H. M. PIERROT OPRUIMING wegeis VERUOUWING Niets menschelijks vreemd NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 18 JUN 1927 RECLAME HORLOGEMAKER Maarsinanssteeg 7-14-21 Telefoon 630, 1293. Nieuwe Koopjes op alle afdeelingen. Uurwerken mei volle garantie, enorm in prijs verlaagd. Lederwaren in elk genre. Huishoudelijke Artikelen legen spotprijzen. W Wij moeten ruimte maken. TWEEDE BLAD. DE CRITIEK. Maai* indien bat uit God is, zoo kunt gij dat niet breken. Hand. 5 :39a. Gamaliël was een zeer verstandigl mensch. De Christelijke beweging hadl geheel Jeruzalem eh de omliggende steden in beroering gebracht. Het San hedrin had er zich mee bemoeid. Het' werd nu toch wel een beetje te bar. Het hoofd der secte was nu ter Idood gebracht en daarmee hadden ze gedacht de beweging den kop te heb 'ben ingeknepen. Echter, het nam nu nog grooterei afmetingen aan dan te voren. Daarom hebben ze de apostelen in de gevan genis opgesloten. Toen echter deze apostelen op een voör de belagers wondere wijze uit den kerker ontsnapt waren, werd het ze al te erg en vonden ze het raadzaam Ide apostelen in verhoor te nemen. Ze stuiten op den onwil dezer men- schen om de prediking na te laten. Ze laten ze buiten staan en plegen •overleg. In deze zitting staat Gamaliël op 'm verstandig en zachtmoedig mensen, wijst op verschillende bewegingen, dia reeds voor deze geweest zijn en geeft Iden goeden en wijzen raad aan het Sail hedrin, dat, zoo dit menschenwerk is, het toch wel gebroken zal worden,, maar dat, indien dit uit God is, zij dat toch niet vermogen te breken en bo- fvendien gevaar loopen tegen God te strijden. De verstandige Gamaliël heeft iiier mede een zeer juist woord gesproken. IHetis een heel verstandige critiek opt Öe beweging van het Christendom. Ge Iblijft er zelf buiten staan. Ge bemoeit •ar u niet mee. Ge staat er neutraal te genover, ge neemt het hooge stancl- -punt in der neutraliteit. Ge wachr net af. We zullen wel eens zien. Toet (sen aan de waarheid doet ge deze beweging niet. Ge laat heel de profetie 'rusten. Het is u evenmin de moeite Waard om u er ernstig over te beraden. Ge §taat er een heel eind vanaf en een heel eind boven en ge zegt: ja is het menschenwerk, dan zal het wel •mislukken. I£n mocht het Gods werk wezen, dan kunt ge er toch niets aan doen. Zoo staan er nog heel verstandige imenschen tegenover de kerk van Jezus Christus. Zoo redeneeren ze nogj over het geloot in God. Och laat die menschen gaan. De, geschiedenis zal 't wel leeren. Die zoo staat tegenover de Christe lijke actie, die staat er buiten. Die aldus spreekt over de Kerk des IHeeren, die leeft buiten de Kerk,. Die zoo oordeelt over het Woord .Gods, over den Bijbel, over de waar heid wel, die is zonder God' cn izonder hoop in deze wereld. Deze woorden der critiek zijn woor- Iden uit het trotsche menschenhart. Dit is de blik der hooge oogen. Oitl is met den schijnmantel der liefde overt dekt een: ik zal als God zijn. Eens zal God deze welwillende cri tici oordeelen. En Hij zal ze veroordeelen voor teeuwig. Toch is Gamaliëls woord voor onsj het Woord Gods. Ook zoo is de Bijbel het Woord Gods. Want door den Hei ligen Geest is dit de Waarheid, dajt, wat uit God is, door den mensch niet gebroken kan worden. Voor deze waarheid is heel de ge schiedenis der Christelijke Kerk ten bewijze. De menschen hebben gepoogd Je zus' Kerk te breken en uit te 'roeien. Ze hebben geen pogen onbeproefd ge- daten. Ze hebben alle Satanische ver zinsels tegen de Kerk gestookt. Doch wat uit Goa is, is niet ge broken. Ja, wel zijn er immer afvalligen* [Wei zijn er immer menschen, die tij delijk meegaan met Christus' gemeen te. Doch juist de aanval der wereld, •de vervolging, het