NIEUWE LEIDSCHE COURANT
Gistermiddag werd te Dordrecht aan de Dokhaven de nieuwe hemrug ge
plaatst. Deze brug is een gedeelte van den weg Amsterdam-Antwerp en en
werd gebouwd door de firma Kloos te K'nderdijk, het werk staat onder toe
zicht van de Ned. Spoorwegen.
van
ZATERDAG 13 AUG. 1927
VLEESCH EN GEEST.
Want het vleesch begeert te
gen den Geest, en de Geest be
geert tegen het vleesch; en d"z:-
staan tegen elkander, alzoo dat
(opdat) gij niet doet hetgeen gij
wildet.
Gal. 5:17.
Het leven van wie uit God geboren
is, staat in het teeken van strijd.
Want wie uit God geboren is, ont
ving den Heiligen Geest.
En de Heilige Geest is geen werke
loos bewoner van ons hart.
Hij blijft ook in dat hart wat hij is:
Heilige Geest.
Hij sluit geen vrede met de zonde.
Hii stelt er zich in heilig begeeren,
in werkzaam verlangen, tegen alle on
gerechtigheid'.
Hii stelt er Zich tegen in ons eigen
begeeren en verlangen: in ons eigen
'denken en gevoelen en willen.
En daaruit ontbrandt dan de strijd.
Die strijd zou er zijn, ook al hadden
we geer. andere dan uitwendige ver
zoeking te weerstaan.
Ook al stuitten we in den drang en
den lust tpt gehoorzaamheid san on
zen God die uit het werk des Geestes
opkomen, enkel op het ons omringen
de verzet van de wereld en op de op
ons afkomende verlokkingen des dui
vels.
Wal deze worsteling met de wereldl
en haai overste beteekent, en wat het
kost daarin overwinnaar te blijven,
heeft ook onze Heere Jezus Christusl
ondervonden.
Doch de strijd van den geloovig-e 13
er niet enkel een naar buiten, maan
m.iet ook gevoerd naar binnen.
l)e vijand ligt bij hen maar niet, a's/
bil Jezus, vóór de poort nil s ook
birnen in de vesting, en eer nil -i&g
leveren kan naar buiten, moet de vij
and van binnen overwonnen zijn.
De vijand van binnen is zijn eigen
vleesch de oude mensch met ojn be
wegingen, en begeerlijkheden, s 111
de heir overgebleven verdorvennnd
der zonde.
Ook die verdorvenheid is niet werk
loos
Ook in haar is een werkzame drang.
En ook die drang wordt begeeren in
ons eigen begeeren.
„Hei vleesch begeert tegen den
Gees: en de Geest begeert tegen het
vleesch en deze staan tegen elkander.
Ze botsen als twee onverzoenlijke
machten.
Ze worstelen als twee pretendenten
om den troon in ons hart en om de
teugels van ons leven.
Ze worstelen in ons eigen begeeren.
Er ze gunnen zichzelven, ze gunnen
elkander, ze gunnen óns geen oogen-
blik rust.
Zóó komt er geen eerste wilsbewe-
ging, zóó komt er geen neiging in ons
naar boven, of één dezer kampvech
ters haast zich haar in den weg te
treden en terug te dringen.
Is het een beweging ten goede
hei vleesch stelt zich tegen haar te
weer, om haar den weg te versperren.
Is het een beweging ten kwade
de Geest weerstaat haar in haar on
heilig streven, „opdat wij niet doen,
hetgeen wij wilden".
Wij want het gaat in deze wor
steling om óns: om ónze beslissing,
om óns willen en om óns doen.
Het gaat om de vraag, wiens drif
ving we zullen volgen, wiens leiding
we zullen aanvaarden, wiens begeeren
we in ons eigen begeeren zullen ge-
hoorzamen.
En zoo is de strijd tusschen deze
twee grootmachten binnen in ons on
ze eigene strijd.
O, hoe bang kan hij zijn.
En hoe eerloos en schuldig is vaak
het einde.
