NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 5 FEBRUARI 1927
1WÉEDE BLAD.
H Uit de Schriften.
DOCH JEZUS SLIEP.
„En zie, daar ontstond een
groote oostuim gheirl in de zee;
alzoo. dat het schip van de go-
ven bedekt werd; doch Jezus
sliep".
Matth. 8 24.
Lijkt het u niet vreeselijk, dat Jezus
olieb
Voordat gij deze vraag bevestigend
zoudt willen beantwoorden, een en
kele opmerking.
In ae stoute beeldspraak van het
Oude testament, wordt van God, als
den Getrouwe, als den Bewaarder van
Zijn volk, gezegd: „Zie, de Bewaarder
Israëls zal niet sluimeren noch slapen"
En de dichter van Ps. 44 roept het
uit als een gedachte, die, zoodra zijl
in het hart cfprijst, in al haar on-
mogeiijkheid moet worden onderdrukt
en bedwongen: „Waak op, waarom
zoudt Gij s.apen, Heere? Ontwaak, ver
stoot niet in eeuwigheid".
Ten opzichte van het geestelijk ge
vaar, den geestelijken nood, die het
kind Gods bedreigt, is er maar één
houding denkbaar, die van den Wach
ter^ Die noch sluimert, noch slaapt.
In het Nieuwe Testament vinden
wij deze bee.dspraak telkens terug.
De Christen moet waken. „Waak
dan, want gij weet niet den dag of de
ure, waarin de Zoon des menschen
komen zal".
Hij moet waken, t.o.v. het gevaar,
idat nem besluipt. Hij moet waken,
t.o.v. degenen, aie aan zijn zorg zijn
toevertrouwd. Zooals de herder waakt
over zijn kudde, zoo waakt de Apostel
over de Gemeenten, door zijn arbeid
gesticht.
Paulus zegt het van zich zei ven, dat
hij, t.o.v. de Corinthische Gemeente,
was „in arbeid en moeite, in waken"
en aan de Efeziërs schrijft hij, dat hij
„was wakende met alle gedurigheid".
Met recht roept hij de geloovigen
toe: „Waakt in het geloof, met dank
zegging", en elders: „laat ons waken
en nuchteren zijn".
In de Openb. van Johannes staat
ze.fs een zaligspreking van hen, die
niet slapen: „Zalig is hij, die waakt".
Meer dan genoeg, om te doen zien,
dat voor ons geestelijk heil geen ern
stiger gevaar dreigt, dan de slaap en
idat het heilige taak is te waken.
Meer dan genoeg ook om te doen
zien, dat, als er iemand gewaakt heeft
en waakt over het heil van hen, die
in Hem gelooven; als er iemand is,
die als de Goede Herder, de wacht
houdt over Zijn kudde, dit de Chris
tus is.
Is het niet uw troost, uw steikte,
dat hij dag en nacht met u is? Is het
niet Zijn heerlijkheid, dat wij 't woord
„de Bewaarder Israëls zal niet slui
meren, noch slapen" met vaste over
tuiging ook op Jezus-kunnen toepas
sen? Weten wij niet, dat Hij de War
kende was over Zijn zwakke discipe
len, toen Hijzelf, aangegrepen door
den bittersten strijd, i'n Gethsemané
worstelde met Zijn God?
O, als er iets is, dat.onze ziel met
blijdschap vervult, wanneer wij zelf in
gevoel van zwakheid en ontrouw ter
neder liggen, dan is het dit, dat de
Heiland over ons.waakt, dat Zijn oogi
over ons open is, dag en nacht.
Maar ook, nu voelen wij, dat dit
slapen van Jezus, waarvan onze tekst
spreekt, geheel iets anders is, dan wij
een oogenblik vermoedden. Dat dit
niet iets vreeselijks kan zijn, niet iets,
dat tegen Hem zou pleiten, niet iets,
Idat ons zou kunnen bewegen Hem
ons vertrouwen voortaan te ontzeg
gen.
Er moet iets goeds en heerlijks lig
gen in dat wonderlijk woord: „En Je
zus sliep".
Gij weet, welke de omstandigheden
waren.
