NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 17 JULI 1920 TWEEDE BLAD. DE TWEE ARENDEN Mènschenkind stel een raad sel voor en gebruik eene gelijke nis tot het huis Israëls. Ezech. 17:2. De Heerc Jezus gebruikte op 't laatst, van zijn omwandeling op aarde vele gelijkenissen. Aangezien de Joden ver- ard waren, kleedde Hij Zijn woord in zulk een vorm, dat zij 'het niet konj- 'den verdraaien. Intusschen konden Zijne dsicipelen met eenige inspanning van hun gedachten zijn bedoeling ge makkelijk verstaan. Ezechiël had in Babel1 met hetzelf de kwaad te kampen. Daarom beval God hem om door een raadsel, d.i: zinnebeeld en door een gelijkenis, d.i. een spreuk, zijn raad te openbaren. Te meer omdat hij den val van Da vids huis, de macht waarop de joden in die dagen vertrouwden, moest aan kondigen. Ezechiël nu begint met de teekening van de twee groote wereldmachten, "iBabel en Egypte, onder het beeld van !twee arenden. De arend nu is een Droolvogel, die de koning der vogelen, de adeiaar, d.i. de adelijke genoemd "wordt om zijn snelheid en zijn kracht. Hier valt echter de'nadruk op de vederen, die bij den één* die Babel's rijk aanduidt, veelvervig waren, oim- idat dit rijk uit vele volken bestond en bij 'den ander, Egypte aanduidende, overvloedig heeten, omdat dit rijk oud en machtig was. De eerste arend nu plukt een tak van een ceder van den Libanon af «n plant hem in een land van koop handel, d.i. Babel. Nebukadrezar ver overde ludea en bracht Jojaohin met zijn volk over naar Babel. En daar botte het takje uit tot eeii welig uit loopenden wijnstok, want Juda's ko- (ning werd goed behandeld in het vreemde lana. De .tweede arend echter legde wa ter voren aan om den wijnstok te be vochtigen. 't Gevolg daarvan was, dat deze zijn wortelen naar hem uitstrekte, 10pdat hij 'tot een heerlijken wijnstok tworden mocht. Zedekia de broeder van Jojachin werd als vasal van Babel op jden troon van Juda geziet. Maar hij ver brak zijn verbond met Babel en neuL 1de trouwelooslijk met Egypte. De wijnstok ging- dus van den eenen troofvogel tot aen anderen. Hij ging, van den planter tot den natmaker, maar dacht er met aan tot Goct te gaan, die den wasdom geeft. Het oordeel Gods over deze politiek van Davids huis is tweeledig. God zendt eerst het recht op hen at 'en Idaarna komt Hij met Zijn genade. Het recht, dat aan Davids tiuis werd voltrokken, was voorbeeldig streng. iN ebukadrezar hoorde van Zedekia's verraad en trok met een groot leger tegen Jeruzalem op. En toen de Pnai- rao van Egypte hem te hulp kwam, trok de koning van Babel tegen dezen pp en versloeg hem. Daarna werd Jeruzalem belegerd, en ingenomen. Ze- iaekia's zonen werden voor zijn oogen geslacht. Daarna werden zijne bogen uitgeboord en hijzelf in ketenen ge klonken. Zijn. einde vond 'hij; ui de gevangenis te Babel. De roofvogel'ver trad den geringen wijnstok. De genade, aan Davids nuis gescihom ken, vloeide voort uit de belofte Gods aan David gedaan, dat zijn zaad eeu wig op zijn troon zou zitten. Daarom [nam Goa een stekje van den wijn- Stok en plantte dat op een hoogen 'berg. Lit stekje is de Christus, die als een rijsje uit den afgehouwen troink van Davids huis is voortgekomen. De berg, waarop God hem plantte, is Zijn (Koninkrijk, dat Hij door Zijn lijden en sterven voor Zijn volk verwerven zou Zijn groei is zpo geweldig, dat ge vogelte van aherlei vleugel onder Hem zou wonen. Dit ziet