NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN DINSDAG 19 ARPIL 1927 HOE MEN DE KIEZERS VOORLICHT De heer R. A. den Ouden schrijft ons: In de (staatk. geref.) Banier van 17 Maart j.l. kwam van de hand van den heer van Dis voor een artikel, dat klaarblijkelijk als stembuswapen te gen de A.R. Partij moest dienst doen. Van oordeel, dat in de stembusperiode zooveel mogelijk alle onderlinge be strijding tUsschen de groepen, die ter rechterzijde van de scheidingslijn der antithese staan, moet worden verme den, heb ik gemeend de verdediging der A.R. Partij tegenover dit artikel te moeten laten rusten tot na den ver kiezingstijd. Omdat het geen recht- streeksch verband hield met het A.R. beleid in. de Staten der provincies en dus geen eigenlijk verkiezingsmate riaal was. Ware dat wel het geval ge weest, dan zou ik, evenals in het ge val van den heer Langman, In deze rubriek onmiddellijk het verweer voor de A.R. Partij hebben gevoerd. Nu echter is zulk verweer geboden. Omdat het stuk van den heer van Dis zich op zóó ergerlijke wijze aan woord verdraaiing schuldig maakt, dat de argelooze lezer wel weer ontsteld zal zijn geweest over het beginselloos op treden der Antirevolutionaire verte genwoordigers in de Staten-Generaal. De heer van Dis schrijft: „Wij weeren thans terug tot de Eer ste Kamer om eens te zien, hoe het daar staat met "de beginselen, door de A.R. en C.H. aldaar beleden. Allereerst willen wij dan nagaan, hoe het staat met de opvatting dier heeren ten op zichte van datgene, dat als de hoogste wet in ons land moest gelden, n.l. het strafbaar stellen vanwege 's lands Overheid van de ontheiliging van den Naam Gods, hetzij dat dit op den open baren weg, of in vergadering of in de pers geschiedt. Wij weten reeds, dat in de Tweede Kamer de A.R. Mr. Rutgers oordeelde, dat „van over heidswege" geen maatregelen tegen dergelijke ongeïoofspropaganda moes ten worden genomen. Vierkant stond hij tegenover Ds. Kersten, van wien hij herziening van diens standpunt eisch- te (Handelingen Tweede Kamer, 26 No vember 1924)". De niet-argelooze, maar aandachtige lezer zal uit dit citaat zelf reeds be merken hoe hier met woorden wordt gedraaid. De heer van Dis zal bet heb ben over „het strafbaar stellen van de ontheiliging van den Naam Gods". Wat verstaat men hieronder? Wij meenen: vloeken en godslastering. En nu heeft de heer Rutgers verklaard, dat de Overheid geen maatregelen ne men moet tegen „dergelijke ongeïoofs propaganda". Het woord „dergelijke" wordt hier door den heer van Dis zelf ingelascht. De heer Rutgers was van oordeel, dat de Overheid niet bevoegd is „maatregelen tegen ongeïoofspropa ganda" te nemen. Wat nu is „onge ïoofspropaganda"? Daaronder verstaat met niet „vloe ken en lasteren van den Naam Gods". Zierhier de draaierij. De heer Rut gers is niet van oordeel, dat de Over heid geen roeping zou hebben om gods lastering en vloeken te verbieden en strafbaar te stellen. De heer van Dis spreekt van een rede van den heer Rutgers om zijn lezers in den waan te brengen, dat deze A.R. vrijheid van openbare godslastering opeischt. Maar daarover ging het in de Tweede Ka mer op 26 November 1924 niet, en daarvan sprak ook de heer Rutgers niet. Ten bewijze drukken wij hier den geheelen passus uit de rede van Mr. Rutgers af: „Ten slotte een kort woord aan den heer Kersten. Ik zal aan diens adres deze maal slechts een enkele opmer king maken. De heer Kersten heeft zich gestooten aan de propaganda van „De Dageraad", laten wij zeggen aan de ongeïoofspropaganda. Ook mij stuit die propaganda tegen de borst, maar wij wenschen niet de houding aan te nemen van den heer Kersten. Het komt mij voor, dat deze zijn houding staande