NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN DINSDAG 19 ARPIL 1927
HOE MEN DE KIEZERS VOORLICHT
De heer R. A. den Ouden schrijft
ons:
In de (staatk. geref.) Banier van 17
Maart j.l. kwam van de hand van den
heer van Dis voor een artikel, dat
klaarblijkelijk als stembuswapen te
gen de A.R. Partij moest dienst doen.
Van oordeel, dat in de stembusperiode
zooveel mogelijk alle onderlinge be
strijding tUsschen de groepen, die ter
rechterzijde van de scheidingslijn der
antithese staan, moet worden verme
den, heb ik gemeend de verdediging
der A.R. Partij tegenover dit artikel
te moeten laten rusten tot na den ver
kiezingstijd. Omdat het geen recht-
streeksch verband hield met het A.R.
beleid in. de Staten der provincies en
dus geen eigenlijk verkiezingsmate
riaal was. Ware dat wel het geval ge
weest, dan zou ik, evenals in het ge
val van den heer Langman, In deze
rubriek onmiddellijk het verweer voor
de A.R. Partij hebben gevoerd.
Nu echter is zulk verweer geboden.
Omdat het stuk van den heer van Dis
zich op zóó ergerlijke wijze aan woord
verdraaiing schuldig maakt, dat de
argelooze lezer wel weer ontsteld zal
zijn geweest over het beginselloos op
treden der Antirevolutionaire verte
genwoordigers in de Staten-Generaal.
De heer van Dis schrijft:
„Wij weeren thans terug tot de Eer
ste Kamer om eens te zien, hoe het
daar staat met "de beginselen, door de
A.R. en C.H. aldaar beleden. Allereerst
willen wij dan nagaan, hoe het staat
met de opvatting dier heeren ten op
zichte van datgene, dat als de hoogste
wet in ons land moest gelden, n.l. het
strafbaar stellen vanwege 's lands
Overheid van de ontheiliging van den
Naam Gods, hetzij dat dit op den open
baren weg, of in vergadering of in
de pers geschiedt. Wij weten reeds,
dat in de Tweede Kamer de A.R. Mr.
Rutgers oordeelde, dat „van over
heidswege" geen maatregelen tegen
dergelijke ongeïoofspropaganda moes
ten worden genomen. Vierkant stond
hij tegenover Ds. Kersten, van wien hij
herziening van diens standpunt eisch-
te (Handelingen Tweede Kamer, 26 No
vember 1924)".
De niet-argelooze, maar aandachtige
lezer zal uit dit citaat zelf reeds be
merken hoe hier met woorden wordt
gedraaid. De heer van Dis zal bet heb
ben over „het strafbaar stellen
van de ontheiliging van den Naam
Gods".
Wat verstaat men hieronder? Wij
meenen: vloeken en godslastering. En
nu heeft de heer Rutgers verklaard,
dat de Overheid geen maatregelen ne
men moet tegen „dergelijke ongeïoofs
propaganda". Het woord „dergelijke"
wordt hier door den heer van Dis zelf
ingelascht. De heer Rutgers was van
oordeel, dat de Overheid niet bevoegd
is „maatregelen tegen ongeïoofspropa
ganda" te nemen. Wat nu is „onge
ïoofspropaganda"?
Daaronder verstaat met niet „vloe
ken en lasteren van den Naam Gods".
Zierhier de draaierij. De heer Rut
gers is niet van oordeel, dat de Over
heid geen roeping zou hebben om gods
lastering en vloeken te verbieden en
strafbaar te stellen. De heer van Dis
spreekt van een rede van den heer
Rutgers om zijn lezers in den waan te
brengen, dat deze A.R. vrijheid van
openbare godslastering opeischt. Maar
daarover ging het in de Tweede Ka
mer op 26 November 1924 niet, en
daarvan sprak ook de heer Rutgers
niet. Ten bewijze drukken wij hier den
geheelen passus uit de rede van Mr.