offer, da»" ze geven moeten "dit a17cs ontmaskert ze en ze verbaten ons. Mencrhsnwefk wordt; dooi- rnpnschen gebroken. Doch Godsi werk niet. Geheel de Heilige Schrift ligt daan als een bewijs voor deze woorden, die uit haar ziel genomen zijn. Welke pijlen zijn al niet gericht te gen de Schrift. De wetenschap heelt al* zooveel malen de Schrift becritt- seerd en veroordeeld, terwijl de kunst schouderophalend over haar gelachen heeft. Maar het Woord Gods heeft zich! tegen al deze critiek gehandhaafd. Wat uit God is, kan niet gebroken: worden. Geheel de critiek stuit daar tegen. iHet is ijzersterk, het is als rotsgraniet. De Bijbel en de Kerk des Heeren treden overwinnend te voorschijn uit de woordelijke en. dadelijke critiek de zer menschenwereld. Zij bewijzen beide te bezitten da triumfale Pinkstergeest. Deze is de Geest van God. En wat uit God is kan niet worden' gieb roken. i Vindt ge deze waarheid niet daar om zoo diep en schoon, omdat ge hier mee tegen uzelf bewaard wordt? Gods kind heeft iets in zich uit1 God. De Geest van het Pinksterfeest! •heeft bezit genomen van zijn leven, heeft hem wedergeboren, heeft hem bekeerd en alzoo is hij' uit" God ge boren. Gods kind. Maar wij hebben nog zooveel im ons, wat uit ons is. Wij zijn er zelf ook nog. Wij redeneeren en overleg (gen, wij begeeren en verlangen, wij becritiseeren ons leven uit God. Z.ou 't wel waar zijn Maken we 't ons niet wijs? Is het-geen verbeeldingi Zou 't niet alleen een kwestie van opvoedingl bij ons wezen Dat is de critiek in ons op onszelf, of neen liever op Godsi werk in ons. Is dit geen heerlijk Woord Godsi hier, dat door deze Gamaliël in men- schentrots gesproken is, maar dat toch zoo heel echt waar is, dat, wat uit God is, door geen mensch gebroken kan worden? Wij doen Gods werk in ons door ons» zelf niet te niet. Heerlijk Evangeliewoord: wat uit God is, kunt gij niet breken. Wie is er sterker in u? Is het God o fzijt ge het zelf? Ziedaar de levensvraag, die we ons willen doen na het Pinksterfeest. Wat wij zelf opbouwen, wordt ge broken. Gelukkig zoo dit geschiedt in het heden der genade. Ontzettend, zoo dit eeuwig telaat gebeuren moet. Wat'uit God is, kan nief gebroken worden. Laat ons God daarvoor danken. Het juiche in ons na uit den Pink- istertempel: Mijn God, ik zal' U eeuwig loven Omdat Gij 't hebt gedaan, MORGENGLANS DER EEUWIGHEID. Morgenglans der eeuwigheid, Licht uit licht van God geboren. 1 .Sterk ons door Uw Majesteit;, Wil naar onze bede hooren, En verdrijf door Uwe kracht Onzen nacht. lAls de dauw op 't dorstend veld, Daal Uw troost ons neer in 't harte, Rust'loos dag en nacht gekweld Ach, door eigen schuld met smarte. Laaf ons door Uw zoeten troost, Onverpoosd. Heer, geef dat Uw liefdegloed 'd Ijskorst onzer ziel verdrijve; Geef haar nieuwen lust en moed, Duld niet, dat zij weer verstijVe. - Werk in ons een trouw, wier vuur Eeuwig duur. Blijf bij ons als d'avond daalt Moge Uw glans ons dan omschijnen Die de doodsvallei bestraalt En de nevelen doet verdwijnen. Waar Gij heerscht in volle pracht,1 Daalt geen nacht. ADAMA VAN SGHELTEMA- KERK EN SCHOOL, NED. HERV. KERK. Beroepen, te Varik: R. C. G. Troelstra, cand. te 's-Gravenhage. Aangenomen naar Tuil (Gld.) J. R. B. Feykes, te Sleeuwijk (N.-Br.) Bedankt voor Acquoy (Gld.) J. R. B. Feykes, te Sleeuwijk (N.-Br.). GEREF. KERKEN. Bèroepen te Raamsdonk: P. Goossens, cand. te Amersfoort. CHR. GEREF. KERK. Beroepen, te Haarlem (2de pred.