tweede blad. ïe BLADEN ZEGGEN. kerk en school NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN DONDERDAG 12 AUGUSTUS 1926 Het Belgisch tractaat. Hot scheen er zoo 1 ang'zamerharid) op uit te zullen loopen, dat ongeveer tl- geheele Kamerfractie der S.D.Al. P. met uitzondering dan van de Rotterdamsciie leden zich om „po litieke'' redenen voor het verdrag zou den 1 aten vinden Thans komt echter de partijvoorzit ter, Henri Polak, in „Het Volk" liet tractaat bestrijden. „Ons Rotterdamsche dagblad „Voor vvaarts1', hoewel verklarende, „waar» lijk niet blind" te zijn „voor 'de ekono- mische bezwaren, welke het verdrag voor Nederlanid meebrengt," is niet temin gaan „overhellen naar de mee- jijug, dat de aanvaarding van het .Ver drag in de nu eenmaal gegeven om standigheden onvermijdelijk isi". De „Voorwaarts" gewaagt daarbij van 'de „verzoeningsgezindheid", door minis ter Vander velde aan den dag. gelegd" en hoopt, dat de Staten Generaal yam eenzelfde gevoel blijk zullen geven. „Het Volk", pleitende voor „goede nabuurschap", erkent, „dat wij vrij aanzienlijke offers brengen", doch de redaktie meent, „dat wij daarin heb ben te berusten", omdat deze offers als het ware „de prijs" zijn voor het afzweren door België van ammexioms- .tische begeerten. Het zij mij vergund op te merken, ;dat ik van dit alles niets, niet het. geringste begrijp Heeft Nederland België iets aange daan, dat goedgemaakt behoort te worden? Heeft Nederland tegenover België iets op zijn geweten, dat geboet moet worden? Er is mij niets van bekend. Is er iets geschied tusschen Ne derland en België, dat de Belgische minister vqn buiten! andsche zaken in zijne verzoeningsgezindheid" wel (on der zekere voorwaarden) grootmoedig- lijk als vergeven en vergeten wil be schouwen Ikh eb er nooit iets van vernomen". De heer Polak merkt op, dat eer der het tegendeel het gietvat is. „Het is Waarlijk niet Nederland, 'dat zich tegenover België iets te ver wijten heeft en de Belgische „verzoe ningsgezindheid", die eiken grond en zin mist, kan dain ook geenszins een reden zijn, om ons bij' net ontwerp verdrag neder te leggen. Het verlangen naar °oede nabuur schap, deze hartewensch van „Het Volk", waarmede overigens iedereen zal instemmen, kan dat evenmin, in dien deze begeerlijke verhouding ge kocht moet worden". Schr. vervolgt dan: „De Belgische Volksvertegenwoor diging heeft, het verdrag goedgekeurd: en daarom moeten wij het nu maar .doen aldus sommigen, die voor heen weinig geestdrift voor het Trak taat aan den dag legden. Afgezien -van de vraag, of het piet van meer goeden smaak had getuigd, als België het aan de Nederlandsche Volksvertegenwoordiging had overge laten zich net eerst over het Verdrag te uiten, waar immers de Neder land sche regeering bereid bleek België be langrijke voordeden toe te kennen, terwijl van het omgekeerde zoo goea als geen sprake is afgezien daar van, is het votum van de Belgisch# Kamer en Senaat volstrekt geen reden .voor onze Staten Generaal om nu maar gelaten het Verdrag te slikken. De Belgische Volksvertegenwoordi ging heeft het Verdrag op deszelfs eigen verdiensten beoordeeld de onze heeft precies hetzelfde te doen. Vrij van elke beïnvloeding, van wel1 ken aard ook, behooren onze Staten Generaal het Verdrag te behandelen. •Voorop moet daarbij staan de vraag: zijn de voordeelen, die wij' België toe kennen, voor de welvaart van dat land onmisbaar en brengen zij nadeelen voor eigen land etn volk met zich, die de eigen welvaart belangrijk kunnen schaden Is dit laatste het geval, (dan zou goedkeuring van het tractaat slechts