Rutgers af:
„Ten slotte een kort woord aan den
heer Kersten. Ik zal aan diens adres
deze maal slechts een enkele opmer
king maken. De heer Kersten heeft
zich gestooten aan de propaganda van
„De Dageraad", laten wij zeggen aan
de ongeïoofspropaganda. Ook mij stuit
die propaganda tegen de borst, maar
wij wenschen niet de houding aan te
nemen van den heer Kersten. Het
komt mij voor, dat deze zijn houding
staande op het standpunt dat hij
en ik deelen behoort te herzien, dat
hij niet mag vragen, dat van Over
heidswege maatregelen tegen onge
ïoofspropaganda zullen worden geno
men. Die houding moet hij herzien,'
wanneer hij nog eens naleest de gelijk
kenis van het onkruid en de tarwe en
het woord van Christus: Mijn Konink
rijk is niet van deze wereld; anders
zouden mijne! dienaren gestreden heb
ben. Dat het standpunt van den heer
Kersten niet is een standpunt van de
zen tijd, dat is te dragea en voor mij
geen reden dat standpunt niet te dee
len. Maar wat erger is, is dat de heer
Kersten de wereldlijke Overheid in
godsdienstzaken tot rechter maakt en
over propaganda laat oordeelen. Dit
nu is in strijd met de wijze, waarop
naar Christus' woord voor de waar
heid moet worden gestreden; het is
ook in strijd met de roeping van de
Overheid in geestelijke zaken". (Han
del. lie Kamer, blz. 700!)
Wie wel onderscheidt en goed leest,
ziet, dat het hier gaat over de propa
ganda van de ongeloofstheorieën, niet
over „de ontheiliging van den Naam
Gods". In zijn hiervermelde rede stel
de de heer Rutgers zich volkomen op
hetzelfde standpunt, dat Groen van
Prinsterer innam, toen hij in zijn Par
lementaire Studiën en Schetsen, deel
II, blz. 41 schreef: „Vrijheid en gelijk
heid en staatsburgerlijke broeder
schap zij er ook voor de ongeloofs
propagandisten".
Dat de heer Rutgers daarentegen
geen vrijheid wenscht voor „de ont
heiliging van Gods Naam", blijkt wel
overduidelijk uit het, rapport der com
missie-Ridderbos „Strafbepalingen te
gen godslastering en vloeken", van
welke commissie de heer Rutgers deel
uitmaakte en welker conclusies hij on
derteekende. De eerste dezer conclu
sies luidt:
„De openlijke Godslastering, voor
zoover zij het karakter draagt van
een hoonen of smaden van God, be
hoort in de Nederlandsche Strafwet
strafbaar te worden gesteld, omdat een
dergelijke ontheiliging van Gods Naam
een zoo krasse inbreuk is op de goede
zeden, die ten opzichte der gedraging
jegens den hoogsten Souverein onder
eene Christelijke natie behooren te gel
den, dat de o?erheid, als zijnde voor
haar deel en op hare wijze handhaaf
ster van Gods wet, haar niet straffe
loos mag gedoogen".
Ziet men nu, hoe de heer van Dis
door onbehoorlijke woordverdraaiing
tot een totaal valsche beschuldiging
kwam?
In hetzelfde artikel van den heer
van Dis is zelfs de heer Idenburg niet
aan sijn critiek kunnen ontkomen.
Deze schrijver in De Banier is wel vrij
moedig; hij ontziet zich niet, onge
roepen en onbevoegd over de edel-
sten onder- ons als rechter te gaan zit
ten. Dat verantwoorde hij voor zichzelf
en als hij het dan maar eerlijk deed,
wij zouden er het zwijgen aan toe
doen. Maar ook een man als den heer
Idenburg behandelt hij grof oneerlijk.
Uit een spontaan gesproken woord in
de Eerste Kamer haalt de heer van
Dis deze zinsnede van den heer Iden
burg aan:
„Ik wil alleen in dit verband zeggen,
dat ik geheel deel in zijn (n.l. prof. SI.
de Br.) gevoelen, dat de vrije uiting
van atheïsme, deïsme en pantheïsme
niet moet worden belet, dat ook ik
waardeer de vrijheid van uiting van
godsdienstige en wijsgeerige denkbeel
den, die wij nu in Nederland hebben
en dat ik aan dat hooge goed niet op
eenigerlei wijze zou willen komen."
Dit citaat moet den heer van Dis
dienen om aan te toonen, dat ook „in
de Eerste Kamer in naam der Vrijheid
de toelaatbaarheid vandeze God-
onteerende zonde werd bepleit".
Door den heer Idenburg?
De „God-onteerende zonde" van de
openlijke „ontheiliging van den Naam
Gods"?
Hoe durft de heer van Dis zulk een
voorstelling aan!
De heer Idenburg sprong juist na de
rede van Prof. Slotemaker de Bruine
op om diens betoog dat „godslastering
en vloeken" niet moet worden gestraft
te bestrijden.
