CHRISTELIJK DAGBLAD voorLEIDEN EN OMSTREKEN 7d» JAARGANG VRIJDAG 11 MAART 1927 NUMMER 20^6 COURANT ABONNEMENTSPRIJS Is Leiden en buiten Leiden waar agenten gevestigd zijn Per kwartaal i 2.50 Pel weeki 0.19 Franco per post per kwartaal 1 2.90 BUREAUHooigracht 35 Leiden TeL 1278, Postgiro 58936 i Postbox 20 ADVERTENTIE-PRIJS Gewone advertenden per regel 22'/» cent Ingezonden Mededeelingen, dobbel tarief. Bi) contract, belangrijke redactie. Kleine advertenties bi) vooruitbetaling van ten hoogste 30 Woorden, worden dage* Ifjks geplaatst ad 40 cent. Dit nummer bestaat uil TWEE Bladen. EERSTE BLAD. Zonderlinge houding. Het is door ons reeds meer betoogd en. het moet ons nogmaals van het hart, dat het Gemeentebestuur van Leiden hier bedoelen wij bet Col lege van B. en W. of in engeren zin voorzoover dit College zich met onder wijs bemoeit wel een zonderlinge houding aanneemt. Wij hebben het oog op den schooi bouw vanwege de Geref. Sthoolver- eeniging in het Kooikwartier. Reeds bij de indiening van de aan vraag door de Vereeniging een hou ding van niet te kunnen tegenwerken. Bij de behandeling in den Gemeente raad geen aanbeveling, maar een be toog dat aan de wettelijke eischen was voldaan. Wij zullen de verdere stadia maar overslaan. Nu deze week bij de behandeling in den Raad van State, afdeeling voor ge schillen, heeft de heer Vriend, Chef der Afd. Onderwijs van de Secretarie, als vertegenwoordiger der gemeente, zelfs geadviseerd om het raadsbesluit te vernietigen. Een Ambtenaar uitgezonden door, en vertegenwoordigende een College, dat een raadsbesluit moet uitvoeren, dringt aan op vernietiging daarvan. Wel zonderling, voorwaar! V Een nieuw element. De heer Vriend zeide niet aan de dis cussie te hebben willen deelnemen. Het komt ons voor, dat dit ook het eenig juiste standpunt kon zijn. De gemeente is geen partij. Het Gemeen tebestuur en hier doelen wij op wat de wet vooral daaronder verstaat, de Raad heeft gesproken De beslis sing, zij het ook met een kleine meer derheid genomen, ligt er, r<n wacht op uitvoering, zoodra het beroep is afge- loopen. Maar de heer Vriend had een nieuw element ontdekt. Pas heeft de Kroon beslist dat de normale eischen van het onderwijs niet overschreden moeten worden. In Rotterdam, daarover ging het, wilde een schoolbestuur de kachel-verwar ming door centrale verwarming ver vangen. Dit was niet floor de eischen van het onderwijs geboden. De heer V. noemde dit een nieuw element. Wij zijn zoo vrij om dat te be twisten. Hoewel er een Kon. besluit is van 17 Aug. 1922, no 33, dat zegt dat de Raad niet mag treden in de engere Leoordeeling van de noodzakelijk hoi cp van verbouw of verandering v. inrich ting staan daarr ere besluiten tege over, o.a. dat van 21 April 1923, no. 33, die wel degelijk toelaten een beoor deeling van de aanvraag voor zoo ver de eischen van het onder- w ij s dat noodig maken. Een nieuw element is door het Rot terdams che geval dan ook niet ge schapen. V Normale eischen. Hoe moeten wij nu die schijnbare tegen'spraak der Kon. besluiten ver klaren? Naar het ons voorkomt is de verklaring heel eenvoudig. Wanneer een verzoek inkomt dan is allereerst noodig te beoordeelen of een school noodig is. Daarvoor stelt de wet zelf de normen. Verder moet die school wat plaats en inrichting aan gaat voldoende zijn, om goed onder wijs voor de jeugd, die de behoefte heeft, te waarborgen. Daarvoor zijn normale eischen, wisselende naar plaats en tijd. Ook op deze. normale eischen moet de Raad letten. Dat is naar onze meening de