CHRISTELIJK DAGBLAD voor LEIDEN EN OMSTREKEN ADVERTENTIE-PRUS
Belangrijkste nieuws in dit Hummer.
7" JAARGANG
WOENSDAG 27 OCTOBER 1926
NUMMER 1961
ABONNEMENTSPRIJS
In Leiden en buiten Leiden
waar agenten gevestigd zijn
Per kwartaal 2.50
Per week 0.19
Franco per post per kwartaal f 2.90
BUREAUHooigracht 35
Leiden
TeL 1278, Postgiro 58936
Postbox 20
Gewone advertentiën per regel 2&/t cant
Ingezonden Mededeelingen, dnbbal tarief.
Bij contract, belangrijke redactie#
Kleine advertentiën bij vooruitbetaling
van ten hoogste 30 woorden, worden dage
lijks geplaatst ad 40 cent.
Oii numnter beslaat ail TWEE Bieden.
EERSTE BLAD.
V Waar het gevaar dreigt.
In ons verslag van de rede van Ds.
Lingbeek deden wij reeds uitkomen
hoe verkeerd Ds. Lingbeek zijn hoor
ders inlicht.
Stolt men de strijdwijze van Ds. Ling
beek tegenover die van b.v. Pater Hcn-
drichs, dan valt het oordeel verre in
het nadeel van Ds. Lingbeek uit.
Maar als er dan werkelijk gevaar
dreigt voor Roomsche overheersching,
dan ware het toch gewenscht om daar
voor dieper liggende oorzaken aan te
wijzen.
Ds. Lingbeek zal het toch wel met
ons eens zijn, dat in onzen tijd het be
reiken van eenig doel veel meer ligt
aan> de getalsverhoudingen dan vroe
ger. Kon een halve eeuw' geleden liet
voorkomen, dat een bepaalde groep
van het openbare terrein geheel werd
geweerd, thans is dat niet meer mo
gelijk.
Zoolang Rome dus niet de absolute
meerderheid heeft, zal er van een
Roomsche overheersching nooit sprake
kunnen zijn.
Het gevaar dat de Protestanten be
dreigt indien er van een bedreiging
sprake mag zijn zit dan ook niet in
de oogenblikkelijke sterkte. Evenmin
in de propaganda, die van Roomsche
zijde uitgaat, zelfs niet van de inder-
daad sympathieke propaganda, door
haar gevoerd.
Tegenover de enkele bekeerlingen,
waar ongetwijenfeld door Rome op ge
wezen kan* worden, staan grogte ver
liezen door gemengde huwelijken.
Maar het sterkst is wel het verschil
In achteruitgang van het cijfer der
jeugdigen onder den „menschenvoor-
raad" die tot een Kerkgenootschap be-
hooren. De toekomst is, in den weg
der middelen toch weggelegd voor de
groep, die straks het grootste aantal
heeft.
Een toeneming of afneming van het
aantal kinderen procentsgewijze is
dan ook maatgevend voor de toekomst
De cijfers der jongste volkstelling'
hebben geleerd, dat het getal kinderen
van 09 jaar bij de Roomsclien het
grootst is en wel een aardig eind uit
stekend boven het normaal cijfer, n.l.
38 tegen 35.5 als normaal. Daartegen
over staat dat onder de Roomschen is
waar te nemen le. een laag huwelijke
cijfer, 3e. veel gemengde huwelijken, en
3e. een hoog sterftecijfer.
Men vreest ook in Roomsche kringen
dat een kleine achteruitgang van dit
cijfer Amsterdam is een voorbeeld
er toe zal leiden dat men spoedig
in de dalende lijn zal komen,
Maar tot heden is juist die aanwas
onder de jonge menschen bij Rome het
grootst.
Het ware verstandiger van Ds. Ling
beek om te wijzen op de leering, die
daarin ligt n.l. deze, dat tot heden in
de Roomsche Kerk het vasthouden
aan de aleremeen Christelijke grond
slagen voorbehoedend werkte.
Maar ook, dat losraken van die
grondslagen, zooals onder de protestan
ten van verschillende schakeer ing
plaats heeft, den ondergang tengevolge
moet hebben.
Merkwaardige cijfers.
Nu we het toch over cijfers hebben,
kan het nuttig zijn nog eens op andere
groepen van cijfers te wijzen.