op den Pinkster dag, toen de Heilige Geest door Chris tus nederdaalde om Zijn kerk te ver gaderen uit alle volken, taien en 11a- tieën. Zijn begin zou klein zijn als van een nederigen, drogen boom, maar Zijn einde zoo heerlijk, dat alle boometn zouden weten, dat de Heere hem ver heven en bloeiende gemaakt had, met vernedering van den hoogen en groe nen boom. Deze trek van de gelijkenis ziet op de voleinding der wereld, waarbij al wat groot is op aarde zal vergaan en Christus in Zijn kerk zal verheerlijkt worden. Het vertrouwen op wereld-wijshéidi is ook in onzen tijd een algemeen! kwaad. Daarom stelt God het in zijm dwaasheid ten toon als een uitspelen; van den eenen roofvogel tegen den .anderen. Een volk is overwonnen in den oor log door een machtiger volk, maar nau vvelijks is het van zijn slagen bekomen of net heult met een ander, volk, om zich daardoor op te richten. Arbeiders gevoelen zich machteloos tegenover geldkoning'en, en nu. slaan ze hun wor telen uit naar despotisme van zooge naamde leiders. Gezinnen hebben het verbruid in den eenen vriendenkring en nu richten.ze zich weer op door éen anderen kring te zoeken. Ook zijn er personen die in hun zondig leven door ziekte zijn geremd en die nu toevlucht nemen tot het roemen óp hun deug den en ervaringen. Dit gedoe nu noemt Gods Wpord vluchten van den' eenen roofvogel naar den anderen, van den- planter tot den natmaker, van den eerlijken vijand tot den trouweloozen. Hét einde van zulke gemeenschappen en personen is, het oordeel Gods. Zij vail en in den put idien ze zelf gegraven hebben. Gods genade is- echter over zulke wereldwijzen nog wakker. God roept hen tot Christus, den eeuwig ïngewbr- telden boom des levens, om onder Zijne schaduw de toevlucht te nemen. Bij Christus belanden zij niet bij een roofvogel, die plant of natmaakt, maar bij den gróoten Landman, die eeuwi gen wasdom geeft-. Het maakt ons-leven rustig-en vre dig, want Hij verzoent vijanden Gods met een rechtvaardig rechter. •Hij maakt ons' léven waarlijk vrucht baar, want Hij 'leidt ons door Zijn Geest, die alle léven wekt. Ook is Hij geen roofvogel, want Hij vraagt alles voor God en mets voor Zichzelf. ,Wat dunkt u van deze -gelijkenis? iHeeft ze ook u, mijn lezer niet veel te JNeem dan Gods Wpord ter hAnd en ontleen uw wijsheid in léven en ster- ,ven alleen aan Christus en Zijn Wpprd FEEST. Er is feest in mijn ziel, want de Hei land kwam in Met al Zijn liefde en luister; Zijn blik hergaf mij hot leven weer, Zijn glimlach verdreef het duister. En in die ziel, waar zoo somber het was Begonnen er liêkéns te zingen: En als het er jubelt, en als het er kweelt, Dan kan ik mij niet bedwingen. Dan moet ik grijpen naar pen en papier Om armelijk op te vangen De echo van al dat gekweel en getier, Van al die jubelzangen. Maar wie.er zélf juicht in het feest genot Van dat/ heerlijke nieuwe leven, Die weet aan die echo beduidon is En volle gestalte te geven! Er is feest in mijn ziel, want de Hei land kwam in, En ik kan het niet voor mij houden! Tk moet het verkonden: zet op<m uw hart, Laat Hem binnen, o jongen en ouden! En mocht ik de eerste vogel soms zijn Die z<óó kwinkelt en tiert in uw dreven 0 laat Hem.binnen! en eer gij het weet Zal uw Koor het geleide mij goven! NELLY VAN KOL KERK EN SCHOOL. NED. HERV KERK. Zestal: Te Vlaardingen, vac. J. Kat, J. H. Th. Happart te Karneveld. P. de Looze te Renkum. B. N. B. Bouthoorn te Zeist. L. G. Bruijn te Oene. P. J. (Vreugdenhil te Gorinchein. J. H. F. Remme te Amsterdam. Beroepen: Te Den Bommel, toez., G. van der Zee te Hagesteia. Te Papen- drecht, H. A. Leenmans Jr. te Delft Te De Wijk, P. E. C. Boonstra te Wehe. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Delft, vac. K. Schil •der, G. Laarman te Klundert. Dr. A. Kuyper Jr. Naar de „Rott. Kerkbode" meldt, is de toestand van Dr. A. Kuvper de laai, Bte dagen weef veel verbeterd. De hooge koorts is afgenomen en de algemeene toestand laat zich weer gun stiger aanzien. De zaak Ds. Van Dtiin, De classis der Gereformeerde kerken te Haarlem heeft in haar beslissingen om trent de schorsing van Ds. Van Duin te Haarlemmermeer-Oostzijde, een ver zoek uitgesproken tegenover. Ds. Van Duin, om zich tot de vergaderingen van de Synode niet alleen, te onthouden van allle actie tegen den kerkeraad, maai ook om in zijn belang, zoowel als in hel belang van ae rust in Haarlemmermeer- Oostzijde zooveel mogelijk zijn verblijf elders te houden. Ds. Van Duin verklaarde op de clas sis zich daarmee te kunnen vereenigen. Gemeld wordt, dat Ds. Van Duin het voornemen heeft, voorloopig Haarlem mermeer-Oostzijde te. verlaten. "Vermoe delijk zal hij zich tijdelijk te IJmuiden vestigen. Dr. J. Waterink; Naar gemeld wordtj is Dr. J. Wate rink, Geref. predikant te Amsterdam, die benoemd werd tot buitengewoon ,hoogleeraar in de faculteit' der letteren en wijsbegeerte, om onderwijs te geven in de paedagogiek aan de Vrije Uni versiteit, ook benoemd tot buitengewoon hoogleerar in de Theologie aan deze Universiteit, om, onderwijs te geven in de catechetiëk. Dr. Waterink hééftbeide benoemin gen aanvaard en den Kerkeraad der eref. Kerk van Amsterdam.eervol eme ritaat. gevraagd tegen -' 1 October a.s, De kerkeraad heefthierin beVilligd en zal de emeritaatsaanvrage naar de classis doorzenden. Het afscheid van Dr. Waterink van de Amsterdamsche gemeente is bepaald op 22 Sept. a.s. Geen heilsfeiten? Als .herinnering aan een preek van iDr. J. G. Geelkerken op 20 Juni 1296 door de radio gehoord", werd onlangs in de Overtoomsche Kerkbode een vers opgenomen, waarvan de eerste twee cou pletten aldus luidden: „De Heer nu is de Geest, die weer Zij n Geest uitzendt, zooals de hooge zon door stra len een onophoudlijk, heerlijk Pinksterfeest. 0, dat dit werklfikheid voor ons toch zij Ons heil hangt niet af van historie feiten. Aan 't kil verstand is ïetterdienst te wij ten: alleen de Geest des Heeren maakt ons vrij." Dr. Hepp merkt hierbij in de „Refor matie o.m. het volgende op: Welk een schrikkelijke versregel: ons heil hangt NIET af van historiefeiten. Moet daaruit niet volgen: historiefei ten als bovennatuurlijke geboorte van Christus, opstanding, hemelvaart, Pink steren zijn geen héilsfeiten? Als Christus niet was opgestaan* zegt Paulus. „dan was ons geloot tevergeefs, dan waren wij nog midden in onze zon den. Maar deze dame weet het beter. Ons heil hangt n i e t af van het his torisch feit van de opstanding van Chris tus. Komt dit niet op een - loochening van deze feiten als h^ilsfeiten neer? Nu kunnen wjj niet geloown, dat hiel een zuivere „weerspiegeling" wordt ge geven van wat dé radio-reuenaar preek te. Maar wij achten hét toch wel erg dat mee geen enkel woord déze beschoii wing wordt recht ge2et. De verbintenis tot den missionair en arbeid. Naar de officieelè verslagen melden, heeft de classis