bedoeling van deze besluiten. Maar onder die normale eischen be hoort niet of een zes-klassige school verbouwd moet worden tot een twaalf- lclassige, dan wel een nieuwe school gesticht zal worden. Deze vraag raakt de interne onderwijs-methode, welke niet de gemeente, maar het schoolbe stuur en het Rijksschooltoezicht moe ten beoordeelen. Het Gemeentebestuur heeft slechts te oordeelen over de be hoefte en de noodige zuinigheid. Nu is daarover verschil van gevoelen mo gelijk. Op alinea 6 van art. 77 der L. O-wet zijn een heele ris besluiten ge vallen, die in kwesties van bouwtech- nischen aard beslissen. Maar niet een dezer besluiten tast het beginsel aan. De juiste weg. In geenen deele betwisten wij het recht van den heer Kooistra om tegen dezen schoolbouw op te komen. Hij heeft zich gesteld op het wettelijk standpunt. Dat hij daarmede het al gemeen belang dient, moeten wij be twisten. Integendeel elk middel door hem in den strijd gebracht is ondeug delijk gebleken. Toch houdt hij vol. Dat kan nooit in het algemeen belang zijn. Eveneens zal ondeugdelijk blijken het middel door den heer Vriend ge noemd. Zelfs al zouden wij moeten aannemen, dat de Raad op dien grond zijn medewerking had kunnen weige ren, dan is dat middel nu vervallen, want de Raad heeft beslist en is daar op niet teruggekomen. Maar naar onze meening heeft de Gemeenteraad volkomen terecht zijn medewerking verleend. De aandrang die werd uitgeoefend om de Lusthof- laanschool te verbouwen, was onmo gelijk op te volgen, le. omdat daarme de voorgoed het aspect van die school zou worden bedorven, hetgeen ook te gen het algemeen belang is en 2e. om dat zeer terecht de Geref. schoolver- eeniging geen dubbele school in één gebouw wenscht en evenmin een twaalf-klassige school wil. Dat zijn interne aangelegenheden, die inderdaad liggen binnen den kring der normale eischen. Daar behoort de gemeente af te blijven, omdat Bestuur en Schooltoezicht hier één lijn trek ken. Klakkeloos gesproken. Nog op een onderdeel van deze zeer belangrijke schoolkwesties willen wij wijzen. Er is reeds meermalen gesproken over de groote bezuiniging die verkre gen zou worden wanneer de Lüsthof- laanschool werd verbouwd tot een dubbele school. De heer Vriend noemde voor den Raad van State weer zonder eenig be wijs een bezuiniging van 50.000, die daarmede verkregen zou kunnen wor den. Dat zijn allemaal klakkeloos daar heen geworpen gezegden, die allen re- delijken grond missen. Indien dit in derdaad zoo was waarom is het Colle ge van B. en W. dan niet ingegaan op de uitnoodiging van het Bestuur om dat dali eens met een project aan te toonen. Een som van 50.000 is toch eenige moeite en tijd waard. Maar dat is niet geschied. Ongetwijfeld heeft ook de Techn gemeentedienst ingezien dat men niet ongestraft de mooie hal van die school verbreken kan. Men kan er over twisten of die mooie hal noodig is. Wij zouden zelfs geneigd zijn om te zeggen, dat het voor deze school op die plaats niet noodig is. Maar met medewerking, met aan moediging van de-gemeente zelfs, is deze school aldus gebouwd. Nu deze school er eenmaal staat en een eigen type vertegenwoordigd en gelegen is aan een weg die in de toe komst niet onbelangrijk zal zijn, nu is het voor de stad Leiden wat waard om de architectuur niet te Lederven. Daarom is onze slotsom: Geef bij cij fers de bewijzen en anders zeggen ze niets. STADSNIEUWS. (iSURSUM CORLA". „Die Kaghe-Sanghers". Gisteravond gaf het Gemengd Koor „Sursum Corda" met medewerking van „Die Haghe Sanghers", een uit voering