H. M. PIERROT
OPRUIMING wegeis VERUOUWING
Niets menschelijks vreemd
NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 18 JUN 1927
RECLAME
HORLOGEMAKER
Maarsinanssteeg 7-14-21
Telefoon 630, 1293.
Nieuwe Koopjes op alle afdeelingen.
Uurwerken mei volle garantie, enorm in
prijs verlaagd. Lederwaren in elk genre.
Huishoudelijke Artikelen legen spotprijzen.
W Wij moeten ruimte maken.
TWEEDE BLAD.
DE CRITIEK.
Maai* indien bat uit God is,
zoo kunt gij dat niet breken.
Hand. 5 :39a.
Gamaliël was een zeer verstandigl
mensch. De Christelijke beweging hadl
geheel Jeruzalem eh de omliggende
steden in beroering gebracht. Het San
hedrin had er zich mee bemoeid. Het'
werd nu toch wel een beetje te bar.
Het hoofd der secte was nu ter
Idood gebracht en daarmee hadden ze
gedacht de beweging den kop te heb
'ben ingeknepen.
Echter, het nam nu nog grooterei
afmetingen aan dan te voren. Daarom
hebben ze de apostelen in de gevan
genis opgesloten.
Toen echter deze apostelen op een
voör de belagers wondere wijze uit
den kerker ontsnapt waren, werd het
ze al te erg en vonden ze het raadzaam
Ide apostelen in verhoor te nemen.
Ze stuiten op den onwil dezer men-
schen om de prediking na te laten.
Ze laten ze buiten staan en plegen
•overleg.
In deze zitting staat Gamaliël op
'm verstandig en zachtmoedig mensen,
wijst op verschillende bewegingen, dia
reeds voor deze geweest zijn en geeft
Iden goeden en wijzen raad aan het Sail
hedrin, dat, zoo dit menschenwerk is,
het toch wel gebroken zal worden,,
maar dat, indien dit uit God is, zij dat
toch niet vermogen te breken en bo-
fvendien gevaar loopen tegen God
te strijden.
De verstandige Gamaliël heeft iiier
mede een zeer juist woord gesproken.
IHetis een heel verstandige critiek opt
Öe beweging van het Christendom. Ge
Iblijft er zelf buiten staan. Ge bemoeit
•ar u niet mee. Ge staat er neutraal te
genover, ge neemt het hooge stancl-
-punt in der neutraliteit. Ge wachr
net af. We zullen wel eens zien. Toet
(sen aan de waarheid doet ge deze
beweging niet. Ge laat heel de profetie
'rusten. Het is u evenmin de moeite
Waard om u er ernstig over te beraden.
Ge §taat er een heel eind vanaf en
een heel eind boven en ge zegt: ja
is het menschenwerk, dan zal het wel
•mislukken. I£n mocht het Gods werk
wezen, dan kunt ge er toch niets aan
doen.
Zoo staan er nog heel verstandige
imenschen tegenover de kerk van
Jezus Christus. Zoo redeneeren ze nogj
over het geloot in God. Och laat
die menschen gaan. De, geschiedenis
zal 't wel leeren.
Die zoo staat tegenover de Christe
lijke actie, die staat er buiten.
Die aldus spreekt over de Kerk des
IHeeren, die leeft buiten de Kerk,.
Die zoo oordeelt over het Woord
.Gods, over den Bijbel, over de waar
heid wel, die is zonder God' cn
izonder hoop in deze wereld.
Deze woorden der critiek zijn woor-
Iden uit het trotsche menschenhart.
Dit is de blik der hooge oogen. Oitl
is met den schijnmantel der liefde overt
dekt een: ik zal als God zijn.
Eens zal God deze welwillende cri
tici oordeelen.
En Hij zal ze veroordeelen voor
teeuwig.
Toch is Gamaliëls woord voor onsj
het Woord Gods. Ook zoo is de Bijbel
het Woord Gods. Want door den Hei
ligen Geest is dit de Waarheid, dajt,
wat uit God is, door den mensch niet
gebroken kan worden.