Als de begeerlijkheid des vleesches
ontvangt en zonde baart, en de Geest
in Zijn heilig begeeren heilig cn
liefdevol wordt weerstaan en be
droefd en afgewezen.
Wij ellendige menschen.
Maar zullen we uit de worsteling!
in ons van dit dubbel begeeren, enkel
aan'eiding neinen tot deze klacht?
Neen, we zullen er ook op laten
volgen het: ,,Ik dank God door onzen
Heere Jezus Christus".
Want mogen ze ons ook al de diepte
onzer ellende ontdekken ze is ons
niet minder getuige van de verlosse»
Ide genade Gods in Christus over ons.
Vergeten we toch niet, dat het be
geeren des vleesChes ons van nature»
eigen was; dat aan dat begeeren ons
eigen begeeren met ijzeren schalmen
lag vastgeklonken; dat het ons eigen
begeeren was, en dat het de onuit
sprekelijke genade onzes Gods was,
£>ie toen in ons hart tegenover dat
oppermachtig en onbetwist begeeren
der zonde, het heilig en werkzaam be
geeren zette van Zijnen Heiligen Geest
Zoo wordt onze bange strijdi een
teeken onzer verlossing.
En al zegt ons diezelfde strijd, hoe
onvolkomen nog onze verlossing isfc
omdat hij opkomt uit de inwoning
en uit het werkzaam begeeren vani
den trouwen Trooster, Die niet weg
gaat van de ziel, waarin Hij eenmaal
woning maakte, en sterker is dan de»
verdorvenheid van ons eigen hart. is
Hij bij ons tegelijk profetie van haar
komende volmaking, waarin zijn heilig
begeeren en willen volkomen zal heer
schen in het ónze.
Doch vergeten we niet, dat hier,
behalve reden voor beschaamdheid;
en stoffe van roem, ook: is een krach
tige prikkel tot waakzaamheid en vol
harding in den strijd.
Zoo was het woord des Apostels»
allereerst bedoeld.
Met een „want" is het verbonden,
aan het vermaan van 't voorafgaande
vers: „Wandelt door den Geest, en
volbrengt de begeerlijkheid des vlee-
sches niet".
Zoo leve het vóór alles in onze ge-,
dachten.
MIJN ZIEL VERLANGT NAAR U.
Mijn ziel verlangt naar U,
Mijn een'ge hope nu,
Christus, mijn Heerl
Waarom toch wilde ik gaan
Op zelfgekozen paan?
O, zal ik nu voortaan
U trouw zijn, Heer?
Satan misleidt mijn ziel;
'k Ontvluchtte 't kr is en viel;
'k Zocht eigen eer;
'k Weerstond Uw Ileil'gen Geest,
Voor offers steeds bevreesd;
'k Ben U ontrouw geweest,
U, trouwe Heerl
Mijn ongehoorzaamheid,
Vrees en lafhartigheid
Verteren mij.
O Heer, genees Uw kind,
Dat nergens heeling vindt!
Gij, Dien mijn ziel bemint,
Maak gij mij vrij!
O, dat ik, Heiland meer!
't Verloor'ne minnen leer
Zoo trouw als Gij!
Verwinnaar door Uw macht,
Christus, mijn levenskracht!
Dan vrees ik storm noch nacht;
'k Blijf aan Uw zij.
KERK EN SCHOOL.
CHR. GEREF. KERK.
Beroepen: Te Haarlem. J. L. de
Vries, te Rijnsburg.
ACTIE VRIJE UNIVERSITEIT.
Naar wij vernemen hoopt de heer H.
Colijn op Woensdag 28 September a.s.
te Groningen op den daar te houden
Universiteitsdag op te treden, tenein
de in te leiden de actie voor de uit
breiding der Vrije Universietit te Am
sterdam.
GEN. SYNODE DER GEREF.
KERKEN.
Door de Classis Batavia der Geref.
Kerken die de bevoegdheid eener Par
ticuliere Synode heeft, zijn naar de
op 16 Aug. a.s. te Groningen te ope
nen Synode afgevaardigd: Ds. A. Pos
te Djogja en de ouderlingen R. Sloot
te Magalang en P. de Koning te Ban
doeng.