- pf.):" G. Wisse, te> Utrecht. Te De Klim: K. G. van Smeden, te Kampen. Te Leerdam: K. Groen, te Baarn. BEVESTIGING, INTREDE EN AFSCHEID. Het afscheid van Ds. L. J. van Leeu wen van de Ned. Hèhvj Gem. te Hilver sum, die een beroep aannam naar de Néd. Herv. Kerk te Haarlem, is be paald op Zóndag 4 Sept. a.s. DE GEREF BüND IN DE HERV. KERK. Het hoofdbestuur van den Gerefor meerden Bond in de'Herv. Kerk heeftf een brief gericht aan de Geref. predi kanten in deze Kerk, waarin wordt- medegedeeld, dat Ds. J. J. Timmer c.s. te Ermelo op de aanstaande classicale vergaderingen een voorstel zullen in dienen, inzake de z.g. Groote Synode van 45 leden en een wijziging in de proponents-formule, alsook een gelijke aanvulling in de belofte der gods dienstonderwijzers. Het voorstel van de Groote Synode bedoelt een andere en betere vertegenwoordiging te krij gen in de Herv. Kerk. Het voorstel in zake wijziging van de proponentsfor mule beoogt dat er kerkelijk uitge sproken wordt, dat de Herv. Kerk geen ander Evangelie kent, dan het Evange lie van Jezus Christus naar de Schrif ten. NOODLIJDENDE KERKBODE. In de gemeente Amstelveen ver schijnt „De Kerkbode", weekblad van de Geref. Kerk aldaar. Volgens het lcerkeraadsverslag verkeert het blad in financieele moeilijkheden. De com missie deelde mede dat 250 meer per jaar moet worden opgebracht, anders zal de uitgave gestaakt moeten worden. Dr. J. VAN LONKHUIZEN. Dr. J. van Lonkhuizen, in onze ker ken wel bekend, thans predikant bij een Chr. Geref. kerk te Chicago, Illinois, U. S. A., hoopt dezen zomer ons land te bezoeken. Hij denkt 25 Juni a.s van New-York te vertrekken. Gedurende J uli en de eerste helft van Augustus is hij gaarne bereid bij een Geref. Kerk op te treden in den dienst des Wooris. Zijn adres in dien tijd is bij Ds. C. J. van Binsbergen, te Loosduinen. HERV. KERK TE DELFT. Bij de te Delft gehouden stemming voor de verkiezing van vijf notabelen oer Ned. Herv. Gemeente werden vier candidaten der confessioneelen en ethischen m$t groote meerderheid ge- kozep. Herstemming is noodig tus- sclien twee candidaten der Gerefor meerden. DE EVANG.-LUTllERSCHEN TE BERGEN-OP-ZOOM. Nu de Synode der Evang.-Luth. de tijdelijke combinatie van de gemeen ten Bergen-op-Zoom en Zierikzee heeft goedgekeurd, zal men weldra in die gemeenten tot de beroeping van een predikant overgaan. De nieuwe predi kant zal te Bergen-op-Zoom wonen en om de veertien dagen in de beide plaat sen den dienst vervullen. KONINKLIJKE BIJDRAGE. De voorzitter van het bestuur der Vereeniging „Aanpakken", (bedoelen de, de verbetering van de ontoereiken- 1 de predikantstraktementen in de Herv. Kerk), Ds. L. W. Bakhuizen van den Brink te 's-Gravenhage, heeft van H. M. de Koningin een zeer gewaardeerde bijdrage ontvangen, PART. SYN. VAN NOORD-HOLLAND. In de dezer dagen gehouden verga dering van de Part. Synode der Geref. Kerken in de provincie Noord-Holland is behandeld het verzoekschrift van de predikanten N. Diemer, J. H. Bavinck J. C. Brussaard, J. v. Henten, F. Kra mer, J. W. Siertsema eÊ J. L. Jaspers, luidende: Ondergeteekenden, Predikanten, wo nend binnen het ressort der classis Haarlem; van oordeel, dat het wat de bezwaar de leden onzer kerken betreft, op den weg des Kerkeraads ligt, om al 't prin cipieel mogelijke te doen hen van hun bezwaren te ontheffen, opdat de een heid der kerk bewaard blijve; doch belijdende dat diezelfde eisch tot eenheid van Christus' Kerk ons noopt om met ootmoedige zelfverloo chening in den weg van waarheid, recht en liefde te streven naar herstel van geslagen breuken met hen, die van gelijke belijdenis met ons zijn; richten bij dezen het verzoek tot uw vergadering om er bij de a.s. Gen. Sy node op aan te dringen, een deputaat- schap te benoemen om met andere Kerkformatiën of leden daarvan in correspondentie te treden en wel in de eerste plaats met hen, die het laatst van ons gingen, opdat het onder Gods zegen zoo mogelijk kome tot hereeni- ging van alle Gereformeerden in