, omvang
rijke orkesten, een enkele paradijsachtige
landschapsfoto, vermochten een sterken
indruk te ge\en van het nog ongerepte
natuur- en cultuurschoon van dit, tot
voor kort nog weinig door vreemde in-