De cijfers van de laatste volkstelling
toornen, in verband met die van vorige
volkstellingen, aan, dat het aantal van
dee-enen die tot geen kerkgenootschap
behooren gaandeweg toeneemt. Was
dit aantal over de jaren 18901899 nog
5000 per jaar, over 19001909 steeg dit
tot ruim 17000 per iaar, terwijl het bij
de laatste volkstelling was gestegen
tot 22000 per jaar.
Zoo oppervlakkig wa9 ons dit allen
wel bekend.
Niet algemeen bekend is hoe die ver
houding is onder de verschillende
kerkgenootschappen.
Om slechts een voorbeeld te noemen,
hoe de afnemende aantallen in de toe
komst zullen zijn. Daarvoor moeten
wij de kinderen en de ouden van da
gen hebben.
De Israëlieten vormden in 1920 4.54
pet. van de bevolking van ons land,
doch onder de jeugdigen (0—9) jaar)
slechts 1.1 pet. Hier is dus het ver
schil niet minder dan 24 pet.
In de Hervormde Kerk treft men een
soortf?eliik verschijnsel aan. De Her
vormden vormen samen oneeveer 41
pet. der Nederlandsche bevolking. On
der de 80-iarigen is dit percentage ech
ter niet 41 maar 48.5 of ongeveer 20
pet. meer.
Hieruit blijkt dus dat onder Israë
lieten en Hervormden het verschijnsel
sterk is dat het jonge geslacht niet de
voetstappen der ouden zal volgen.
Opmerkelijk is hierbij dat in tegen
stelling hiermede dit verschijnsel zich
niet voordoet in de Geref. Kerken en
in de Roomsche Kerk. Bij deze is zelfs
liet percentage van de jeugdigen een
aardig eind boven het gemiddelde van
de geheele Nederlandsche bevolking
(38 tegen 35.5).
Hieruit valt de conclusie te trekken
dat met name de Hervormde Kerk al
meer haar invloed verliest op bet jon
ge geslacht.
Beter dan een strijd met Rome, eeji
strijd naar buiten, zou zijn een inner
lijke versterking om liet kwaad in ei
gen boezem te bestrijden.
STADSNIEUWS.
De oorzaken van den slank der
Leidsche grachten.
Het is zeker een belangrijk proef
schrift: „De oorzaken van den stank
der Leidsche grachten" waarop heden
mejuffrouw J. H. Korswagen, geboren
te Poerwakarta, aan de Universiteit
alhier tot doctor in de wis- en natuur
kunde is bevorderd. Belangrijk vooral
daarom, omdat, al mogen dan de Leid
sche grachten in een bijzonder kwaden
reuk staan, het euvel- van stinkende
grachten zich niet alleen beperkt tot
de Sleutelstad. Ook andere steden heb
ben er mee te kampen of te kampen
gehad. Was het niet de stad 's-Graven-
hage, waar indertijd de uit de grach
ten opstijgende geuren tal van Hage
naars, om zoo te zeggen, van de wijs
bracht, en was het niet een der groote
steden in een der' noordelijke provin
ciën van ons land, waar men ook bui
tengewoon veel last van stinkende
grachten had, zoo zelfs,' dat een grap
penmaker, met een woordspeling op
den naam van den burgemeester dier
gemeente, de woorden uit z'n pen deed
vloeien: „Harinxsma, slooten thoe?
We weten niet of deze gemeenten
ook thans nog in dezelfde of mindere
mate met stinkende grachten te kam
pen hebben. Te Leiden echter onder
vindt men daarvan nog steeds grooten
last, in grootere mate zelfs daru eenige
jaren geleden. En het is juist daarom,
dat dit proefschrift zoo belajngrijk is,
omdat veel, wat de schrijfster aangeeft
om van dezen stank der grachten be
vrijd te worden, ongetwijfeld ook toe:
passing zal kunnen vinden in andere
steden, waar men met dit euvel be
hept is.
•De schrijfster begintt haar uitstekend
gedocumenteerde dissertatie met een
historisch overzicht van den toestand
der grachten te Leiden en van wat er
sinds 1250 is gedaan om hierin veran
dering te brengen.
Er blijkt uit, dat feeds in 1250 de
Overheid het noodig vond aan de fa
brieken te verbieden haar afval op de
grachten te loozen en dan aan de be
woners, om hun vuil in het water te
werpen, alles op straffe van groote hoe
ten. Geen meestervolderijeri mochten
meer gelegen zijn aan den Nieuwen en
Ouden Rijn, Hooigracht of Steen-
schuur. Zoo werd aan alle industrieën
haar plaats aangewezen.