getuigen van. een bastaard-in ternat ionalisme, dat het best wordt uitgedrukt door het oude gezegde: 'al te goed is buurmaris gek. De uitlating van prof. Van Dysin- Ëa, dat men bij de beoordeeling van et Verdrag wel denken moet ;;an ce qu'on ne voit pas (hetgeen men. niet ziet), is slechts een poging om het gemis aan voldoende reëele ver- dedigensgronden te verhelpen door vrees-aanjagende geh eimzin nigh eden. Indien er werkelijk iets mocht be staan, lof mocht gevreesd worden, dat niet zichtbaar, doch van zoo ernstigen aard is, dat het ons zou noodzakeii het .Verdrag met graat en schubben te slikken, dan moet ons medegedeeld worden, wat dit dan wel is. Laten ;degènen, die dit hebben te doem, het na, dan hebben zij het aan zich zelf te wijten, indien men hun waarschu wing als een boeman beschouwt. ,Wij hebben piverigens meer 'dan genoeg van zulke geheimhouderijen. Hetzelfde geldt van. de vaagheden, welke voor hooge politiek moeten door gaan en tot strekking hebben, dat wij het Verdrag nu maar moeiten aan vaarden, omdat er anders wel eens vroeg of laat oorlogsgevaar zo,u kun nen ontstaan. Door zulke „argumen ten" wordt de kwestie vertroebeld en de aandacht van de hoofdzaak afge leid. De hoofdzaak is deze: is hetgeen wij, komt het Verdrag tot stand, Bel- §ië toestaan, voor de ekónomie van at land onmisbaar en kunnen wij het geven, zonder de ekonomie van ons eigen land ernstig in gevaar te bren gen? Het eerste gedeelte dezer vraag moet ontkennend beantwoord worden" En de even ontkennende beantwoor 'ding van het tweede gedeelte volgde in eeq. tweede artikel, dat aldus be sloot Hier en daar wordt in de.pers ver nomen, dat men in onze kringen zich hoe langer hoe welwillender jegens het Verdrag toont, omdat Vand er velde de Belgische minister van builenland- sohe zaken, onze partijgenoot is. Nu is het Verdrag niet opgesteld onder het bewind van Van der velde, doch onder dat van Hymans. Het is dus geen werk van onzen partijge noot.. Doch ware dit het geval, dan zou de bedoelde insinuatie ongerecht vaardigd zijn. De voorstanders van het Verdrag, de schoorvoetende zoowel als de anaere, ook in onze rijen, Jatenl zich slechts leiden door het belang van ons lahd en volk,_ zooals zij dit zien precies zooate ik bij mijn te genstand op niets anders het oog heb, aan op dit zelfde belang. Eerstg.enoem den zouden stellig niet anders optre den indien Hymans nog minister ware |en ik zou precies zoo doen als nu, al bestond de geheele Belgische regee ring uit sociaal-demokraten.. NED. HERV. KERK Bedankt: Voor Ouddorp, J. H. v. Paddenbrugk te Elspeet Voor En ter, C. Vlasbloem te Driesum Voor Oosterbierum, J. A. Verbeek te Dan- tumawoude Voor Garnwerd c.a. ds. R. J. H. Brink te Klmswerd. Bevestiging, Intrede, Afselield. Ds. J. v. d. Meulen van 's-Bosch heeft na Zondagavond door den vori- gen predikant, Dr. J. Hoek te zijn be vestigd, Dinsdag intrede gedaan bij de Geref. Kerk van Soest met een predi katie over Filip. 1:811. Dr. M. van Rhijn. Zooals wij gisteren meldden, is door de Synode der Ned. Herv. Kerk in de vacature-Prof. Slotemaker de Bruine tot kerkelijk hoogleeraar benoemd Dr. M. van Rhijn. Dr. M. van Rhijn werd 29 April 1888 te Groningen geboren. Hij studeerde aan de Universiteit te Groningen en deed daar zijn verschillende examens, waarhij zij vermeld, dat hij deze alle cum laude deed. Aan het einde van Zijn universitaire loopbaan promo veerde hij tot doctor in de Godgeleerd heid op een proefschrift „Wessel Gans voort" welke promotie eveneens cum laude geschiedde. Na zijn promotie trad Dr. van Rhijn op als secretaris