één kerkgemeenschap. Naar aanleiding van dit verzoek schrift heeft de Part. Synode een acht tal conclusies genomen, waarin o.m. wordt uitgesproken: dat voldoening aan het verlangen van Ds. N. Diemér, ofschoon dit door hem geenszins bedoeld wordt, toch za kelijk zou neerkomen op een misken ning van 't (genoemde) beginselver- schil, wijl hét voorstel van Ds. N. Die mer c.s., zooals dit geformuleerd is, de kerken der Kerkformatie van hen „die het laatst van ons gingen", erkent als Gereformeerde Kerken „die van gelijke beteekenis met ons zijn", zoo dat voldoening aan het verzoek' van Ds. N. Diemer c.s, feitelijk,zou uitloo- pen op een terugneming van de door de Gen. Synode van 1926 genomen be slissing. dat er voorts uit een kerkrechtelijk oogpunt zeer ernstige bezwaren be staan tegen de benoeming door de Gen. Synode van Deputaten om „in corres pondentie te treden" met een kerkfor matie, die welbewust tegenover haar positie heeft gekozen. dat zij ter bevordering van de rust in de Kerken en ter voorkoming van verwarring het niet gewenscht achten thans in te gaan op wat verder het voorstel van Ds. N. Diemer c.s. in houdt betreffende andere kerkforma- ties, hoezeer vereeniging met andere kerkformaties, die instemmen met de Geref. belijdenis, ten zeerste gewenscht is. - dat zij op grond van het bovenge noemde aan het verzoek van Ds. N. Diemer c.s. niet kunnen voldoen; dat zij zeer betreuren dat Ds. N. Die mer c.s. dit onduidelijk geformuleer de voorstel hebben ingediend, wijl daardoor, ofschoon dit door hem geens zins is bedoeld, zeer lichtelijk misver stand, onrust en verwarring in onze Kerken kan worden gewekt of ver sterkt, inzonderheid omdat het de ver keerde voorstelling voedt alsof het slechts een gradueel en niet een prin cipieel verschil zou betreffen. GRAVEN IN HET OUDE BABYLON. iH'et uitgebreid onderzoek in het' oude Babyion onder leiding van dei (Berlijnsche musea en het Duitsch- .Oostersch Genootschap, tusschen 1899 on 1917 heeft veel aan den dag ge bracht omtrent de manieren en 't ka rakter van het land. Het werk werd door de militaire operaties in 1917 tot een plotseling! •einde gebracht en de opgravers wa ren genoodzaakt veel van het gevon Idene achter te laten. 1 Verleden jaar zijn echter vijf hpn Iderd kisten met inhoud vrij gegeven^ Idie onlangs te Berlijn zijn aangeko men, waar veel van het gevondene za| worden tentoon gesteld. In „Forsohungen und Fortschritte'* vertelt de Berlijnsche hoogleeraar Un ger iets over de ontdekkingen niet betrekking tot de graven. De ontdekkingen strekten zich uit over ongeveer negen honderd graven in Babylon, in ruines van huizen, open! pleinen en straten. Er zijp er bij', die dateeren uit 2000 voor Christus. De buitengewoon groote verschei denheid in de wijze van begraven wordt verklaard door het feit, dat de stad in alle perioden bewoond1 werd door menschen van allerlei rais, die er kwamen door emigratie of doordat ze als overwonnenen waren medege voerd. 1 In de periode van 2000300 jaah v. .Qhr. vindt men voorbeelden van begraven in gebukte houding met op (getrokken knieën. In het laatst ge noemde jaar voerden de Grieksche ven loveraars de gewoonte in, om de lij ken in uitgestrekte houding te begra) ven. Uit de periode van 2000500 vooil Chr. vond men lijken naast elkaar in beide houdingen in eenvoudige aarden graven. i Van 14001000 v. Chr. vond men daarentegen alleen lijken in gebukte houding. 