NIEUWE LE1USCHE COURANT VAN ZATERDAG 19 FEBRUARI 1927
1 WEED*. BLAD.
'Uit de Schriften.
VAN WAAR MIJNE HULPET
van w£ir mgne hulpet"
van den Heere, die hemel
en aarde gemaakt heeft".
Ps. 121 1, 2.
De beloLen des tegenwoordigen le
vens.
Het ongeloof spot: het zijn wissels
op de eeuwigheid. Wat heb ik er aan
en wat koop ik er voor. De man die
twijfelt; wiens hart is gelijk aan de
ren der zeehij trekt met de schou
ders en moedeloos gaat hij voort op
zijn levenspad.
Is het werkelijk waar, dat deze
Psalm troost bieat voor het leven r
Goud, dat beproefd is? Licht in de
duisternis Een staf, die bewaart voor
wankelen? Eene overdekking bil zon
nebrand de daags en bij den killen
dauw de nachts?
Is het waar, dat het kind Gods staat
onder de bijzondere zorg van Hem,
Die hemel en aarde gemaakt heeft?
Och w^t zou het ons veel waard zijn
niet waar al wij zeggen mochten: zoo
is het. Veilig, altijd veilig in de
schutse des Almacntigen, Die ook mijn
Vader is. Wat geeft ae ruimte vcor
het zielsoog. Vrede voor het hart
Berusting in wegen, dikwerf zoo
moeilijk en zwaar.
Maar gij, die misschien klaagt:
ik zie het niet het is mij vreemd
het heden en de toekomst omringen
mij als wolken der donkerheid^ mijn
broeder en zuster, hebt ge reeds gc
daan wat de dichter deed?
„Ik hef mijn oogen op naar de ber
gen".
Een reispsalm? Ja, maar dan
noodgeschrei. Er is een pelgrim. Ver
van Jeruzalem. Gevaren omringen hem.
van alle kanten. Welke? Hij zegt'he:
niet.
Toch is er wel aanduiding. Hij wan
delt. Er dreigt een vallen. Een val
len in den afgrond. in diepen kui?
vanaf denkweg, die naar zijn doel
leidt.
Hij spreekt van hitte des daags en
koude des nachts. Hij weet er is
veel kwaad, dat loert bij zijn ingaan
en uitgaan en dan:, „Ik nef mijne
oogen op naar de bergen". En gij. die
klaagt, hebt gij ook reeds gedaan,
wat ae dichter deed
naar de bergen". Een Oos-
tersch levensbeeld. Wij hebben geen
bergen. Palestina wel. Maar toch, wy
verstaan het wel, wat de dichter bt
Idoelt.
Op de berden Jeruzalem en tern
pel. Waar God troont m Zijn heiligdom.
Boven het verzoendeksel van de arke
<Ls Verbonds tusschen de cherubim
God Jehova zijn God.
Hier bidt een geloovige Israëlie:.
|Wat wij beluisteren is de taal van een
kind, dat zich uitstrekt naar de schutse
des Vaders. Van Hem, Die gezegd
heeft hier zal Ik wonen op Sions
top door Bazans berg niet te ovei
tref ren.
En daarheen het oog. De zieis-
blik naar omhoog naar de bergtop
pen, waar hij zoekt het aangezichi
van Hem, die zijn Bewaarder is.
naar de bergen mijn oog"
!de bergtoppen des geloofs.
Rondom zijn gevaren. Zij dreigen
van alle kanten „vanwaar zal mijn
hulpe komen?" Zoo vraagt de dichter
zoo moet ook onze vraag wezen
en hebt gij zoo leeren bidden?
Het is mogelijk, dat gij den nood des
levens nog niet verstaat. Hetis zelf
mogelijk, dat, waar .die nood door u
wordt gevoeld, gij u afkeert de
oogen sluit om maar niet te zien en
aan uw hart, dat kreunen moet van
wege het zondewee, het zwijgen op-
legt. O, dan is het gevaar het drei-
gendst.
Ais gij in uw jeugd, in zondige over
moed, net leven wil door daheien, als
of geen afgrond des doods gaapt; ais-
off de modderige kuil der zonae niet
roept.