De schrijfster betoogt dan, dat van
de dure aangelegde ververschingswer
ken van voor 1600 men alleen weet,
dat ze niet hebben voldaan en dat geld
gebrek en achteruitgang der stad de
pogingen tot verbetering hebben doen
staken. Jan van Hout, toenmaals se
cretaris van Leiden, was de eerste die
in 1591 weer aandrong op nieuwe maat
regelen. De grachten, op de Oude Vest
uitkomende en die nu alle gedempt
zijn, werden door sluisdeuren afgeslo
ten van de buitenwateren en de andere
grachten en twee of drie malen in de
week uitgemalen, waarna weer versch
water ingelaten wer£. Het uitmalen
geschiedde door een paardemolen, la
ter door een windmolen, die tusschen
de Pauwbrug en de Janvossensteeg
stond. Het water werd door een duiker
onder de Oude Vest door, geloosd in de
Slaagh- of Stinksloot en zoo op de Zijl.
(Van dezen duiker zijn de vorige
maand de resten gevonden bij het bou
wen van een nieuwe brug over de
Oude Vest). Dit bleek een succes te
zijn, zoodat later alle grachten op die
wijze door sluisjes zijn ingekolkt en
geregeld uitgemalen. Ook op het Ra
penburg tegenover de Groenhazen-
gracht kwam zoo'n paardemolen te
staan. Voor de voornaamste grachten
kon deze methode wegens de scheep
vaart niet worden toegepast, waarom
men deze heeft verwijd en uitgediept,
zoodat de wind zooveel mogelijk voor
heen en weer stroomen kon zorgen.
Bovendien legde men in de toegangen
tot de singels beerschotten aan, om
het water te dwingen zijn weg door de
stad te nemen. De grachten, die niet
genoeg ververscht konden worden, tot
ze geen stank meer verspreidden, wer
den overwulfd. Zoo o.a. de Voldersgr
(Langebrug) en de Hooglandsche kerk-
gracht (1607).
Na geschetst te hebben, hoe door het
aanbrengen overal van sluisdeurtjes
de stad geregeld van Noord tot Zuid
werd uitgemalen, waarna men door
het openen der sluisdeurtjes weer
versch water toeliet, betoogt schrijfster
hoe de overwulving van de Papengr.
in 1611 en die van de Pieterskerkgr.
in 1633 flinke verbeteringen waren.
De verversching in de richting Oost-
West voldeed ook nogal, temeer omdat
Leiden eigenlijk de verbinding vorm
de tusschen de groote Meer en de Zoe-
termeersche Meer, die door de Mare en
de Vliet met elkander correspondeer
den, wat bij eenigen wiind 'n geweldige
waterverplaatsing door Leiden gaf,
waarbij ook Rapenburg, Steenschuur,
Rijn en Oude Vest doorspoeld werden.
Maar nu had de Regeering in 1614 de
Zoetermeersche Meer laten droogleg
gen en dit had op de Leidsche grach
ten een slechten invloed. Zoo slecht
was het water geworden, aldus vertelt
Douws, wien was opgedragen daarnaar
een onderzoek in te stellen, en plannen
tot verbetering te ontwerpen, dat de
branders en brouwers, die vóór 1614
hun water uit de grachten pompten,
genoodzaakt waren het benoodigde wa
ter met schuiten van huiten de stad
te laten aanvoeren.
De besmettelijke ziekten waren toen
ook onrustbarend toegenomen. In 1635
werden in zes maanden Tijds 13.580
menschen begraven.