De scharen zijn op Jezus toege
stroomd van heinde en verre. Zij heb
ben hare kranken naar Hem toege
dragen en Hij heeft dezen genezen.
Zij nebben om Zijn woorden gesmeekt
en Hij heeft tot hen gesproken, niet
als de schriftgeleerden, maar als-
machthebbende'
En eindelijk heeft Hij, vermoeid en
met innige behoefte aan rust, in de
stille gemeenschap met denVader,
Zijn discipelen last gegeven met Hem
weg te varen naar de ander zijde van
het meer van Gallilea.
En toen heeft Hij geslapen.
Geslapen, zooals dunkt mij, Hfj al
leen slapen kon. In volkomen rust,
rust ook der ziel, in volkomen gevoel
van veiligheid.
Geslapen, zooals uw kind slaapt,
wanneer het in slaap viel, omveiligldl
door de tegenwoordigheid zijner moe
der.
Geslapen, zooals wij, groote, zon
dige, twijfelende, ongeloovige men
schen ook zouden wenschen te kunnen
slapen maar helaas, wij kunnen het
niet meer. Wij lijden aan slapeloos
heid, aan onrust der ziel, die den slaap
verdrijft uit £>nze oogen en van onze
legerstede. Wij zouden den slaap wel
vast willen grijpen met onze vermoei
de armen en dwingen zich over ons
uit te breiden maar wij kunnen het
niet.
„Doch Jezus sliep".
Gevoelt gij nu, hoe heerlijk dit sla-
Een was Hoe Juist dat slapen ons een
lik gunt in Zijn rustig zieleleven.
Want zie, de golven beukten tegen
het schip, de stormen gierden door
het want; de bevaren schippers aan
boord sloegen in wanhoop de han
den in elkaar: zulk stormweer hadden
zij nooit beleefd.
Maar Jezus sliep.
Heerlijk.
Want Hij wist, dat in dezen nood
teen gevaar dreigde voor het hoogste,
at Hij kende: het koninkrijk Gods.
Hij wist, dat deze stormen en deze
golven machteloos waren tegenover 't
heil, dat God schenkt.
En hierom sliep Hij.
Waken is nooaig; dagelijks bidden^
en waken is noodig ten opzichte van"
het verderf, dat de ziel bedreigt.
Maar hij, die weet, dat God met hem
is, kan rustig zijn, kan slapen, ook
in den donkersten nacht, ook onder
den wildsten orkaan.
Hierom is het ons goed, ons ta
verkwikken aan dat woord, dat van
Jezus geschreven staat:
Doch Jezus sliep.
GEEN TIJD.
„Geen tijd!" is 't woord van onze
dagen;
Men leest gehaast en heeft geen tijd.
Vergun mij, lezers, u te vragen:
Voor wien, voor wat hebt gij geen
tijd?
Geen tijd voor God en Zijn geboden,
Voor 't zoeken van Zijn aangezicht;
Geen tijd voor 't Koninkrijk der
HeemTen,
Geen tijd voor 't wandelen in het licht?
Geen tijd? Ja, wèl voor 't angstig
jagen,
Naar al wat er bekoorlijk schijnt,
Naar al wat u den blik benevelt,
Naar al waardoor u leven kwijnt.
Geen tijd! Gij vaak misbruikte
woorden,
Zijt ons tot leus! Wijl onze tijd
Niet ons behoort, zij U, o Heere!
Ja, U alleen, elk uur gewijd!
KERK EN SCHOOL
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te DrogehamF. C.
Willekes, te Birdaard. Te Elburg:
L. Steenbeek, te Wierden. Te Put
ten (Geld.): I. Kieviet, te Baarn. Te
Burum: Joh. Langman, te Voorburg.
Bedankt; Voor Monster: J. E
Klomp, te Oldebroek.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Woubrugge: D.
Nauta, cand. te Leiden. Te Ter-
naard: J. R. v. d. Sijs, cand. te Leider
dorp.
CHR. GEREF. KERK.
Beroepen: te Amsterdam-Oost:
ïl. Hoogendoorn, te Bunschoten.