BOND VAN GEREF. PREDIKANTS
VROUWEN.
De Bond van Geref. Predikants
vrouwen in Hongarije, in het begin
van dit jaar onder het voorzitterschap
van Mevr. Ravasz opgericht, gaat zich
flink uitbreiden. De onder-afdeeün-
gen werden naar het model van de
organisatie der Kerk uitgebouwd. De
predikantsvrouwen komen n.l. naar
ringen, classes en kerkdistricten sa
men en houden eigen conferenties,
waar zij ten deele de vragen van
haar eigen geloofs- en zieleleven en
ten deele de zaken van de Evangeli
satie van de Inwendige Zending en
van den socialen arbeid der Kerk be
spreken.
PASTORALE DOODSSTREEP.
De „Ministerial Dead-Line", zoo
luidt het opschrift boven een artikel
van Ds. G. H. Hospers, van Ontario,
in „De Hope", het blad der Geref.
Kerk in Noord-Amerika.
Naar aanleiding van een publicatie,
dat drievierde deel van de leeraars
die de Presbyteriaansche Kerken die
nen over de zestig jaar oud zijn,
schrijft Ds. Hospers, dat het wel ge
noegzaam bekend is dat er een zoo
genaamde „ministerial dead-line" is
l)at wil zeggen: wanneer een predi
kant 50 jaar oud geworden is, gaat 't
niet vlot meer om naar een ander
veld genoodigd te worden. En een
vijtig-jariger mag blij zijn, als hij er
gens is waar hij met fatsoen zoowat
aan zijn einde kan komen.
Oudere predikanten worden van
daag niet meer begeerd. In de Pres
byterian Church zal het getal jongere
over tien jaar erg schaarsch zijn. Wie
weet hoe men dan zal wenschen, dat
er maar weer oudere te bekomen
warel
Ds. Hospers schrijft verder:
We vragen in allen ernst: Zou het
ook een bezoeking van God zijn of
kunnen worden, omdat Gemeenten
afzien van leeraren die tot rijpheid
zijn gekomen. Ze stellen hen terzijde
lang voor de jaren wanneer ze inder
daad rust zullen moeten nemen. Be
zondigt zich de Kerk niet, om in het
beroepen vaak een maatstaf aan te
leggen die Gods voorzienigheid aan
randt en verder grootendeels het
menschelijk gevoel moet streelen?
Want Gods voorzienigheid lost al Zijn
dienstknechten niet op vijftigjarigen
leeftijd af. De meesten zijn er dan
nog. Ze hebben meerdere ondervin
ding. en ook dit beschikt Gods voor
zienigheid ten behoeve van Zijn Kerk
opdat er gebruik van gemaakt zou
worden.
En ook mag men niet beroepen om
puur het menschelijk gevoel te stree-
len. Israël was op schik met koning
Saul, omdat hij flink van persoon
was. Ze rekenden niet met genade.
Zo% worden heden de vereischten
gesteld in jeugd enz. Men keurt in de
zen naar lagen maatstaf, en wie van
Gods kruisgezanten daaraan niet vol
doen, worden van menschen afge
keurd en ter zijde gesteld.
Kan het wel anders, dan dat de Kerk
zich hierin bezondigt?
En waar Gemeenten met zulke
voorwaarden rekenen, kan er wel ze
gen op het werk rusten?
En komt het ten goede aan het
werk der seminaries?
Kan men Gode welbehagelijk bid
den om arbeiders in den grooten
oogst uit te stooten. die men toch van
plan is met hun vijftigjarigen leeftijd
links te laten liggen en aan hun lot
over te laten?
Zou God de Heere geen „honger van
leeraren" kunnen aanbrengen, of lee-
aren geven in Zijn toorn, namelijk,
zoodanigen als modernen zijn?
Vooral in zoo teere zaak als deze
mogen we wel in den geloove hande
len, want wat daar buiten gaat is
zonde en kan Gods gericht niet ont
gaan.
UITBREIDING TECHN. HOOGE-
SCEOQL TE DELFT.
