NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 5 FEBRUARI 1927 1WÉEDE BLAD. H Uit de Schriften. DOCH JEZUS SLIEP. „En zie, daar ontstond een groote oostuim gheirl in de zee; alzoo. dat het schip van de go- ven bedekt werd; doch Jezus sliep". Matth. 8 24. Lijkt het u niet vreeselijk, dat Jezus olieb Voordat gij deze vraag bevestigend zoudt willen beantwoorden, een en kele opmerking. In ae stoute beeldspraak van het Oude testament, wordt van God, als den Getrouwe, als den Bewaarder van Zijn volk, gezegd: „Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen" En de dichter van Ps. 44 roept het uit als een gedachte, die, zoodra zijl in het hart cfprijst, in al haar on- mogeiijkheid moet worden onderdrukt en bedwongen: „Waak op, waarom zoudt Gij s.apen, Heere? Ontwaak, ver stoot niet in eeuwigheid". Ten opzichte van het geestelijk ge vaar, den geestelijken nood, die het kind Gods bedreigt, is er maar één houding denkbaar, die van den Wach ter^ Die noch sluimert, noch slaapt. In het Nieuwe Testament vinden wij deze bee.dspraak telkens terug. De Christen moet waken. „Waak dan, want gij weet niet den dag of de ure, waarin de Zoon des menschen komen zal". Hij moet waken, t.o.v. het gevaar, idat nem besluipt. Hij moet waken, t.o.v. degenen, aie aan zijn zorg zijn toevertrouwd. Zooals de herder waakt over zijn kudde, zoo waakt de Apostel over de Gemeenten, door zijn arbeid gesticht. Paulus zegt het van zich zei ven, dat hij, t.o.v. de Corinthische Gemeente, was „in arbeid en moeite, in waken" en aan de Efeziërs schrijft hij, dat hij „was wakende met alle gedurigheid". Met recht roept hij de geloovigen toe: „Waakt in het geloof, met dank zegging", en elders: „laat ons waken en nuchteren zijn". In de Openb. van Johannes staat ze.fs een zaligspreking van hen, die niet slapen: „Zalig is hij, die waakt". Meer dan genoeg, om te doen zien, dat voor ons geestelijk heil geen ern stiger gevaar dreigt, dan de slaap en idat het heilige taak is te waken. Meer dan genoeg ook om te doen zien, dat, als er iemand gewaakt heeft en waakt over het heil van hen, die in Hem gelooven; als er iemand is, die als de Goede Herder, de wacht houdt over Zijn kudde, dit de Chris tus is. Is het niet uw troost, uw steikte, dat hij dag en nacht met u is? Is het niet Zijn heerlijkheid, dat wij 't woord „de Bewaarder Israëls zal niet slui meren, noch slapen" met vaste over tuiging ook op Jezus-kunnen toepas sen? Weten wij niet, dat Hij de War kende was over Zijn zwakke discipe len, toen Hijzelf, aangegrepen door den bittersten strijd, i'n Gethsemané worstelde met Zijn God? O, als er iets is, dat.onze ziel met blijdschap vervult, wanneer wij zelf in gevoel van zwakheid en ontrouw ter neder liggen, dan is het dit, dat de Heiland over ons.waakt, dat Zijn oogi over ons open is, dag en nacht. Maar ook, nu voelen wij, dat dit slapen van Jezus, waarvan onze tekst spreekt, geheel iets anders is, dan wij een oogenblik vermoedden. Dat dit niet iets vreeselijks kan zijn, niet iets, dat tegen Hem zou pleiten, niet iets, Idat ons zou kunnen bewegen Hem ons vertrouwen voortaan te ontzeg gen. Er moet iets goeds en heerlijks lig gen in dat wonderlijk woord: „En Je zus sliep". Gij weet, welke de omstandigheden waren. De scharen zijn op Jezus toege stroomd van heinde en verre. Zij heb ben hare kranken naar Hem toege dragen en Hij heeft dezen genezen. Zij nebben om Zijn woorden gesmeekt en Hij heeft tot hen gesproken, niet als de schriftgeleerden, maar als- machthebbende' En eindelijk heeft Hij, vermoeid en met innige behoefte aan rust, in de stille gemeenschap met denVader, Zijn discipelen last gegeven met Hem weg te varen naar de ander zijde van het meer van Gallilea. En toen heeft Hij geslapen. Geslapen, zooals dunkt mij, Hfj al leen slapen kon. In volkomen rust, rust ook der ziel, in volkomen gevoel van veiligheid. Geslapen, zooals