CHRISTELIJK DAGBLAD voor LEIDEN EN OMSTREKEN ADVERTENTIE-PRUS Belangrijkste nieuws in dit Hummer. 7" JAARGANG WOENSDAG 27 OCTOBER 1926 NUMMER 1961 ABONNEMENTSPRIJS In Leiden en buiten Leiden waar agenten gevestigd zijn Per kwartaal 2.50 Per week 0.19 Franco per post per kwartaal f 2.90 BUREAUHooigracht 35 Leiden TeL 1278, Postgiro 58936 Postbox 20 Gewone advertentiën per regel 2&/t cant Ingezonden Mededeelingen, dnbbal tarief. Bij contract, belangrijke redactie# Kleine advertentiën bij vooruitbetaling van ten hoogste 30 woorden, worden dage lijks geplaatst ad 40 cent. Oii numnter beslaat ail TWEE Bieden. EERSTE BLAD. V Waar het gevaar dreigt. In ons verslag van de rede van Ds. Lingbeek deden wij reeds uitkomen hoe verkeerd Ds. Lingbeek zijn hoor ders inlicht. Stolt men de strijdwijze van Ds. Ling beek tegenover die van b.v. Pater Hcn- drichs, dan valt het oordeel verre in het nadeel van Ds. Lingbeek uit. Maar als er dan werkelijk gevaar dreigt voor Roomsche overheersching, dan ware het toch gewenscht om daar voor dieper liggende oorzaken aan te wijzen. Ds. Lingbeek zal het toch wel met ons eens zijn, dat in onzen tijd het be reiken van eenig doel veel meer ligt aan> de getalsverhoudingen dan vroe ger. Kon een halve eeuw' geleden liet voorkomen, dat een bepaalde groep van het openbare terrein geheel werd geweerd, thans is dat niet meer mo gelijk. Zoolang Rome dus niet de absolute meerderheid heeft, zal er van een Roomsche overheersching nooit sprake kunnen zijn. Het gevaar dat de Protestanten be dreigt indien er van een bedreiging sprake mag zijn zit dan ook niet in de oogenblikkelijke sterkte. Evenmin in de propaganda, die van Roomsche zijde uitgaat, zelfs niet van de inder- daad sympathieke propaganda, door haar gevoerd. Tegenover de enkele bekeerlingen, waar ongetwijenfeld door Rome op ge wezen kan* worden, staan grogte ver liezen door gemengde huwelijken. Maar het sterkst is wel het verschil In achteruitgang van het cijfer der jeugdigen onder den „menschenvoor- raad" die tot een Kerkgenootschap be- hooren. De toekomst is, in den weg der middelen toch weggelegd voor de groep, die straks het grootste aantal heeft. Een toeneming of afneming van het aantal kinderen procentsgewijze is dan ook maatgevend voor de toekomst De cijfers der jongste volkstelling' hebben geleerd, dat het getal kinderen van 09 jaar bij de Roomsclien het grootst is en wel een aardig eind uit stekend boven het normaal cijfer, n.l. 38 tegen 35.5 als normaal. Daartegen over staat dat onder de Roomschen is waar te nemen le. een laag huwelijke cijfer, 3e. veel gemengde huwelijken, en 3e. een hoog sterftecijfer. Men vreest ook in Roomsche kringen dat een kleine achteruitgang van dit cijfer Amsterdam is een voorbeeld er toe zal leiden dat men spoedig in de dalende lijn zal komen, Maar tot heden is juist die aanwas onder de jonge menschen bij Rome het grootst. Het ware verstandiger van Ds. Ling beek om te wijzen op de leering, die daarin ligt n.l. deze, dat tot heden in de Roomsche Kerk het vasthouden aan de aleremeen Christelijke grond slagen voorbehoedend werkte. Maar ook, dat losraken van die grondslagen, zooals onder de protestan ten van verschillende schakeer ing plaats heeft, den ondergang tengevolge moet hebben. Merkwaardige cijfers. Nu we het toch over cijfers hebben, kan het nuttig zijn nog eens op andere groepen van cijfers te wijzen. De cijfers van de laatste volkstelling toornen, in verband met die van vorige volkstellingen, aan, dat het aantal van dee-enen die tot geen kerkgenootschap behooren gaandeweg toeneemt. Was dit aantal over de jaren 18901899 nog 5000 per jaar, over 