Als uw opgaande levenszon slechts
blijheid en warmte scfiljnt te zullen
uitstralen en gij vergeet, dat, in uwi
leven, komen zal de hitte des daags.
Of als de oude dag er is. Als uw
levenspad bijna ten einde loopt. Bij
namaar niet geheel. Als nog dei
toppen der bergen uw wegstervend
hart roepen naar omhoog naar den
God der bergen, maar de zonde van
den ouderdom uw ziel heeft ompant-
serd de greep van het koude mate
rialisme o, aan is er nood; groote
nood; levensnood maar gij wilt het
niet weten en dat is mogelijk.
„O, mijne ziel, wat buigt g' u neder
„Zoek het hoogst vertrouwen we
der".
Zie, dat is het, wat de dichter doet.
Vanwaar mijne hulpe?
„Van den Heere, Die hemel' en
aarde gemaakt heeft".
Ook onze hulpe. Zoo bidden wij.
Ons oog zoekt niet „vleesch" tot hulp
en niet „prinsen" om op te vertrou
wen. 't Is enkel ijdelheid.
Ons zielsoog richt zich naar om
hoog. En als het dan speurt de won
derwerken van Gods Majesteit de
massiviteit van de wereld zijner hoog
altaren het flonkerend heir en het
stralend gewemel zijner starren dan
roept ons hart uit: „mijne hulpe van
den Heere den Almachtigen Schep
per".
van den Heere, Die hemel en
aarde gemaakt heeft
Van Sions God. Die altijd was „een
trouwe hulp in nood". Die het was
en het zal zijn. Voor Zijn Volk. Voor
dat volk, dat zich weet ellendig en
arm.
Voor dat volk, dat door den noodi
gedreven, zich heeft gewend naar de
bergtop Golgotha met het Kruis
der verzoening opgericht teeken
van de genade Gods over een diep ge
vallen menschengeslacht.
Van daar onze hulpe. Voor da
toekomst alleen? Ook voor het he
den voor dit leven. Dan niet slechts
een bang klagen. Dan niet alleen
een angstig vragen. liet zal zoo zijn.
De zekerheid des geloofs.
niet wankelen;niet val
len. -
Uw Bewaarder sluimert, noch
slaapt"'.
Uw Bewaarder is God Almachtig;
Schepper van hemel en aarde.
En nu nog eens: „Van waar zal'
mijn hulpe komen?"
Wat vraagt ge en wat klaagt ge?
Zie op naar de topoen der ber
gen en zij roepen u toe: „Za'ig hij. die
in dit leven, Jacobs God ter hulpe
heeft".
Ja zalig en mijne ziele rust bij
u, gelijk een gespeend kind bij zijne
moeder.
WAAROM ZOO BEVREESD?
Waarom, mijn ziele, zoo bevreesd?
Is U de Heere ooit geweest
een God, Die u vergeefs liet wachten?
Heeft Hij niet altoos weer gelet
op uwe smeeking, uw ge'.ed,
Zijn oor geneigd naar uwe klachten
Blik even met het oog, dat nu
zoo droevig staart, slechts achter u
Ziet gij dan niet die wondre dader»
des Heeren, ziet gij daar dan niet,
dat Hij u nooit begaf, verliet,
maar toonde liefde op uw paden?
f
En zou Hij dan niet verder gaan,
u leidende op al uw paan?
Zou Hij Zijn hulp u gaan onthouden?
Hij, Die Zijn bijstand immer bood.
Zijn wondere gena ontsloot
aan allen, die op Hem vertrouwden?
Zou Hij u niet meer hooren, nu
gij tot Hem roept, Hem klaagt dat 't u
zoo bange is, dat 't om u- henen
zoo donker is, dat g' op uw pad
vol kommer voort moet treden, dat
uw vreugden blijdschap is verdwenen?
Neen, neen mijn ziele, denk dat niet.
Vertrouw op Hem, want wis Hij biedt
u straks weer vreugde op uw schreden,
wijl gij dan ook ervaart, gewis,
hoe goed, hoe nuttig 't voor u is,
dat gij in.'t duister thans moet treden.
