NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 24 APRIL 1926 Aan het einde der Week Uit het grijs verleden. RECLAME. Het gebeurt wel eens, dat menschen, die het overigens niet zoo bijster met elkaar kunnen vinden, doch beiden in hun verwachtingen zijn teleurgesteld, door die gemeenschappelijke teleur stelling dichter tot elkaar worden ge- i bracht. Ditzelfde is thans het geval met Duitschland eh Rusland. Duitschland is teleurgesteld door het jongste échec van Genève; na de prachtige conferentie van Locarno one brak er nog maar één ding aan 'de goede verstandhouding tusschen de YVestersche mogendheden: Duitsch land moest nog als gelijkgerechtigde zijn plaats onder de andere natiën in nemen en lid van den Volkenbond wor den. Nu dit evenwel niet geschied is, doordat de staten het onderling niet eens konden worden over de perma nente zetels in den Volkenbondsraad, heeft het ook den blik naar het Oos ten gericht en is met Rusland gaan onderhandelen over de afsluiting van een garantieverdrag. Vooral de Duitsch-nationalen, die van Locarno niets weten willen, voe len voor een verbond met Rusland; trouwens het is de oude politiek van Bismarck, deze reeds zag in, dat het voor de beide staten een levensbelang is, in goede verstandhouding en vriend schappelijke betrekkingen met elkaar te leven. En de uitkomst heeft hem in het gelijk gesteld; de oorlog tusschen beide heeft beider ondergang ten ge volge gehad. Rusland van zijn kant oriënteert zich naar het Westen, nu het in het Oos ten teleurgesteld is, zijn blik was naar China gericht, naar zijn bondgenoot Generaal Feng, den bevelhebber van het nationale leger. Deze heeft even wel het veld moeten ruimen voor Woe Pei Foe en Tsjang Tso Ling, die thans Peking hebben bezet. In het Oosten is dus voorloopig niet veel te bereiken, vandaar dat Tsjitsje- rin 't nu eerst in het Westen eens pro- beeren wil, wellicht dat 't daar beter gaat. De Russen zijn goede diploma ten, dat waren ze reeds onder het Tsa risme en dat zijn ze thans nog. 't Is voor Rusland een levensbelang, dat het ook langzamerhand onder de natiën der wereld weer een plaats der eere inneemt en dat de betrekkingen met de andere landen, vooral ook de handelsbetrekkingen, worden genor maliseerd. Rusland heeft gebrek aan machines en gebrek aan geld, tot ver betering van zijn economisch leven- En de andere landen hebben er niet minder belang bij, dat de handel met Rusland worde hersteld, vooral de lan den in de oude wereld, die zoo zwaar lijden onder de economische crisis. 'Amerika daarentegen maakt een tijd perk van ongekende welvaart mee; dit neemt echter niet weg, dat het ook wel bereid is onder nader vast te stel len voorwaarden, Rusland aan geld te 'helpen in den vorm van een dollard- leening. Wat voor bezwaren zou Un- !cle Sam er tegen hebben, dat evenals 'uit andere landen ook uit Rusland een goudstroom naar de Nieuwe Wereld vloeide als rente op de dollardleenin- gen? Intusschen zit men hier in Europa nog te zuchten onder de gevolgen van 'den oorlog, vooral in Engeland, dat of ficieel wel afnemende werkloosheid meldt, doch waar nog steeds een ern stige economische crisis he er sekt, ter wijl de daling van het werkloozencij- fer voor een goed deel een gevolg is van afvoering van de steunlijsten, meer dan van herstel. Bovendien dreigt nog een gevaarlijk conflict, in dien de mijnwerkers en mijneigenaren niet tot overeenstemming kunnen ko mmen. Ons land heeft de afgeloopen week nog een ministerswisseling meege maakt; de Minister van Landsverde diging is plotseling door een ander vangen. En dit wordt naar het schijnt