Ds. J. LOUW.
Naar gemeld wordt is de toestand
van Ds, J. Louw, predikant bij de Bap
tistengemeente te 2de Excloërmond,
thans in het ziekenhuis te Groningen
vooruitgaande.
JUBILEUM Ds. P. GROOTE
Naar men aan de Stand, mededeelt,
heeft zich een comité gevormd om Ds.
P. Groote, predikant der Evangelisch
Luthersche Gemeente te Amsterdam,
bij zijn 50-jarig ambtsjubileum op 4
Maart a.s. te huldigen.
Secretaris-penningmeester der com
missie is Mr. H. J. Loman, te Amster
dam.
Ds. C. J. LEENMANS H.A.ZN.
Ds, C. J. Leenmans H.Azn., Ned.
Herv. predikant te Gamerën, is voor
nemens met ingang van 1 April a.s.
eervol emeritaat te vragen.
Ds. Leenmans, die bijkans 44 dienst
jaren heeft, werd in 1857 geboren en
in 1883 candidaat, om 27 Sept. van dat
jaar te Sloten (Fr.) het predikambt
te aanvaarden. Hij diende vervolgens
de gemeenten van Barneveld, Stap
horst, Overschie, Hoogeveen, Zetten,
Bennekom, Utrecht, Oosterwolde,
Waarder en sinds 17 Sept. 1922 die
van Gameren.
PRAEP. EXAMEN.
Door de classis Amersfoort der
Geref. Kerken is na praeparatoir exa
men beroepbaar verklaard de heer S.
J P. Goossens, theol. cand., Vermeer
straat 35, Amersfoort.
De heer Goossens is gaarne bereid
de Kerken te dienen, doch kan voor-
loopig nog geen beroep in overweging
nemen.
De classis Zwolle der Geref. Kerk
heeft praep. geëxamineerd en toege
laten om te staan naar den dienst des
Woords, de heeren G. D. en P. Kuiper,
beiden Burgwal 22, Kampen.
PEREMPTOIR EXAMEN.
De classis Zwolle der Geref. Kerken
heeft peremptoinr geëxamineerd en toe
gelaten tot de bediening des Woords
en der Sacramenten, de heer Joh. Mey-
nen, theol. cand. te Baarn en beroepen
predikant te Zalk.
COMRIE's KERKGEBOUW TE
WOUBRUGGE.
De restauratie van Comrie's kerkge
bouw te Woubrugge, onder leiding
van hét Rijksbureau van Geschiede
nis en Kunst, is voltooid Alles is nu
gebracht in den stijl van de 17e eeuw;
ook de toegang tot het aangrenzende
kerkhof.
DE CHR. CATACOMBEN IN EPHESE.
Na een langdurigen stilstand is men in
den herfst van 1926 weer met het uitgra
vingswerk te Ephese begonnen. Het
heeft reeds zeer belangrijke resultaten
opgeleverd.
Niet alleen heeft men een groote me
nigte van voorwerpen en inscripties ge
vonden, maar men heeft ook, zooals aan
den „Evang. Pressedienst" uit Smyrna
wordt bericht, een ontdekking gedaan,
die niet nalaten^ zal de wetenschap pe>
lijk© wereld in stérke mate bezig te hoe
den. Men was begonnen met het stei
selmatige onderzoek van de necropolej
(begraafplaatsen), op de uitgestrekte;
woeste hellingen van de Panajirdagh. Bij
de sedert vijftienhonderd jaren bij chri.*
tenen en mahammedanen in hoog aan
zien staande grot der z.g. „.Zeven Sla?
pers" en de onmiddellijk daarnaast in de
rotsen uitgehouwen kerk was de spade
in den grond gezet. Na weken langen
arbeid, waarbij geweldige massa's steen
en aarde moesten worden weggeruimd,
kwam men tot de ontdekking, dat men
hier te doen had met een oud-christelijk
cultusterrein, waar aan de graven van
beroemde heiligen zeer vele graven van
Ephesische christenen in een groote c»
tacombe zich aansloten.