De heer van Dis als politieke zede-
rechter veroordeelt op zeer onvolle
dige bewijsstukken. Hij haalt drie re
gels uit de rede van den heer Iden
burg aan, en past dan de bekende me
thode toe: Geef mij drie regels schrifts
en ik zal u laten hangen.
De heer van Dis had echter verder
moeten citeeren. De heer Idenburg liet
onmiddellijk op het aangehaalde vol
gen:
„Maar daarover gaat het hier niet.
Het gaat om de vernietiging van een
verordening der gemeenten Wijmbrit-
seradeel en Wonseradeel tegen gods
lastering en tegen het moedwillig hoo
nen van Gods Naam in het openbaar.
Dat heeft met gewetensvrijheid en
vrijheid van gedachte op zich zelf
niets te maken. Niemand wordt in zijn
geweten verplicht om in het openbaar
God te lasteren of te hoonen. Nu komt
het mij voor, dat bezwaarlijk ontkend
zal kunnen worden, dat de Overheid
op dit gebied een taak kan hebben; de
overheid heeft wel degelijk t.o.v. de
goede zeden, waarvan de grondslagen
liggen in wat dr. Kuyper genoemd
heeft de zedelijke gemeenschap van
ons volk. En tot die goede zeden be
hoort ongetwijfeld niet het lasteren
van Gods Naam, maar het eeren van
Gods Naam. Dat is een der Christelij
ke beginselen, waarvan sprake is in
de programma's der Christelijke par
tijen. Ik citeer hier uit het program
ma der Christelijk-Historische partij,
waarin uitdrukkelijk staat (art. 3) dat
de Overheid is geroepen de Christelijk-
historische grondslagen van het volks
leven te bevestigen en de Christelijke
beginselen in het Staatsleven te eer
biedigen. Een van die beginselen is
wel degelijk het eeren van Gods Naam
en niet het lasteren van Gods Naam".
(Handel. Ie Kamer, blz. 558).
Het verschil tusschen A.R. en S.G.
loopt niet over de vraag, of de Over
heid een taak heeft tegenover open
bare godslastering en ontheiliging van
Gods Naam, maar of de Overheid be
voegd is met dwangmaatregelen de
vrijheid der geestelijk-zedelijke over
tuiging te treffen.
Nu twee vragen aan den heer van
Dis:
1. Gij noemt in Uw stukken nogal
eens den naam van den bekenden pre
dikant Ds. Wisse, die tot uw vrienden
schijnt te behooren en voor wiens we
tenschappelijke kennis ge eerbeid hebt.
Ik doe in dezen niet voor u onder, dat
weet Ds. Wisse. Nu is mij bekend, dat
deze predikant langen tijd de wijsbe
geerte heeft bestudeerd onder leiding
van prof. Bolland. Hoe zou het hem
mogelijk geweest zijn zijn wijsgeerige
kennis te verzamelen, als de leer der
S.G.P. en de uwe om de vrije uiting
van atheïsme, deïsme en pantheïsme
met overheidsmacht te beletten, toen
in Nederland wet ware geweest?
2. De S.G.P. en gij zijn van oordeel,
dat de ongeïoofspropaganda in Ne
derland moet worden strafbaar ge
steld. Welnu, de leider der S.G.P. zit
nu al bijna 5 jaar in de Tweede Ka
mer. Hij heeft als zoodanig het recht
van initiatief. Waarom heeft hij dan
nog nimmer een poging gewaagd om
de Strafwet in dien zin te doen wijzi
gen? Wat belet hem een voorstel ter
zake in te dienen? 't Is toch niet vol
doende, als inderdaad des Heeren
'Woord en Wet zulk een strafbaarstel
ling eischen, dit eens een enkele maal
te zeggen?
Zij, die er van God de plaats en de
middelen toe gekregen hebben, moeten
deze dan toch ook aanvaarden, onge
acht het succes, om hun plichten in
dezen te vervullen. Anderen daarom
trent beschuldigen en verder de zaak
laten voor wat ze is, is zeker niet vol
doende. En nu ook een vraag aan de
hoofdredactie van De Banier:
Kan deze wijze van polemiek in uw
blad nu niet eindigen? Tegen eerlijke
en zakelijke gedachtenwisseling of
wederzijdsche propaganda van onder
scheiden beginselen, bestaat onzer
zijds niet het minste bezwaar, maar
....gij moest uw medewerkers toch
den plicht opleggen om zich te ont
houden van reclame met verdraaide
of onvolledige citaten.