der Ned. Chr. Studen ten-V ere eniging, welke functie hij en kele jaren bekleedde. Eerst onlangs nam hij het beroep aan naar de Ned. Herv. Gemeente te Groesbeek en ving daar den ainbtelijken arbeid aan. Dr. van Rhijn heeft na zijn promotie zijn wetenschappelijke studie voortge zet en verschillerule geschriften het licht doen zien. Wij noemen thans slechts: „Taak en arbeid van de N.C. S.V." „De rechtvaardigingsleer van Luther", „Hedendaagsche orthodoxie", „Het Nieuwe Testament in het licht der nieuwe opgravingen" en „Een blik in het leven van Jezus." Voorts ver schenen nog verschillende tijdschrift artikelen van zijn hand, o.a, in „Het Nederlandsch archief voor kerkge schiedenis" en „Stemmen des Tijds." Binnenikort zal van zijn hand verschij nen een boek: „Handboek voor Bijbel studie." De Stand, herinnert er nog aan, dat de vader van den nieuwbenoemden hoogleeraar professor in de theologie was aan-de Universiteit te Groningen en dat de broeder van Dr. van Rhijn thans hoogleeraar 'in de astronomie is aan de Groningsche Universiteit. Zilveren Ambtsjubileum. Ds. J. Bolman, Geref. predikant te Schetterns en Longerhou, hoopt 25 Aug a.s. zijn 25-jarig .ambtsjubileum te vie ren. Van 1901—1919 diende Ds. Bol man de Ger. Kerk van.Oostwold (Old) en sedert 1919 is hij aan zijn tegen woordige gemeente verbonden. Een brief aan de Asser Synode. Aan de Buitengewone Generale Sy node van de Geref. Kerken in Neder land, vergaderd te Assen, op 31 Aug T970,. is de volgende brief gezonden. Hooggeachte Heeren en Broeders, Tot heden ontvingen ondergeteeken- den nog niet het antwoord op ons schrii ven (10 Maart 1926), waartoe „uwe com missie ter fine van advies inzake het schrijven van Dr. de Gaay Fortman c.s.* in haar rapport heeft geadviseerd. Toch nemen wp de vrijheid, ons andermaal tot u te wenden, naar aanleiding van de opmerking van uwe commissie, dat bij ons misverstand zou heerschen, want ie. dat het niet gaat over de exegese Van Genesis 2 en 3, doch over gelooi en niet geloof van hetgeen de Heilige Schrift ons in deze hoofdstukken mede deelt; 2e 'dat geen uitbreiding aan eenig artikel der belijdenis, noch een arfikei aan de belijdenis is toegevoegd; 3e. wat de behoefte betreft aan een dieper inzicht in de consekwenties, die uit een „organische beschouwing" dei Heilige Schrift volgen afgewacht moet wordeh het rapport, dat door de depu- taten voor den uitbouw der belijdenis zal uitgebracht worden. Van ons ongelijk kunnen wij ons niet overtuigü gevoelen. Waar ten opzichte van Genesis een Gereformeerde Schrift beschouwing, die aan wetenschappelijke eischen voldoet, ontbreekt,*evenals het dieper inzicht in de consekwenties, die Volgen uit een organische beschouwing had een zoo stellige uitspraak der Sy node o.i. achterwege moeten blijven en kan ons haar incidenteele beslissing inzake „het zintuigelpk waarneembare" op grond „van de klaarblijkelijke be doeling van het Schriftverhaal" niet be vredigen. Is werkelijk de bedoeling zoö klaarblijkelijk? Bestaat de mogelijkheid niet, dat onderscheid moet gemaakt wor den tusschen de bedoeling van den au teur en de bedoeling van de Heilige Schrift? Zijn hier Joodsche geographi- sche en astronomische voorstellingen niet van beteekenis? Indien het waar is, dat in de Jood sche geografie en astronomie niet on derscheiden wordt tusschen het aard- sche en het hemelsche paradijs; en dat in het laatste zintuiglijk waarneembaai voorgesteld wordt Gods troon en de pa radps-rivieren die van daar naar de aarde stroomen, en ook de kerkvaders in dezen niet scherp onderscheiden, gaat er een