Haarlem der Geref. Kerken in haar vergadering van Dins dag j.l. nog het volgende besluit ge nomen „De classis, kennis nemende van het feit, dat Ds. W. J. J: Velders zich, na zeer korten Igjd, heeft losgemaakt van zijn gezegenden arbeid der Zending on der de Joden, om zich voor den gewo nen dienst te verbinden aan de Kerk van Rotterdam, spreekt als haar gevoe len uit, dat aoor dit besluit van Ds. Velders deze Zendingsarbeid groote geestelijke schade lijdt, en dat met het oog op de kosten, aan zijne voorberei ding verbonden, aan de Kerken bedui dende financieele schade is berokkend Zij spreekt de wenschelijkheid uit, dat voortaan bij het beroepen van een mis sionaris voor dezen arbeid zulke sti- pulatiën worden gemaakt, dat een her haling van hetgeen nu is geschied, wor de voorkomen; en besluit het boven staande ter kennis te brengen van a. de Part. Synode van N. Holland, met verzoek om doorzending naar de Generale Synode- b. dep. der Generale Synode vooi de Zending onder de Joden; c. de Kerken van Amsterdam en Rot terdam; d. Ds. Velders". Federatie van Herv. Diaconiëii. De zomerconf eren tie van de Federa tie van Herv. Diaconieën is Donderdag te Lunteren geopend. Dr. A. H. de Har tog, van Amsterdam sprak over: „Christus als diacoon". Spr. noemde Christus als diacóon dengene, die de goddelijke Aldragende Liefde respecteert in de menschheida- historie. In Hem is openbaar geworden dat deze, de Goddelijke Liefde, niet slechts troont boven het Al, maar ook in en dpor het Al haar eeuwige onweer- standeljjkheid bewijst. Aller heeren Heer aller dienaren Diacoon is aldus lrnma- nuel, die in de Diacoon zijn beeld en gelijkenis wil voortplanten. In de avondvergadering sprak Ds. L J. van Leeuwen van Hilversum over de plaats der diaconie, diaconale zei is can digheid en diaconale samenwerking. Spr. betoogde, dat elke diaconie voor eerst zelfstandigheid moet behouden, te genover die in zustergemeenteh, tegen over de burgerlijke gemeente, en tegen over den kerkeraad. "Samenwerking is noodig ten eerste in kleine kringen, b.v. voor het in stand houden van diaconie huizen; ten tweede, in grooteren kring voor stichtingen zooa^s Bonnegiorei\ Vredeheim, enz. Weilicnt ook voor lijf rente, krankzinnigenverpleging en der gelijke materie. Ds. H. C. .briec te Utrecht sioot met een toespraak over Deuteronomium 15 vers 7 en o. Arbeid onder de Gnineezen, De heer J. Dols uit Brussel, die van 1900 tot 1920 roomsch-kaih, missiona ris was in Uhina én Tibet, thans Ge reformeerd, gaat onder de Chineezen op Katendrecnt werken. Op advies van de classis hebben de Geref. Kerken van Rotterdam besloten elk een som b\j té dragen in de kosten van dit werk, dat voorioopig uitgaat van de Geref. Kerk van Kyiendrecini Zeer eenvoudig zal het werk worden op gezet. Er zullen Labels of gedeelten \#n Bijbels worden verspreid en ook Dhr. lectuur. Verder zal de heer Dols op allerlei wijze zien persoonlijk con tact te kr;jgen met de uhineezen op Katendrecht. PARLEMENTAIRE BEELDSPRAAK. Aan een vacantie-beschouwing vaa den parlementaire redacteur van „De Tijd" is het volgende ontleend: Er worden in de beide Kamers der Nederlandscbe volksvertegen woordi- lang zulke groote enormiteiten niet meer gedebiteerd als vroeger. Koeien van beeldspraakmönstra als bijvoor beeld: „De kunstmest is de reimmde engel, waarop de landbouw drijftko men zoo goed als niet meer vooi. Zelfs een man als Braat beeft