GEMENGD NIEUWS.
Wat een mooi meisje. Het
gebeurt niet dikwijls, dat een vreem
deling in Frankrijk het in geest op kan
nemen tegen de inheemschen. En een
Franschman in het Fransch bedot
ten, het is een karweitje, dat men u
in tienen kan geven.
Maar een waardig tegenhanger van
den ontvluchten Remé en een begoo-
gebng van Frankrijks nuchterste amb
telijke nuchterheid schijnt wel de jon
fe Spanjaard Eduardo San Martin
lal sa te zijn.
Balsa had nogal wat op zijn geweten
Een handige jongen was hij boven
dien. Een vol jaar lang zocht 'de Pa-
-rijsche politie hem. Drie weken ge
leden .werd hij door hijgende agenten
ingerekend. Nu stond hij terecht. Voor
i*<en autod'efstal. De eisch was geval
len, het vonnis volgde. Twee jaar cel,
100 francs boete en vijf jaar verblijfs-
ontz egging.
Hij wordt weggeleid.
Maar terwijl twee fiergesnorde gen
darmes hem langs het trapje omlaag
brengen, dat naar het huis van bewa
ring voert, krijgt hij opeens een half
open deur in de gaten, waarheen hij
een blij verrasten blik werpt.
O, wat een mooi meisje, krijt hij.
Zijn bewakers draaien vol verklaar
bare belangstelling het hoofd om in
de richting, waar het mooie meisje
te zien moet zijn. Er is niets. Of lie
ver, er is wel wat.
Balsa, die z'ch uit hun greep heef
losgerukt en doof een groen je smoe
zende advocaten heen verdwijnt.
Dezelfde brigadiers, die zoo ver
dienstelijk een jaar lang naar den vlug
gen vogel gedocht hebben, mogen hun
speurgaven nogmaals in dienst stellen
van de openbare veiligheid.
Balsa is tot dusver in geen velden,
of wegen te bekennen.
Krasse maatr egelen. Do
politie te Doetinchem heeft proces
verbaal opgefnaakt tegen een landbou
wer aMaar wegens huisvredebreuk en,
vernieling.
Teneinde een nood|woning van door
hem gekochten grond kwijt te raken
heeft hij met -es hand angers de ar
moedige behuizing zonder eenige mach'
tiging afgebroken en de stukken langs
den verkeersweg gegooid. Ook de tuin;
werd totaal vernield. De ongelukkige»
bewoners toeven thans in de open
lucht, omdat zij de gemeente niet las
tig willen vallen.
Verduistering. Donderdag
heeft de garagehouder van de garago
Pompenburg aan de Gedempte Karne
melkshaven te Rotterdam den 2S-jari
gen chauffeur C. de M., de opdraclir
gegeven, een bedrag van f 1100 te
gaan betalen.
Aangezien er nogal haast bij de
boodschap was, liet hij den chauffeur
gaan mét een vrachtauto, welke het
d ichtst bij de hand stond. De chauffeur
is sedert dien niet teruggezien.
Het signalement van De M. luidt:
lengte 1.75 M.,. top van den rechter-
nrddelvinger ontbreekthij is gekleed,
in een blauw colbertcostuum en heeft
een jockeypet op.
De vrachtauto is een tweetonswagen.
met open bak. Op dezen bak staan de
woorden:: marmerwerken, steenhouw
werken en groen synamiet. Achter op
jde overkapping van de bestuurders
plaats staat in zwarte letters: Rotter-
damsche steenhouwerij Ceintuurbaan
4, Hillegersberg, telefoon 43078.
Het nummer van de auto is H 45341
Eenigen tijd geleden heeft De M.
een man, die een soortgelijk misdrijf
probeerde te plegen, met een auto
achtervolgd en aan !de politie aange
wezen.
Waar systeem heersaht.
De „Ekonomitsjeskaja Zjiznj" schrijft}
dat Rusland nu een overproductie van
lucifers heeft.
Een half millioen kisten, een waarde
vertegenwoordigende van 2.5 millioen
roebel, liggen onverkoopbaar in de mai
gazijnen.
Per jaar werken de fabrieken vier
maanden om de steeds toenemende»
onverkoopbare voorraden nog groot er
te maken.
Er wordt daarom nu gesproken oveii
het sluiten van luciferstrusts. En te
gelijkertijd worden in verschillende
gedeelten des lands nieuwe lucifers
fabrieken gebouwd, die een zeer gxoo
te capaciteit zullen bezitten.