de gewone tactiek van het ka binet-De Geer den volge pas meege deeld, at© bet gebeurd isl HET BOEK DER JUBILEA. Een kenmerkend verschijnsel, zoo wel van de Joodsche als van de Chris telijke religie, is de geheel eenige plaats, die de Heilige Schrift daarin inneemt. Met de autoriteit des Bijbels staat en valt het Christelijk geloof, vandaar dat de vijand daarop zijn scherpste pijlen richt en zich verblijdt in alles wat de waarheid van Gods Woord te doen wankelen schijnt. Het beste bewijs daarvoor is wel de hou ding der vrijzinnige pers met betrek king tot den kerkdijken strijd in on ze dagen. Ook Mohammed had reeds opge merkt, hoe bij Joden en Christenen het Boek in het middelpunt van hun godsdienstig leven staat, vandaar dat hij de belijders van deze beide gods diensten de „menschen van het Boek'' of de „Schriftbezitters" noemde, een term, die thans nog bij de Mohamme danen in gebruik is. Het „daar staat geschreven" is even wel niet slechts het krachtigste wa pen van den Christen in den geestelij ken strijd, het wordt ook in het Ara bische Oosten als de hoogste wijsheid beschouwd. Wanneer de Arabier zegt „mektoeb" (geschreven), meent hij daar mede: „wij hebben er ons bij neer te leggen, want het is zoo door God be schikt". Hij verstaat onder het ge schrevene alzoo het onwrikbare raads besluit Gods, dat uitgevoerd wordt zonder dat wij er iets aan veranderen kunnen. En in de latere Joodsche litte ratuur, vooral in gebeden, is vaak sprake van het Goddelijke decreten- boek, waarin de menschen ten gunste of ten ongunste worden opgeschreven. Met de groote vereering voor het geen geschre ?en staat hangt een eigen aardig verschijnsel in de Joodsche. lit teratuurgeschiedenis van den na-oud- testamentischen tijd samen, en wel de pseudepigraphie. Deze bestond daarin, dat men zijn eigen geschriften uitgaf voor die van een of ander persoon van groot gezag uit het Oude Testament teneinde al dus de ideeën die men wenscht te pro- pageeren gemakkelijker ingang te doen vinden bij zijn tijdgenooten. Men schreef ze toe aan Salomo, Mozes, He noch, ja zelfs aan Adam! Het waren dus boeken met een valschen titel en zij worden daarom pseudepigraphen genoemd naar de beide Grieksche woorden ^,pseudês" (onwaar, valsch) en„epigraphê" (opschrift, titel). De pseudepigraphen moeten wel on derscheiden worden van de apocry- phen. De apocryphen zijn zobals men weet de geschriften die wel in de Grieksche doch niet in de Hebreeuw- sche Bijbelhandschriften gevonden worden. Zij worden door de Roomsche kerk wel, door de Protestanten niet als Heilige Schriften erkend. De pseudepigraphen daarentegen werden noch door de Synagoge noch door de Kerk aangenomen. Reeds in de eerste eeuw onzer jaartelling wer den zij door de Synagoge in Palestina verworpen, evenmin heeft de Septua gint ze opgenomen, terwijl ook de kerkvader Hieronymus die de Vul gaat vertaalde er niets van weten wil de. Slechts in de kerk van Abessynië, die door de overwinning van Egypte door de Arabieren in de eerste helft der 7de eeuw ieder contact met de ove rige Kerk verloor, werden zij in hooge eere gehouden tot op den huidigen dag. Een van de voornaamste en tevens een van de meest karakteristieke der pseudepigraphen des Ouden Testa ments is het Boek der Jubilea, ook wel de Kleine Genesis genoemd. Dit boek is op naam van Mozes ge steld, doch schijnt in werkelijkheid afkomstig te zijn van een Farizeeër, die in de eerste eeuw onzer jaartelling leefde (vóór de verwoesting van Jeru zalem). Het verplaatst ons in de situatie die ons beschreven wordt in Ex. 2412— 18. Mozes bevindt zich 40 dagen en 