In den Wippolder te Delft staan
reeds vele jaren groote gebouwen leeg,
eigendom van het Rijk, welke bestemd
waren om ingericht te worden voor de
Technische Hoogeschool-uitbreiding.
Die gebouwen "zijn niet volkomen af
gewerkt. In de na-oorlogsche jaren
nam n.l. plotseling het aantal studee
renden aan de Technisch Hoogeschool
af. Toen was uitbreiding van de be
staande gebouwen niet meer noodig.
AAN HET ZOEKLICHT.
Leiden, 13 Augustus 1927.
Nabij Ommen hebben de Theosofen
weer hun Sterkamp betrokken.
De twee drie duizend bezoekers
hadden de eerste dagen mooi weer,
maar de laatste dagen, zullen ze hun
kampvuur des avonds wel kunnen ge
bruiken?
Maar daarvoor ontsteken ze het niet.
Het is natuurlijk een symbool,
lederen avond zingt Krishna-
murti - bij dit vuur. Spreken doet hij
niet veel. Hij zingt nu, zingt iederen
avond terwijl de vlammen opstijgen
naar de donkere lucht met zijn stem
tot „Agni" de godin van het vuur.
Is het niet aandoenlijk kinderlijk?
Annie Besant heeft dit groote kind
blijkbaar zoo lang gesuggereerd, dat
hij de nieuwe wereldleeraar is dat hij
thans ook zelf zich aldus voorstelt.
Maar zouden de vele duizenden
Theosofen in dien zingenden jongen
man nu waarlijk de stem beluisteren
van Hem van Wiens rede de Evange
listen ons verhalen, dat hij leerde als
machthebbende? 't Is een raadsel
OBSERVATOR.
Sindsdien bleven de groote gebouwen
renteloos staan, en zooals men weet,
waren er voor eenigen tijd plannen,
om de Rijksverzekeringsbank te Am
sterdam erin over te brengen. Deze
plannen zijn niet door gegaan. Naar
gemeld wordt, zal hoogstwaarschijn
lijk een der leegstaande gebouwen, n.l.
die van het Mijnbcuwplein, in gebruik
worden genomen. Daarin zal dan ge
vestigd worden de uitbreiding van de
afd. Natuurkunde van de Technische
Hoogeschool, onder-af deeling Electri-
citeit. Hoewel de gebouwen, die dan
in gebruik zullen genomen worden,
niet groot zijn, in verhouding tot het
nog leegstaande gedeelte aan de Ju-
lianalaan, is dit toch een uitbreiding
van beteekenis voor de Technische
Hoogeschool.
OPGRAVINGEN IN PALESTINA.
Bij de opgravingen, uitgaande van
de Hebreeuwsclie universiteit en het
Joodsch Exploratie-genootschap, die
onder leiding van dr. Sukenik geschie
den, zijn overblijfselen gevonden van
een Ivanaanietische stad. Zij bevinden
zich te Tel Jereisha. den Napoleonheu
vel, vier en een halven K.M. ten N.O.
van Jaffa.
De stad is blijkbaar het laatst be
woond geweest in den Philistijnschen
tijd, gedeelten van den stadsmuur ver-
toonen gelijkenis met dien van Jeri
cho. Gebruiksartikelen en vaatwerk
zijn gevonden, welke zeker dateeren
uit den midden-bronstijd, de pediode
van Abraham. Egyptische invloeden
zijn daarin kenbaar.
WAAROM Ds. HUET NIET WILDE
PREEKEN.
Ts Huet, 'cle bekende vurige Evan
gelieprediker, zou op een Zondagmor
gen te Leiden preeken.
Hii begaf zich tijdig naar de kerk
en bemerkte tox zijn verwondering,
dat het zoo druk op straat was.
Ds Huet zocht een verklaring van
dit op Zondagmorgen zoo ongewone
schouwspel, en sprak een der burgers
aan.
„Goede vriend, kunt ge mij ook
zeggen, hoe het komt, dat het hief
vanmorgen zoo druk is?"
„Welzeker, dat zijn kerkgangers".