uw kind slaapt, wanneer het in slaap viel, omveiligldl door de tegenwoordigheid zijner moe der. Geslapen, zooals wij, groote, zon dige, twijfelende, ongeloovige men schen ook zouden wenschen te kunnen slapen maar helaas, wij kunnen het niet meer. Wij lijden aan slapeloos heid, aan onrust der ziel, die den slaap verdrijft uit £>nze oogen en van onze legerstede. Wij zouden den slaap wel vast willen grijpen met onze vermoei de armen en dwingen zich over ons uit te breiden maar wij kunnen het niet. „Doch Jezus sliep". Gevoelt gij nu, hoe heerlijk dit sla- Een was Hoe Juist dat slapen ons een lik gunt in Zijn rustig zieleleven. Want zie, de golven beukten tegen het schip, de stormen gierden door het want; de bevaren schippers aan boord sloegen in wanhoop de han den in elkaar: zulk stormweer hadden zij nooit beleefd. Maar Jezus sliep. Heerlijk. Want Hij wist, dat in dezen nood teen gevaar dreigde voor het hoogste, at Hij kende: het koninkrijk Gods. Hij wist, dat deze stormen en deze golven machteloos waren tegenover 't heil, dat God schenkt. En hierom sliep Hij. Waken is nooaig; dagelijks bidden^ en waken is noodig ten opzichte van" het verderf, dat de ziel bedreigt. Maar hij, die weet, dat God met hem is, kan rustig zijn, kan slapen, ook in den donkersten nacht, ook onder den wildsten orkaan. Hierom is het ons goed, ons ta verkwikken aan dat woord, dat van Jezus geschreven staat: Doch Jezus sliep. GEEN TIJD. „Geen tijd!" is 't woord van onze dagen; Men leest gehaast en heeft geen tijd. Vergun mij, lezers, u te vragen: Voor wien, voor wat hebt gij geen tijd? Geen tijd voor God en Zijn geboden, Voor 't zoeken van Zijn aangezicht; Geen tijd voor 't Koninkrijk der HeemTen, Geen tijd voor 't wandelen in het licht? Geen tijd? Ja, wèl voor 't angstig jagen, Naar al wat er bekoorlijk schijnt, Naar al wat u den blik benevelt, Naar al waardoor u leven kwijnt. Geen tijd! Gij vaak misbruikte woorden, Zijt ons tot leus! Wijl onze tijd Niet ons behoort, zij U, o Heere! Ja, U alleen, elk uur gewijd! KERK EN SCHOOL NED. HERV. KERK. Beroepen: Te DrogehamF. C. Willekes, te Birdaard. Te Elburg: L. Steenbeek, te Wierden. Te Put ten (Geld.): I. Kieviet, te Baarn. Te Burum: Joh. Langman, te Voorburg. Bedankt; Voor Monster: J. E Klomp, te Oldebroek. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Woubrugge: D. Nauta, cand. te Leiden. Te Ter- naard: J. R. v. d. Sijs, cand. te Leider dorp. CHR. GEREF. KERK. Beroepen: te Amsterdam-Oost: ïl. Hoogendoorn, te Bunschoten. Ds. J. LOUW. Naar gemeld wordt is de toestand van Ds, J. Louw, predikant bij de Bap tistengemeente te 2de Excloërmond, thans in het ziekenhuis te Groningen vooruitgaande. JUBILEUM Ds. P. GROOTE Naar men aan de Stand, mededeelt, heeft zich een comité gevormd om Ds. P. Groote, predikant der Evangelisch Luthersche Gemeente te Amsterdam, bij zijn 50-jarig ambtsjubileum op 4 Maart a.s. te huldigen. Secretaris-penningmeester der com missie is Mr. H. J. Loman, te Amster dam. Ds. C. J. LEENMANS H.A.ZN. Ds, C. J. Leenmans H.Azn., Ned. Herv. predikant te Gamerën, is voor nemens met ingang van 1 April a.s. eervol emeritaat te vragen. Ds. Leenmans, die bijkans 44 dienst jaren heeft, werd in 1857 geboren en in 1883 candidaat, om 27 Sept. van dat jaar te Sloten (Fr.) het predikambt te aanvaarden. Hij diende vervolgens de gemeenten van Barneveld, Stap horst, Overschie, Hoogeveen, Zetten, Bennekom, Utrecht, Oosterwolde, Waarder en sinds 17 Sept. 1922 die van Gameren. PRAEP. EXAMEN. Door de classis Amersfoort der Geref. Kerken is na praeparatoir exa men beroepbaar verklaard de heer S. J P. Goossens, theol. cand., Vermeer straat 35, Amersfoort. De heer Goossens is gaarne bereid de Kerken te dienen, doch kan voor- loopig nog geen beroep in overweging nemen. De classis Zwolle der Geref. Kerk heeft praep. geëxamineerd en toege laten om te staan naar