eigenaardig" licht op over het „zintuiglijk waarneembare", zoowel als over „de klaarblijkelijke bedoeling"., te meer daar thans „het, wandelen Gods", „het zwaard van Cherubs", e.d. niet als zintuigelijk waarneembaar beschouwd worden. Is, dit alles overwegende, het niet be zwaarlijk vol te houden, dat de opvat ting van de slang en de beide paraaije- boomen als zintuiglijk waarneembaar de eenige exegese is? Opk wordt het gevaar van „stellige uitspraken", gebouwd op „de klaarblij kelijke bedoeling" door de historie ba- Enkele voorbeelden ten bewijze: Zij, die ten tijde van Augustinus de mogelijkheid onderstelden, dat ook op de andere zijde der aar-de menschen woonden, werden heftig^ bestreden. „Zij logenstraffen onmiddellijk Koning Da vid en den apostel Paulus en daarmede ook den Heiligen Geest" (Ps. 19 Rom. 10:18, enz.). In 1316 werd de arts Peter van Al bano c.a. daarvoor aangeklaagd en ge folterd. De aanhangers van Copernicus wei den verdacht van ketterij „voor waai houdende de valsche en tegen de H. S. indruischende leer". Ook door Luthev, Melanchton en Calvpn. Een Galilei werd daarvoor in de ge vangenis geworpen. Tot voor korten tnd werd op diet zelfden tgrond vde klaarblijkelijke be doeling vrp algemeen door de theo logen aangenomen, dat geheel de schep ping voltcoid was in zes dagen van 24 ■uur, terwijl thans reeds velen beginnen in te zien, dat dit niet vol te houdenis ia In de meening, met een overwonnen standpunt te maken te hebben, zien wp met verbazing, dat de historie zich hei haalt en „weder partijdige dingen" ge schieden: Op grond van „de xlaarblij- kelnke bedoeling van het schriftvei- haal „wordt hef zintuigelijk waarneem bare van de slang en naar spreken e'n de beide paradrjsbeomen" vastgesteld en Dr. Geelkerken wegens het stellen van een andere mogelijkheid veroordeeld wegens aantasting van het gezag der H. S!; worden achtervolgd en geschorst predikanten, in leer en leven onberis pelijk; worden beschuldigd secte en biuiterij te verwekken, zij die het stano punt der Synode niet deelen en ande ren daarvan trachten te overtuigen worden verdacht gemaakt, zij, die hun gaven en talenten gebruiken óm tot een juiste Schriftbeschouwing te komen. Schpnpaar staat de Synode door haai eenparigheid inzake „de klaarblijkelijke bedoeling" thans sterk, inderdaad zwak •omdat de methode, waarop zij tot haai uitspraak komt, onjuist is, een methi> de, die vroeg of laat zich wreekt. Wat de 2e opmerking betreft, het schijnt ons toe, dat niet dan kunstmj*- tïg en gedwongen hierbij de belijdenis te pas gebracht is. Al is dan geen ai- tikel daarvan uitgebreid of daaraan toe gevoegd, aan haar is toch een inter pretatie gegeven, die geheel nieuw ia In soortgelijke gevallen is zij vrotr ger dan ook nooit toegepast. Wat de opmerking sub 3 uwer Com missie betreft; indien het rapport, dat door de deputaten voor den uitbouw der belijdenis zal worden uitgebracht afgewacht moet worden, om te Komen tot dieper inzichten der consekwenties, van de organische beschouwing del Schrift en liet Schriftgezag-, het ons a fortiori te betreuren lijkt, dat een in cidenteele beslissing genomen is. Op grond van het voorgaande drin gen wp met ernst bp u aan te onder hoeken of er niet aanleiding kan bo- staan uwe zoo stellige uitspraak te hei zien en tpdelpk in de kerken den serpd. over de exegese van Gen. 1, 2 en 3 en aanverwante vraagstukken te laten rusten overeenkomstig ons vorig ver- zoek. Aan het bezwaar van velen zal te gemoet gekomen worden, wanneer de Synode een andere exegese van „oe slang en haar spreken" toelaatbaar zon verklaren, aan onze bezwaren niet. Van te yoren willen wp er de aandacht op vestigen, dat dan weer .een onderdeel los van het geheel genomen wordt. Eerst moet o.i. het geheel bezien wor den, o.a. in verband met het antieke wereldbeeld (zie Studie van Dr. W. X. A. Schouten in het orgaan van de vei eeniging van Chr. Natuur- en Genees kundigenj en in verband met geheel de bedoeling der H. S. (w.g.) Dr. J. P. de Gaay Fortmaiv Den Haag; Dr. A. Goote, Amsterdam-, Dr. S. 