geleerd zulke gekkigheden te vermijden. De oogst aan versprekingen, v ;rgis singen, lapsi (dit „lapsi" is natuurlijk ook een lapsus Re lactiej, lin guae en verkeerde beeldspraak was in de afgeloopen periode dan ook vrij schraal. Vele dingen hoor je natuur lijk niet. Er zal wel meer ongóie htig- heid tegen de taal begaan zijn. Ik heb nu en dan iets opgeteekend. Men zal er vriendelijk om glimlachen. Op de eerste plaats degene, dio het heeft gezegd, want dat is natuurlijk ONZE KLEEDIXCL Wat dwaasheid is het, trotsch te pronken Met rijke of nieuwe kleederdracht; Heeft God niet Eva 't kleed geschon ken, Nadat zij was ten val gebracht? Ja, Zijn erbarmen gaf haar kleeding, Toen haar des onschulds dosch ontviel En dit gevolg der overtreding Zou hoogmoed wekken in mijn ziel? Neen, moge ik nooit zoo zondig pralan Hoe schitterend mijn opschik zij! Het stille lelietje der dalen Siert eindloos schooner dosch dan mij. Neen, laat geen hoogmoed mij ver leiden Den worm ontleende ik deze pracht; En 'tarme schaapjen uit de weiden Droeg lang voor mij deez' zelfde dracht De vlinders, die om 't bloembed zweven. De pauw, met blinkend goud bestikt De visoh, met zilverglans omwegen, Zijn eind'loos rijker opgeschikt! Neen, zoeke ik beet're praalgewaden Dan ijdel goud of zijwormrag: Een dosch, dien bui noch motten schaden, En Jezus zelf te dragen plach. Mijn ziel zij met het kleed omhangen, Dat reinheids zilv'ren stralen schiet; Zoo moog mij Gods genade ontvangen, Wanneer Hij mij ten bruidsdisch ziet. VROUWE K. W. BILDERDIJK. de waarheid, dat dé zondaar zelf het in zijn vuur van zijn rede lieeiemaai niet merkt, dat hij zich verspreekt of zonderlinge beeldspraak gebruikt De heer Lou de Visser, de eenige communist in ons pariemeu* trou wens een vlot redenaar wond zich laatst op, toen hij het had ove: de mi nisteries van Oorlog en Marine, die hij de organen van de „natte en droge ru zie" noemde, en wilde, nadat hij de Kamer ree*is met tairijke stemmingen had vermoeid, opeens edelaardig wor den en gaf aen voorzitter m overwe ging liet staan en opzitten' te stem men. Dé sociaai-democraische afgevaar digde Cramer deel laatst denken aan de onsterfelijken zicli-versprtken- Borgesius, die bijvoorbeeld altijd st rak oa, van den heer „Henk Snoeekê- mans", toen hij verklaarde. „Ik zal mij met de vlij hopen En even daarna verklaarde hij toen: „lk vtrk>cr in blij de verwachting, meneer da voorzitter' Soms heb ik wel de gedaahte, dat een afgevaardigde zich wei eens met opzet kras uitdrukt. Zoo was laatsi in onze West een voor de Katholieken zeer slechte schoolrcgeling getroffen. De regeering bracht nu eer. betere* Maar de Katholieke afgavaardigde Van Vuuren was het met fat betere helemaal niet eens en verklaarde ge durfd: „Ik heb mij nog nooit met een doojere musch blij gemaaktI" Later maakte hij het eens al te kra toen hij litt had over de „weeldebeia- ting, liet kiudeke, dat vóór zijn geboorte als beeldschoon werd geprezen". De voorzitter van de Eorsto Kamer deelde laatst gemoedelijk a.e ie, dat .