40 nachten op den Sinaï, waar hij van God de wet ontvangt. Dan verhaalt de Engel des Aangezichts (verg. Jes. 63 vers 9) hem nauwkeurig de geschie denis der wereld en van het volk Is raël vanaf de Schepping tot aan den doortocht door de Roode Zee en be sluit met een blik in de toekomst van Israël te werpen. Dit geschrift wordt daarom ook wel genoemd de „Openbaring van Mozes' Zijn naam de Kleine Genesis, dankt het. aan het feit, dat het dezelfde stof behandelt als het eerste bijbelboek (alsmede de eerste 14 hoofdstukken van Exodus). Het woord „kleine" is niet in dien zin te verstaan alsof het minder omvangrijk is dan het cano nieke boek Genesis, het tegendeel is het geval; doch de bedoeling dezer be naming is dat het een Genesis van den tweeden rang is: een soort van verklaring en aanvulling. Een eigenaardigheid van dit boek is de tijdrekenkunde. De geheele tijd ruimte is ingedeeld in jubilea, d.w.z. jubelperioden van 49 jaar, en elk jubi leum weder in zeven jaarweken. Met den overgang over den Jordaan is juist het vijftigste jubileum sedert de schepping der wereld afgesloten. Het boek der Jubilea is ons bewaard gebleven in het Ethiopisch (de oude taal van Abessynië), alsmede voor een deel in Latijnsche vertaling; het oor spronkelijke (Hebreeuwsch) is verlo ren gegaan. STATEN-GENERAAL. TWEEDE KAfiSER. Vergadering van gisteren Indische begrooting. Bij de vaststelling van de regeling van werkzaamheden is op voorstel van den voorzitter, o.a. besloten de volgende week op Woensdag en Don derdag avondvergaderingen te hou den, ten einde een aanvang te maken met de bespreking van de punten van de Regeermgsverklaring en het hou den van algemeene beschouwingen over onderscheidene begrootingshoofd stukken. Daarbij zal o.a. in behandeling ko men de motie-Dresselhuys, inzake steun aan oud-gepensionneerden. Vervolgens is gestemd over de mo ties van de heeren Cramer (s.d.) en D.e Visser (comm.). De motie Cramer wordt verworpen met 5127 stemmen. Vóór de sociaal democraten, vrijz.-dem. en de heeren De Visser (comm.) en Arts (r.k.v.p.). De motie De Visser wordt verwor pen met 781 stem (die .van den voor steller). Te voren motiveerde de heer Cramer namens de sociaal-democrati sche fractie zijn stem tegen deze motie De behandeling van de Indische be grooting wordt voortgezet. De heer CRAMER (S.D.) dringt aan op uitbreiding van de arbeidsinspectie en afschaffing van de rotanstraf. De regeering ga verder met de sociale wetgeving en bevordere landbouwko- lonisatie, liever dan arbeiderskoloni satie. De heer SCHEURER (A.-R.) be schouwt deze begrooting als een be grooting van overgang en zal zich daarom zeer beperken. Hij wenscht o.m. van den minister inlichtingen over de oprichting van een jenever- fabriek in Ned.-Indië, waardoor naast het verderfelijke opium ook nog het kwaad van den alcohol zal worden in gevoerd. Spr. verzoekt den «minister de zaak nogeens te overwegen. De heer KLEEREKOPER (S.-D.) dringt aan op billijke rechtsbedeeling en komt op tegen het misbruik van preventieve hechtenis. Hij verlangt af schaffing van de rotanstraffen en in voering van de kinderwetten in Ned.- Indië. De heer v. BOETZELAER v. DUB BELDAM (C.-H.) dringt aan op spoedi ge invoering van de Voorwaardelijke veroordeeling eh op uitbreiding van de controle der arbeidsinspectie. De heer JOEKES (V.