van a cappella-werken in de Stadsgehoorzaal. Beide koren staan onder leiding van Hubert Cuypers en dat reeds waarborgt een voorname en innig muzikale prestatie. Reeds in het uiterlijk optreden viel een voorname allure te bespeuren: de dames van „Sursum Corda'' allen in 't zwart, terwijl snit en garneering/ der kleeding overigens genoeg variatie bracht; de heeren allen donker. En „Die Haghe-Sanghers" maakten een voornamen indruk door het deftig zwart met witte das; We zullen het programma op den voet volgen. „Sursum Corda" begon met de voor dracht van twee nummers uit bet Geuzenliederenboek: „Laet Sang en Spel' en „Slaet op den trommel©", beide werken geheel in stijl door Cuy pers meerstemmig gezet. Bekorende lyriek zit weiig in deze liederen van strijd. Maar daarvoor hadden de oude Geuzen ook geen tijd. In ontembare vrijheidszucht sloegen zij er op en hun liederen zijn strijdliederen, hard als hun vuisten en sterk van rhythme. De moed en de overwinningswil spre ken er uit en dan weer het machtig dankgebed. Forsch en stevig werden deze beide werken door „Sursum Corda" gezongen. En daarna was het voor de aanwe zigen een overweldigende verrassing „Die Haghe Sanghers" het „Jubilate" van Ablinger te hooren voordragen. Welk een machtige klankontwikke ling in de woorden „Jubilate Deo om- nis terra" heel de aarde juicht den Heer toe. Maar ook weldra: welk een afwisseling van kleurnuances, vertee- deringen en uitbarstingen van vreug de. T.enoren, die met falsetstem plot seling even aan vrouwenstemmen doen denken, bassen, die dreunen als een 16-voets orgelpijp. Opstuwing der stemmen, die doet denken aan een machtig gedreven wind, die plotseling luwt en weer aanzwelt, zoo als men het hooren kan wanneer de stormwind de hoornen zwiept. En dat alles geïn spireerd door Cuypers rustige maar innerlijk zoo geestdriftige leiding. Als tweede nummer gaven de „Haghe Sanghers" een compositie van den dirigent: „Lente", een magnifiek werk, waarin de bromstemmen aan orgelmuziek doen denken. Na eeni- gen tijd valt een baritonsolist in en begint de verzen te zingen, terwijl langzamerhand het geheele koor in fraaie contrapuntiek volgt. Een zeld zame gloed lag over deze compositie, breed en zwaar gedacht en toch ook weer zoo doorzichtig als een zonnige lentelucht, met verstillingen en innig heden en vol romantische fantasie. Een jubelende bewogenheid en rhyth- mische vreugde in de bovenstemmen gedragen door het diepe dreunen van de bassen. „Sursum Corda" gaf vervolgens twee Hongaarsche liederen ten beste, die geheel de Hongaarsche volksaard ken merken: weemoedig, eenigszins slee- pend en dan weer het vleiende afge wisseld door hartstochtelijken drang. Heel mooi werden ze voorgedragen met volkomen afgewogen stemmen ver houding. We loven den glans van het sopranenkoor, het mooie diepe, timbre der alten, waarbij de heeren bassen en tenoren zich beschaafd aanpasten. Het tweede lied „Magasan" is een ech te Hongaarsche volksmelodie, mis schien nog karakteristieker dan het eerste. Liszt heeft het als hoofdmotief genomen voor zijn „Fantasie über Un- garische Volksmelodieën. Alvorens de „Haghe Sanghers" nu weer optraden waciitte ons een inter mezzo. Zij zouden zingen „Requiem \an Verhey, maar het „Buma-bureau' dat voor enkele dagen de Leidsehe Kunstkring „Voor Allen" parten haJ gespeeld, stuurde kort voor de uitvoe ring een telegram, waarbij het de uit voering van dit werk beslist verbood. „l'Histoire se répète". Ook thans was geldelijke vergoeding aangeboden meer de hr. Loman bleek onvermurw