Bijna alle uit de reeds doorzochte cata
com ben bekende grafsoorten zjjn daarbij
vastgesteld: bakgraven met arcosolien,
nisgraven met vele verdiepingen boven
elkander, loculi enz. Deze graven bevat
ten een menigte van voorwerpen, o.a
ampullen en vooral veel lampen, daaroft
der gescuipeerde met liefeigke scènes
uit de antieke en oud-christelijke wereld
de verschiliendste vormen van het kruis
en ook het monogram van Christus. De
kerk, waarvan tot nu toe slechts kleine
stukken zichtbaar waxen, is thans in den
indrukwexkenden ernst har er architeo»
tuur, weike voor de geschiedenis van
den kerkbouw wel van unieke beteekenis
is, blootgesteld. Men veronderstelt, dat
zij opgericht is als „coemeteriale'' (be
graafplaats) kerk voor den cultus der
„Zeven slapers" en andere heiligen qj
dat zij, uit ae kloof ver omhoog stekend,
de grens van het geheele catacombe»
gebied geweest is.
De ontdekking van de Catacomben te
Ephese is van groote beteetenis, omdat
men in Klein-Azië tot nu toe iets derge
lrjks niet gevonden had. De christelijke
axchaeologie zal door hare vinding onge
twijfeld zeer sterk worden bevrucht
LEESTAFEL.
Arbeidswetgeving in NedexU.
Indië proefschrift ter verkrij
ging van den graad van Doc
tor in de rechtsgeleerdheid aan
de rijksuniversiteit te Leiden,
door K. J. Boeijinga. Uitgave:
N. Leidsche Courant, Leiden.
In onze academiestad verschijnen
nog al eens geleerde verhandelingen
over zeer uiteenloopende onderwerpen.
Talrijke dissertaties verspreiden
over bepaalde onderdeelen der weten
schap hun licht
Maar niet alleeni wetenschappelijke
verhandelingen, ook practische bijdra
gen tot de kennis van een of ander
maatschappij-vraagstuk verrijken dik
wijls omze kennis.
Tot deze laatste soort behoort het
werk van den heer Boeijinga.
Het is een werk dat door omvang en
wijze van uitvoering onzen eeroied
afdwingt.
Over de wetenschappelijk^ waarde,
waardoor de doctorsbul verworven
werd, gaat natuurlijk ons oordeel niet.
Er behoort reeds een groot mate van
moed toe om over een onderwerp, de
Indische wetgeving rakende, een boek
samen te stellen.
Een bureau-jurist, met waarlijk fijne
begaafdheid, verzekerde ons eens, dat
het noodig was, dat een jurist, met
jarenlange Indische practijk, geduren
de eenige jaren werd tewerk gesteld
om orde te brengen in de zich zelf
meermalen tegensprekende staatsbla
den.
Wie de Indische wetgeving kent, zal
moeten toestemmen, dat er Inderdaad
moed entijd voor noodig is om een
bepaald veld af te speuren.
Op velerlei gebied hebben we ln In
dië eien wetgeving, die superieur is
op zich zelf. maar die den samenhang
met andere onderwerpen mist. Dat kon
ook trouwens wel niet anders. De tijd
ontbreekt doorgaans om een studie van
dien samenhang te maken. Met een re
geling van het onderwerp op zich zelf
moet men doorgaans zich tevreden stel
len, omdat tijd en krachten beperkt
zijn.
Nu heeft Dr. Boeijinga zich tot taak
gesteld een bepaald deel van die wet
geving systematisch te rangschikken
en daarin een lijn te laten uitkomen.
Dat heeft nu eens een Boeijinga ge
daan.
Mogen wet het zoo zeggen? Of mogen
we aanhalen wat zeker Hoofd van Ge
westelijk Bestuur zei: g#ef mij nog en
kele van dat en dat soort controleurs
en de zaak komt in orde? Dat is het
soort Boeijinga. Met taaie vasthou
dendheid, op geên enkel punt van het
thema afgeweken, is de taak volbracht.
Zoo staat dit werk voor ons.
Reeds daarom is het een belangrijk
proefschrift. Het zal een handboek kun
nen zijn.