19001909 steeg dit tot ruim 17000 per iaar, terwijl het bij de laatste volkstelling was gestegen tot 22000 per jaar. Zoo oppervlakkig wa9 ons dit allen wel bekend. Niet algemeen bekend is hoe die ver houding is onder de verschillende kerkgenootschappen. Om slechts een voorbeeld te noemen, hoe de afnemende aantallen in de toe komst zullen zijn. Daarvoor moeten wij de kinderen en de ouden van da gen hebben. De Israëlieten vormden in 1920 4.54 pet. van de bevolking van ons land, doch onder de jeugdigen (0—9) jaar) slechts 1.1 pet. Hier is dus het ver schil niet minder dan 24 pet. In de Hervormde Kerk treft men een soortf?eliik verschijnsel aan. De Her vormden vormen samen oneeveer 41 pet. der Nederlandsche bevolking. On der de 80-iarigen is dit percentage ech ter niet 41 maar 48.5 of ongeveer 20 pet. meer. Hieruit blijkt dus dat onder Israë lieten en Hervormden het verschijnsel sterk is dat het jonge geslacht niet de voetstappen der ouden zal volgen. Opmerkelijk is hierbij dat in tegen stelling hiermede dit verschijnsel zich niet voordoet in de Geref. Kerken en in de Roomsche Kerk. Bij deze is zelfs liet percentage van de jeugdigen een aardig eind boven het gemiddelde van de geheele Nederlandsche bevolking (38 tegen 35.5). Hieruit valt de conclusie te trekken dat met name de Hervormde Kerk al meer haar invloed verliest op bet jon ge geslacht. Beter dan een strijd met Rome, eeji strijd naar buiten, zou zijn een inner lijke versterking om liet kwaad in ei gen boezem te bestrijden. STADSNIEUWS. De oorzaken van den slank der Leidsche grachten. Het is zeker een belangrijk proef schrift: „De oorzaken van den stank der Leidsche grachten" waarop heden mejuffrouw J. H. Korswagen, geboren te Poerwakarta, aan de Universiteit alhier tot doctor in de wis- en natuur kunde is bevorderd. Belangrijk vooral daarom, omdat, al mogen dan de Leid sche grachten in een bijzonder kwaden reuk staan, het euvel- van stinkende grachten zich niet alleen beperkt tot de Sleutelstad. Ook andere steden heb ben er mee te kampen of te kampen gehad. Was het niet de stad 's-Graven- hage, waar indertijd de uit de grach ten opstijgende geuren tal van Hage naars, om zoo te zeggen, van de wijs bracht, en was het niet een der groote steden in een der' noordelijke provin ciën van ons land, waar men ook bui tengewoon veel last van stinkende grachten had, zoo zelfs,' dat een grap penmaker, met een woordspeling op den naam van den burgemeester dier gemeente, de woorden uit z'n pen deed vloeien: „Harinxsma, slooten thoe? We weten niet of deze gemeenten ook thans nog in dezelfde of mindere mate met stinkende grachten te kam pen hebben. Te Leiden echter onder vindt men daarvan nog steeds grooten last, in grootere mate zelfs daru eenige jaren geleden. En het is juist daarom, dat dit proefschrift zoo belajngrijk is, omdat veel, wat de schrijfster aangeeft om van dezen stank der grachten be vrijd te worden, ongetwijfeld ook toe: passing zal kunnen vinden in andere steden, waar men met dit euvel be hept is. •De schrijfster begintt haar uitstekend gedocumenteerde dissertatie met een historisch overzicht van den toestand der grachten te Leiden en van wat er sinds 1250 is gedaan om hierin veran dering te brengen. Er blijkt uit, dat feeds in 1250 de Overheid het noodig vond aan de fa brieken te verbieden haar afval op de grachten te loozen en dan aan de be woners, om hun vuil in het water te werpen, alles op straffe van groote hoe ten. Geen meestervolderijeri mochten meer gelegen zijn aan den Nieuwen en Ouden Rijn, Hooigracht of Steen- schuur. Zoo werd aan alle industrieën haar plaats aangewezen. De schrijfster