-D.) vraagt in lichtingen over ongemotiveerde en willekeurige toepassing van preven tieve hechtenis, huis- en papieronder zoek op Inlanders en Chineezen. De functie van landrechter dient te wor den opgedragen aan juristen en de sociale wetgeving worde voortgezet en uitgebreid. De rotanstraf voor gevan genen worde afgeschaft. De heer L. DE VISSER (C.P.) ful- nineert heffing tegen het ontbreken van een goede 'sociale wetgeving. Hij dient een zestal moties in, die daar ze niet ondersteund worden, geen onderwerp van beraadslaging kunnen uitmaken. De heer v. RIJCKEVORSEL (R.-K.) verzoekt den minister zijn aandacht te wijden aan de bevordering der uitbrei ding van de arbeidsinspectie. Spr. meent, dat de tijd is gekomen,, dat de arbeidsinspectie ook tot Java wordt uitgestrekt. De Minister van Koloniën, de heer KONINGSBERGER, acht het niet te ontkennen, dat op het gebied der so ciale wetgeving nog niet alles bereikt is, wat bereikt kan worden, maar dank baar moet erkend worden, dat er reeds veel bereikt is. Over de uitbreiding der arbeidsin spectie tot Java wil spr. gaarne zijn gedachten laten gaan. Overwogen wordt een adjunct-inspecteur van den arbeid te zenden naar de Oostkust van Sumatra. De oriëntale natuur der bevolking, die niet gaarne vragen beantwoordt, maakt de bemoeiing der arbeidsinspec tie moeilijk. De rotanstraffen keurt spr. wel af, maar hij kan geen maatre gel tot afschaffing in uitzicht stellen. Men moet zijn kinderen ook wel eens tuchtigen en onder de inlanders vindt men ook wel kinderen en zelfs wel heel erg ondeugende kinderen. Wat betreft de fabricage van alco hol zal het goed zijn een oog in het zeil te houden. De invoering der burgerlijke Kinder wetten zal het volgend jaar op de be grooting voorkomen. De voorwaarde lijke veroordeeling is bij den Raad van State. De invoering van een bepaling be treffende de preventieve hechtenis, door dên heer Joekes gevraagd, kan spr. niet toezeggen. Gaarne is spr. be reid meer juristen in opleiding te ne men, wanneer een voorstel uit Indië hem, daartoe bereikt. Nadat vervolgens nog tal van pup- ten door de heeren L. de Visser, Cra mer en Joekes zijn ter sprake gebracht waaromtrent door den Minister wel willende overweging wordt toegezegd, brengt mevr. DE VRIESBRUINS (S.D.A.P.) de volksgezondheid ter spra ke. Zij dringt aan op uitbreiding van het aantal gouvernementsartsen, waar van er veel te weinig zijn. De telkens terugkeerende plaatselij ke uitbrekingen van pest zijn zeer ern stig. De sterfte was onder de inland- sche bevolking veel hooger dan onder de Europeesche, maar de Europeesche inwoners zijn omringd' door dezelfde gevaren, die de inlandsche bedreigen. Spr. meent, dat een krachtig ingrijpen in 't belang der volksgezondheid nood- De heerBULTEN (R.-K.) bespreekt het volksonderwijs. Het aantal dessa- scholen moet uitgebreid worden in een veel. sneller tempo dan tot nu toe het geval was. Het analpliabetisme is niet belangrijk afgenomen. Spr. klaagt over de daling van het peil van het Europeesch onderwijs. Het personeelsvraagstuk vraagt in dit verband de aandacht; vooral aan man nelijke Europeesche leerkrachten is be lioefte. De regeering zal zich dan niet tot tijdelijke maatregelen moeten be palen, doch tegemoet komen aan de billijke wenschen der onderwijzers ten aanzien der bezoldiging. Verder meent spr., dat de regeering de verdienste van het bijzonder onder wijs moet erkennen. Oök daar nijpt het gebrek aan leerkrachten en in dit verband moet spr. even stilstaan bij de subsidieering. De bezuiniging heeft geleid tot een nieuw stelsel van subdieering, dat een groote beperking inhoudt. Een groot aantal vragers moet teleurgesteld wor den, scholen, die reeds subsidie had- d engenoten, kregen op hun aanvra gen een weigering. Het bijzonder onder wijs is een belangrijke factor en het is de goedkoopste voorziening. Spr. vraagt den minister