den dienst des Woords, de heeren G. D. en P. Kuiper, beiden Burgwal 22, Kampen. PEREMPTOIR EXAMEN. De classis Zwolle der Geref. Kerken heeft peremptoinr geëxamineerd en toe gelaten tot de bediening des Woords en der Sacramenten, de heer Joh. Mey- nen, theol. cand. te Baarn en beroepen predikant te Zalk. COMRIE's KERKGEBOUW TE WOUBRUGGE. De restauratie van Comrie's kerkge bouw te Woubrugge, onder leiding van hét Rijksbureau van Geschiede nis en Kunst, is voltooid Alles is nu gebracht in den stijl van de 17e eeuw; ook de toegang tot het aangrenzende kerkhof. DE CHR. CATACOMBEN IN EPHESE. Na een langdurigen stilstand is men in den herfst van 1926 weer met het uitgra vingswerk te Ephese begonnen. Het heeft reeds zeer belangrijke resultaten opgeleverd. Niet alleen heeft men een groote me nigte van voorwerpen en inscripties ge vonden, maar men heeft ook, zooals aan den „Evang. Pressedienst" uit Smyrna wordt bericht, een ontdekking gedaan, die niet nalaten^ zal de wetenschap pe> lijk© wereld in stérke mate bezig te hoe den. Men was begonnen met het stei selmatige onderzoek van de necropolej (begraafplaatsen), op de uitgestrekte; woeste hellingen van de Panajirdagh. Bij de sedert vijftienhonderd jaren bij chri.* tenen en mahammedanen in hoog aan zien staande grot der z.g. „.Zeven Sla? pers" en de onmiddellijk daarnaast in de rotsen uitgehouwen kerk was de spade in den grond gezet. Na weken langen arbeid, waarbij geweldige massa's steen en aarde moesten worden weggeruimd, kwam men tot de ontdekking, dat men hier te doen had met een oud-christelijk cultusterrein, waar aan de graven van beroemde heiligen zeer vele graven van Ephesische christenen in een groote c» tacombe zich aansloten. Bijna alle uit de reeds doorzochte cata com ben bekende grafsoorten zjjn daarbij vastgesteld: bakgraven met arcosolien, nisgraven met vele verdiepingen boven elkander, loculi enz. Deze graven bevat ten een menigte van voorwerpen, o.a ampullen en vooral veel lampen, daaroft der gescuipeerde met liefeigke scènes uit de antieke en oud-christelijke wereld de verschiliendste vormen van het kruis en ook het monogram van Christus. De kerk, waarvan tot nu toe slechts kleine stukken zichtbaar waxen, is thans in den indrukwexkenden ernst har er architeo» tuur, weike voor de geschiedenis van den kerkbouw wel van unieke beteekenis is, blootgesteld. Men veronderstelt, dat zij opgericht is als „coemeteriale'' (be graafplaats) kerk voor den cultus der „Zeven slapers" en andere heiligen qj dat zij, uit ae kloof ver omhoog stekend, de grens van het geheele catacombe» gebied geweest is. De ontdekking van de Catacomben te Ephese is van groote beteetenis, omdat men in Klein-Azië tot nu toe iets derge lrjks niet gevonden had. De christelijke axchaeologie zal door hare vinding onge twijfeld zeer sterk worden bevrucht LEESTAFEL. Arbeidswetgeving in NedexU. Indië proefschrift ter verkrij ging van den graad van Doc tor in de rechtsgeleerdheid aan de rijksuniversiteit te Leiden, door K. J. Boeijinga. Uitgave: N. Leidsche Courant, Leiden. In onze academiestad verschijnen nog al eens geleerde verhandelingen over zeer uiteenloopende onderwerpen. Talrijke dissertaties verspreiden over bepaalde onderdeelen der weten schap hun licht Maar niet alleeni wetenschappelijke verhandelingen, ook practische bijdra gen tot de kennis van een of ander maatschappij-vraagstuk verrijken dik wijls omze kennis. Tot deze laatste soort behoort het werk van den heer Boeijinga. Het is een werk dat door omvang en wijze van uitvoering onzen eeroied afdwingt. Over de wetenschappelijk^ waarde, waardoor de doctorsbul verworven werd, gaat natuurlijk ons oordeel niet. Er behoort reeds een groot mate van moed toe om over een onderwerp, de Indische wetgeving rakende, een boek samen te stellen. Een bureau-jurist, met waarlijk fijne begaafdheid, verzekerde ons eens, dat