betoogt dan, dat van de dure aangelegde ververschingswer ken van voor 1600 men alleen weet, dat ze niet hebben voldaan en dat geld gebrek en achteruitgang der stad de pogingen tot verbetering hebben doen staken. Jan van Hout, toenmaals se cretaris van Leiden, was de eerste die in 1591 weer aandrong op nieuwe maat regelen. De grachten, op de Oude Vest uitkomende en die nu alle gedempt zijn, werden door sluisdeuren afgeslo ten van de buitenwateren en de andere grachten en twee of drie malen in de week uitgemalen, waarna weer versch water ingelaten wer£. Het uitmalen geschiedde door een paardemolen, la ter door een windmolen, die tusschen de Pauwbrug en de Janvossensteeg stond. Het water werd door een duiker onder de Oude Vest door, geloosd in de Slaagh- of Stinksloot en zoo op de Zijl. (Van dezen duiker zijn de vorige maand de resten gevonden bij het bou wen van een nieuwe brug over de Oude Vest). Dit bleek een succes te zijn, zoodat later alle grachten op die wijze door sluisjes zijn ingekolkt en geregeld uitgemalen. Ook op het Ra penburg tegenover de Groenhazen- gracht kwam zoo'n paardemolen te staan. Voor de voornaamste grachten kon deze methode wegens de scheep vaart niet worden toegepast, waarom men deze heeft verwijd en uitgediept, zoodat de wind zooveel mogelijk voor heen en weer stroomen kon zorgen. Bovendien legde men in de toegangen tot de singels beerschotten aan, om het water te dwingen zijn weg door de stad te nemen. De grachten, die niet genoeg ververscht konden worden, tot ze geen stank meer verspreidden, wer den overwulfd. Zoo o.a. de Voldersgr (Langebrug) en de Hooglandsche kerk- gracht (1607). Na geschetst te hebben, hoe door het aanbrengen overal van sluisdeurtjes de stad geregeld van Noord tot Zuid werd uitgemalen, waarna men door het openen der sluisdeurtjes weer versch water toeliet, betoogt schrijfster hoe de overwulving van de Papengr. in 1611 en die van de Pieterskerkgr. in 1633 flinke verbeteringen waren. De verversching in de richting Oost- West voldeed ook nogal, temeer omdat Leiden eigenlijk de verbinding vorm de tusschen de groote Meer en de Zoe- termeersche Meer, die door de Mare en de Vliet met elkander correspondeer den, wat bij eenigen wiind 'n geweldige waterverplaatsing door Leiden gaf, waarbij ook Rapenburg, Steenschuur, Rijn en Oude Vest doorspoeld werden. Maar nu had de Regeering in 1614 de Zoetermeersche Meer laten droogleg gen en dit had op de Leidsche grach ten een slechten invloed. Zoo slecht was het water geworden, aldus vertelt Douws, wien was opgedragen daarnaar een onderzoek in te stellen, en plannen tot verbetering te ontwerpen, dat de branders en brouwers, die vóór 1614 hun water uit de grachten pompten, genoodzaakt waren het benoodigde wa ter met schuiten van huiten de stad te laten aanvoeren. De besmettelijke ziekten waren toen ook onrustbarend toegenomen. In 1635 werden in zes maanden Tijds 13.580 menschen begraven. Na de plannen van Douws te hebben uiteengezet, vermeldt schr. dat in 1642 op aanvraag der Regeering door ver schillende waterbouwkundigen plan nen werden ingediend ter verbetering, waarvan de meeste zeer ingewikkeld waren met vele sluizen, sluisjes, dui kers en molens, o.a. een met 56 sluis jes. Hoofdzakelijk kwamen de plannen neer op uitmalen en water inlaten, welk idee dan ook de grondgedachte vormde van wat de regeering tenslotte ten uitvoer liet brengen. Toen de plan nen eenmaal waren uitgevoerd, func- tionneerde het werk zeer goed, maar door de snelle uitbreiding van Leiden kon na een poos de verversching geen gelijken tred meer houden met de ver vuiling en aangezien men meende dat de