•©nator X hem bericht had gezonden „verhinderd te zijn wegens verhinde ring". Een booze tongstruikeling maakte laatst de anti-revolutionaire heer Heemskerk, die verklaarde: „Er zijn menschen, die het Rijk veriaten, om' de ontlasting te ontduiken En de half communistische sociaal democraat Stenhuis betitelde ons, re-, actionnairen, laatst als „terugdruk-* kers". De heer Van Gijn van den Vrijheids-* bond riep met pathos uit: „De minis ter van Financiën is de geïncarneerde» schatkist!" De socialist Vliegen verklaarde met nadruk „Je kan niet plotseling vijf en» zestig jaar worden!" De heer Möller van de Staatspartij verontwaardigde zich: „Ik wil diep schijn heslist van mij afwerpen! Lou de Visster wilde eens theolo gisch spreken en riep uit: „Bij den R« K. Heiligen Sint-juttemis zien wij eK kander wel terug". FEUILLETON. Uit spannende dagen. (Een Vlaamsch verhaal). 26) „Welnu, het is mogelijk, dat ik in onze eerste kindheid den blijmoedigen Si in on Meulemans niet minder gene gen was dan mijn anderen speelgenoo- ten; maar later, toen hij een barsch en hoogmoedig jongeling geworden was, toen hij zijns vaders raad en bevelen miskende en openlijk de goddolooze gedachten der Fransch© dwingelanden aankleefde, dan is mijn genegenheid voor hem in afkeer veranderd. Een plotselinge siddering liep den Overste bij deze woorden over hei gan- sche lichaam; hij weerhield evenwel den storm zijner spijtige gedachten en zei'de „In dien tijd, -Veva, mocht het ver achten! België nog hopen, dat het de vrijheid zou kunnen verstooten, om in domheid en slavernij voort te leven; maar nu is deze hoop verdwenen. Ons voormalig vaderland maakt deel uit van de Fransche Republiek, en het ^a! welhaast niet alleen in wetten, maar ook in taal en zeden met hot machtige Frankrijk gelijk zijn. Wat vroeger hier eon kwaad en een schande scheen, is nu een deugd en een eei. Zou liet niet mogelijk zijn, Veva, dat gij meer gene genheid in uw hart zoudet vinden voor Simon-Rrutus, den Commissaris van hei Centraal Bestuur, dan voor den ilriftigen jongeling, dien gij vroeger hebt gekend?" „Ah, Simon" riep de maagd, „waar om dwingt gij mij u te beleedigen? Waarom vraagt gij mij naar hetgeen gij wel vermoeden kunt? Laat mij gaan; spaar u zeiven de onaangename verklaring van het gevoel, dat gij mij inboezemt." „Dit gevoel is dan yvel schrikkelijk!" morde de Overste met een bitteren spotlach. „Gij haat mii dus wel diep, dat gij terugwijkt om mii dien haat met woorden te betuigen. Hoe het zjj, ik \erlang. dat gij spreekt." „Ziet gij, Simon, vroeger gevoelde ik voor u een stillen, dóch innigen af keer; maar nu, nu gij u door de God vergeten booswichten van Frankrijk hebt laten kiezen als den beul. die ons martelen moet in ziel en lichaam, die onze broeders komt vangen, die de schuldige handen aan onze priesters komt slaan, die de tempels van onzen Gods door ijselijken laster komt ont heiligen, die onze woningen verbrandt en ons behandelt, als waren wij een hoop lastdieren of een kudde redeloos veonu roepen het belaster.I ge loof, mijn weenend vaderland, al wat mij als mensch op aarde dierbaar is, dat ik u moet verachten, dat ik u inoet haten als een werktuig der hel. als een zendeling der bloedzuchtige wange drochten, die van uit Parits de wereld overdekken met ramp, met moord en met. tranen. Gedurende deze woorden had de maagd allengskens. hare eerste trot- sclie houding hernompn; door een klimmende verontwaardiging onthe ven, scheen zij vergeten te hebben, dat eebjg gevaar haar bedreigde. Wat Simon-Brutus betreft, op diens gelaat was ingelijks'een groote veran dering geschied; naarmate de strenge woorden der mhagd hem alle hoop ont rukten en zijn hoogmoed diepe won den toebrachten, had de bleekheid Ier woede zich over zijn aangezicht ver spreid. Nu zat hij