op het standpunt dat hij en ik deelen behoort te herzien, dat hij niet mag vragen, dat van Over heidswege maatregelen tegen onge ïoofspropaganda zullen worden geno men. Die houding moet hij herzien,' wanneer hij nog eens naleest de gelijk kenis van het onkruid en de tarwe en het woord van Christus: Mijn Konink rijk is niet van deze wereld; anders zouden mijne! dienaren gestreden heb ben. Dat het standpunt van den heer Kersten niet is een standpunt van de zen tijd, dat is te dragea en voor mij geen reden dat standpunt niet te dee len. Maar wat erger is, is dat de heer Kersten de wereldlijke Overheid in godsdienstzaken tot rechter maakt en over propaganda laat oordeelen. Dit nu is in strijd met de wijze, waarop naar Christus' woord voor de waar heid moet worden gestreden; het is ook in strijd met de roeping van de Overheid in geestelijke zaken". (Han del. lie Kamer, blz. 700!) Wie wel onderscheidt en goed leest, ziet, dat het hier gaat over de propa ganda van de ongeloofstheorieën, niet over „de ontheiliging van den Naam Gods". In zijn hiervermelde rede stel de de heer Rutgers zich volkomen op hetzelfde standpunt, dat Groen van Prinsterer innam, toen hij in zijn Par lementaire Studiën en Schetsen, deel II, blz. 41 schreef: „Vrijheid en gelijk heid en staatsburgerlijke broeder schap zij er ook voor de ongeloofs propagandisten". Dat de heer Rutgers daarentegen geen vrijheid wenscht voor „de ont heiliging van Gods Naam", blijkt wel overduidelijk uit het, rapport der com missie-Ridderbos „Strafbepalingen te gen godslastering en vloeken", van welke commissie de heer Rutgers deel uitmaakte en welker conclusies hij on derteekende. De eerste dezer conclu sies luidt: „De openlijke Godslastering, voor zoover zij het karakter draagt van een hoonen of smaden van God, be hoort in de Nederlandsche Strafwet strafbaar te worden gesteld, omdat een dergelijke ontheiliging van Gods Naam een zoo krasse inbreuk is op de goede zeden, die ten opzichte der gedraging jegens den hoogsten Souverein onder eene Christelijke natie behooren te gel den, dat de o?erheid, als zijnde voor haar deel en op hare wijze handhaaf ster van Gods wet, haar niet straffe loos mag gedoogen". Ziet men nu, hoe de heer van Dis door onbehoorlijke woordverdraaiing tot een totaal valsche beschuldiging kwam? In hetzelfde artikel van den heer van Dis is zelfs de heer Idenburg niet aan sijn critiek kunnen ontkomen. Deze schrijver in De Banier is wel vrij moedig; hij ontziet zich niet, onge roepen en onbevoegd over de edel- sten onder- ons als rechter te gaan zit ten. Dat verantwoorde hij voor zichzelf en als hij het dan maar eerlijk deed, wij zouden er het zwijgen aan toe doen. Maar ook een man als den heer Idenburg behandelt hij grof oneerlijk. Uit een spontaan gesproken woord in de Eerste Kamer haalt de heer van Dis deze zinsnede van den heer Iden burg aan: „Ik wil alleen in dit verband zeggen, dat ik geheel deel in zijn (n.l. prof. SI. de Br.) gevoelen, dat de vrije uiting van atheïsme, deïsme en pantheïsme niet moet worden belet, dat ook ik waardeer de vrijheid van uiting van godsdienstige en wijsgeerige denkbeel den, die wij nu in Nederland hebben en dat ik aan dat hooge goed niet op eenigerlei wijze zou willen komen." Dit citaat moet den heer van Dis dienen om aan te toonen, dat ook „in de Eerste Kamer in naam der Vrijheid de toelaatbaarheid vandeze God- onteerende zonde werd bepleit". Door den heer Idenburg? De „God-onteerende zonde" van de openlijke „ontheiliging van den Naam Gods"? Hoe durft de heer van Dis zulk een voorstelling aan! De heer Idenburg sprong juist na de rede van Prof. Slotemaker de Bruine op om diens betoog dat „godslastering en vloeken" niet