..En gijzelf, gaat gij ook naar de
kerk?"
„Natuurlijk man, zou ik niet Wij
gaan o.m den bekenden Huet te hoo-
ren". I
„Tuist
„Welnu, dan zul jullie hem van
morgen eens niet hooren".
Met deze woorden liet Ds. Huet den;
verwonderden man staan, en 'de ver
maarde Evangelieprediker, waarvan
de menigte zooveel gehoord had, ver
scheen niet op den kansel.
S'echts als de schare kwam om
Gods Woord te hooren, wilde Huet
spreken; niet als men uit nieuwsgie
righeid naar hem kwam.
TWEEDE BLAD.
B=1
UIT DE SCHRIFTEN
FEUILLETON.
Niets menscheiijks vreemd
Een episode uit de geschiedenis van
de Christenen op het Sinaïtisch
Schiereiland omstreeks het jaar 300.
49 o—
De voorspelling van Paulus werd
vervuld, want toen hij Sirona weder
met het water naderde, zat zij over
eind, wreef zij de wijdgeopende oogen
uit, rekte zij haar leden, omhelsde zij
haar hondje met beide armen, om
daarna uit te barsten in een vloed
van tranen.
De Alexandrijn bleef met het water
roerloos ter zijde staan, om haar niet.
te storen en dacht: „Met tranen
vvascht zij haar ziel voor een goed
deel schoon van het lijden".
Eerst toen zij wat tot bedaren kwam
en haar oogen begon te drogen, na
derde hij haar, overhandigde haar
den steen, waarmede hij geschept
had, en sprak haar vriendelijk toe.
Zij dronk met hartstochtelijk wel
gevallen, at het in het water gedoop
te stuk brood, het laatste wat hij in
den zak van zijn kleed gevonden had
en dankte hem met de haar eigene
kinderrlijke vriendelijkheid. Vervol
gens beproefde zij op te staan, en liet
zich daarbij gewillig door hem onder
steunen. Zij gevoelde zich wel mat,
haar hoofd deed pijn, maar zij kon
toch staan en gaan..
Nadat Paulus zich overtuigd had,
dat zij zonder koorts was, zeide hij:
„Nu ontbreekt u voor heden niets
dan een warm gerecht en een bed, dat
u beschut tegen de koelte van den
nacht. Voor beiden zal ik zorgen. Zet
u hier neder. De rotsen werpen al
reeds langer schaduwen: ik keer te
rug eer de zop achter de bergen ver
dwijnt. Laat u, terwijl ik weg ben,
den tijd verdrijven door uw vierbee-
nigen metgezel".
Met haastigschreden ijlde hij we
der naar de bnn, in welker nabijheid
zich een verlaten Anachoretenhol be
vond, dat hij zich had voorgenomen
te betrekken in plaats van zijn oude
woning. Na een oogenblik gezocht te
hebben, vond hij het, en daarin tot
zijn niet geringe vreugde een goed
onderhouden legerstede van gedroog
de kruiden, die hij dadelijk omschud
de en opnieuw terecht legde, verder
een vuurhaard en een vuurboor, een
aterkruik en in een soort van kel
derruimte, die zijn geoefend oog spoe
dig ontdekte, hoewel de ingang zorg
vuldig met steenen was bedekt, een
aantal ongezuurde brooden, en ten
slotte nog eenige potten. In den een
lagen goede dadels, in den anderen
blank meel, een derde was half ge
vuld met sesam-olie en een vierde
inet zout.
„Welk een geluk", prevelde de Ana
choreet in zichzelven, terwijl hij het
hol verliet, „dat die gestorven oude
zoo n slemper is geweest!"
Toen hij tot Sirona terugkeerde,
was de zon aan de westerkim gedaald
Er lag iet3 in het wezen van Paulus,
dat het ieder onmogelijk maakte hem
te wantrouwen, en de Gallische was
gaarne bereid hem te volgen. Maar
zij gevoelde zich zoo zwak, dat zij ter
nauwernood zich op de been kon hou
den.
„Het is mij", zeide zij, „alsof ik een
klein kind ben, dat pas moet Ieeren
loopen".