COR.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Bedankt: Voor Hoogeveen, H. A.
de Geus te Waddinxveen. Moercapeïïe,
J. Ronge te Hoogblokland. Schoonhoven,
H. A. Leenmans te Delft.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Dokkum, P. Ded-
dens, te Rijswijk (Z.H.). Katwijk aan
Zee, J. W. Esselink te Eindhoven.
CHR. GEREF. KERK.
Beroepen: Te Zaandam en te Haar
lem, K. G. van Smeden te Kampen.
GEREF. GEMEENTEN.
Bedankt: voor Aagtekerke, M. Hof
man, te Krabbendijke.
JUBILEUM Ds. H. M .E. BREMER.
De Predikant der Ned. Herv. Kerk te
Buiksloot, Ds. H. M. E. Bremer, vierde
Woensdag j.l. zijn 2q-jarig ambtsjubïïe
urn. In een feeste^kè bijeenkomst in
het kerkgebouw hceft. 00 verzoek van
de gemeente, Ds Koningsberger van Am
sterdamNocrd den iubilars toegeeprc
ken. Ook spraken af gevaar d:g den van
Ds. Bremer's verge gemeenten Fgmond,
Brielle en Breskens en namens den Ring
Ds. Gijsman van Zunderdorp.
Vele geschenken werden aangeboden.
Ds. Bremer sprak daarop een dank
woord, waarna Gezang 90 werd toegs
zongen.
ZENDINGSORDE.
De Classis Winschoten der Geref. Ker
ken heeft inzake regeling der Zendinga
zaken, eenparig adhaesie betuigd aan het
eerste gedeelte van een rondschrijven
der Classis Warffum, namelijk:
„De Part. Synode van Gron:ngen be
sluit met de andere Part. Synoden te
overleggen, om te komen tot een rege
ling van den Zendingsarbeid, die meer in
overeenstemming is. met ae Zendinga-
orde, opdat het levend verband met de
Kerken beter tot zijn recht kome".
„WOORD EN GEEST" TE RDAM.
De Vereeniging „Woord en Geest' te
Rotterdam, in vergadering bijeen op
Woensdag 16 Februari 1927, in het ge
bouw „De Eendracht" spreekt uit:
1 e. dat zij geen kerkelijke vereeniging
bedoelt te zijn en mitsd.en op geenerlei
wijze zich in eenig kerkelijk conflict
mengt;
2e. dat zij op grond hiervan art. 3A,
van de Statuten, zotcbnig wijzigt, dat ba
doela art. 3d als volgt gelezen worde:
„Het steunen van Gereformeerde per
sonen, die om der consciëntie wille in
önanceie.e moci-ijkheden zijn geraakt
3e. dat zij ge.oovende aan de kracht
en doorwerking van de Gereformeerde»
beginselen, het haar taak acht, die be
ginselen. vrijgemaakt van verkeerde D&-
noudzuent, zoo breed en objectief mo
gelijk te doen toelichten en te propageo-
ren, voornamelijk in verband met de vra
gen van onzen tijd;
4e. dat zij z.cn overtuigd houdt, aldus
mee te werken, qm het Gereformeerde
leven op elk terrem tot breeder© ont
plooiing te brengen
JUBILEUM LEGER DES HEILS.
Op end 8sten Mei van dit iaar zal het
ver tig jaar geleden zijn, dat net „Lege*
des Hei Is' zich te Amsterdam vestigde
en daarmee zijn werk in ons land begon
Generaal William Booth zette de cam
pagne in met eene groote bijeenkomst
in de zalen van het Baleis voor Volks
vlijt en van Amsterdam uit werden spotr
dig daarna corpsen in verschillende
plaatsen des lands opgericht.
Ei* heeft zich thans een voorloopïg
comité gevormd om dit jubheum in den
geest van „Het Leger' te vieren. Dehee
ren Jan ter Haar Jr., Mr. Dr. W. F,
Scnoch en L. inminger hebben zien ba
reiü verkieard da..rin zitt.ng te nemen,
en tal van personen uit het ganscne lana
zijn iLtgtnouüiga, dit voorbeeld te volgen
Het ïigt in de bedoeling te trpenten
een som van f300.000 bijeen te bren
gen, om daaruit te bekostigen de sticn
tuig van een gebouw Voor maatschappe»
i\jken arbeid.