Na de plannen van Douws te hebben
uiteengezet, vermeldt schr. dat in 1642
op aanvraag der Regeering door ver
schillende waterbouwkundigen plan
nen werden ingediend ter verbetering,
waarvan de meeste zeer ingewikkeld
waren met vele sluizen, sluisjes, dui
kers en molens, o.a. een met 56 sluis
jes. Hoofdzakelijk kwamen de plannen
neer op uitmalen en water inlaten,
welk idee dan ook de grondgedachte
vormde van wat de regeering tenslotte
ten uitvoer liet brengen. Toen de plan
nen eenmaal waren uitgevoerd, func-
tionneerde het werk zeer goed, maar
door de snelle uitbreiding van Leiden
kon na een poos de verversching geen
gelijken tred meer houden met de ver
vuiling en aangezien men meende dat
de stank der grachten n&deelig was
voor de volksgezondheid, werden vele
grachten overwulfd en tot riolen ge
maakt Niettemin werd de stank steeds
hinderlijker. Daarom werden voor
proef de grachten in 1676 gedurende
acht maanden tweemaal per week uit
gebaggerd. Dit alles kom Leiden bekos-
tigen-zoolang de stad een tijdperk van
bloei doormaakte, doch toen in 1672 de
oorlog met Frankrijk uitbrak en alles
in staat van beleg moest worden ge
in-acht, werden veel van de verver-
schingswerken geschonden. Aan ver
schillende ververschingswerken werd
niet meer de hand gehouden. Schrijf
ster vertelt dan hoe de eene molen na
de andere in verval geraakte en hoe
ten slotte de molens, doordat de sluis
jes in de dwarsgrachten niet weer her
steld waren, eigenlijk niets anders de-
'den dan het water een beetje omroe
ren. Omstreeks 1790 besloot men de
verschillende werken af te breken, zoo
dat ruim 200 jaar na de loffelijke po
gingen van Jan van Hout van de ver
verschingswerken niets nieer over was
Sedert was de verversching van Lei
den geheel afhankelijk v. de loozingen
bij Katwijk, die in 1804 verbeterd wer
den door den aanleg van het Katwijk
sche uittvateringskanaaal en het bou
wen van uitwateringssluizen door Rijn
land. Maar de uitwatering bleef toch
zeer gebrekkig en bet effect in Leiden
minimaal. Het geloosde water, dat te
Katwijk in zee kwam, was voorname
lijk afkomstig uit het reusachtige
Haarlemmermeer, wat bleek, toen de
ze in 1850 werd drooggemaakt en de
Rijnlandsche boezem geweldig werd
verkleind, zoodat men geen raad meer
wist met het water, dat vroeger altijd
in de meer geborgen werd. De oplos
sing van de kwestie was het bouwen
van het stoomgemaal te Katwijk in
1880.
De slotsom van deze retrospectieve
beschouwing is wel, dat men in Leiden
eigenlijk nooit behoorlijk water heeft
gehad en dat de grachten altijd door
hun onmogelijk voorkomen en den
stank dien ze verspreiden een ergerlij
ke overlast geweest zijn ondanks alle
moeiten en kosten, die besteed zijn
om dit kwaad te verhelpen of te ver
minderen. En nu is het zoover geko
men, dat Leiden er zelf niets meer
aan doet; werkelijk een zeer laconiek
standpunt.
De verversching van het Leidsche
grachtwater hangt dus nu heelemaal
af van de verversching der toe- en
afvoerende wateren om de stad, die
zoodoende deel uitmaakt van den groo
ten boezem van Rijnland.
Uiteengezet wordt daarna, diat de
Rijn eigenlijk de zoetwaterbron is van
waar Leiden zijn verversching hebben
moet. Wordt er nu in Katwijk gema
len, dan wordt daarheen van verschil
lende kanten water aangevoerd.
Na de vraag besproken te hebben,
hoe er nu zeewater in Leiden kan ko
men, bespreekt schrijfster aan de hand
van talrijke onderzoekingen de oor
zaken van den stank. Eigenaardig
noemt schrijfster het periodiek optre
den van den stank. Het water kan we
kenlang totaal reukloos zijn en dan
door een of andere oorzaak onder ove
rigens uiterlijk gelijke omstandighe
den opeens gaan stinken. De vervui
ling, veroorzaakt door het loozen in de
grachten van de afvoerstoffen, van de
industrie in de eerste plaats, en dam
van de bewoners zelf schijnt niet al
tijd van dien aard te zijn, dat ze .hin
derlijke gevolgen heeft. Toch is de
aanvoer en de hoeveelheid afval vrij,
constant. Er moeten dus, zoo zegt de
schr. nog andere factoren zijn, die het
optreden van den stank be invloeden.
IHët resultaat van de verschillende
door schrijfster verrichte scheikun
dige en andere onderzoekingen vat zij
samen in de volgende conclusies:
1. Het chloorgehalte van het gracht
water te Leiden bereikt nooit een con
centratie, die de stankvorming ook
maar in de geringste mate kan bein>-
vloeden.