Voor deze waarheid is heel de ge
schiedenis der Christelijke Kerk ten
bewijze.
De menschen hebben gepoogd Je
zus' Kerk te breken en uit te 'roeien.
Ze hebben geen pogen onbeproefd ge-
daten. Ze hebben alle Satanische ver
zinsels tegen de Kerk gestookt.
Doch wat uit Goa is, is niet ge
broken.
Ja, wel zijn er immer afvalligen*
[Wei zijn er immer menschen, die tij
delijk meegaan met Christus' gemeen
te. Doch juist de aanval der wereld,
•de vervolging, het offer, da»" ze geven
moeten "dit a17cs ontmaskert ze en
ze verbaten ons. Mencrhsnwefk wordt;
dooi- rnpnschen gebroken. Doch Godsi
werk niet.
Geheel de Heilige Schrift ligt daan
als een bewijs voor deze woorden, die
uit haar ziel genomen zijn.
Welke pijlen zijn al niet gericht te
gen de Schrift. De wetenschap heelt
al* zooveel malen de Schrift becritt-
seerd en veroordeeld, terwijl de kunst
schouderophalend over haar gelachen
heeft.
Maar het Woord Gods heeft zich!
tegen al deze critiek gehandhaafd.
Wat uit God is, kan niet gebroken:
worden.
Geheel de critiek stuit daar tegen.
iHet is ijzersterk, het is als rotsgraniet.
De Bijbel en de Kerk des Heeren
treden overwinnend te voorschijn uit
de woordelijke en. dadelijke critiek de
zer menschenwereld.
Zij bewijzen beide te bezitten da
triumfale Pinkstergeest.
Deze is de Geest van God.
En wat uit God is kan niet worden'
gieb roken. i
Vindt ge deze waarheid niet daar
om zoo diep en schoon, omdat ge hier
mee tegen uzelf bewaard wordt?
Gods kind heeft iets in zich uit1
God. De Geest van het Pinksterfeest!
•heeft bezit genomen van zijn leven,
heeft hem wedergeboren, heeft hem
bekeerd en alzoo is hij' uit" God ge
boren. Gods kind.
Maar wij hebben nog zooveel im
ons, wat uit ons is. Wij zijn er zelf
ook nog. Wij redeneeren en overleg
(gen, wij begeeren en verlangen, wij
becritiseeren ons leven uit God. Z.ou
't wel waar zijn Maken we 't ons niet
wijs? Is het-geen verbeeldingi Zou 't
niet alleen een kwestie van opvoedingl
bij ons wezen Dat is de critiek in
ons op onszelf, of neen liever op Godsi
werk in ons.
Is dit geen heerlijk Woord Godsi
hier, dat door deze Gamaliël in men-
schentrots gesproken is, maar dat toch
zoo heel echt waar is, dat, wat uit
God is, door geen mensch gebroken
kan worden?
Wij doen Gods werk in ons door ons»
zelf niet te niet.
Heerlijk Evangeliewoord: wat uit
God is, kunt gij niet breken.
Wie is er sterker in u?
Is het God o fzijt ge het zelf?
Ziedaar de levensvraag, die we ons
willen doen na het Pinksterfeest.
Wat wij zelf opbouwen, wordt ge
broken.
Gelukkig zoo dit geschiedt in het
heden der genade.
Ontzettend, zoo dit eeuwig telaat
gebeuren moet.
Wat'uit God is, kan nief gebroken
worden.
Laat ons God daarvoor danken.
Het juiche in ons na uit den Pink-
istertempel:
Mijn God, ik zal' U eeuwig loven
Omdat Gij 't hebt gedaan,
MORGENGLANS DER EEUWIGHEID.
Morgenglans der eeuwigheid,
Licht uit licht van God geboren. 1
.Sterk ons door Uw Majesteit;,
Wil naar onze bede hooren,
En verdrijf door Uwe kracht
Onzen nacht.
lAls de dauw op 't dorstend veld,
Daal Uw troost ons neer in 't harte,
Rust'loos dag en nacht gekweld
Ach, door eigen schuld met smarte.