DE KERKEN EN DE KERKELIJKE
PERS.
De classis Heerenveen behandelde
een voorstel van de kerk van Ooster
zee:
„De classis stelle zich in verbinding
met de andere kerken van de Provin
cie Friesland, om gezamenlijk er op
aan te dringen, dat aan de kerken in
tegenstelling met tot dusver overwe
gende invloed op de vorming der Re
dactie van het „Friesch Kerkblad"
worde geschonken".
Dit voorstel wordt na breedvoerige
bespreking met algem. stemmen aan
genomen. Op de a.s. Particuliere Sy
node zal deze zaak door de classis
Heerenveen aan de orde worden ge
steld.
AMBTSGEHEIM.
Op hetzelfde oogenblik, schrijft Ds.
Schilder in „De Bazuin", waarop er
gens een gemeenteraad kwaad is op
een lid, dat ambtsgeheimen verklapt,
heeft de kerk het ook te kwaad ermee.
Het verslag van de Chr. Geref. kerk
(classis Utrecht) meldt:
Naar aanleiding van een soort
wraakneming door een gewezen lid
en ambtsdrager eener gemeente
(zijnde een concreet geval) wordt al
len afgevaardigden der Classis op 't
hart gebonden, dat 't schenden of
vervalschen van ambtsgeheimen, te
weten besprekingen en besluiten
van Comité-ivergaderingen: a. ka
rakterloos, b. burgerlijk strafbaar is
Alweer volmaakt mee eens. Ik heb
ambtsdragers, dominees en ouderlin
gen hooren zeggen: voor mijn vrouw
heb ik geen geheimen. Zonder in bet
formulier van bevestiging daartegen
een clausule te \yjllen adviseeren, zou
ik toch zeggen: dat lijkt me verkeerd
gezien; een ambtsdrager moet ook
voor zijn vrouw erg veel geheimen
hebben".
Ook in de politiek komt het belaas
nog al eens voor dat geheimen van
vergaderingen openbaar worden.
Zou er ook soms een geheim-doene-
rij zijn die niet te verdedigen is? Ook
dat moet daarbij overwogen worden.
DE „NED. GEREF. KERK" TE
HAARLEM.
In een Donderdagavond, onder prae-
sidium van J-»s. H. C. v. d. brinK van
Zandvoort, gehouden bijeenkomst van
bezwaarden te Haarlem is men over
gegaan tot bet verKiezen van een ker-
aeraaa. i>oor sommigen werd de wen-
scneiijKheid Oepieit in plaats van twee
Uia&enen, zooais aanvamtelijk m 't
voornemen lag, er drie te Kiezen. De
vergauenng besloot daartoe en verkoos
daarna tot ouderling de heeren:
Bonüsma, bosman, v. d. Hoorn en
Mijboom en tot diakenen de heeren: v.
Egmond, retri en mr. Sempionius.
i>e bevestiging in het ambt zal Zon
dag 27 Febr. geschieden, bevestiger is
Ds. v. d. Brink. Is de instelling der
ambten metterdaad geschied, dan heb
ben dus de bezwaarden te Haarlem een
eigen kerk, die zich ongetwijfeld on
der bet herstelde kerkverband zal voe
gen.
SCHAAKRUBRIEK
De zeskamp ie New York.
De 19 dezer te New Yotg aanvangen
de wedstrijd is in het algemeen breed
opgezet Men heeft er in vergelijking
met andere schaakwedstrijden, flin^
bedragen voor beschikbaar gesteld, zoo
als voor prijzen, premies enz. Men be
merkt bij het doorlezen van het wed
strijdreglement dat een bekwaam wed
strijdleider, zelf speler met veel erva
ring, .Maroczy, in de samenstelling de
band heeft gehad.
Zeer te betreuren is echter, dat de
zoo goed© regeling, voor wat de deel
neming betreft, niet tot nog betere re
sultaten heeft geleid.
Bogoljoebof, de winner van de eerste
prijs in den wedstrijd te St. Petersburg
en Dr. Lasker, de oud-wereldkampioen
spelen niet mede. Bogoljoebof wensch-
te, volgens de buitenlandscbe bladen,
een vast honorarium voor zijn deelne
ming en de wedstrijdcommissie heeft
hem dit niet willen toekennen.