baar. De Voorzitter deed van een en ander niet zonder gerechtvaardigde scherpte, mededeeling, opmerkend dat tot spijt van 't Bestuur daardoor het koor, het publiek en de Hollandsche componist van 't werk gedupeerd wer den. Behalve een onverwachte pro grammawijziging bleek overigens de dwarsdrijverij van genoemd beminne lijk bureau geen schadelijke gevolgen mede te brengen. Want „Tu Solus" van Josquin des Prés, een prachtstuk van Oud-Nederlandsche contrapun tiek dat door „Die Haghe-Sanghers" sinds lang niet gerepeteerd werd, ge noot onder Cuypers' muzikale inten ties een gloedvolle vertolking. En daar na mochten we een mooie compositie van Cuypers hooren: „Jesu dulcis me- moria" in den aanvang mooi harmo nisch opgebouwd tegen 't slot met ech te „Cuyperiaansch" contrapuntische uitwerking. Het sloeg zoo geweldig in, dat de dirigent-componist zich. ver plicht zag te bisseeren. Na de Pauze gaf „Sursum" „Amaryl lis", een compositie van Lodewijk XIII, een heel fijn werkje, waarin alles af was: de uitspraak, het aanzetten der tonen, de nobele vocaal- en consonant- vorming, de rhythmische gratie. En hetzelfde geldt v. „Las, il n'a nul mal" van Jacq. Lefévre, den hofmusicus van bovengenoemden Franschen ko ning. Het gracieuze werkje moest wor den herhaald. Een kleine programma-wijziging, al weer door 't befaamde „Buma-bureau" veroorzaakt bracht ons nu „Mijn taal" van Hubert Cuypers, door de Haghe Sanghers met geestdriftige bravour vertolkt. Cuypers kan met dit ensem ble zoowat doen. wat hij wil en zijn intenties bepalen naar het artistiek inzicht Van het oogenblik. Dat deed hij ook bij „Wat ik heb" van Zander, oen geestig werk, dat bij de herhaling door de leiding van den dirigent nog meer vroolijkheid verwekte. Als slotnummer gaf „Sursum Cor da" „La Bataille de Marignan" een gezond-realistische compositie van Clement Jannequin. In lichte, mous- seerende rhythmen klinkt de oproep om te luisteren naar het verhaal van den strijd. En dan wordt ons weldra op illustratieve wijze het strijdgewoel ge schilderd. We hebben genoten van het feilloos attaqueeren van het koor, de zekerheid van de inzetten, de lenige rhythmiek waarmee gejodel, tromgerof fel, wapengekletter worden gedragen. Een waardig slot van den mooien avond. De Gehoorzaal was jammer genoeg niet geheel vol. TIJDREDE VAN Ds. WISSE. De dagen van Noach en de naderende wereldbrand. Voor een stampvolle Pieterskerk hield gisteravond op uitnoodiging der Chr. Geref. Jongelingsvereeniging, Ds. G. Wisse, Chr. Geref. Pred. te Utrecht, een tijdrede over bovenstaand onder werp. Nadat gezongen was Ps. 97 1, ging Spr. voor in gebed en las daarna als uitgangspunt zijner rede voor Matth. 24 38 en 39: „Want gelijk zij waren in de dagen vóór clen zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten hu welijk gevende, tot den dag. toe, op welken Noach in de ark ging, en be kenden het niet, totdat de zondvloed kwam en- hen allen wegnam; al zoo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des menschen". Spr. begon met op te merken, dat het kenmerkende van onzen tijd is dat daarin de tegenstelling van de tweeër lei menscliheid die er is geweest vanaf het verloren paradijs zich al- meer toespitst. Zoo was het ook in den tijd der eer ste menschheid, toen er reuzen op de aarde waren, reuzen niet slechts in lichaamslengte doch vooral in geestes krachten, in capaciteiten, in weten schap en kunst, in uitvindingen en ontdekkingen, die zij alle aanwendden in een gigantischen strijd tegen God. Christus, die zich bewust is als Zoon