moet worden gestraft te bestrijden. De heer van Dis als politieke zede- rechter veroordeelt op zeer onvolle dige bewijsstukken. Hij haalt drie re gels uit de rede van den heer Iden burg aan, en past dan de bekende me thode toe: Geef mij drie regels schrifts en ik zal u laten hangen. De heer van Dis had echter verder moeten citeeren. De heer Idenburg liet onmiddellijk op het aangehaalde vol gen: „Maar daarover gaat het hier niet. Het gaat om de vernietiging van een verordening der gemeenten Wijmbrit- seradeel en Wonseradeel tegen gods lastering en tegen het moedwillig hoo nen van Gods Naam in het openbaar. Dat heeft met gewetensvrijheid en vrijheid van gedachte op zich zelf niets te maken. Niemand wordt in zijn geweten verplicht om in het openbaar God te lasteren of te hoonen. Nu komt het mij voor, dat bezwaarlijk ontkend zal kunnen worden, dat de Overheid op dit gebied een taak kan hebben; de overheid heeft wel degelijk t.o.v. de goede zeden, waarvan de grondslagen liggen in wat dr. Kuyper genoemd heeft de zedelijke gemeenschap van ons volk. En tot die goede zeden be hoort ongetwijfeld niet het lasteren van Gods Naam, maar het eeren van Gods Naam. Dat is een der Christelij ke beginselen, waarvan sprake is in de programma's der Christelijke par tijen. Ik citeer hier uit het program ma der Christelijk-Historische partij, waarin uitdrukkelijk staat (art. 3) dat de Overheid is geroepen de Christelijk- historische grondslagen van het volks leven te bevestigen en de Christelijke beginselen in het Staatsleven te eer biedigen. Een van die beginselen is wel degelijk het eeren van Gods Naam en niet het lasteren van Gods Naam". (Handel. Ie Kamer, blz. 558). Het verschil tusschen A.R. en S.G. loopt niet over de vraag, of de Over heid een taak heeft tegenover open bare godslastering en ontheiliging van Gods Naam, maar of de Overheid be voegd is met dwangmaatregelen de vrijheid der geestelijk-zedelijke over tuiging te treffen. Nu twee vragen aan den heer van Dis: 1. Gij noemt in Uw stukken nogal eens den naam van den bekenden pre dikant Ds. Wisse, die tot uw vrienden schijnt te behooren en voor wiens we tenschappelijke kennis ge eerbeid hebt. Ik doe in dezen niet voor u onder, dat weet Ds. Wisse. Nu is mij bekend, dat deze predikant langen tijd de wijsbe geerte heeft bestudeerd onder leiding van prof. Bolland. Hoe zou het hem mogelijk geweest zijn zijn wijsgeerige kennis te verzamelen, als de leer der S.G.P. en de uwe om de vrije uiting van atheïsme, deïsme en pantheïsme met overheidsmacht te beletten, toen in Nederland wet ware geweest? 2. De S.G.P. en gij zijn van oordeel, dat de ongeïoofspropaganda in Ne derland moet worden strafbaar ge steld. Welnu, de leider der S.G.P. zit nu al bijna 5 jaar in de Tweede Ka mer. Hij heeft als zoodanig het recht van initiatief. Waarom heeft hij dan nog nimmer een poging gewaagd om de Strafwet in dien zin te doen wijzi gen? Wat belet hem een voorstel ter zake in te dienen? 't Is toch niet vol doende, als inderdaad des Heeren 'Woord en Wet zulk een strafbaarstel ling eischen, dit eens een enkele maal te zeggen? Zij, die er van God de plaats en de middelen toe gekregen hebben, moeten deze dan toch ook aanvaarden, onge acht het succes, om hun plichten in dezen te vervullen. Anderen daarom trent beschuldigen en verder de zaak laten voor wat ze is, is zeker niet vol doende. En nu ook een vraag aan de hoofdredactie van De Banier: Kan deze wijze van polemiek in uw blad nu niet eindigen? Tegen eerlijke en zakelijke gedachtenwisseling of wederzijdsche propaganda van onder scheiden beginselen, bestaat onzer zijds niet het minste bezwaar, maar ....gij moest uw medewerkers toch den plicht