Dat Dr. Lasker niet voor deelneming
aan den wedstrijd is uitgenoodigd, is
een onvergeeflijke fout geweest.
Indien behalve Capablanca, Aljechin
Marshall, Niemzowitsj en Vidmar ook
Lasker en Bogoljoebof medegespeeld
hadden, dan» zou de wedstrijd er een
zijn geweest zonder voorbeeld in de
schaakgeschiedenis. Zelfs de vermaar
de vierkamp Lasker—Pittsbury—Stei-
nitaTsjbigorin, dertig jaar geleden
gehouden te St. Petersburg, zou er.
door in de schaduw zijn gezet. De
strijd zou vooral voor schakers in de
Germaansche landen dubbel interes
sant zijn geweest als men den grijzen
Lasker ook in de arena bad gezien.
De wedstrijd bestaat uit 15 kleine
tweekampen van elk 4 partijen.
Rangschikt men de spelers naar
mate van de voorzichtigheid en de ge
waagdheid, hun wijze van spelen ei
gen, dan is hun volgorde: Capablanca;
Vidmar, Niemzowitsj, Aljechin, Mars
hall, Spielmann.
Capablanca is in dezen wedstrijd op
grond van zijn vroegere resultaten,
ook tegenover de overige deelnemers
favorite. Docih dit besluit geenszins dat
hij de eerste prijs reeds in dein zak
heeft. Hij staat juist doordat hij de
meest gevreesde mededinger is voor de
zwaarste taak. Tegen hem zal men
geen gewaagde dingen doen en tegen
hem is men spoediger tevreden) met
remise dan tegen de anderen.
Hij zal nog meer dan de overigen
iedere winstpunt moeten verdienen
want hij krijgt dubbel geharnaste strij
ders tegenover zich.
Hieronder volgen nog eenige par
tijen uit de vorige week gespeelde kam
pioenswedstrijd tusschen V. A.S. en A.
S. C.
Bord I. Indische opening.
Wit. W. A. T. Schelfhout. ZwartDr
M. Euwe.
1'. cl2d4
Pg8—f6
2. Pgl—f3
g7—gfi
3. Pblc3
d7d5
4. h2h3
Lf8g7
5. i'2e3
Pf6—e4
6. Pc3Xe4
d5Xê4
7. Pf3—d2
f7—f5
8. Efl—c4
Pb8cfi
9. 0—0
Pc6a5
10. Lc4—b5t
*Lc8d7
11. Lb5Xd7f
Dd8Xd7
12. f2—f4
O—O—O
13. b2b4
(Een dergelijke zet is slechts mogelijk
op den 13den van do maand en bij den
13den zet. Eerst had c2c3 moeten ge
beuren, hetgeen ook in wit's bedor
ling had gelegen)
13Lg7Xd4
14. e3Xd4 Dd7Xd4t
15. Kglh2 Dd4Xal
en zwart won.
Bord II. Cechische verdediging.
Wit: J. Davidson. Zwart: G. Kroon e.
1. <12d4
d7—d5
2. Pgl—f3
Pg8—f6
3. c2—c4
e7e6
4. e2—e3
Lf8d6
5. Pbl—c3
c7c6
6. Ddlc2
0-0
7. Lel—d2
Pb8—d7
8. c4Xd5
e6Xd5
.9 Lfl—d3
Tf8eS
10. 0-0
Pd7—f8
11. h2h3
Pf8g6
12. Tfl—el
Ld4b4
13. Pf3go
Pf6b5
14. f2—f4
Ph5—g3
15. Kgl—h2
Lb4d6
16. Pg5—f3
Pg3—h5
17. Pc3—e2
Pg6—h4
18. Pf3e5
Ld6Xe6
19. d4Xd5
g7gè
20. Tel—fl
Ph5g7
21. Tal—dl
Pb4—dfi
22. e3—e4
d5Xe4
23. Ld3Xe4
Dd8—b6
24. Tfl—f3
Lc8e6
25. b2—bS
Te8—d8
26. Ld2—cl
Le6d5
27. Le4Xd5
Td8Xd5
28. TdlXdé
c6Xdö
29. Ds2—d3
Ta8d8
30. Lel—b2
Pg7—e6
31. Pe2g3
Pf5Xg3
32. Kh2Xg3
Pe6co
33. Dd3—eB
Pc5—e4f
34. Kg3—b2
Db6—b4
35. Tf3—d3
Db4—a5
36. Lb2d4
Pe4c5
37. Ld4Xc5
Da5Xc5
38. De2—f3
b7—b6
39. f4—f5
d5—d4
40. Df3—f4
Td8d5
41. föXgC
h7XK6
42. eo&6
f7—f5
43. Td3—g3
Dc5—d6
44. Df4h6
g6—gó
45. Dh6XgS-;-
Kg8—f8
46. Dg5—g8f
Kf8e7
47. DgS—f7f
zwart geeft op.