Laaf ons door Uw zoeten troost,
Onverpoosd.
Heer, geef dat Uw liefdegloed
'd Ijskorst onzer ziel verdrijve;
Geef haar nieuwen lust en moed,
Duld niet, dat zij weer verstijVe. -
Werk in ons een trouw, wier vuur
Eeuwig duur.
Blijf bij ons als d'avond daalt
Moge Uw glans ons dan omschijnen
Die de doodsvallei bestraalt
En de nevelen doet verdwijnen.
Waar Gij heerscht in volle pracht,1
Daalt geen nacht.
ADAMA VAN SGHELTEMA-
KERK EN SCHOOL,
NED. HERV. KERK.
Beroepen, te Varik: R. C. G.
Troelstra, cand. te 's-Gravenhage.
Aangenomen naar Tuil (Gld.)
J. R. B. Feykes, te Sleeuwijk (N.-Br.)
Bedankt voor Acquoy (Gld.) J. R.
B. Feykes, te Sleeuwijk (N.-Br.).
GEREF. KERKEN.
Bèroepen te Raamsdonk: P.
Goossens, cand. te Amersfoort.
CHR. GEREF. KERK.
Beroepen, te Haarlem (2de pred.-
pf.):" G. Wisse, te> Utrecht. Te De
Klim: K. G. van Smeden, te Kampen.
Te Leerdam: K. Groen, te Baarn.
BEVESTIGING, INTREDE EN
AFSCHEID.
Het afscheid van Ds. L. J. van Leeu
wen van de Ned. Hèhvj Gem. te Hilver
sum, die een beroep aannam naar de
Néd. Herv. Kerk te Haarlem, is be
paald op Zóndag 4 Sept. a.s.
DE GEREF BüND IN DE HERV.
KERK.
Het hoofdbestuur van den Gerefor
meerden Bond in de'Herv. Kerk heeftf
een brief gericht aan de Geref. predi
kanten in deze Kerk, waarin wordt-
medegedeeld, dat Ds. J. J. Timmer c.s.
te Ermelo op de aanstaande classicale
vergaderingen een voorstel zullen in
dienen, inzake de z.g. Groote Synode
van 45 leden en een wijziging in de
proponents-formule, alsook een gelijke
aanvulling in de belofte der gods
dienstonderwijzers. Het voorstel van
de Groote Synode bedoelt een andere
en betere vertegenwoordiging te krij
gen in de Herv. Kerk. Het voorstel in
zake wijziging van de proponentsfor
mule beoogt dat er kerkelijk uitge
sproken wordt, dat de Herv. Kerk geen
ander Evangelie kent, dan het Evange
lie van Jezus Christus naar de Schrif
ten.
NOODLIJDENDE KERKBODE.
In de gemeente Amstelveen ver
schijnt „De Kerkbode", weekblad van
de Geref. Kerk aldaar. Volgens het
lcerkeraadsverslag verkeert het blad
in financieele moeilijkheden. De com
missie deelde mede dat 250 meer per
jaar moet worden opgebracht, anders
zal de uitgave gestaakt moeten
worden.
Dr. J. VAN LONKHUIZEN.
Dr. J. van Lonkhuizen, in onze ker
ken wel bekend, thans predikant bij
een Chr. Geref. kerk te Chicago, Illinois,
U. S. A., hoopt dezen zomer ons land te
bezoeken. Hij denkt 25 Juni a.s van
New-York te vertrekken. Gedurende
J uli en de eerste helft van Augustus is
hij gaarne bereid bij een Geref. Kerk
op te treden in den dienst des Wooris.
Zijn adres in dien tijd is bij Ds. C. J.
van Binsbergen, te Loosduinen.
HERV. KERK TE DELFT.