opleggen om zich te ont houden van reclame met verdraaide of onvolledige citaten. GEMENGD NIEUWS. Wat een mooi meisje. Het gebeurt niet dikwijls, dat een vreem deling in Frankrijk het in geest op kan nemen tegen de inheemschen. En een Franschman in het Fransch bedot ten, het is een karweitje, dat men u in tienen kan geven. Maar een waardig tegenhanger van den ontvluchten Remé en een begoo- gebng van Frankrijks nuchterste amb telijke nuchterheid schijnt wel de jon fe Spanjaard Eduardo San Martin lal sa te zijn. Balsa had nogal wat op zijn geweten Een handige jongen was hij boven dien. Een vol jaar lang zocht 'de Pa- -rijsche politie hem. Drie weken ge leden .werd hij door hijgende agenten ingerekend. Nu stond hij terecht. Voor i*<en autod'efstal. De eisch was geval len, het vonnis volgde. Twee jaar cel, 100 francs boete en vijf jaar verblijfs- ontz egging. Hij wordt weggeleid. Maar terwijl twee fiergesnorde gen darmes hem langs het trapje omlaag brengen, dat naar het huis van bewa ring voert, krijgt hij opeens een half open deur in de gaten, waarheen hij een blij verrasten blik werpt. O, wat een mooi meisje, krijt hij. Zijn bewakers draaien vol verklaar bare belangstelling het hoofd om in de richting, waar het mooie meisje te zien moet zijn. Er is niets. Of lie ver, er is wel wat. Balsa, die z'ch uit hun greep heef losgerukt en doof een groen je smoe zende advocaten heen verdwijnt. Dezelfde brigadiers, die zoo ver dienstelijk een jaar lang naar den vlug gen vogel gedocht hebben, mogen hun speurgaven nogmaals in dienst stellen van de openbare veiligheid. Balsa is tot dusver in geen velden, of wegen te bekennen. Krasse maatr egelen. Do politie te Doetinchem heeft proces verbaal opgefnaakt tegen een landbou wer aMaar wegens huisvredebreuk en, vernieling. Teneinde een nood|woning van door hem gekochten grond kwijt te raken heeft hij met -es hand angers de ar moedige behuizing zonder eenige mach' tiging afgebroken en de stukken langs den verkeersweg gegooid. Ook de tuin; werd totaal vernield. De ongelukkige» bewoners toeven thans in de open lucht, omdat zij de gemeente niet las tig willen vallen. Verduistering. Donderdag heeft de garagehouder van de garago Pompenburg aan de Gedempte Karne melkshaven te Rotterdam den 2S-jari gen chauffeur C. de M., de opdraclir gegeven, een bedrag van f 1100 te gaan betalen. Aangezien er nogal haast bij de boodschap was, liet hij den chauffeur gaan mét een vrachtauto, welke het d ichtst bij de hand stond. De chauffeur is sedert dien niet teruggezien. Het signalement van De M. luidt: lengte 1.75 M.,. top van den rechter- nrddelvinger ontbreekthij is gekleed, in een blauw colbertcostuum en heeft een jockeypet op. De vrachtauto is een tweetonswagen. met open bak. Op dezen bak staan de woorden:: marmerwerken, steenhouw werken en groen synamiet. Achter op jde overkapping van de bestuurders plaats staat in zwarte letters: Rotter- damsche steenhouwerij Ceintuurbaan 4, Hillegersberg, telefoon 43078. Het nummer van de auto is H 45341 Eenigen tijd geleden heeft De M. een man, die een soortgelijk misdrijf probeerde te plegen, met een auto achtervolgd en aan !de politie aange wezen. Waar systeem heersaht. De „Ekonomitsjeskaja Zjiznj" schrijft} dat Rusland nu een overproductie van lucifers heeft. Een half millioen kisten, een waarde vertegenwoordigende van 2.5 millioen roebel, liggen onverkoopbaar in de mai gazijnen. Per jaar werken de fabrieken vier maanden om de steeds toenemende» onverkoopbare voorraden nog groot er te maken. Er wordt daarom nu gesproken oveii het sluiten van luciferstrusts. En te gelijkertijd worden in verschillende gedeelten des lands nieuwe lucifers fabrieken gebouwd, die