EEUlLLETOiN.
BLOED EN TRANEN.
24
HOOFDSTUK V.
De oude Tartof leeft reeds sedert ja
ren met den onnoozelen Nicolaas al
leen in het molenhuis. Zijn vrotiw is
dood, en zeven andere kinderen zijn
als echte trekvogels weggetrokken
naar de vier hoeken van het groote
Russische vaderland, zonder ooit iets
meer van zich te hebben laten hooren.
Zij hielden trouwens niet van hun va
der; er was altijd twist, en er kwam
eerst vrede, toen de molenaar met den
onnoozelen Nicolaas alleen was over
gebleven.
Het volk had zich verwonderd, dat
Nicolaas bij zijn vader was gebleven,
en het beweerde, dat hij er even stel
lig als zijn zeven broeders en zusters
zou zijn van door gegaan, zoo hij zijn
volle vermogens had gehad.
Doch die bewering is toch niet waar;
trouwens het volk overdrijft altoos, en
de noische kribbige molenaar, die
gemeenlijk met de geheele wereld over
hoop ligt, heeft tenminste één wezen
waaraan hij hangt.
Men ziet zulke verschijnselen meer.
Het is opgemerkt, dat misdadigers, bij
wie het stelen en rooven een tweede
natuur is geworden, er een eer in zul
len stellen, om tegenover een bepaal
den persoon een schitterende eerlijk
heid te betrachten; moordenaren,
wier handen met bloed hunner naas
ten waren bevlekt, hebben in hun een
zame cellen liefde bewezen aan een
redeloos dier: aan een rat, aan een
kruisspin, die wij verafschuwen.
De toegenegenheid van den stuur-
schten molenaar voor het eenige kind,
dat hem trouw was gebleven, is dus
niet zoo vreemd, en terwijl het dorp
met de grootste voldoening de inhech
tenisneming van den m'óordenaar ver
nam, begint dit verschrikkelijk feit
toch allengs door te dringen tot de tra
ge hersenen van den ongelukkigen
idioot.
Hij heeft zijn vader niet meer ont
moet, en terwijl deze reeds naar het
hospitaal van de groote gevangenis
te Nischni-Nowgorod was vervoerd ge
worden, verwachtte de beklagens
waardige Nicolaas hem nog terug. Hij
stond de eerste weken uren lang, klap
pertandend van de koude, op het groo
te molenerf te wachten, en als hij naar
bed ging, liet hij de buitendeur onge-
grendeld. Zijn onnoozele lach was al
lengs verstomd, en hij vertoonde de
droefheid, de neerslachtigheid van
een hond, die zijn meester heeft ver
loren. Hij hield iedereen aan, om te
vragen naar zijn vader. Hij vraagde
de mannen, de vrouwen, de ravotten
de kinderen in de dorpsstraat, of zij
zijn vader niet hadden gezien. Hij
ging naar den Starosta, die zooveel in
vloed had, en, hem met toegevendheid
aanhoorde, maar dan de» schouders
ophaalde, en naar zijn veestapel ging
kijken in den grooten stal. Hij bracht
een bezoek aan den langharigen Pope,
die hem op barschen toon wegzond
met de opmerking, dat de molenaar,
die aan God en zijn heiligen steeds de
verplichte bijdragen had onthouden,
nu loon naar werken ontving, en het
geheele dorp, al had het deernis met
den onnoozelen Nicolaas, was toch ver
heugd, dat de moordenaar uit hun
midden was verdwenen.