Bij de te Delft gehouden stemming
voor de verkiezing van vijf notabelen
oer Ned. Herv. Gemeente werden vier
candidaten der confessioneelen en
ethischen m$t groote meerderheid ge-
kozep. Herstemming is noodig tus-
sclien twee candidaten der Gerefor
meerden.
DE EVANG.-LUTllERSCHEN TE
BERGEN-OP-ZOOM.
Nu de Synode der Evang.-Luth. de
tijdelijke combinatie van de gemeen
ten Bergen-op-Zoom en Zierikzee heeft
goedgekeurd, zal men weldra in die
gemeenten tot de beroeping van een
predikant overgaan. De nieuwe predi
kant zal te Bergen-op-Zoom wonen en
om de veertien dagen in de beide plaat
sen den dienst vervullen.
KONINKLIJKE BIJDRAGE.
De voorzitter van het bestuur der
Vereeniging „Aanpakken", (bedoelen
de, de verbetering van de ontoereiken- 1
de predikantstraktementen in de Herv.
Kerk), Ds. L. W. Bakhuizen van den
Brink te 's-Gravenhage, heeft van H.
M. de Koningin een zeer gewaardeerde
bijdrage ontvangen,
PART. SYN. VAN NOORD-HOLLAND.
In de dezer dagen gehouden verga
dering van de Part. Synode der Geref.
Kerken in de provincie Noord-Holland
is behandeld het verzoekschrift van de
predikanten N. Diemer, J. H. Bavinck
J. C. Brussaard, J. v. Henten, F. Kra
mer, J. W. Siertsema eÊ J. L. Jaspers,
luidende:
Ondergeteekenden, Predikanten, wo
nend binnen het ressort der classis
Haarlem;
van oordeel, dat het wat de bezwaar
de leden onzer kerken betreft, op den
weg des Kerkeraads ligt, om al 't prin
cipieel mogelijke te doen hen van hun
bezwaren te ontheffen, opdat de een
heid der kerk bewaard blijve;
doch belijdende dat diezelfde eisch
tot eenheid van Christus' Kerk ons
noopt om met ootmoedige zelfverloo
chening in den weg van waarheid,
recht en liefde te streven naar herstel
van geslagen breuken met hen, die
van gelijke belijdenis met ons zijn;
richten bij dezen het verzoek tot uw
vergadering om er bij de a.s. Gen. Sy
node op aan te dringen, een deputaat-
schap te benoemen om met andere
Kerkformatiën of leden daarvan in
correspondentie te treden en wel in de
eerste plaats met hen, die het laatst
van ons gingen, opdat het onder Gods
zegen zoo mogelijk kome tot hereeni-
ging van alle Gereformeerden in één
kerkgemeenschap.
Naar aanleiding van dit verzoek
schrift heeft de Part. Synode een acht
tal conclusies genomen, waarin o.m.
wordt uitgesproken:
dat voldoening aan het verlangen
van Ds. N. Diemér, ofschoon dit door
hem geenszins bedoeld wordt, toch za
kelijk zou neerkomen op een misken
ning van 't (genoemde) beginselver-
schil, wijl hét voorstel van Ds. N. Die
mer c.s., zooals dit geformuleerd is,
de kerken der Kerkformatie van hen
„die het laatst van ons gingen", erkent
als Gereformeerde Kerken „die van
gelijke beteekenis met ons zijn", zoo
dat voldoening aan het verzoek' van
Ds. N. Diemer c.s, feitelijk,zou uitloo-
pen op een terugneming van de door
de Gen. Synode van 1926 genomen be
slissing.
dat er voorts uit een kerkrechtelijk
oogpunt zeer ernstige bezwaren be
staan tegen de benoeming door de Gen.
Synode van Deputaten om „in corres
pondentie te treden" met een kerkfor
matie, die welbewust tegenover haar
positie heeft gekozen.
dat zij ter bevordering van de rust
in de Kerken en ter voorkoming van
verwarring het niet gewenscht achten
thans in te gaan op wat verder het
voorstel van Ds. N. Diemer c.s. in
houdt betreffende andere kerkforma-
ties, hoezeer vereeniging met andere
kerkformaties, die instemmen met de
Geref. belijdenis, ten zeerste gewenscht
is. -
dat zij op grond van het bovenge
noemde aan het verzoek van Ds. N.