een zeer gxoo te capaciteit zullen bezitten. Een kleine symphonie in beige en rood, en i vers. En het jonge, tweelingzusje lieeli een ge- wel een geruite wollen stof in beige en rood ruit manteltje waaronder een effen beige ga- met een effen beige stof. Voor broer een ge- heel recht jurkje. ruite kiel met effen broekje, voor de zus een De beide meisjes dragen vilten klok hoedje» jurk welke bovenaan effen is met een geruit met een smal rood leeren bandje dat als een rokje, terwijl de mantel geruit is met effen re- I ceintuur toegegespt is. De melk te Petersburg. Prof. Witsky die een onderzoek heeft ingesteld naar de melk in Petersburg, heeft verklaard, dat die melk een groot gevaar voor de bevolking oplevert, daar zij kiemen van veel, zeer gevaar lijke ziekten bevat. Het is vastgesteld dat 48 pet. van de tuberculoselijders te Petersburg de ze ziekte door het nuttigen van melk hebben gekregen. In geheel Petersburg heeft de Prof. nergens zuivere, onvermengde melk gevonden. Vaak bedraagt het bijgevoegde wa ter 50 pet. en meer. Diefstallen, inbraken, enz.. In verband met de diefstallen op de emailleerfabrieken en ijzergieterij Vul caanoord te Terborg, is door de mare chaussee uit Doetinchem ook nog een zekere R. gearresteerd, verdacht van heling. R. zoowel als K. en L'. hebben eeni vol led ge bekentenis afgelegd'. Zij zijn heden ter beschikking van de justitie te Arnhem gesteld. In den nacht van Vrijdag op Za terdag is ingebroken in een fabriek! van schoensmeer onder Sioterd'ijk. Het staat wel vast, dat twee man nen, die vooralsnog niet zijn opge spoord, zich aan dit misdrijf hebben schuldig gemaakt. Zij moeten zijn bin nengekomen door verbreking van een glasruit. SAlle lokalen zijn doorzocht, alle bu reaux zijn opengebroken, papieren zijn: over den grond verspreid, aan dei brandkast, waarin een vrij groot be drag aan geld aanwezig was, hebben de inbrekers zich niet gewaagd en in, de andere kasten en laden hebben zij} niet veel van hun gad'ng gevonden. Vermist zijn alleen een doosje ci- garetten en een bos sleutels. ALLEEN OOGEN VOOR HEM. Van den Perzer koning, Cyrus, wordt verhaald, dat hij op een zijner krijgstochten een vorst met zijn gema lin en kinderen gevangen nam. Toen men hen voor Cyrus bracht, vroeg deze den vorst „Wat geeft gij mij, indien ik u dei vrijheid geef?" „De helft van mijn koninkrijk", was' het antwoord. En wanneer ik ook uwe kinderen vrijlaat „Mijn gansche rijk". „Maar wat geeft gij voor de vrijhe dl j uwer vrouw?" „Mijzelf". Cyrus werd zoo getroffen door dit antwoord, dat hij de gansche familie zonder eenig losgeld të vragen vrij liet Op zijn terugreis vroeg de vorst aan zijn vrouw, of zij wel opgelet had, welk een edel en schoon man Cyrus was.. Maar zij antwoordde: „Ik zag alleen hem, die zich als losprijs voor rri' wil de geven". Welk een les voor degenen, die zien Christenen noemen. Hebben zij slechts oogen voor Hem, voor Jezus, Die niet alleen gewillig) was, Zich voor hen te geven, maar het ook deed. WIELRIJDERS EN TRAMVERKEER. Bij het rijden ten opzichte van trams zijn de volgende punten in acht te nemen: 1. Langs een stilstaande tram niet passeeren als er niet voldoende ruim te voor de in- en uitstappende passa giers overblijft. 