'J'. Heidema, Amsterdam; Dt, L. vau der Horst, Amsterdam; A. JonK man, Amsterdam; Dr. Rpk Kramer, Am sterdam; Dr. J. ,C. H. de Pater, Den Liaag; Dr. W. J. A. Schouten, Kampen en Dr. li. R. Woltjer, Leiden. HERINNERINGEN AAN P. BROUWER. De oudste dochter van den pas over leden Hoofdredacteur van het Friesche Dagblad schrijft in dat orgaan onder het hoofd „Vrouwenkout" een gedach- tenisartikel, waaraan we het volgend# ontleenen: 't Zal niemand verwonderen, -lat lk nu, in deze dagen, over niets en nie mand anders schrijven kan. dan over mijn pasgestorven vader den hoofd redacteur van ons blad. 't Is moeilijk voor mij een keuze t« doen uit de vele gedachten die zich aan mij opdringen om neergeschreven te worden zijn leven was zoo rijk zijn werk zoo veelomvattend. Zal ik schrijven over zijn laatste le vens- en lijdensjaren waarin hij zoo bewonderenswaardig zijn werk ge daan heeft onder een lichaamslijden waarvan wij, nu hij gestorven is, pas de volle zwaarte voelen? Maar dan hoor ik weer zijn zwakke stem, waarmee hij vlak voor zijn dood ons met moeite vroeg, „niet veel te zeggen of te schrijven over zijn lijden". En wij moeten volgens den uitdrukke- lijken wensch van hem die nooit, ziin eigen persoon op den voorgrond drong een sluier daarover werpen. Zr.jn in tieme vrienden en keninssen weten wel hoe hij den laatsten tijd de kolom men van 't Dagblad vulde. En de lezers en lezeressen van t Dag blad kennen zijn werk hier in Fries land. Ze kennen „Uitkijk" en ken nen „P. Br." Daarom spreek ik hier niet verder over hem zooals hij hier in Friesland was. En als ik dan uit zijn vorig levin een tijd moet kiezen om iets over te vertellen, gaan mijn gedachten telkens en telkens weer terug naar mijn eigen kinderjaren leen ik bij mijn vader op school was. En uit de herinneringen aan dien tijd die ik als schatten bewaar 011 nu na den dooi van onzen onvergetelijken vader nóg beter bewaren zal daaruit wil ik. kiezen en er enkele kleinighe den van laten zien. En als ik dan denk aan vroeger en aan de school waar mijn vader hoofd was de kleine dorpsschool staande in de schaduw van grocte linden en iepen dan zie ik hem eerst weer zooals hij ons 5de en 6de klassers Bijbelsch Geschiedenis vertelde. Vertellen, dat kon hij. Ieder die zijn „Van Week tot Week" las kan t be grijpen hoe wij aan zijn lippen hingen. Ik zie ons nog zitten na 't zingen ^n bidden doodstil in brandend verlan gen om „verder te hooren". En dan zie ik mijn vader. Hij zat meestal bij t vertellen op een verhooging door ons „tribune" genoemd en die dienst deed bij vergaderingen zanguitvoe ringen, enz., die in ons kleiile dorp in de school werden gehemden. Met een nauw-bedwongen glimlach keek hij t lokaal rond en altijd altijd weer liet hij ons even wachten. Eerst moest zijn bril schoongemaakt en in dien tijd werd 't zoo mogelijk nog stiller in 't lokaal. Als 'k teekenen kon zou 'k hem kunnen schilderen, zooals r.ij daar voor ons zat. Ieder die hem heeft gekend, weet hoe ingeroest sommige gewoonten bij hem waren, tot in t laatst van zijn leven. En dan begon hij. Wij hebben gezien Adam en Abraham en David al