Diemer c.s. niet kunnen voldoen;
dat zij zeer betreuren dat Ds. N. Die
mer c.s. dit onduidelijk geformuleer
de voorstel hebben ingediend, wijl
daardoor, ofschoon dit door hem geens
zins is bedoeld, zeer lichtelijk misver
stand, onrust en verwarring in onze
Kerken kan worden gewekt of ver
sterkt, inzonderheid omdat het de ver
keerde voorstelling voedt alsof het
slechts een gradueel en niet een prin
cipieel verschil zou betreffen.
GRAVEN IN HET OUDE BABYLON.
iH'et uitgebreid onderzoek in het'
oude Babyion onder leiding van dei
(Berlijnsche musea en het Duitsch-
.Oostersch Genootschap, tusschen 1899
on 1917 heeft veel aan den dag ge
bracht omtrent de manieren en 't ka
rakter van het land.
Het werk werd door de militaire
operaties in 1917 tot een plotseling!
•einde gebracht en de opgravers wa
ren genoodzaakt veel van het gevon
Idene achter te laten. 1
Verleden jaar zijn echter vijf hpn
Iderd kisten met inhoud vrij gegeven^
Idie onlangs te Berlijn zijn aangeko
men, waar veel van het gevondene za|
worden tentoon gesteld.
In „Forsohungen und Fortschritte'*
vertelt de Berlijnsche hoogleeraar Un
ger iets over de ontdekkingen niet
betrekking tot de graven.
De ontdekkingen strekten zich uit
over ongeveer negen honderd graven
in Babylon, in ruines van huizen, open!
pleinen en straten.
Er zijp er bij', die dateeren uit 2000
voor Christus.
De buitengewoon groote verschei
denheid in de wijze van begraven
wordt verklaard door het feit, dat de
stad in alle perioden bewoond1 werd
door menschen van allerlei rais, die
er kwamen door emigratie of doordat
ze als overwonnenen waren medege
voerd. 1
In de periode van 2000300 jaah
v. .Qhr. vindt men voorbeelden van
begraven in gebukte houding met op
(getrokken knieën. In het laatst ge
noemde jaar voerden de Grieksche ven
loveraars de gewoonte in, om de lij
ken in uitgestrekte houding te begra)
ven.
Uit de periode van 2000500 vooil
Chr. vond men lijken naast elkaar in
beide houdingen in eenvoudige aarden
graven. i
Van 14001000 v. Chr. vond men
daarentegen alleen lijken in gebukte
houding. 1
Als regel trachtte men den doóden
te verschaffen, wat de levenden noot
dig hebben. Zoo werd het graf ge
plaatst bij een' bron, om in de behoef
te van water te voorzien.
Voor voedsel werden den dooden
dadels gegeven, granaatappels, vijgen
visch, schapen- en geitenvleesch.
Ornamenten, gespen, kammen, naai
den en spiegels zijn in de graven aan
getroffen. Blijken van vuuraanbiddingj
zijn alleen gevonden in de leemen gTai
van van 1400800 v. Chr. De plaats!
der graven werd niet door eenig ken-
teeken, zooals steenen ot hoopen aar-
ile, aangegeven.
Deze gewoonten van begraven ver-»
schillen in vele opzichten sterk vaiï
die der Egyptenaren.
Terwijl de prae-historische Egypti
sche nomaden de lijken in gebukte!
houding begroeven, deden de histo
rische Egyptenaren het reeds in ge
strekte houding. v
De Babylonische mam er van be
graven in ruines van huizen, staat te
genover de kerkhoven der Egyptena
ren. De laatsten zetten kenteekenen
bij de graven.
De nieuwe ontdekkingen toonen dua
weer aan, dat er verschillen bestaan!
tusschen de twee beschavingen.