De malerij is geheel verloopen; de
acht rood geverfde molenwieken staan
in onbewegelijke rust naar het Noor
den gekeerd, en de ratten en muizen
vieren hoogtij tusschen de graanzak
ken.
En op zoo n stapel graanzakken zit
de ongelukkige Nicolaas, terwijl het
de eerste mooie dag is in Maart.
Hij woelt met de handen in het slui
ke, gele haar, en hij kijkt met zijn
starre oogen strak naar den grond. Hij
zit daar reeds verscheidene uren; hij
zit daar eiken dag. En gezeten op
dien stapel graanzakken, door de mui
zen en ratten kapot gevreten, is hij
bezig, om zijn stompe hersens af te
martelen in vergeefsche pogingen, om
de onschuld van zijn vader te bewij
zen.
Nu staat hij op; hij ziet een paar
mensclien voorbij komen, die naar de
kerk zijn geweest, want het is heiligen
dag. Hij gaat langzaam het erf af, en
even later zegt Simeon Nekalof, door
de kleine, vierkante ruiten turend:
„Moeder daar kmt de onnoozele Ni
colaas aan".
Simeon zegt deze woorden met groo
te verwondering; Nicolaas heeft het
tot heden niet gewaagd, om de Neka-
lofs te bezoeken, en terwijl hij, de
groote handen in de zakken, langzaam
komt aanslenteren, blijft hij twee kee-
ren aarzelend staan.
„Hoe durft hij het bestaan!" zegt
Simeon.
„Het is een onnoozele!" antwoordt
moeder Nekalof.
„De zoon van een moordenaar!" zegt
Simeon, doch moeder Nekalof ant
woordt: „De zoon zal niet dragen de
'ongerechtigheid van zijn vader".
Simeon trekt de schoders op; er zijn
oogenblikken, waarin hij zijn moeder
niet verstaat. En opstaande, gaat hij
naar het achterhuis, om Nicolaas te
ontmoeten.
Moeder Nekalof is in de rouw; zij
draagt het zwarte kleed, en zij is ver
ouderd in die twee maanden.
Nicolaas wil haar de hand geven,
maar durft niet. Zij biedt hem een
stoel, en hij gaat zitten.
Wat komt hij eigenlijk doen? Heeft
de honger hem hier heen gejaagd?
Wat ziet hij er haveloos en beklagens
waardig uit in zijn gehavende, ver
sleten plunje I Zijn oogen zwerven
naar buiten, waar het eerste lente
groen de golvende weilanden tooit; hii
wrijft de groote, onbeholpen handen
en zucht.
Dan kijkt hij moeder Nekalof aan
met een schuwen blik. en hij ziet de
rimpels, die de droefheid en de smart
in dat vriendelijke gelaat hebben ge
ploegd. Hij schijnt elk oogenblik een
hevige uitbarsting van toorn te ver
wachten, maar dat zachtmoedige ge
laat verraadt slechts droefheid, en zij
zijn alleen in het vertrek.
„Gelooft ge, dat mijn vader de moor
denaar is?" vraagt hij daarop met
schuchtere stem, en zij antwoordt:
„Nicolaas Tartof kan ik iets anders
denken?"
„En toch is hij onschuldig!" zegt de
idioot, en hij kijkt de vrouw aan met
den hulpeloozen blik van een kind.
Daarop zwijgt moeder Nekalof; zij
is van Nicolaas' goede trouw verze
kerd, doch zij is even vast verzekerd
van zijns vaders schuld.
Middelerwijl stappen manke Ivan
en Peter Alwin de woning binnen. Pe
ter heeft vacantie en is thuis.
Ivan doet onwillekeurig een stap te
rug, als hij den zoon ziet van den
moordenaar, doch Peter, al veraf
schuwt hij den moord, groet den idioot
Peter is heel vrij in zijn uitdrukkin
gen; hij is zich bewust van zijn meer
derheid, want hij is student, en met
de geestdrift van den jongeling tracht
hij in de duisternis van dit een£a<me
dorp de fakkel der .wetenschap te ont
steken.