2. De- geringe bijmenging van zeewa
ter, die in de Rijnlandsche boezemwa
teren naar het Noorden toe aan het
liooger chloorgehalte is waar te nemen
kan (ten Zuiden van» de nieren, dus
ook) te Leiden chemisch en biologisch
niet aangetoond worden.
3. De stank der Leidsche grachten
is primair te wijten aan, de verstoring
van het biochemisch evenwicht, door
dat tengevolge van verandering in de
water stof f en concentratie cel 1 o idale
stoffen in oplossing gaan, welke versto
ring secundair veroorzaakt, dat er hoe
langer hoe meer slib van den den bo
dem wordt opgewoeld.
4. Kan men erin slagen, den bodem
van de grachten schoon te houden,
door de vaste, zwevende en drijvende
substantie bijtijds te verwijderen of
tegen te houden, dan zou de stad zon
der bezwaar de vloeibare afval op de
grachten kunnen loozen1.
5. Zoolang men er niet in slaagt den
bodem der grachten schoon te houden,
is het noodig alle drijvend vuil zooveel
mogelijk uit het water te verwijderen,
daar dit in hooge mate slibvorming in
de hand werkt. Daarnaast moet gere
geld en grondig gebaggerd worden.
6. Zoolang de bodem der grachten
een sliblaag vertoont, zijn afmalen te
Katwijk met niet te groote tusschem-
poozen en inlaten vani water uit den
Hollandschen Yssel te Gouda dé eenige
afdoende middelen, om stankvorming
te voorkomen.
Het proefschrift is verkrijgbaar bij
de fa. Yd o alhier.
De heer J. Pranger, f
Men schrijft ons uit Sommelsdijk:
Na een zeer kort ziekbed (slechts 5
dagen) werd Maandag j.l. de heer J.
Pranger, te Sommelsdijk, onderwijzer
aan de Weeshuisschool te Middelhar-
nis, door den dood weggenomen.
De volgende maand zou de overle
dene 60 jaar oud geworden zijn.
De overledene is van 1 Mei 1885 tot
1 Mei 3900 onderwijzer geweest aan
verschillende lagere scholen en was
van 1 Mei 1900 tot 16 Maart 1922 werk
zaam op een kantoor te Leiden. Op
laatstgenoemden datum kwam de
overledene aan de chr. school te Mid-
delharnis.
Aan den heer Pranger wordt veel
t ex J oren.
Als onderwijzer was hij geheel op
zpn plaats. Hij wist met kinderen om
te gaan en hun liefde te winnen. Maar
ook in breederen kring is dit heen
gaan een verlies. De heer Pranger was
een trouw lid en werker onzer Anti-
Rev. Kiesvereeniging te Sommelsdijk.
Op een der laatste vergaderingen had
hij nog een wel doorwrocht -onder
werp behandeld, n.l.: „de stempeling
van ons volkskarakter". Hij was een
uitnemend kenner onzer Anti-Rev. be
ginselen. De A.-R. partij had de liefde
van zijn hart.
Ook aan de propaganda-club gaf hij
zich geheel en was steeds bereid een
werkzaam aandeel te nemen. Hoevele
jongeren onder ons heeft hij ook hier
in beschaam! gesteld!
In zijn vorige plaats, Leiden, stond
hij in het ambt als ouderling en dien
de daar ook de Kerk met zijn uitne
mende gaven.
Ook in de Gereformeerde Kerk te
Middelharnis stond hij bij de laatste
verkiezingen op het tweetal als ouder
ling, doch bleef, schoon als ouderling
geheel op zijn plaats, een enkele stem
onder het vereischte getal.
Hem sierde een zachtmoedige en be
scheiden geest. Dat hij in zijn kring
zulk een werkzaam aandeel had, was
ondanks zichzelve. Liefst bleef hij op
den achtergrond. En kwam slechts als
zijn plicht hem riep. Het was er dan.
ook ver vandaan, dat hij zichzelve
zocht!
Alles wat hij deed had het karakter
van een dankoffer den Heere gewijd,
Wiens eigendom hij wi9t te zijn. Ge-
Binnenland»
Do beide partijen in de staking bij
Hcemaf aanvaarden het bemiddelings
voorstel Van IJsselsteyn.
Buitenland.
De Brit sche Minister van het Mijn
wezen heeft in het Lagerhuis een
pleidooi gehouden voor districtsiege^
lingen.