1 Als regel trachtte men den doóden te verschaffen, wat de levenden noot dig hebben. Zoo werd het graf ge plaatst bij een' bron, om in de behoef te van water te voorzien. Voor voedsel werden den dooden dadels gegeven, granaatappels, vijgen visch, schapen- en geitenvleesch. Ornamenten, gespen, kammen, naai den en spiegels zijn in de graven aan getroffen. Blijken van vuuraanbiddingj zijn alleen gevonden in de leemen gTai van van 1400800 v. Chr. De plaats! der graven werd niet door eenig ken- teeken, zooals steenen ot hoopen aar- ile, aangegeven. Deze gewoonten van begraven ver-» schillen in vele opzichten sterk vaiï die der Egyptenaren. Terwijl de prae-historische Egypti sche nomaden de lijken in gebukte! houding begroeven, deden de histo rische Egyptenaren het reeds in ge strekte houding. v De Babylonische mam er van be graven in ruines van huizen, staat te genover de kerkhoven der Egyptena ren. De laatsten zetten kenteekenen bij de graven. De nieuwe ontdekkingen toonen dua weer aan, dat er verschillen bestaan! tusschen de twee beschavingen. FEUILLETON. Een episode uit de geschiedenis van de Christenen op het Sinaïtisch Schiereiland omstreeks het jaar 300. 1 u— EERSTE HOOFDSTUK. Rotsen, aan alle zijden niets dan naakte, harde, roodbruine rotsen; geen struik, geen' grasscheutje, zelfs geen zich vastklemmend mosplantje, dat de natuur soms op de steenvlakte van liet hoog gebergte heeft doen wassen, als ware een ademtocht van. hare scheppende levenskracht over den on- vruchtbaren bodem gegaan. Niets dan kaal graniet, en daarboven een hemel zóó arm aan wolken, als de rotsblok ken aan planten en halmen, Toch vertooht zich menschelijk le ven inogindsche holte van den berg wand. Twee kleine grijze vogels zwe ven in de reine, fijne, door de middag zon verhitte woestijnlucht, en verdwij nen achter eene rij klippen, die eene diepe kloof begrenzen, als een muur door nienschenhanden opgetrokken. Daar is het uit te houden, want een bron bevochtigt den steenaehtigen bo dem, en gelijk overal waa- het water de woestijn besproeit, zoo bloeien er ook welriekende kruiden en groeien er vriendelijke struiken. Toen Osiris, - zoo verhaalt ons de mythe der Egyptenaren de godin der woestijn omarmde, liet bij zijn groenen krans op liare leger tede ach ter. Doch in den tijd en in de kringen, waarin onze geschiedenis speelt, kent men de oude sage niet meer, of wil ze niet meer kunnen. Wij verplaatsen on ze lezers in het begin van liet dertigste jaar van de vierde eeuw onzer jaartel ling, en wel op het Sinaïtisch geberg te, op welks geheiligden bodem sedert eenige jaren enkele Anachoreten, die der wereld zijn afgestorven en zich ge heel aan boete willen wijden, nog zon der orde of regel samenwonen. Naast de bron in de dalkloof, waar van wij spraken, groeit een- veelge- takte waaierpalm, maar hij beschut haar niet voor de zonnestralen, die op deze breedte loodrecht nederdalen. Hij schijnt alleen zijne eigene wortels te beschaduwen. Toch zijn de gevederde takken veerkrachtig genoeg om een blauwgazen doek te dragen, die als ëen zonnescherm het aangezicht van een meisje overdekt. Zij ligt lang uit gestrekt op den verhitten steenbodem en droomt, terwijl eenige geelachtige klipgeiten, naar voeder zoekende, zoo vroolijk van den eenen steen op den anderen klimmen en springen, alsof hun de middaghitte recht welkom was. Het meisje grijpt van tijd tot tijd naai' een herdersstaf, die naast haar ligt en lokt de geiten met een fluitend ge luid, dat ver in het roni kan worden gehoord. Een jong geitje- nadert haar huppelend. Weinige dieren zijn in staat hunne opgeruimdheid uit te druk ken, maar deze kleine dieren kunnen het. Ziet, daar strekt het meisje den naakten slanken Voet uit, en stoot er het lustig met haar spelende geitje vol dartelen luim mede terug, wanneer het opnieuw komt aanhuppelen. Het herderinnetje buigt daarbij de toonen zoo sierlijk, als noodigde zij de toe schouwers uit hunne fijnheid te be wonderen. Het sikje springt wederom toe, dit maal met den