Een kleine symphonie in beige en rood, en i vers. En het jonge, tweelingzusje lieeli een ge-
wel een geruite wollen stof in beige en rood ruit manteltje waaronder een effen beige ga-
met een effen beige stof. Voor broer een ge- heel recht jurkje.
ruite kiel met effen broekje, voor de zus een De beide meisjes dragen vilten klok hoedje»
jurk welke bovenaan effen is met een geruit met een smal rood leeren bandje dat als een
rokje, terwijl de mantel geruit is met effen re- I ceintuur toegegespt is.
De melk te Petersburg.
Prof. Witsky die een onderzoek heeft
ingesteld naar de melk in Petersburg,
heeft verklaard, dat die melk een groot
gevaar voor de bevolking oplevert,
daar zij kiemen van veel, zeer gevaar
lijke ziekten bevat.
Het is vastgesteld dat 48 pet. van
de tuberculoselijders te Petersburg de
ze ziekte door het nuttigen van melk
hebben gekregen.
In geheel Petersburg heeft de Prof.
nergens zuivere, onvermengde melk
gevonden.
Vaak bedraagt het bijgevoegde wa
ter 50 pet. en meer.
Diefstallen, inbraken, enz..
In verband met de diefstallen op de
emailleerfabrieken en ijzergieterij Vul
caanoord te Terborg, is door de mare
chaussee uit Doetinchem ook nog een
zekere R. gearresteerd, verdacht van
heling.
R. zoowel als K. en L'. hebben eeni
vol led ge bekentenis afgelegd'.
Zij zijn heden ter beschikking van
de justitie te Arnhem gesteld.
In den nacht van Vrijdag op Za
terdag is ingebroken in een fabriek!
van schoensmeer onder Sioterd'ijk.
Het staat wel vast, dat twee man
nen, die vooralsnog niet zijn opge
spoord, zich aan dit misdrijf hebben
schuldig gemaakt. Zij moeten zijn bin
nengekomen door verbreking van een
glasruit.
SAlle lokalen zijn doorzocht, alle bu
reaux zijn opengebroken, papieren zijn:
over den grond verspreid, aan dei
brandkast, waarin een vrij groot be
drag aan geld aanwezig was, hebben
de inbrekers zich niet gewaagd en in,
de andere kasten en laden hebben zij}
niet veel van hun gad'ng gevonden.
Vermist zijn alleen een doosje ci-
garetten en een bos sleutels.
ALLEEN OOGEN VOOR HEM.
Van den Perzer koning, Cyrus,
wordt verhaald, dat hij op een zijner
krijgstochten een vorst met zijn gema
lin en kinderen gevangen nam.
Toen men hen voor Cyrus bracht,
vroeg deze den vorst
„Wat geeft gij mij, indien ik u dei
vrijheid geef?"
„De helft van mijn koninkrijk", was'
het antwoord.
En wanneer ik ook uwe kinderen
vrijlaat
„Mijn gansche rijk".
„Maar wat geeft gij voor de vrijhe dl j
uwer vrouw?"
„Mijzelf".
Cyrus werd zoo getroffen door dit
antwoord, dat hij de gansche familie
zonder eenig losgeld të vragen vrij liet
Op zijn terugreis vroeg de vorst aan
zijn vrouw, of zij wel opgelet had, welk
een edel en schoon man Cyrus was..
Maar zij antwoordde: „Ik zag alleen
hem, die zich als losprijs voor rri' wil
de geven".
Welk een les voor degenen, die zien
Christenen noemen.
Hebben zij slechts oogen voor Hem,
voor Jezus, Die niet alleen gewillig)
was, Zich voor hen te geven, maar het
ook deed.
WIELRIJDERS EN TRAMVERKEER.
Bij het rijden ten opzichte van trams
zijn de volgende punten in acht te
nemen:
1. Langs een stilstaande tram niet
passeeren als er niet voldoende ruim
te voor de in- en uitstappende passa
giers overblijft.
2. Een tram mag niet links worden
ingehaald, als men daardoor op de lin
kerhelft van den weg komt.
3. Tusschen twee elkaar voorbijgaan
de trams doorglippen, is hoogst ge
vaarlijk.
GEZONDHEIDSRAAD.