2. Een tram mag niet links worden ingehaald, als men daardoor op de lin kerhelft van den weg komt. 3. Tusschen twee elkaar voorbijgaan de trams doorglippen, is hoogst ge vaarlijk. GEZONDHEIDSRAAD. NUTTIGE WENKEN. r 'Ale u een blouse heeft of iets anders van zwarte kant, die vuil is geworden, kunt u dat ook zelf reinigen. U moet dat echter niet vvas- schen, maar flink uitkloppen en dan in gom water doopen om de kleur op te frisschen. Rol het daarna in een ouden doek en spelt de kant vervolgens uit op een laken met dienzeltden ouden doek tusschen laken en kant. Is de kant papier over de kant en strijk haar op. Als er geen vloei tusschen lag, zou de kant gaan glimmen. Ook zwarte tulle en voile kan op deze manier worden schoongemaakt, evenals zwart en donkerblauw satijn. Het recept voor gom-water is: koop vier ons goedkoope Arabische gom; wasch deze in koud water uit, voeg er dan één liter kokend water Lij. Roer net zoo lang op de kachel of een kleine vlam tot de gom is gesmolten. Zeef deze door een lapje mousseline en giet het in een fleschje. Voor gebruik moet u deze verhouding nemen: één eetlepel gomwater op een kwart liter water. En nu nog even een goede raad indien u zelf uw bont wilt bewaren hoewel het werkelijk verstandiger is om het naar een bontmaker te zenden, die er geheel op is ingericht, dat het bont onbeschadigd en zonder gevaar voor mot den zomer over bewaard blijft. Koop dan een goeden voorraad kamfer, of naphtalino. Schud en klop uw bont terdege uit; borstel en kam het desnoods, zoodat er geen vuil of stof meer tus schen de haren blijft zitten; leg het kleeding- stuk nu op een paar nieuwe kranten: drukinkt is een schitterend weermiddel tegen mot: de beestjes kunnen die lucht niet verdragen; voor al als zij versch is, is zij doodelijk vergif voor de motjes. Strooi vervolgens de naphtalino of kamferballetjes kwistig over het bont, stop het in de zakken, tusschen de plooien, overal, waar verleidelijke nestplaatsen kunnen zijn: dek het» bont ook af met couranten; rol het luchtig op en bindt het met een touwtje vast. Daarna kunt u het bont in een zwarten of donkeren zijden, zak of hoes weghangen. Leg het niet neer in' een la of kast; dat is verkeerd voor de haren. Ook wanneer u uw bonten draagt dus 's winters moet u het nooit wegleggen doch. uitsluitend hangen. Denk er om, dat het na iederen keer dragen flink uitgeklopt moet wor den en even luchten moet vóór u het in de kast hangt. Droog nooit nat bont bij een kachel. Daar be derft u het mee. Hang het in een warme kamer uit, ver van het vuur en klop het nu en dan eens flink uit tot het door en door droog is. Door het vuur zou het leer hard en leelijk wor den. EEN ONBETWISTBAAR ALIBI. In een klein Oostenrijksch stadje ondei .-:oeg onlangs een rechter een vrouw die van dief stal beschuldigd was en hij bestreed het alibi dat haar advocaat aanvoerde. „Gij zoudt U kunnen overtuigen' zei doze laatste, „door het hooren van eene geti.'ge dat mijn cliente op het bewuste uur niet op do plaats van den diefstal aanwezig was". „Hoe dat?", vroeg de magistraat. „Door de eenvoudige reden dat haar kamerv meisje, dat hier aanwezig is, juist bezig was hare -haren te onduleeren". De rechter schudde het hoofd en antwoordde norsch: „Dat is misschien een alibi voor de haren der beschuldigde, maar daarom geenszins voor haarzelf". Maar een direct ingesteld onderzoek bewees gelukkigerwijze dat haar haren werk el i ilc eoht waren! aÓOÊSNUFJES. Voor vooijaars bontjassen t rn n het kost bare chinchilla dragen. Verder is iets nieuws het „paardebont de vacht van langharige ponys wordt in streep* effecten verwerkt Baronducki is de modenaam voor de huid van het eekhoorntje, voor eportjassen het bont bij uitnemendheid. Voor de meer gekleede bontjassen zal veet Hermelyn en Hudson-seal gedragen worden. Voor de voorjaarstofletjes ziet men nog heel veel deux-pièces dragen. Een veel toegepaste garneering zijn 4e z. g. speldeplooitjes, die allerlei figuren vormen. Rok en jumper zijn dikwijls afgezet met blok-' jes randen. Combinaties van koningsblauw en rood zijn zeer geliefd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1927 | | pagina 7