't Is niet louter de verdienstelijke
wijze, waarop de stof in verwerkt. Ook
de stof zelf is op deze wijze belang
wekkend geworden.
Het Arbeidsvraagstuk is over dè ge
heele wereld een vraagstuk van groot
gewicht. Het leidt schier overal tot bot
singen. Daarom moet de Overheid re
gelend ingrijpen.
Bij groote gelijkheid op sommige
punten, is er echter ook groote onge
lijkheid. in andere onderdeelen van dit
vraagstuk. Wat in Engeland voorop
moet gaan kan in Duitschland in de
tweede plaats komen. Eischt in het
een© land de regeling van loon en ar
beidstijd in de eerste plaats overheids
bemoeiing, in het andere zijn het an
dere verhoudingen die in de eerste
plaats bijzondere aandacht vragen. In
alle landen Is het echter steeds de in
trede van de machine die verwikkeling
gen door veranderingen doet ontstaan.-
Zoodra industrialiseering komt, komenj
er natuurlijke conflicten.
Dat tijdperk treden wij ira ook met?
Java, en rqpt enkele gewesten buiten!
Java, int Men neemt aan dat Java be->
zig is de grens te overschrijden die thee,
retisch wordt aangenomen, waar bo-i
demproductie met bevolkingsaantal ini
schommelend evenwicht zijn. Meer dan
tot heden zal voortaan het oog op dé
industrie gevestigd moeten zijn.
Daardoor komt vanzelf de noodzaak
van arbeidsregelingen naar meer Wei*
tersch begrip.
Maar er was ook nog een andere 00*
zaak. De verhouding van bevolkinigs^
dichtheid in verband met bodempro
ductie op Java, en de groote behoefU
aan geschikte werkkrachten elders,
waren reeds tientallen van jaren oor!
zaak dat van Java werkvolk betrok
ken werd.
Nu is de Javaan een geschikte werkj
kracht wanneer men niet te veel vergt
van zijn persoonlijk initiatief en wam*
neer men hem .laat in zijn eigen mi
lieu, Hij was dus de aangewezen werk*;
kracht voor de groote tuinen fn Dell
en elders, waar men onder de bewoneré
van die streken niet de noodige krach
ten vindt, óf omdat er 'n onvoldoende
aantal is, óf omdat ze ongeschikt zijn
of niet willen.
Zoo is dan ook reeds tientallen ja
ren de Javaan een veel gezochte ar
beidskracht elders.
Aan de eene zijde vorderde dit kos
ten en moeite, aan de andere zijde zou
dit kunnen leiden tot een verkapte sla-*
vernij, omdat de Javaan eigener bewe
ging niet in staat is zich te wapenen'
tegen die gevaren.
Dat onze Regeering in Indië, reeds
vóór dat men aan een opvoedingspoli-,
tiek dacht, toch zeer menschlievende
bepalingen kende, toont de heer Boeij
inga ons in de oude slavernij regelin
gen. Aan die bepalingen konden de eer
ste Indische arbeidsregelingen zicli
aansluiten.
Maar de tijd schreed voort en ook in
Indië waren andere regelingen noodig.
De schr. onderscheidt de Indische
arbeidswetgeving naar haar ontstaan
in drie groepen: oorspronkelijke Indi
sche regelingen, nagevolgde moeder-»
landsche regelingen, internationale re
gelingen naar haar ontwikkeling In 4!
tijdvakken: het eerste van 1816 tot 188Ö
het jaar van de eerste koelie-ordonnan
tie; het tweede, dat daarmee aanvangt,
loopt tot 1904, het jaar van de invoe
ring der arbeidsinspectie voor de bui
tengewesten; in 1921 wordt het derde
tijdvak afgeslotên door de instelling
van het Kantoor van Arbeid, en daar-1
mee begint het laatste tijdvak.
Bij al deze onderdeelen van de wet
geving geeft hij een opsomming van de
verschillende regelingen en geeft In en
kele zinnen den inhoud weer. In de
meeste gevallen zonder commentaar,
wanneer het niet een nieuw tijdperk, of
een veranderde zienswijze inluidt. Ini
een kort betoog daarentegen wordt elke
nieuwe periode duidelijk gemaakt. Kort
zonder aan de volledigheid schade te
doen. Verwijzing naar de literatuur
vergpedt de kortheid voldoende.