NUTTIGE WENKEN.
r 'Ale u een blouse heeft of iets anders van
zwarte kant, die vuil is geworden, kunt u dat
ook zelf reinigen. U moet dat echter niet vvas-
schen, maar flink uitkloppen en dan in gom
water doopen om de kleur op te frisschen. Rol
het daarna in een ouden doek en spelt de kant
vervolgens uit op een laken met dienzeltden
ouden doek tusschen laken en kant. Is de kant
papier over de kant en strijk haar op. Als er
geen vloei tusschen lag, zou de kant gaan
glimmen. Ook zwarte tulle en voile kan op deze
manier worden schoongemaakt, evenals zwart
en donkerblauw satijn.
Het recept voor gom-water is: koop vier ons
goedkoope Arabische gom; wasch deze in koud
water uit, voeg er dan één liter kokend water
Lij. Roer net zoo lang op de kachel of een
kleine vlam tot de gom is gesmolten. Zeef deze
door een lapje mousseline en giet het in een
fleschje. Voor gebruik moet u deze verhouding
nemen: één eetlepel gomwater op een kwart
liter water.
En nu nog even een goede raad indien u zelf
uw bont wilt bewaren hoewel het werkelijk
verstandiger is om het naar een bontmaker te
zenden, die er geheel op is ingericht, dat het
bont onbeschadigd en zonder gevaar voor mot
den zomer over bewaard blijft. Koop dan een
goeden voorraad kamfer, of naphtalino. Schud
en klop uw bont terdege uit; borstel en kam het
desnoods, zoodat er geen vuil of stof meer tus
schen de haren blijft zitten; leg het kleeding-
stuk nu op een paar nieuwe kranten: drukinkt
is een schitterend weermiddel tegen mot: de
beestjes kunnen die lucht niet verdragen; voor
al als zij versch is, is zij doodelijk vergif voor
de motjes. Strooi vervolgens de naphtalino of
kamferballetjes kwistig over het bont, stop het
in de zakken, tusschen de plooien, overal, waar
verleidelijke nestplaatsen kunnen zijn: dek het»
bont ook af met couranten; rol het luchtig op
en bindt het met een touwtje vast. Daarna kunt
u het bont in een zwarten of donkeren zijden,
zak of hoes weghangen. Leg het niet neer in'
een la of kast; dat is verkeerd voor de haren.
Ook wanneer u uw bonten draagt dus 's
winters moet u het nooit wegleggen doch.
uitsluitend hangen. Denk er om, dat het na
iederen keer dragen flink uitgeklopt moet wor
den en even luchten moet vóór u het in de kast
hangt.
Droog nooit nat bont bij een kachel. Daar be
derft u het mee. Hang het in een warme kamer
uit, ver van het vuur en klop het nu en dan
eens flink uit tot het door en door droog is.
Door het vuur zou het leer hard en leelijk wor
den.
EEN ONBETWISTBAAR ALIBI.
In een klein Oostenrijksch stadje ondei .-:oeg
onlangs een rechter een vrouw die van dief
stal beschuldigd was en hij bestreed het alibi
dat haar advocaat aanvoerde.
„Gij zoudt U kunnen overtuigen' zei doze
laatste, „door het hooren van eene geti.'ge dat
mijn cliente op het bewuste uur niet op do
plaats van den diefstal aanwezig was".
„Hoe dat?", vroeg de magistraat.
„Door de eenvoudige reden dat haar kamerv
meisje, dat hier aanwezig is, juist bezig was
hare -haren te onduleeren".
De rechter schudde het hoofd en antwoordde
norsch: „Dat is misschien een alibi voor de
haren der beschuldigde, maar daarom geenszins
voor haarzelf".
Maar een direct ingesteld onderzoek bewees
gelukkigerwijze dat haar haren werk el i ilc eoht
waren!
aÓOÊSNUFJES.
Voor vooijaars bontjassen t rn n het kost
bare chinchilla dragen.
Verder is iets nieuws het „paardebont de
vacht van langharige ponys wordt in streep*
effecten verwerkt
Baronducki is de modenaam voor de huid
van het eekhoorntje, voor eportjassen het bont
bij uitnemendheid.
Voor de meer gekleede bontjassen zal veet
Hermelyn en Hudson-seal gedragen worden.
Voor de voorjaarstofletjes ziet men nog heel
veel deux-pièces dragen. Een veel toegepaste
garneering zijn 4e z. g. speldeplooitjes, die
allerlei figuren vormen.
Rok en jumper zijn dikwijls afgezet met blok-'
jes randen.
Combinaties van koningsblauw en rood zijn
zeer geliefd.