het noodig was, dat een jurist, met jarenlange Indische practijk, geduren de eenige jaren werd tewerk gesteld om orde te brengen in de zich zelf meermalen tegensprekende staatsbla den. Wie de Indische wetgeving kent, zal moeten toestemmen, dat er Inderdaad moed entijd voor noodig is om een bepaald veld af te speuren. Op velerlei gebied hebben we ln In dië eien wetgeving, die superieur is op zich zelf. maar die den samenhang met andere onderwerpen mist. Dat kon ook trouwens wel niet anders. De tijd ontbreekt doorgaans om een studie van dien samenhang te maken. Met een re geling van het onderwerp op zich zelf moet men doorgaans zich tevreden stel len, omdat tijd en krachten beperkt zijn. Nu heeft Dr. Boeijinga zich tot taak gesteld een bepaald deel van die wet geving systematisch te rangschikken en daarin een lijn te laten uitkomen. Dat heeft nu eens een Boeijinga ge daan. Mogen wet het zoo zeggen? Of mogen we aanhalen wat zeker Hoofd van Ge westelijk Bestuur zei: g#ef mij nog en kele van dat en dat soort controleurs en de zaak komt in orde? Dat is het soort Boeijinga. Met taaie vasthou dendheid, op geên enkel punt van het thema afgeweken, is de taak volbracht. Zoo staat dit werk voor ons. Reeds daarom is het een belangrijk proefschrift. Het zal een handboek kun nen zijn. 't Is niet louter de verdienstelijke wijze, waarop de stof in verwerkt. Ook de stof zelf is op deze wijze belang wekkend geworden. Het Arbeidsvraagstuk is over dè ge heele wereld een vraagstuk van groot gewicht. Het leidt schier overal tot bot singen. Daarom moet de Overheid re gelend ingrijpen. Bij groote gelijkheid op sommige punten, is er echter ook groote onge lijkheid. in andere onderdeelen van dit vraagstuk. Wat in Engeland voorop moet gaan kan in Duitschland in de tweede plaats komen. Eischt in het een© land de regeling van loon en ar beidstijd in de eerste plaats overheids bemoeiing, in het andere zijn het an dere verhoudingen die in de eerste plaats bijzondere aandacht vragen. In alle landen Is het echter steeds de in trede van de machine die verwikkeling gen door veranderingen doet ontstaan.- Zoodra industrialiseering komt, komenj er natuurlijke conflicten. Dat tijdperk treden wij ira ook met? Java, en rqpt enkele gewesten buiten! Java, int Men neemt aan dat Java be-> zig is de grens te overschrijden die thee, retisch wordt aangenomen, waar bo-i demproductie met bevolkingsaantal ini schommelend evenwicht zijn. Meer dan tot heden zal voortaan het oog op dé industrie gevestigd moeten zijn. Daardoor komt vanzelf de noodzaak van arbeidsregelingen naar meer Wei* tersch begrip. Maar er was ook nog een andere 00* zaak. De verhouding van bevolkinigs^ dichtheid in verband met bodempro ductie op Java, en de groote behoefU aan geschikte werkkrachten elders, waren reeds tientallen van jaren oor! zaak dat van Java werkvolk betrok ken werd. Nu is de Javaan een geschikte werkj kracht wanneer men niet te veel vergt van zijn persoonlijk initiatief en wam* neer men hem .laat in zijn eigen mi lieu, Hij was dus de aangewezen werk*; kracht voor de groote tuinen fn Dell en elders, waar men onder de bewoneré van die streken niet de noodige krach ten vindt, óf omdat er 'n onvoldoende aantal is, óf omdat ze ongeschikt zijn of niet willen. Zoo is dan ook reeds tientallen ja ren de Javaan een veel gezochte ar beidskracht elders. Aan de eene zijde vorderde dit kos ten en moeite, aan de andere zijde zou dit kunnen leiden tot een verkapte sla-* vernij, omdat de Javaan eigener bewe ging niet in staat is zich te wapenen' tegen die gevaren. Dat onze Regeering in Indië, reeds vóór dat men aan een opvoedingspoli-, tiek dacht, toch zeer menschlievende bepalingen kende, toont de heer Boeij inga ons in de oude slavernij regelin gen. Aan die bepalingen konden de eer ste Indische arbeidsregelingen zicli aansluiten. Maar de tijd schreed