van God tegelijk te zijn de ideaal mensch, weet dat Hij is het middel punt der wereldhistorie, tegen Wien alle machten die zich tegen God stel len steeds meer in vijandschap zullen samenspannen. Wij zien dat in onzen tijd; er komen weer reuzen op de wereld: kapitaal- reuzen, industriereuzen, militaire reu zen, sportreuzen, \vellustreuzen. Ook ie er gekomen de arbeidscultuur, de menscli is ondergegaan in den arbei der, dit woord in den meest uitgebréi- den zm genomen, en dë arbeidscultuur neeit m het leven geroepen de ge notscultuur. Roe zuilen we éen prettig leventje leiden? wordt de vraag en dan gaat men eien, drinken, trod wen, ten hu welijk geven, alles heel goede dingen op zijn tijd, doch wanneer men niets anders kent gaat het leven onder in materialisme, dan. ontstaat de „god- neesteiijKe mensch". Ja zeiis heen men het materialisme nt kei-K en religie overgebracht; men üeeft een vleeschelijken godsdienst en meent zonder wedergeboorte uit de». Heiligen Geest net koninkrijk Gocls deelachtig kunnen worden. De moderne mensch is de aan al het hemelsche ontzonken slenteraar naar bioscoop en theater, die bij voorkeur het griezelige en het onzedelijke zoekt. Men ziet dit op de reclameplaten langs de straten. De ledige wieg en de ledige huiskamer is het kenmerk van onzen tijd; ontrouw, homosexualiteit zijn aan de orde van den dag. Spr. geeft enkele cijfers betrelfende den ontzaglijken omvang dien de zedeloos heid in onzen tijd genomen heeft. We zien daaruit den mensch die zich uit leeft buiten en tegen God. Het is een harde maatschappij, waarin wij leven: eenerzijds millioenen werkloozen die vragen om een schamel stukje brood, anderzijds een genotzucht alsof we zoo het Mohanimedaansche paradijs (gelukkig niet het Christelijke) binnen zullen rijden Welk een geslacht groeit er op: ver wijfde mannen; ontvrouwde vrouwen; jongedochters, die wel sigaretten kun nen rooken en borrels drinken en op 'n motor zitten en misschien een auto besturen, maar geen maal eten berei den. Moeders worden haast niet meer gevonden, en dat terwijl reeds Napo leon als bet eenige redmiddel voor de menschheid zag: goede moeders. Heel het leven wordt door de wetge ving in een ijzeren boei gesmeed; er komt op een internationale van man nen, die niet in de eerste plaats zijn patroons of arbeiders, maar arbeids- cultuurmenschen. Zoo gaat bet heen naar den grooten werelbrand; één vonk en de wereld staat in vuur en vlam. Spr. wijst ook op het ontwakende China, het Westen heeft in het Oosten gebracht de vrüchten der Westersche kennis en beschaving doch zonder den wortel van het Christendom. Nu gaat het Oosten dit alles uitleven maar op Oostersche wijze en zoo zal het Oosten het Westen met de Westersche wape nen ten onder brengen En dan Rusland, die groote kolos. Duitschland is een vlak veld gewor den en de dagen zullen komen dat men in Londen zal betreuren, dat er te Berlijn geen Caesar meer op den troon zit om de uit het Oosten opdringende horden tegen te houden. De moderne mensch spreekt van ont wapening, doch wanneer hij God en Belangrijkste nieuws in dit Hummer. Binnenland. Minister Vandervelde is vol ver trouwen, dat Jhï. v. Karnebeek er in zal slagen het verdrag ook door de Eerste Kamer te doen aannemen. Buitenland Baldwin over öe drie-mogendheden- conferentie. Een Letlandseh-Russïsch verdrag op komst. De Italiaansche Kamer heeft het wetsontwerp ter ratificatie var het verdrag nopens Bessarabië aangeno men. Uitbundige vreugde in Roemenië over Italië s ratificatie van bet proto col in zake