stank der grachten n&deelig was voor de volksgezondheid, werden vele grachten overwulfd en tot riolen ge maakt Niettemin werd de stank steeds hinderlijker. Daarom werden voor proef de grachten in 1676 gedurende acht maanden tweemaal per week uit gebaggerd. Dit alles kom Leiden bekos- tigen-zoolang de stad een tijdperk van bloei doormaakte, doch toen in 1672 de oorlog met Frankrijk uitbrak en alles in staat van beleg moest worden ge in-acht, werden veel van de verver- schingswerken geschonden. Aan ver schillende ververschingswerken werd niet meer de hand gehouden. Schrijf ster vertelt dan hoe de eene molen na de andere in verval geraakte en hoe ten slotte de molens, doordat de sluis jes in de dwarsgrachten niet weer her steld waren, eigenlijk niets anders de- 'den dan het water een beetje omroe ren. Omstreeks 1790 besloot men de verschillende werken af te breken, zoo dat ruim 200 jaar na de loffelijke po gingen van Jan van Hout van de ver verschingswerken niets nieer over was Sedert was de verversching van Lei den geheel afhankelijk v. de loozingen bij Katwijk, die in 1804 verbeterd wer den door den aanleg van het Katwijk sche uittvateringskanaaal en het bou wen van uitwateringssluizen door Rijn land. Maar de uitwatering bleef toch zeer gebrekkig en bet effect in Leiden minimaal. Het geloosde water, dat te Katwijk in zee kwam, was voorname lijk afkomstig uit het reusachtige Haarlemmermeer, wat bleek, toen de ze in 1850 werd drooggemaakt en de Rijnlandsche boezem geweldig werd verkleind, zoodat men geen raad meer wist met het water, dat vroeger altijd in de meer geborgen werd. De oplos sing van de kwestie was het bouwen van het stoomgemaal te Katwijk in 1880. De slotsom van deze retrospectieve beschouwing is wel, dat men in Leiden eigenlijk nooit behoorlijk water heeft gehad en dat de grachten altijd door hun onmogelijk voorkomen en den stank dien ze verspreiden een ergerlij ke overlast geweest zijn ondanks alle moeiten en kosten, die besteed zijn om dit kwaad te verhelpen of te ver minderen. En nu is het zoover geko men, dat Leiden er zelf niets meer aan doet; werkelijk een zeer laconiek standpunt. De verversching van het Leidsche grachtwater hangt dus nu heelemaal af van de verversching der toe- en afvoerende wateren om de stad, die zoodoende deel uitmaakt van den groo ten boezem van Rijnland. Uiteengezet wordt daarna, diat de Rijn eigenlijk de zoetwaterbron is van waar Leiden zijn verversching hebben moet. Wordt er nu in Katwijk gema len, dan wordt daarheen van verschil lende kanten water aangevoerd. Na de vraag besproken te hebben, hoe er nu zeewater in Leiden kan ko men, bespreekt schrijfster aan de hand van talrijke onderzoekingen de oor zaken van den stank. Eigenaardig noemt schrijfster het periodiek optre den van den stank. Het water kan we kenlang totaal reukloos zijn en dan door een of andere oorzaak onder ove rigens uiterlijk gelijke omstandighe den opeens gaan stinken. De vervui ling, veroorzaakt door het loozen in de grachten van de afvoerstoffen, van de industrie in de eerste plaats, en dam van de bewoners zelf schijnt niet al tijd van dien aard te zijn, dat ze .hin derlijke gevolgen heeft. Toch is de aanvoer en de hoeveelheid afval vrij, constant. Er moeten dus, zoo zegt de schr. nog andere factoren zijn, die het optreden van den stank be invloeden. IHët resultaat van de verschillende door schrijfster verrichte scheikun dige en andere onderzoekingen vat zij samen in de volgende conclusies: 1. Het chloorgehalte van het gracht water te Leiden bereikt nooit een con centratie, die de stankvorming ook maar in de geringste mate kan bein>- vloeden. 