de hel den van den ouden dag wij waren thuis in de koningen, wam geen tijd perk werd hij hem overgeslagen, lief hebber van historie die hij altijd ge weest is, en bovenal wist hij ontroe rend te teekenen onzen Heiland, vooral in Zijn lijden. Hoe herinner ik mij nog één jaar waarin *hij maanden ach tereen met ons behandelde de laatste dagen van den Heere Jezus wij la zen lijdenspsalmen de profetieën en als mijn vader het alles verklaarae en vertelde waren wij den heelen mor gen onder den indruk en verlangenden naar den volgenden dag naar 't ver volg. Een zucht ging door de klas als t verteluur om was en nog kan ik me indenken 't gevoel van spijt als we vlak na een slotzin als: „En nu laten we David en zijn mannen in de spe lonk van Adullam, tot morgen" on ze nuchtere leien moesten krijgen om „sommen te maken". Hoewel alles wat we hij „den bovenmeester" deden in teressant was, omdat hij in al het schoolwerk zijn geest en geestdrift wist te leggen. FEUILLETON. Uit spannende dagen (Een Vlaamsch verhaal). 48) Simon-Brutus zette zijn handteeken onder dit verslag, plooide het en schreef de bestemming er op. Het den soldaat reikende, zeide hij: „Gij zult dien brief op het stadhuis brengen, bij den achtmeester. Welnu wat moest gij mij melden?" „Citoyen Commissaire" antwoordde de soldaat, „er zijn drie vrouwen ge komen. die u smeeken, hun een oogen blik gehoor te verleenen." „Ik ben niet te spreken!" zeide Si mon-Brutus verstoord. „Beeft men in den oorlog tijd over, om op het ge kerm van vrouwen te luisteren? Ga, zeg hun, dat ik niemand ontvangen kan." Daar de krijgsman scheen te aarze len om de kamer te verlaten, riep de O'verste op schertsenden toon: „Welnu, Citoyen Caporal, zouden deze vrouwen bij geval uw hart ge raakt hebben? Een ouden wolf als u!" „Het kan wel mogelijk zijn" ant woordde de krijgsman met ernst, „en indien gij ze zaagt, Citoyen Commis saire, hetzelfde mocht u insgelijks ge beuren'.' „Welke vrouwen zijn het dan?" „Het is een jong meisje, een oudere vrouw en een non; maar dit jonge meisje, Citoyen Commissaire, is zoo schoon, er is iets zoo gebiedends in haar blik, zij is zoo welgemaakt en spreekt zulk aardig en zoet Fransch, dat zij waarlijk in staat zou zijn om den ongevoeligste te hetooveren." „Zoo, zoo, Citoyen Caporal" be merkte de Overste, „het schijnt, dat gij toch de ongevoeligste niet zijt. Wel nu, om uwentwil, om aangenaam te zijn aan het voorwerp uwer genegen heid, zal ik een oogenlblik aan dit ge hoor opofferen. Leid de vrouwen tot hier en draag dan zonder uitstel mijn brief naar het stadhuis." Met een stillen spotlach op de lippen wachtte Simon-Brutus op de komst der vrouwen; hij stelde zich bij de ta fel, legde de eene hand er op en rust te zóó, met het hoofd achterover, in de houding van een man, die vervuld is met het gevoel zijner waardigheid. Nauwelijks had hij dezen trotschen stand genomen, of de deur opende zich, en drie vrouwen vielen knielend neder bij den ingang der kamer en kermden smeekend om genade. „Veval" riep de Overste met diepe ontsteltenis, terwijl hij tot de maagd liep en haar met beide handen ophief. „Ah, Veva, ik had reeds uw dood be treurd. Gij leeft? Het lot heeft u ge spaard! Ik ben gelukkig u terug te zien Hij voelde hoe Genoveva's handen in de zijne sidderden; hij zag op haar gelaat, hoe zij van hem schrikte; hij doorgrondde het gevoel van haat, dat in scherpe uitdrukking om hare lip pen zich teekende, wat moeite zij ook deed om het hem te verbergen. Ter wijl zij den vragenden blik met klim mende verstoordheid in haar oog stuurde, wrong zij hare handen