De Fransche levensmiddelenpolitiek
Baldwin heeft gisteravond een depu
tatie van het vakvereenigingscongres
ontvangen.
heel zijn leven was Christus opgedra
gen.
Maar men moest intiem met hem
zijn om hem op de juiste waarde te
leeren schatten.
En zoo rijst bij dit plotseling sterven
van onzen broeder Pranger de vraag:
Waarom dit? Wij missen hem zoo
noode. Hij had nog zooveel, kunnen
doen! Anderen, die een nutteloos le
ven leiden, blijven gespaard, hem
nam God weg!
Maar als zoo de vragen zich verme-
nigvudigen, dan denken wij aan het
schoone lied van den christen-dichter
Anema:
„Zwaar beladen tarwegraan.
„Zou ik dat langer aan de stormen
wagon?
„Zou ik dat op de velden laten staan?
God nam hem weg in zijn eeuwige
heerlijkheid. Zoo zijn leven was, was
zijn sterven. Aan zijn sterfbed werd
op zijn verlangen voorgelezen dat ont
roerend schoone, en troostvol hoofd
stuk 14 uit het Johannesevangelie,
Het was steeds zijn lievelingshoofd-
stuk.
De zwaar beproefde weduwe, die in
één jaar tijds nu reeds driemaal een
zwaar verlies trof, moge in ditzefde
hoofdstuk haar troost vinden.
De gewonden bij „De Vink".
De toestand der gewonden van het
spoorwegongeluk bij „De Vink", die
nog in het Academisch Ziekenhuis al
hier worden verpleegd, gaat langzaam
vooruit.
De doctoren vertrouwen, dat de
meesten hunner geheel hersteld de
inrichting kunnen verlaten. Een be
paald tijdstip kan echter nog niet ge
noemd worden; voor enkelen zal het
herstel zeker nog geruimen tijd duren
De bazar der Vereen, tot bestrijding
der Tuberculose.
Zooals reeds gemeld, had gistermid
dag de officieel© opening plaats. Hier!
bij wa?en meerdere autoriteiten tegen
woordig. Behalve) verschillende "docto*
ren, o.w. dr. A. J. B. Poortman, wa-
ren ook aanwezig 'de burgemeester,,
Jhr. de Gijselaar en zijn echtgenoot© en'
weth. Reimeringer.
Het openingswoord werd gesproken
door den voorzitter der vereeniging,(
dr. J. Bruining, die, na allen te heb
ben verwelkomd, een overzicht gaf van)
den arbeid der vereeniging en van de!
middelen waarover zij kan beschikken#
Met dankbaarheid constateerde spr.
den steun, die reeds wordt ondervon
den, ook van verschillende overheids
organen, doch hij moest daaraan tes
vens toevoegen, dat nog een belang
rijk deel der t.b.c.-patienten niet zoo
danig kan worden behandeld zooal^
de vereeniging het gaarne zag gedaan.
Daarom wil zij nog meer helpen. Zijl
kan dit doen wanneer het publiek op
zijn beurt de vereeniging helpt, en het
kan dit doen door den bazar té ben
zoeken. Spr. herdacht den arbeid van;
het dames-comité en hoopte dat did
zou worden beloond) door een druk}
bezoek en een groote bate. Om goéd
te laten gevoelen van hoeveel practischi
nut het werk der vereeniging is„ noem
de spr. eenige gevallen, waarin onmis
kenbaar de tusschenkomst der vereent
fing het middel was geworden tot be-
oud van jonge levens. Spr. besloot}
met nogmaals de bestrijding, der t.b.d,
in aller liefde aan te bevelen en zijn
beste wenschen uit te spieken voor het}
Blagen van den bazar.
Er werd ai dadelijk druk verkocht}
en gebruik gemaakt van de verschil!»
lende attracties. Hier werden loten vetf
kocht voor mooie schilderijen (wij! ver
namen dat ook van den schilder O.
Kamerlingh Onnes een werk beschik-,
baar was gesteld), en even verder^
bij een volgend kantoor waren ween
een paar heerlijke haasjes de inzet.
Sedert wil van de verschillende stands}
een beschrijving gaven, waren deze}
nog beduidend aangevuld en ook was!
de „wafelentent" op het podium open!
gesteld, terwijl een vriendelijke repré-
tante van de begin-19de eeuuBche jon-
ge-dameemode surprises uitdeelde.
.Geen wonder, dat do klank van het