2. De- geringe bijmenging van zeewa ter, die in de Rijnlandsche boezemwa teren naar het Noorden toe aan het liooger chloorgehalte is waar te nemen kan (ten Zuiden van» de nieren, dus ook) te Leiden chemisch en biologisch niet aangetoond worden. 3. De stank der Leidsche grachten is primair te wijten aan, de verstoring van het biochemisch evenwicht, door dat tengevolge van verandering in de water stof f en concentratie cel 1 o idale stoffen in oplossing gaan, welke versto ring secundair veroorzaakt, dat er hoe langer hoe meer slib van den den bo dem wordt opgewoeld. 4. Kan men erin slagen, den bodem van de grachten schoon te houden, door de vaste, zwevende en drijvende substantie bijtijds te verwijderen of tegen te houden, dan zou de stad zon der bezwaar de vloeibare afval op de grachten kunnen loozen1. 5. Zoolang men er niet in slaagt den bodem der grachten schoon te houden, is het noodig alle drijvend vuil zooveel mogelijk uit het water te verwijderen, daar dit in hooge mate slibvorming in de hand werkt. Daarnaast moet gere geld en grondig gebaggerd worden. 6. Zoolang de bodem der grachten een sliblaag vertoont, zijn afmalen te Katwijk met niet te groote tusschem- poozen en inlaten vani water uit den Hollandschen Yssel te Gouda dé eenige afdoende middelen, om stankvorming te voorkomen. Het proefschrift is verkrijgbaar bij de fa. Yd o alhier. De heer J. Pranger, f Men schrijft ons uit Sommelsdijk: Na een zeer kort ziekbed (slechts 5 dagen) werd Maandag j.l. de heer J. Pranger, te Sommelsdijk, onderwijzer aan de Weeshuisschool te Middelhar- nis, door den dood weggenomen. De volgende maand zou de overle dene 60 jaar oud geworden zijn. De overledene is van 1 Mei 1885 tot 1 Mei 3900 onderwijzer geweest aan verschillende lagere scholen en was van 1 Mei 1900 tot 16 Maart 1922 werk zaam op een kantoor te Leiden. Op laatstgenoemden datum kwam de overledene aan de chr. school te Mid- delharnis. Aan den heer Pranger wordt veel t ex J oren. Als onderwijzer was hij geheel op zpn plaats. Hij wist met kinderen om te gaan en hun liefde te winnen. Maar ook in breederen kring is dit heen gaan een verlies. De heer Pranger was een trouw lid en werker onzer Anti- Rev. Kiesvereeniging te Sommelsdijk. Op een der laatste vergaderingen had hij nog een wel doorwrocht -onder werp behandeld, n.l.: „de stempeling van ons volkskarakter". Hij was een uitnemend kenner onzer Anti-Rev. be ginselen. De A.-R. partij had de liefde van zijn hart. Ook aan de propaganda-club gaf hij zich geheel en was steeds bereid een werkzaam aandeel te nemen. Hoevele jongeren onder ons heeft hij ook hier in beschaam! gesteld! In zijn vorige plaats, Leiden, stond hij in het ambt als ouderling en dien de daar ook de Kerk met zijn uitne mende gaven. Ook in de Gereformeerde Kerk te Middelharnis stond hij bij de laatste verkiezingen op het tweetal als ouder ling, doch bleef, schoon als ouderling geheel op zijn plaats, een enkele stem onder het vereischte getal. Hem sierde een zachtmoedige en be scheiden geest. Dat hij in zijn kring zulk een werkzaam aandeel had, was ondanks zichzelve. Liefst bleef hij op den achtergrond. En kwam slechts als zijn plicht hem riep. Het was er dan. ook ver vandaan, dat hij zichzelve zocht! Alles wat hij deed had het karakter van een dankoffer den Heere gewijd, Wiens eigendom hij wi9t te zijn. Ge- Binnenland» Do beide partijen in de staking bij Hcemaf aanvaarden het bemiddelings voorstel Van IJsselsteyn. Buitenland. De Brit sche Minister van het Mijn wezen heeft in het Lagerhuis een pleidooi gehouden voor districtsiege^ lingen. De Fransche levensmiddelenpolitiek Baldwin heeft