„Laat mij dan uw voedster zijn. Ik
heb eens een Spartaansche baker ge
kend, die een baard had, bijna even
zoo ruw als de mijnen. Leun gerust
op mij, en loop eenige malen met mij
hier op de vlakte, heen en weer, eer
wij daar naar boven stijgen".
Zij vatte zijn arm en langzaam ging
hij met haar heen en weer. Daarbij
doken tafereelen uit zijn jeugd in zijn
herinnering op. Hij dacht aan den
dag, toen 't zijn van een zware krank
heid herstelde zuster voor de eerste
maal vergund werd weder buiten te
komen. Zij was op zijn arm geleund
naar de gaanderij van het ouderlijk
huis gegaan, en toen hij nu met de ar
me, matte, verlatene Sirona op en
neder wandelde, nam zijn verwaar
loosde gestalte hoe langer hoe meer
de voorname houding van een edelen
Griek aan, en in plaats van op den
ruwen rotsgrond meende hij op de
schoone mozajk-beelden van het
ouderlijk huis te wandelen. Paulus
was weder Menander, en ofschoon de
eerste, zoo als bij zich thans voor
deed, bitter weinig deed denken aan
den laatsten, dien hij in zich gedood
had, zoo vervulde den verachten
kluizenaar met de uitgeworpen zon
dares aan zijn arm toch hetzelfde
trotsche gevoel van een vrouw tot
steun te zijn, dat de voornaamste
jongeling der wereldstad had gevoeld,
toen hij de dochter, om welker bezit
hij zich zooveel moeite had gegeven,
voorbij de jubelende menigte slaven
van haar vader had weggeleid.
Sirona moest Paulus herinneren
dat de nacht begon te vallen, en ver
schrikte, toen de Anachoreet haar
arm met onvriendelijke driftigheid
uit de zijne verwijderde, en haar met
zekere ruwheid, die 2ij nog niet in
hem had opgemerkt, gebood hem te
volgen.
Zij gehoorzaamde en werd door
hem, zoo vaak men over rotsen moest
klimmen, ondersteund en opgeheven;
doch hij sprak nog slechts alleen,
wanneer zij hem vroeg. Toen zij het
doel hunner reis bereikt hadden,
wees hij haar de legerstede en ver
zocht haar wakker te blijven, totdat
hij een warm maal voor haar zou
hebben gereed gemaakt. Wat later
bracht hij haar zwijgend liet eenvou
dig avondmaal en wenschte haar
goeden nacht, zoodra zij het had aan
genomen.
Sirona deelde bet brood en de ge
zouten linzenbrei met haar hondje,
legde zich vervolgens op het bed ne
der en zonk dadelijk in een diepen
slaap, zonder te droomen, terwijl
Paulus naast den vuurhaard in zit
tende houding den nacht doorbracht.
Hij deed al zijn best den slaap door
gebeden te verbannen, maar dikwijls
overviel hem de vermoeidheid, en
meermalen moest hij aan de Galli
sche denken, en allerlei dingen die
hij, als hij nog Menander Was ge
weest in Alexandrië voor haar genoe
gen zou hebben gekocht. Hij bracht
geen enkel gebed ten einde, want óf
de oogen vielen hem toe vóór hij het
„amen" had gesproken, óf allerlei
wereldsche beelden drongen zich aan
hem op en noodzaakten hem, wanneer
het hem gelukt was ze van zich te
zeten, van voren af te beginnen. In
dezen half slapend en half wakenden
toestand, kon hij geen oogenblik tot
nadenken of rustige overweging ko
men, ook niet wanneer hij opzag naar
den sterrenhemel, of neerzag op de
oase, die rustte onder den 9luier van
den nacht, ofschoon ook daar menig
een, evenals hijzelf, de rust vruchte
loos zocht.
Wie van de burgers van het plekje
mocht wel waken bij het licht, dat hij
daar beneden buitengewoon helder
zag flikkeren, tot hij zelf, door ver
moeidheid overmand, in slaap viel!
(Wordt vervolgd).