het stelsel der subsidieering te herzien ook met het oog op de uitzending. De vergadering wordt te 6.20 ver daagd tot Dinsdag 1 uur. Xeidsche Penkrassen. Amice, In de „Nieuwe Eeuw" las ik dezer dagen een en ander over sprookjes, waarvan ik hier een gedeelte wil laten volgen, omdat daarin zoo echt gety peerd wordt de geest die velen in on ze dagen bezielt. „Onder de sprookjes van H. C. An dersen is er een dat heet: „De nieuwe kleeren van den keizer", oorspronke lijk een Spaansch volkssprookje door Andersen in Deensche kleeren gesto ken. Het is het verhaal van een keizer, die zeer ijdel was op rijke kleeren en van twee bedriegers, die zich voor we vers uitgaven. Zij konden, naar ze voorwendden, de allerfijnste stof we ven. Deze stof had die vreemde eigen schap, dat ze onzichtbaar was voor al die menschen, welke uitermate dom waren en ongeschikt voor de 'plaats, die ze bekleedden. Dat was juist wat de keizer moest hebben. De bedriegers kregen dan ook een heel deel goudstukken en ze gin gen aan deh slag, doch zonder garen op hun weversspoelen. De oude mi nister, die door den keizer werd ge stuurd om de in de maak zijnde klee ren te gaan zien, zette zijn oogen* groot open, doch kon niets zien. Maar bang dat hij voor dom zou gehouden worden, en wegens ongeschiktheid z'n ontslag zou krijgen, vond hij de 9tof schitterend en allerliefst. Hetzelfde herhaalde zich beurte lings voor de andere ambtenaren en ten slotte voor den keizer zelf. Ookjiij kon niets zien, doch evenmin als zijn onderdanen wilde hij voor dom aange zien worden en voor een onbekwaam vorst; daarom prees hij de bedriegers en vereerde hen met een ridderorde. Een optocht werd georganiseerd. On der een baldakijn ging de keizer in Zijn „nieuwe kleeren." De menschen riepen elkafider hun verwondering toe over die prachtige kleeren, want ook zij wilden noode voor dom en onbe kwaam doorgaan. Eens gebeurde het, dat een klein kind plotseling uitriep: „Maar de keizer heeft toch niets aan!" De menschen schrokken, keken elkan-, der aan, maar dan barstte eindelijk de heele schare uit in gelach en ge schreeuw: „Hij heeft immers niets aan!" Men zegt wel eens van verhalen in sprookjesvorm, dat ze nooit „gebeurd" zijn en toch is er niets, wat zich zóó dikwijls herhaalt in de geschiedenis, als sprookjes, fabels en parabels; en dat in alle landen, op alle gebieden en in alle mogelijke schalen. Het sprookje van „de nieuwe klee ren van den keizer" is in de laatste eeuw op een treffende wijze „gebeurd" op religieus-geestelijk gebied. De bedriegers waren de mannen der „Wetenschap." Zij noemen zich o.a. Darwin, Haeckel, Nietzsche. Overigens hadden zij filialen in alle deel en der beschaafde wereld. Bijna geheel de wereld werd dan ook dupe. Niemand wilde voor dom gehouden worden en daarom zwoer een ieder hij de Weten schap. Wie geloofde aan bovennatuur, aan geheimen, aan geesten en aan God, gaf zich daardoor een diploma van achterlijkheid. Wie zich onttrok aan de allesverklarende Wetenschap, was een duisterling." En daarom riep een ieder mee over het mooie kleed dat in werkelijkheid niet bestond. Ook op ander gebied amice, herhaalt zich het sprookje yan Andersen. Op sociaal gebied en niet minder in het politieke leven. Als ge de mannen van de moderne vakbeweging hoort, ook in deze om geving, dan zijn zij het die de kunst verstaan om allerlei mooie hervor mingen tot stand te brengen die echter alleen voor verstandige menschen zichtbaar zijn. En altijd weer weten ze een deel van de arbeiders zóó te suggereeren, dat de menschen werke lijk meenen wat moois te zien. Een enkele maal komt