Zoo valt o.a. ook het licht op de for-
sche, gespierde aanval op de misstan
den in Deli van den Christen-advocaat
Mr. vani den Brand ia zijn „De millioe-
nen uit De li". Het is geen politiek ge
schrift, anders zou het op het werk van
Mi*, van den Brand een ander plicht
werpen. Maar toch zijn wij dankbaar
dat de stoot die Van den Brand gege
ven heeft in ethische richting voor dit
doel voldoende is belicht.
Dr. Boeijinga verloochent trouwens
zijn ethisch gemoed niet. Voldoende
duidelijk laat hij telkens uitkomen tot
welke taak de Overheid ook ini dezen
geroepen is. Al zegt hij het niet, toch
verraadt zijn werk dat hij Christen is
en ook de Clir. Ethische beginselen in
Indië is toegedaan.
Wij meemen dat ook onze menschen
in Indië, speciaal zij die in het politie
ke en sociale leven een plaats .innemen
met vrucht van deze studie zullen ge
bruik maken. Zij is volledig en bij.
H, l
FEUILLETON.
BLOED EN TRANEN.
Van weelde was weinig te bespeu
ren. De tafel muntte meer door stevig
heid dan door sierlijkheid uit; er wa
ren eenige stoelen met houten zittin
gen, en langs den gekalkten muur
stond een ruwe bank.
Het was een leemen vloer; hij was
glad, pffen, zonder kuilen, en zoo hard
als metaal.
Er hingen schilderijen aan den
muur; zij stelden heiligen voor, en be
wezen, dat dit huisgezin tot de
Grieksch-orthodoxe kerk behoorde.
Dit was trouwens zoo; moeder Ne-
kalof had nog niet den laatsten band
met de kerk verbroken, al kon zij er
geen voedsel meer vinden voor hare
ziel, en Serguw Nekalof had het nog
minder gedaan. Het geheele dorp be
hoorde trouwens tot die kerk; gods
dienstige ^verdeeldheid kende men
niet; de trotsche Starosta was het bur
gerlijk, en de langharige Pope het
geestelijk hoofcl dezer gemeente.
De schilderijen hadden weinig waar
de; zij waren zwart geblaakt door den
rook, en de grootste die daar met
de vergulde lijst was een afbeel
ding van het beeld der heilige maagd
Mario, dat volgens de overleveringen
op een wonderlijke manier te Kasan
was gevonden.
Simeon was nu gereed gekomen
met de wolvenklem, en oprijzend van
de knieën, haalde hij een stuk spek,
dat als lokaas moest dienst doen.
Hij trok zijn pelsjas aan, die aan een
spijker tegen de deur- was opgehan
gen, zette de wintermuts op, en ging
naar buiten, om de klem te zetten. Hij
begroef ze half onder de sneeuw, vlak
bij den schapenstal, en ging weer naar
binnen.
Hij'bracht een stroom van koude
lucht mede, toen hij binnenkwam; „t
Is binnen beter dan buiten!" zeide hij
lachend, terwijl hij de pelsjas weer
ophing.
Ivan werd nu toch ongerust. „Waar
blijft vader toch!" zeide hij, op de
oude hangklok kijkend, die in de be
roemde klokkenfabriek te Nischni-
Nowgorod was gemaakt „het is een
eenzame weg van het dorp Sarski, en
hij zal het geld van den witvoet mede
brengen!"
„Het is niet zóo erg," meende Si
meon; „molenaar Tartof moest met
een wagenvracht meel naar Sarski, en
zij zouden samen terugkeeren."
Ivan was gerustgesteld. Hij begon
opnieuw van zijn reis te vertellen, en
er verliep andermaal een half uur,
toen moeder Nekalof de weefstoel -•«.
op liet midden van den vloer vast
zette en zeide: „Nu begin ik toch wer
kelijk ongerust te worden. Simeon".
Het was een eenzame weg; hij liep
midden door de pijnboombosschen.