voort en ook in Indië waren andere regelingen noodig. De schr. onderscheidt de Indische arbeidswetgeving naar haar ontstaan in drie groepen: oorspronkelijke Indi sche regelingen, nagevolgde moeder-» landsche regelingen, internationale re gelingen naar haar ontwikkeling In 4! tijdvakken: het eerste van 1816 tot 188Ö het jaar van de eerste koelie-ordonnan tie; het tweede, dat daarmee aanvangt, loopt tot 1904, het jaar van de invoe ring der arbeidsinspectie voor de bui tengewesten; in 1921 wordt het derde tijdvak afgeslotên door de instelling van het Kantoor van Arbeid, en daar-1 mee begint het laatste tijdvak. Bij al deze onderdeelen van de wet geving geeft hij een opsomming van de verschillende regelingen en geeft In en kele zinnen den inhoud weer. In de meeste gevallen zonder commentaar, wanneer het niet een nieuw tijdperk, of een veranderde zienswijze inluidt. Ini een kort betoog daarentegen wordt elke nieuwe periode duidelijk gemaakt. Kort zonder aan de volledigheid schade te doen. Verwijzing naar de literatuur vergpedt de kortheid voldoende. Zoo valt o.a. ook het licht op de for- sche, gespierde aanval op de misstan den in Deli van den Christen-advocaat Mr. vani den Brand ia zijn „De millioe- nen uit De li". Het is geen politiek ge schrift, anders zou het op het werk van Mi*, van den Brand een ander plicht werpen. Maar toch zijn wij dankbaar dat de stoot die Van den Brand gege ven heeft in ethische richting voor dit doel voldoende is belicht. Dr. Boeijinga verloochent trouwens zijn ethisch gemoed niet. Voldoende duidelijk laat hij telkens uitkomen tot welke taak de Overheid ook ini dezen geroepen is. Al zegt hij het niet, toch verraadt zijn werk dat hij Christen is en ook de Clir. Ethische beginselen in Indië is toegedaan. Wij meemen dat ook onze menschen in Indië, speciaal zij die in het politie ke en sociale leven een plaats .innemen met vrucht van deze studie zullen ge bruik maken. Zij is volledig en bij. H, l FEUILLETON. BLOED EN TRANEN. Van weelde was weinig te bespeu ren. De tafel muntte meer door stevig heid dan door sierlijkheid uit; er wa ren eenige stoelen met houten zittin gen, en langs den gekalkten muur stond een ruwe bank. Het was een leemen vloer; hij was glad, pffen, zonder kuilen, en zoo hard als metaal. Er hingen schilderijen aan den muur; zij stelden heiligen voor, en be wezen, dat dit huisgezin tot de Grieksch-orthodoxe kerk behoorde. Dit was trouwens zoo; moeder Ne- kalof had nog niet den laatsten band met de kerk verbroken, al kon zij er geen voedsel meer vinden voor hare ziel, en Serguw Nekalof had het nog minder gedaan. Het geheele dorp be hoorde trouwens tot die kerk; gods dienstige ^verdeeldheid kende men niet; de trotsche Starosta was het bur gerlijk, en de langharige Pope het geestelijk hoofcl dezer gemeente. De schilderijen hadden weinig waar de; zij waren zwart geblaakt door den rook, en de grootste die daar met de vergulde lijst was een afbeel ding van het beeld der heilige maagd Mario, dat volgens de overleveringen op een wonderlijke manier te Kasan was gevonden. Simeon was nu gereed gekomen met de wolvenklem, en oprijzend van de knieën, haalde hij een stuk spek, dat als lokaas moest dienst doen. Hij trok zijn pelsjas aan, die aan een spijker tegen de deur- was opgehan gen, zette de wintermuts op, en ging naar buiten, om de klem te zetten. Hij begroef ze half onder de sneeuw, vlak bij den schapenstal, en ging weer naar binnen. Hij'bracht een stroom van koude lucht mede, toen hij binnenkwam; „t Is binnen beter dan buiten!" zeide hij lachend, terwijl hij de pelsjas weer ophing. Ivan werd nu toch ongerust. „Waar blijft vader toch!" zeide hij, op de oude hangklok kijkend, die in de be roemde klokkenfabriek te Nischni- Nowgorod was gemaakt „het is een eenzame weg van het dorp Sarski, en hij zal het geld van den witvoet mede brengen!" „Het is