FEUILLETON.
Een episode uit de geschiedenis van
de Christenen op het Sinaïtisch
Schiereiland omstreeks het jaar 300.
1 u—
EERSTE HOOFDSTUK.
Rotsen, aan alle zijden niets dan
naakte, harde, roodbruine rotsen; geen
struik, geen' grasscheutje, zelfs geen
zich vastklemmend mosplantje, dat de
natuur soms op de steenvlakte van
liet hoog gebergte heeft doen wassen,
als ware een ademtocht van. hare
scheppende levenskracht over den on-
vruchtbaren bodem gegaan. Niets dan
kaal graniet, en daarboven een hemel
zóó arm aan wolken, als de rotsblok
ken aan planten en halmen,
Toch vertooht zich menschelijk le
ven inogindsche holte van den berg
wand. Twee kleine grijze vogels zwe
ven in de reine, fijne, door de middag
zon verhitte woestijnlucht, en verdwij
nen achter eene rij klippen, die eene
diepe kloof begrenzen, als een muur
door nienschenhanden opgetrokken.
Daar is het uit te houden, want een
bron bevochtigt den steenaehtigen bo
dem, en gelijk overal waa- het water
de woestijn besproeit, zoo bloeien er
ook welriekende kruiden en groeien er
vriendelijke struiken.
Toen Osiris, - zoo verhaalt ons de
mythe der Egyptenaren de godin
der woestijn omarmde, liet bij zijn
groenen krans op liare leger tede ach
ter. Doch in den tijd en in de kringen,
waarin onze geschiedenis speelt, kent
men de oude sage niet meer, of wil ze
niet meer kunnen. Wij verplaatsen on
ze lezers in het begin van liet dertigste
jaar van de vierde eeuw onzer jaartel
ling, en wel op het Sinaïtisch geberg
te, op welks geheiligden bodem sedert
eenige jaren enkele Anachoreten, die
der wereld zijn afgestorven en zich ge
heel aan boete willen wijden, nog zon
der orde of regel samenwonen.
Naast de bron in de dalkloof, waar
van wij spraken, groeit een- veelge-
takte waaierpalm, maar hij beschut
haar niet voor de zonnestralen, die op
deze breedte loodrecht nederdalen. Hij
schijnt alleen zijne eigene wortels te
beschaduwen. Toch zijn de gevederde
takken veerkrachtig genoeg om een
blauwgazen doek te dragen, die als
ëen zonnescherm het aangezicht van
een meisje overdekt. Zij ligt lang uit
gestrekt op den verhitten steenbodem
en droomt, terwijl eenige geelachtige
klipgeiten, naar voeder zoekende, zoo
vroolijk van den eenen steen op den
anderen klimmen en springen, alsof
hun de middaghitte recht welkom was.
Het meisje grijpt van tijd tot tijd naai'
een herdersstaf, die naast haar ligt
en lokt de geiten met een fluitend ge
luid, dat ver in het roni kan worden
gehoord. Een jong geitje- nadert haar
huppelend. Weinige dieren zijn in
staat hunne opgeruimdheid uit te druk
ken, maar deze kleine dieren kunnen
het.
Ziet, daar strekt het meisje den
naakten slanken Voet uit, en stoot er
het lustig met haar spelende geitje vol
dartelen luim mede terug, wanneer
het opnieuw komt aanhuppelen. Het
herderinnetje buigt daarbij de toonen
zoo sierlijk, als noodigde zij de toe
schouwers uit hunne fijnheid te be
wonderen.
Het sikje springt wederom toe, dit
maal met den kop vuGrover gebogen.
Zijn voorhoofd raakt haar voetzool,
maar als 't zijn kromme neusje zacht-
kens wrijft aan den voet van het her
derinnetje, stoot zij het beestje zoo he
vig terug, dat het ineen krimpt en on
der,luid geblaat het spel opgeeft.