gisteravond een depu tatie van het vakvereenigingscongres ontvangen. heel zijn leven was Christus opgedra gen. Maar men moest intiem met hem zijn om hem op de juiste waarde te leeren schatten. En zoo rijst bij dit plotseling sterven van onzen broeder Pranger de vraag: Waarom dit? Wij missen hem zoo noode. Hij had nog zooveel, kunnen doen! Anderen, die een nutteloos le ven leiden, blijven gespaard, hem nam God weg! Maar als zoo de vragen zich verme- nigvudigen, dan denken wij aan het schoone lied van den christen-dichter Anema: „Zwaar beladen tarwegraan. „Zou ik dat langer aan de stormen wagon? „Zou ik dat op de velden laten staan? God nam hem weg in zijn eeuwige heerlijkheid. Zoo zijn leven was, was zijn sterven. Aan zijn sterfbed werd op zijn verlangen voorgelezen dat ont roerend schoone, en troostvol hoofd stuk 14 uit het Johannesevangelie, Het was steeds zijn lievelingshoofd- stuk. De zwaar beproefde weduwe, die in één jaar tijds nu reeds driemaal een zwaar verlies trof, moge in ditzefde hoofdstuk haar troost vinden. De gewonden bij „De Vink". De toestand der gewonden van het spoorwegongeluk bij „De Vink", die nog in het Academisch Ziekenhuis al hier worden verpleegd, gaat langzaam vooruit. De doctoren vertrouwen, dat de meesten hunner geheel hersteld de inrichting kunnen verlaten. Een be paald tijdstip kan echter nog niet ge noemd worden; voor enkelen zal het herstel zeker nog geruimen tijd duren De bazar der Vereen, tot bestrijding der Tuberculose. Zooals reeds gemeld, had gistermid dag de officieel© opening plaats. Hier! bij wa?en meerdere autoriteiten tegen woordig. Behalve) verschillende "docto* ren, o.w. dr. A. J. B. Poortman, wa- ren ook aanwezig 'de burgemeester,, Jhr. de Gijselaar en zijn echtgenoot© en' weth. Reimeringer. Het openingswoord werd gesproken door den voorzitter der vereeniging,( dr. J. Bruining, die, na allen te heb ben verwelkomd, een overzicht gaf van) den arbeid der vereeniging en van de! middelen waarover zij kan beschikken# Met dankbaarheid constateerde spr. den steun, die reeds wordt ondervon den, ook van verschillende overheids organen, doch hij moest daaraan tes vens toevoegen, dat nog een belang rijk deel der t.b.c.-patienten niet zoo danig kan worden behandeld zooal^ de vereeniging het gaarne zag gedaan. Daarom wil zij nog meer helpen. Zijl kan dit doen wanneer het publiek op zijn beurt de vereeniging helpt, en het kan dit doen door den bazar té ben zoeken. Spr. herdacht den arbeid van; het dames-comité en hoopte dat did zou worden beloond) door een druk} bezoek en een groote bate. Om goéd te laten gevoelen van hoeveel practischi nut het werk der vereeniging is„ noem de spr. eenige gevallen, waarin onmis kenbaar de tusschenkomst der vereent fing het middel was geworden tot be- oud van jonge levens. Spr. besloot} met nogmaals de bestrijding, der t.b.d, in aller liefde aan te bevelen en zijn beste wenschen uit te spieken voor het} Blagen van den bazar. Er werd ai dadelijk druk verkocht} en gebruik gemaakt van de verschil!» lende attracties. Hier werden loten vetf kocht voor mooie schilderijen (wij! ver namen dat ook van den schilder O. Kamerlingh Onnes een werk beschik-, baar was gesteld), en even verder^ bij een volgend kantoor waren ween een paar heerlijke haasjes de inzet. Sedert wil van de verschillende stands} een beschrijving gaven, waren deze} nog beduidend aangevuld en ook was! de „wafelentent" op het podium open! gesteld, terwijl een vriendelijke repré- tante van de begin-19de eeuuBche jon- ge-dameemode surprises uitdeelde. .Geen wonder, dat do klank van het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 1