te. beven en wrong de greep van zijn sabel met gramschap in de vuist. Bij het einde van 's meis jes rede sprong bij recht. „Onbeschaamde-" viel hij uit „gij vreest mij niet? Weet gij wel, dat ik met u handelen kan gelijk ik wil? Dat niets, geen macht op aarde mii in den weg staat of u beschermen kan?" „Gij hebt mij de waarheid gevraagd, ik heb ze u gezegd" antwoordde Geno- vtva. „Ik vrees u niet genoeg om te liegen." Door den verachtenden toon van dit laatste gezegde tot den hoogsten trap van woede vervoerd, liep de Overste tot de maagd, rukte haar uit den stoel en, haar arm in zijn vuist verplette rende, riep hij: Ah, gij vreest mij niet genoeg? Ik moet u dus mijn macht doen voelen, hardnekkige dweepster!" Genoveva liet zich over- en weder- stooten, terwijl zij met een zuren spot lach haar vervolger aanschouwde en hierdoor zijn gramschap nog heviger deed ontvlammen. Toen Simon-Brutus haar losliet en, van toorn sidderend, voor haar met de armen op de borst bleef staan, zweef de ae tergende glimlach nog op haar geiaat. „Gij hebt dus inderdaad geen besef van het gevaar, dat u dreigt! Zijt gij aan zinneloos?" bulderde de Overste. „Zinneloos? sprak de maagd. „Wa ren zij dan zinneloos, de Christen mar telaars. die hun beulen uit liet midden der vlammen nóg tergden?" „Domheden uit den tijd van 't blind- ste fanatismus!" morde de Overste „Welnu" riep de maagd, „was zij dan zinneloos, de Fransche heldinne, die de wereld van het bloedigst mon ster verloste? Was zij zinneloos, Char lotte Corday?" Onder het uitspreken dezer woorden had Genoveva het hoofd opgericht; op haar gelaat was een zoo diepe uitdruk king van wil en besluit verschenen, hare blikken waren zoo geheimzinnig en zoo dreigend, alles in haar sprak van zulke innige begeestering, dat Si mon-Brutus als overheerscht of ver schrikt achteruitsprong. Hij trok een pistool uit zijn sluier en spande den haan er van. „Zoo, zoo" riep hij uit. „Charlotte Corday? Ik, die kinderachtig genoeg was om u van liefde te spreken! En gij, gij kwaamt om mii te vermoorden! Misschien meendet gij door deze vuige daad een plaats in den hemel te ver dienen? Maar het zal u niet geiukkm, uitzinnige, die gij zij tl" „Gij misgrijpt u over mijn inzicht" antwoordde Genoveva „den dood vreo» ik niet; en, haildet gij mij gemarteld, ik zou met onderwerping miin lot on derstaan hebben tot op liet einde.... „Wat spreekt gij dan van Charlotte Corday? Of drijft gij den spot met mij? ,.Er is een grooter ongeluk dan dé dood....!" zuchtte de maagd op somt beren toon, terwijl hare oogen cmtsta-' ken met een geheimzinnig vuur. Op dit oogenblik klopte men zacht jes aan de deur. De Overste scheen over deze stoornis niet tevreden; even*» wel, hij ging openen. „Wat geeft u de stoutheid om mijn bevelen te miskennen?" vroeg hij d^n sergeant. „Citoyen Commissaire" antwoordde deze, „ik heb gedacht, dat gij het niet kwalijk zoudt nemen. Aan de deur der. afspanning staat een man, die met ge^ weid hier binnen wil dringen. Om hem te wederhouden, zouden wij hem moo- ten mishandelen en, daar hii zegt, dat hij de eigen vader van den Citoyeif Commissaire is. kan dit niet wel ge schieden. Wat moeten wij doen?' Simon-Brutus stampte ongeduldig op den grond en zeide: „Alweer verzuchtingen en gekermt Zeg den Citoyen dat hii wat wachto; ik zal u aanstonds roepen om hem blflr non te leiden." fWordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 5