Van de beren zou Serguw geen last
hebben dat was waar! want die
sliepen thans, drie maanden lang, in
een laagte tusschen de struiken of on
der een omvergewaaiden boom, en zij
zouden niet te voorschijn komen vóór
de aanstaande lente. Maar de wolven
dat was iets anders. Zij sliepen niet;
zij schenen in den winter nooit te sla
pen, als zij honger hadden. Bovendien
er konden struikroovers op de loer lig
gen; Serguw moest honderd-vijf-en-
twintig roebels ontvangen voor den
witvoet, en het geld was schaarsch.
„Maar moeder!" zeide Simeon
„vader is toch niet alleen; de mole
naar zal hem vergezellen".
De molenaar zij wilde niets
kw,aads van den molenaar zeggen,
maar haar angst was groot. Zij zette
zich neder op een stoel, en hare han
den, verrimpeld van sloven en sjou
wen, vielen slap in haar schoot.
Was Simeon maar meegegaan! Zij
had het nog voorgesteld, maar haar
man, die geen vrees kende, had er om
geglimlacht. „Ik heb evenveel bij
nacht als bij dag geloopen", had hij
gezegd, teen hij de hooge laarzen had
aangetrokken, en hij had moederke
op de schouders geklopt.
Zij hielden zielsveel van elkander,
en zij hadden 's werelds lusten en las
ten samen gedragen.
Bian borg de houten pijp in zijn
rood buis; ik zal naar den molen
gaan," zeide hij, „en den onnoozelen
Nicolaas vragen, wanneer hij zijn va
der thuis verwacht."
uNeen", antwoordde Simeon „ik
zal het doen!" en hij maakte zich ge
reed.
De onrust, die zijn moeder hacl aan
getast, had hem eveneens aangegre
pen; hij trok de wintermuts over de
ooren, en spoedde naar buiten.
Er viel een dichte sneeuw, en het
was vinnig koud; Simeon liep, de han
den in den pelsjas, op een draf de laan
uit, sloeg dan links, en bereikte een
paar minuten later het open erf van
den korenmolen.
Hij vreesde reeds, den lompen meel-
wagen te zien staan, doch die vrees
was toch ijdel; hij liep tusschen den
hooiberg en de wagenschuur, die vast
aan de woning was getimmerd, door,
en klopte aan de deur der woning, die
het benedengedeelte van den molen
besloeg.
Toen echter schrok hij hevig,
want hij hoorde de stem van den ouden
Tartof.
„Wie is daar?" schreeuwde deze
met zijn norsche, krakende stem, en
Simeon antwoordde: „Je buurman
Simeon Serguwitch is vader niet
meegekomen?"
De molenaar schoof den grendel
van de deur, en zeide iets vriendelij
ker: „Zoo ben jij dat, Simeon? Is je
vader nog niet tb.uis? Ik ben al dria
uur thuis, en kon niet langer op hem
wachten De- paardekooper, die jullie
witvoet moest ontvangen, .was niet
thuis, weet je".
Heeft vader geen boodschap meege-
geven?"
„Ik weet verder van niets!" t
„Zou hij thuis komen van avond.
wat denk je?"
„Ik denk het wel waarom niet?;
Brr, wat is het koud! Als het nog 'n
poosje wintert, zullen we last krijgen
van de wolven 1"
„Je hadt ons dat wel kunnen zeg
gen!"
„Wat zeggen?"
„Dat ge al drie uur thuis zijt.'1
„Je hadt het toch wel kunnen vragen
is 't niet?"
Hij was toch een norsche, lastige ke
rel, die oude Tartof; de heele wereld
had het land aan hem, maar het was
geen wonder.
„Ik was net van plan, om naar bed
te gaan", liet bij er op volgen, „en 't
is te koud, om hier lang aan de deur
te staan ik groet jel"
Hij sloot de deux met een krachti-
gen ruk, schoof er den zwaren grendel
voor, en Simeon ging naax huis.
Hij keek op; ihij zag het kleine
kaarslicht blinken uit het dakvenster-
ke, en, hij zuchtte.
(W.ordt vervolgd),