met vreesachtige pogingen uit de zijne los. Simon-Brutus, door deze onmisken bare bewijzen van afkeer in zijn ge voel en in zjjn hoogmoed gewond,ging weder bij de tafel staan en zeide op bitteren toon, nog bevende van spijt: „Gij roept om genade? Is het zóó, dat men genade verwerft? Laat hoo ren, welke is dan de gunst, die men meent te bekomen met mij te tergen?" De moeder kroop op de knieën voor uit, hief de handen tot hem en zucht te: .,0, Simon Meulemans, zie mijn tranen aan, verhoor mijn ootmoedig gebed, wees barmhartig, geef een ar me moeder toch den doodslag niet! O, schenk mij bet leven van mijn eenig kind!" „Het leven van Bruno?" vroeg do Overste mei zuren lach. „Simon' heinam de 9nikkj ie vrouw, nog dichter tot hem kruipen de, ,toen uw d.oeder zaliger ziek was, heb ik u aan mijn borst gezoogd, m»t mijn melk u gevoed. Oh, bij alles, wat u dierbaar is, red mijn zoon! Beio .11 mijn vriendschap tot uw ouders toch niet door ee/a ramp, die mijn moeder hart verpletteren moet!" Met zichtbare gevoelloosheid ant woordde de O^rste: „De krijgsraad heeft hem veroor deeld; hij heeft zijn straf verdiend, lk kan zijn lot niet veranderen.. „Ach, die macht hebt gij, Simon zuchtte de vrouw weder, „de Generaal zond mij tot u, als tot den eenige, die mijn kind nog redden kan. Mocht de oorlog uw hart gesloten hebben voor ontferming en medelijden, o, laat een enkele straai der memscheniliefde het nog eens verlichten! Geheug, dat zij, die voor u geknield zitten, uw arme dorpsgenooten zijn; gedenk, dat ik eens voor u een moeder was, dat gij aan dezelfde borst als mijn ongeluk kige Bruno, en vroeger dan hij, werd gelaafd!" De nonne zat nog terzelfder plaatse geknield en hield den blik ten gron de; Genoveva stond recht en weende met de handen voor de oogen. In haar geschiedde een pijnlijke strijd: bij poo- zen zeide haar hart, dat zij weder voor de voeten van Simon zich neder- storten zou, en hem bidden en smee ken en minzaam zijn. Het gevoel des plichts en des medelijdens dreef haar tot deze opoffering; evenwel, de af schuw, van den heul van al wien zij beminde of kende, was machtig ge noeg in haar om alle andere gemoeds beweging te onderdrukken. Deze smar t9lijke worsteling had haar moed ge broken en een tranenvloed haar uit de oogen doen vlieten. Simon-Brutus hield den blik op Ge il 0 veva gericht, terwijl hij dus op de laatste bede der smeekende moeder antwoordde: „Gij vraagt mil genade voor Bruno? Maar zijt gij. dan zinneloos, vrouw? Is Bruno mijn vijand niet? Ja, zelfs van vooraleer wij beiden de mannenjaren hadden bereikt? Heeft hii mii de lief de mijner eerste vriendin niet ont roofd en daardoor mijn leven vergif tigd? En, het i9 een hoonende spot ternij, zij, die de oorzaak is van mijn gloeieniden Haat tegen hem, zij komt mij zijn genade afbidden, en voor loon belooft zij mij misprijzen, verachting, afkeer! Ah. had zij mijn hart op de ware plaats getroffen, wie weel of de liefde mij niet machtig ge noeg zou gemaakt hebben tot het doen van een wonderwerk, tot het verlos sen van Bruno zelveiu!'* De moeder, nog geknield, keerde zich met opgehevene luanden tot de maagd en riep biddend: „Veva, o, Yeva. om Gods wil, ont ferm u mijner! Ach, zeg een goed woord voor. den armen martelaar! Zijn leven is in uwe handen. Bleek en bevend, doch niettemin met zekere waardigheid sprak Geno- veva tot den Overste. „Simon, gij die beweert, dat een ge voel van liefde tot mij in uw boezem ligt, welnu, toon het mii voor de eer ste maal uw9 levens. Doe een goed werk in mijn DseznP*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 5