Het scheen als had het meisje het
rechte oogenblik afgewacht, om het
dier gevoelig te treffen, want zij had
het met kracht, zelfs met zekere boos-'
heid dien stoot gegeven. Het blauwe
doek -hield de gelaatstrekken der her
derin verborgen, doch zeker hadden
hare oogen gefonkeld, toen zij zoo op
eens aan het spelen een eind-© maakte.
Gedurende eenige minuten bleef zij
nu roerloos liggen, maar do doek, die
op haar gezicht neerhing, golfde zacht
kens heen en weer, bewogen door hare
snelle ademhaling. Zij luisterde met
groote inspanning, met hartstochtelijk
ongeduld; d.at kon men ook hespeuren
aan de wijze, waarop zij krampachtig
hare teenen samentrok.
Daar liet zich eenig gedruisch hoo
ren. Het kwam uit de richting van de
ruwe, uit onbehouwen steenblokken
gevormde trappen, die van den stei-
len wand naar de bron beneden leid
den.
Eene huivering voer door de teedere,
nog maar half ontwikkelde leden der
herderin; doch zij verroerde zich niet.
De grijze vogels, die naast haar op den
doornstruik zaten, vlogen op, doch zij
hadden slechts eenig geluid vernomen,
en konden niet onderscheiden wie het
had voortgebracht.
Het oor der herderin was scherper
dan dat de vogels. Zij hoorde dat
iemand haar naderde, en wist dat er
maar één was, wiens voetstap dit zijn
kon.
Zij- strekte de hand uit naar een
steen die naast haar lag, en wierp dien
in de bron, waarvan het water dade
lijk troebel werd. Daarop ging zij op de
zijde liggen, met het hoofd ruftende
op den arm, alsof zij sliep. Duidelijker,
steeds duidelijker lieten zich krachtige
voeetstappen hooren.
Hij die de trappen afkwam was een
jongeling, lang van gestalte. Naar zijn
kleeding te oordeelen behoor, e hij tot
de Anachoreten van den Sinaï, want
hij droeg niets dan een hemdrok van
grof linnen, waaraan hij ontgroeid
scheen te zijn, en uwe lederen voet
zolen, die om zijn voeten vastgesnoerd
waren met banden van palmhast.
Zoo armelijk als deze er uitzag zou
geen heer zijn slaaf kleeden, en toch
zou niemand hem voor een onvrije heb
hen gehouden, want met opgerichten
hoofde schreed hij voort, zich blijkbaar
bewust van zijne beteekenis. Hij kon
niet veel ouder zijn dan twintig jaren;
zulk een leeftijd verried althans het
zachte pas te voorschijn komende haar
op zijn bovenlip, om zijn kin en op zijn
wangen. In zijne groot© blauwe oogen
las men echter niet de frischheid der
jeugd, maar zeker© onvoldaanheid. Hij
hield zijne lippen als uit trots stijf op
elkaar gedrukt.
Thans bleef hij staan en streek zich
de ongeordende bruino lokken, die in
dichte massa, als de manen van een
leeuw, zijn hoofd omgaven, uit het ge
zicht. Vervolgens naderde hij de bron.
Toen hij bukte, met de groote gedroog
de schaal van een pompoen in de hand
om water te scheppen, bemerkte bij
eerst dat de bron troebel was; toen zag
hij de geiten en eindelijk ook de slui
merende herderin.
Mismoedig zette hij de schaal voor
zich op den grond, en riep daa,rop het
meisje met luider stem. Zij verroerde
zich echter niet voordat hij haar met
zijn voet vrij onzacht aanstiet. Toen
rees zij plotseling op, als had haar een
ad deer gestoken. In haar jeugdig, door
de zon gebruind gelaat vlamden twee
oogen, zoo zwart als de nacht en op
den jongeman gericht. De sierlijke
vleugels van haar scherp gobogen
neus bewogen zich snel, en hare
sneeuwwitte tanden flikkerden, terwijl
zij hem toeriep: „Ben ik, dan een hond,
dat gij mij zóó wekt?*'