niet zóo erg," meende Si meon; „molenaar Tartof moest met een wagenvracht meel naar Sarski, en zij zouden samen terugkeeren." Ivan was gerustgesteld. Hij begon opnieuw van zijn reis te vertellen, en er verliep andermaal een half uur, toen moeder Nekalof de weefstoel -•«. op liet midden van den vloer vast zette en zeide: „Nu begin ik toch wer kelijk ongerust te worden. Simeon". Het was een eenzame weg; hij liep midden door de pijnboombosschen. Van de beren zou Serguw geen last hebben dat was waar! want die sliepen thans, drie maanden lang, in een laagte tusschen de struiken of on der een omvergewaaiden boom, en zij zouden niet te voorschijn komen vóór de aanstaande lente. Maar de wolven dat was iets anders. Zij sliepen niet; zij schenen in den winter nooit te sla pen, als zij honger hadden. Bovendien er konden struikroovers op de loer lig gen; Serguw moest honderd-vijf-en- twintig roebels ontvangen voor den witvoet, en het geld was schaarsch. „Maar moeder!" zeide Simeon „vader is toch niet alleen; de mole naar zal hem vergezellen". De molenaar zij wilde niets kw,aads van den molenaar zeggen, maar haar angst was groot. Zij zette zich neder op een stoel, en hare han den, verrimpeld van sloven en sjou wen, vielen slap in haar schoot. Was Simeon maar meegegaan! Zij had het nog voorgesteld, maar haar man, die geen vrees kende, had er om geglimlacht. „Ik heb evenveel bij nacht als bij dag geloopen", had hij gezegd, teen hij de hooge laarzen had aangetrokken, en hij had moederke op de schouders geklopt. Zij hielden zielsveel van elkander, en zij hadden 's werelds lusten en las ten samen gedragen. Bian borg de houten pijp in zijn rood buis; ik zal naar den molen gaan," zeide hij, „en den onnoozelen Nicolaas vragen, wanneer hij zijn va der thuis verwacht." uNeen", antwoordde Simeon „ik zal het doen!" en hij maakte zich ge reed. De onrust, die zijn moeder hacl aan getast, had hem eveneens aangegre pen; hij trok de wintermuts over de ooren, en spoedde naar buiten. Er viel een dichte sneeuw, en het was vinnig koud; Simeon liep, de han den in den pelsjas, op een draf de laan uit, sloeg dan links, en bereikte een paar minuten later het open erf van den korenmolen. Hij vreesde reeds, den lompen meel- wagen te zien staan, doch die vrees was toch ijdel; hij liep tusschen den hooiberg en de wagenschuur, die vast aan de woning was getimmerd, door, en klopte aan de deur der woning, die het benedengedeelte van den molen besloeg. Toen echter schrok hij hevig, want hij hoorde de stem van den ouden Tartof. „Wie is daar?" schreeuwde deze met zijn norsche, krakende stem, en Simeon antwoordde: „Je buurman Simeon Serguwitch is vader niet meegekomen?" De molenaar schoof den grendel van de deur, en zeide iets vriendelij ker: „Zoo ben jij dat, Simeon? Is je vader nog niet tb.uis? Ik ben al dria uur thuis, en kon niet langer op hem wachten De- paardekooper, die jullie witvoet moest ontvangen, .was niet thuis, weet je". Heeft vader geen boodschap meege- geven?" „Ik weet verder van niets!" t „Zou hij thuis komen van avond. wat denk je?" „Ik denk het wel waarom niet?; Brr, wat is het koud! Als het nog 'n poosje wintert, zullen we last krijgen van de wolven 1" „Je hadt ons dat wel kunnen zeg gen!" „Wat zeggen?" „Dat ge al drie uur thuis zijt.'1 „Je hadt het toch wel kunnen vragen is 't niet?" Hij was toch een norsche, lastige ke rel, die oude Tartof; de heele wereld had het land aan hem, maar het was geen wonder. „Ik was net van plan, om naar bed te gaan", liet bij er op volgen, „en 't is te koud, om hier lang aan de deur te staan ik groet jel" Hij sloot de deux met een krachti- gen ruk, schoof er den zwaren grendel voor, en Simeon ging naax huis. Hij keek op; ihij zag het kleine kaarslicht blinken uit het dakvenster- ke, en, hij zuchtte. (W.ordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1927 | | pagina 5