kop vuGrover gebogen. Zijn voorhoofd raakt haar voetzool, maar als 't zijn kromme neusje zacht- kens wrijft aan den voet van het her derinnetje, stoot zij het beestje zoo he vig terug, dat het ineen krimpt en on der,luid geblaat het spel opgeeft. Het scheen als had het meisje het rechte oogenblik afgewacht, om het dier gevoelig te treffen, want zij had het met kracht, zelfs met zekere boos-' heid dien stoot gegeven. Het blauwe doek -hield de gelaatstrekken der her derin verborgen, doch zeker hadden hare oogen gefonkeld, toen zij zoo op eens aan het spelen een eind-© maakte. Gedurende eenige minuten bleef zij nu roerloos liggen, maar do doek, die op haar gezicht neerhing, golfde zacht kens heen en weer, bewogen door hare snelle ademhaling. Zij luisterde met groote inspanning, met hartstochtelijk ongeduld; d.at kon men ook hespeuren aan de wijze, waarop zij krampachtig hare teenen samentrok. Daar liet zich eenig gedruisch hoo ren. Het kwam uit de richting van de ruwe, uit onbehouwen steenblokken gevormde trappen, die van den stei- len wand naar de bron beneden leid den. Eene huivering voer door de teedere, nog maar half ontwikkelde leden der herderin; doch zij verroerde zich niet. De grijze vogels, die naast haar op den doornstruik zaten, vlogen op, doch zij hadden slechts eenig geluid vernomen, en konden niet onderscheiden wie het had voortgebracht. Het oor der herderin was scherper dan dat de vogels. Zij hoorde dat iemand haar naderde, en wist dat er maar één was, wiens voetstap dit zijn kon. Zij- strekte de hand uit naar een steen die naast haar lag, en wierp dien in de bron, waarvan het water dade lijk troebel werd. Daarop ging zij op de zijde liggen, met het hoofd ruftende op den arm, alsof zij sliep. Duidelijker, steeds duidelijker lieten zich krachtige voeetstappen hooren. Hij die de trappen afkwam was een jongeling, lang van gestalte. Naar zijn kleeding te oordeelen behoor, e hij tot de Anachoreten van den Sinaï, want hij droeg niets dan een hemdrok van grof linnen, waaraan hij ontgroeid scheen te zijn, en uwe lederen voet zolen, die om zijn voeten vastgesnoerd waren met banden van palmhast. Zoo armelijk als deze er uitzag zou geen heer zijn slaaf kleeden, en toch zou niemand hem voor een onvrije heb hen gehouden, want met opgerichten hoofde schreed hij voort, zich blijkbaar bewust van zijne beteekenis. Hij kon niet veel ouder zijn dan twintig jaren; zulk een leeftijd verried althans het zachte pas te voorschijn komende haar op zijn bovenlip, om zijn kin en op zijn wangen. In zijne groot© blauwe oogen las men echter niet de frischheid der jeugd, maar zeker© onvoldaanheid. Hij hield zijne lippen als uit trots stijf op elkaar gedrukt. Thans bleef hij staan en streek zich de ongeordende bruino lokken, die in dichte massa, als de manen van een leeuw, zijn hoofd omgaven, uit het ge zicht. Vervolgens naderde hij de bron. Toen hij bukte, met de groote gedroog de schaal van een pompoen in de hand om water te scheppen, bemerkte bij eerst dat de bron troebel was; toen zag hij de geiten en eindelijk ook de slui merende herderin. Mismoedig zette hij de schaal voor zich op den grond, en riep daa,rop het meisje met luider stem. Zij verroerde zich echter niet voordat hij haar met zijn voet vrij onzacht aanstiet. Toen rees zij plotseling op, als had haar een ad deer gestoken. In haar jeugdig, door de zon gebruind gelaat vlamden twee oogen, zoo zwart als de nacht en op den jongeman gericht. De sierlijke vleugels van haar scherp gobogen neus bewogen zich snel, en hare sneeuwwitte tanden flikkerden, terwijl zij hem toeriep: „Ben ik, dan een hond, dat gij mij zóó wekt?*'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1927 | | pagina 5