echter, zooals in dertijd in Twente en nog 't vorig jaar in de metaalindustrie te Rotterdam, de werkelijkheid aan het licht, en blijkt het voor een ieder duidelijk dat men te doen heeft met menschen, Jie misschien zichzelf en in elk geval an deren misleiden. Dezer dagen hebben we in onzen gemeenteraad iets van dezelfde we verstactiek gezien. De socialisten tra den op in de rol van de verdrukte on schuld en wie niet beter wist zou den ken, dat de roode garde hier op aller lei manier achteruit gezet wordt. Men deed zeer verontwaardigd, om dat de heer Schuller, wien men een onzichtbaar kleed van deskundigheid op het gebied van fabricage om de schouders had gehangen, door derech terzijde niet als deskundige werd er kend. En daarom hoewel ik het in het algemeen niet kan toejuichen, dat iemands persoonlijke kwaliteiten be sproken worden, deed de woordvoer der van de R.K. raadsfractie een goed werk door nadrukkelijk ut te spreken, dat die deskundigheid alleen in de verbeelding der roode heeren be stond en dat daarvan in elk geval nog niets naar buiten gebleken was. En een der andere leden deed zeer verstandig door er op te wijzen, dat het alleen voor verstandigen zichtbare kleed van de verdrukte onschuld, waarmee men zichzelf had omhangen, niets anders was dan een produkt der verbeelding. Men klaagde, dat men buiten be langrijke commissies gehouden werd wat niet juist is en dat men van verantwoordelijke posten geweerd, wordt, maar de zaak is dat men er zelf voor heeft bedankt toen de gelegen heid werd geboden een plaats in het college van B. en W. in te nemen. Dat dorst men niet aan. Dat vond men te gevaarlijk, omdat men heel goed- be greep, dat het dan met de vertooning heel gauw zou gedaan zijn en dat het hun zou gaan evenals den keizer die zichzelf gesuggereerd had, dat hij in een prachtig costuum door de straten stapte. Nu moeien we echter voorzichtig zijn amice, en er voor oppassen, dat we niet alleen naar anderen zien om dat de mogelijkheid bestaat, dat ook wij zelf weieens meer of minder be wust in de weversrol optreden. 'Wij spreken van andere kleeren dan de revolutionaire groepen, eigenlijk van nog veel mooiere, maar we moe ten ernstig rekening houden met de mogelijkheid dat iemand die zijn nuchtere oogen goed openzet, tot de ontdekking komt dat het kleed waar mee we onszelf en anderen trachten te tooien niet in staat is onze naakt heid te verbergen. 'tls heel gemakkelijk om over Christendom en Christelijke beginse len een boom op te zetten en de men schen misschien onder den indruk te brengen, dat we toch wel in een heel mooi geestelijk kleed rondstappen, maar laten we voorzichtig zijn. Want als onze levensopenbaring op wat gebied en in welke functie dan ook vloekt met de beginselen die wij verdedigen, dan komt er een oogen- blik dat het voor een ieder duidelijk wordt, dat ons mooie beginselkleed niets is dan schijn. En ajs de menschen het niet zien en de menschen z ij n zeer kortzichtig God de Heere, voor Wien alle din gen naakt en geopenbaard zijn en die niet door den schijn kan worden be drogen, zullen we niet bedriegen. Misschien amice, kan 'tgeen kwaad dat we allemaal nogeens over 't beken de sprookje van Andersen gaan na denken. Niet onmogelijk, dat we dan niet alleen die bedriegende wevers veroordeelen en niet alleen meelachen over den dwazen Koning en zijn niet minder dwaze hovelingen, maar dat we met schaamte erkennen, dat we zelf altijd weer neiging hebben om eenzelfde rol te spelen. En schaamte is de eerste stap op den weg der beterschap. VERITAS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 6