Bessarabië. Zijn kerk in het vizier krijgt zai hij de wapens scherper slijpen dan ooit. Spr. heeft slechts een gedeelte ge schetst van de verwording der moder ne wereld. Doch spr. heeft nog iets an ders te zeggen, het voornaamste. In de eerste menschheid was er de prediker der gerechtigheid Noach, die zijn ark bouwde maar 0111 wiens waar schuwingen gelachen werd door zijn tijdgehooten. Ook in onzen tijd is liet x roeping van het volk Gods zoo te stc.an temid den van de algeineene ontwrichting. Wij gaan een zware toekomst tege moet: misschien komt er een tijd dat dominees en priesters weer aan de lantarenpalen worden opgehangen.. Doch wat nood, in de wereld verwar ring en -v#wording hooren -wij de voetstappen van den komenden Hesere Jezus Christus. Gelukzalig wie weet dat. hij dan zal aangenomen worden. Nadat gezongen was Ps. S9 7 en 8, zette spr. zijn rede voort. Er zijn in onzen tijd ook wei puiloso- phen, zooals Ostwaid Speiiglor, die den ondergang van het Avondland profeteeren. Doch het verschil van hen met Noach is dat de laatste was een prediker der gerechtigheid, die den naderenden ondergang aankqncligde op grond der gerechtigheid Gods. De Heere wil dat Zijn volk in deze dagen zal staan als een monument van Goddelijke genade. Noach ging op Gods bevel de ark in, terwijl er nog geen wolkje aan de lucht was. Dit was een geloofsdaad; een kroonmonient in de gw- lm Jen is. Zoo moeten ook in onzen ;ijd Gods kinderen hun roeping verstaan. Dan zal er kracht van ons uitgaan en zul len w-e met opgerichten hoofden de toekomst 'van Christus tegemoet gaan. Nadat spr. in dankgebed was voor gegaan, werd ten slotte staande gezon gc-.n Ps. 98 4. LEZING FELIX TIMMERMANS. Gisteravond hield in de Academie de heer Timmermans een lezing voor de afd. Leiden van het Dietsch Stu denten Verbond over „Peter Breughel" De heer Timmermans begint met te zeggen dat er al heed veel Nederlandscli Belgische Verdragen zijn geweest, die echter alle vergeten zijn door den tijd. Er is tusschen Nederland en België echter ook een hand van genegenheid en die zal wel nimmer vergeten wor den. De Hollanders en ue Vlamingen zijn van één deeg, maar ander gebak ken. Dit komt ook uit in Peter Breu ghel.. Hij is het symbooi van vriend schap tusschen heide landen. We we ten niet veel van Peter Breughel en dat vind spr. gelukkig, want nu kan hij over hem schrijven. Toch blijft er wel verantwoordelijkheid en wel te genover zijn schilderijen. Spr. gaat nu na wat er van Peter Breughel hekend is. In Antwerpen heeft hij gestudeerd, juist toen er een kindje kwam bij den professor. Later is hij met dat kindje getrouwd. Daar na (na zijn studie) is liij naar Italië ge weest; zooals dat de gewoonte was in #dien tijd. Voor Peter Breughel was het de vereering van de heiligen in de schilderijen en na hem meer - e veree ring van den mensch. Peter Breughel zat nog vast aan het oude. Toch vindt men bij hem allebei: het zinnelijke en het mystieke. Tien P. B. de Alpen ge zien had, kon hij daar niet over en die vonden we op al zijn schilderijen te rug. De schilder had een vriend, Fran- ckert, die veel van jolijt hield en daar hield Peter ook wel van. Zoo gingen die twee naar kermissen en bruilof ten. Peter heeft ook een tijd met een meideke gewoond, die een groote leugenaarster was. Maar Peter had de moe dniet zich van haar los te maken. Later ontmoette hij het dochtertje van den Professor, waarbij hij gestudeerd had en hij kon moeilijk kiezen. Maar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1927 | | pagina 1