NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 10 APRIL 1926
Aan het einde der Week
Het criselt tegenwoordig overal in
de wereld. Men hoort haast van niets
anders dan de crises. Komt dit omdat
wij in een overgangstijd loven? Dan is
er wel plaats voor de verzuchting van
den Leekedichter ,,'k Wou dat hij
overging; dat zeggen ze al zoo lang!"
Het criselt ook in de S.D.A.P., dat is
wel op het met de Paaschdagen te
Rotterdam gehouden congres geble
ken. Een tweetal stroomingen zijn
daar aan het woord geweest, waarvan
het de vr^ag zal zijn of zij zich op den
duur in dezelfde partij zullen verdra
gen, alsmede welke van beide den
meesten aanhang bezitten zal.
De heer Albarda was de woordvoer
der van de officieele opinie in zijn par
tij, van de leiding en de vooraanstaan
de partijgenooten. Hun meening kan
het best aldus weergegeven worden:
wat hebben we 't in de huidige maat
schappij al heerlijk ver gebracht; ze
ker, daar ontbreekt nog wel iets maar
op den weg der voortgaande ontwik
keling wordt het hoe langer hoe be
ter. Met deze opvatting correspondeert
het feit, dat de S.D.A.P. hoe langs zoo
meer is geworden de partij van ambte
naren onderwijzers en allerlei men-
schen, die al noemen ze zich misschien
nog wel arbeiders, dan toch in elk ge
val de aristocratie der arbeidersklasse
zijn. En voor hen is inderdaad heel
wat bereikt dank zij het feit, dat hun
arbeidsvoorwaarden staan onder con
trole der publieke colleges.
De heer Stenhuis daarentegen heeft
een geheel anderen toon laten hooren.
Hij ziet den toestand pessimistisch in.
Zijn beschrijving van de werkelijkheid
is volkomen juist en getuigt van heel
wat meer begrip van het leven der ar
beiders dan de heer Albarda toont te
bezitten. De economische crisis die nu
al zes jaar onverminderd voortduurt
en een permanente werkloosheid van
een groot deel der arbeidersklasse ten
gevolge heeft, maant wel tot ernst. En
vele arbeiders in de particuliere be
drijven, die de gevolgen der crisis aan
den lijve gevoelen, zullen het meer
met Stenhuis dan m. Albarda eens zijn
Dit nu is juist het groote gevaar.
Want Stenüuis wijst ook een weg ter
ontkoming: hij ziet het dagen in het
Oosten en bepleit samenwerking met
het Russische communisme. Doch dit
is een weg, waarop voor de arbeiders
nooit heil te verwachten is; hoe zou
het kunnen, dat in ongeloof en revolu-
tiè redding zou zijn? Reeds het nuch
ter verstand zegt dit en de historie be
wijst het telkenmale.
Juist in onzen tijd evenwel is het
gevaar zoo groot, dat de wanhoop de
menschen het hoofd doet verliezen en
in de armen drijft van het communis
me. Dit mogen de in dezen verantwoor
delijke personen wel eens bedenken.
Het is de groote beteekenis van een
figuur als Mussolini in Italië geweest
dat hij zijn land, dat aan den rand van
de wanhoop verkeerde, weer tot nieu
wen bloei heeft weten te brengen. Toen
hij aan 't bewind kwam, heerschte er
een chaotische toestand, doch hij wist
grde op zaken te stellen, aan de com
munistische woelingen een einde te
maken en de welvaart te doen terug-
keeren, zoodat er thans in Italië weer
werk en brood is voor wie werken wil.
Natuurlijk waren wel eens harde
maatregelen noodig en ging niet alles
langs de lijnen van democratische
geleidelijkheid. Mussolini heeft zich
veel vijanden gemaakt (vooral onder
degenen die hem niet kennen), doch
hoe groot niettemin zijn populariteit
is, heeft ook de afgeloopen week weer
bewezen. Een, naar het schijnt krank
zinnige, vrouw heeft een aanslag op
hem gepleegd, die gelukkig mislukt
is. Algemeen was in Italië, en ook
daarbuiten, de ontroering en afschuw
over deze misdaad.
Zij die tot groote dingen geroepen
zijn, hebben in het bijzonder de bewa
rende hand des Heeren van noode.
Uit het grijs verleden.
OUD OF NIEUW-GRIEKSCH?
„Kent gij Grieksch?" zoo vroeg Ly-
sias aan Paulus. De overste verwon
derde er zich over, dat hij met zulk
een ontwikkeld man te doen had, want
hij had hem gehouden voor een op
roermaker en avonturier.
„Kent gij Grieksch?" Deze zelfde
vraag is naar de fijne meditatie
van Dr. de Moor in „Mijn Nardus"
door alle tijden heen aan de Christen
heid gesteld, want de wereld kan zich
maar niet begrijpen, dat er onder de
geloovigen knappe menschen zijn,
voor wier gaven en arbeid zij eerbied
moet hebben.
„Kent gij Grieksch?' Deze vraag
dringt zich in den meest letterlijken
zin op aan liem, die het Nieuwe Testa
ment in den grondtekst wil lezen.
En dan verstaat men onder Grieksch
het Oud-grieksch, de taal waarvan de
schrijvers, die op de gymnasia en de
lycea gelezen worden, zich bediend
hebben.
Men gaat bij de studie van dit
Grieksch uit van het Attisch, het dia
lect dat in Attica (het landschap waar
in Athene lagj gesproken en geschre
ven werd. Het Nieuw-testamentiscli
Grieksch beschouwt men dan tevenais
het dialect van de gedichten van Ho
merus en dat waarin het historiewerk
van Herodotus is geschreven) als een
in verschillende opzichten van het At
tisch afwijkend taaleigen. Zoo doet
b.v. ook en om practische redenen
kan het wel niet anders Prof. Gros
heide in zijn Grammatica van het
Nieuw-testamentisch Grieksch, die
aansluit bij de Grieksche Grammatica
van Prof. J. Woltjer.
Eenige maanden geleden evenwel is
te Parijs een zeer interessant boek over
het Nieuwe Testament verschenen,
dat voor de verklaring uitgaat van het
Nieuw-grieksch. Het is een bloemle
zing uit de Evangeliën, zoowel in het
oorspronkelijke als in zoo letterlijk
mogelijke vertaling, en voorzien van
een inleiding en commentaar. De
schrijver ervan is Prof. Hubert Pernot,
hoogleeraar in het Nieuw-grieksch aan
de universiteit van Parijs en het heet
„Pages Choisies des Evangiles'uitge
geven bij „Les belles Lettres' te
Parijs.
Het Nieuw-grieksch is, zooals men
begrijpen zal, de taal die tegenwoor
dig in Griekenland gesproken wordt.
Het is in de Levant de meest verbrei
de taal van handel en verkeer; het
wordt gesproken in Constantinopel,
aan de kusten van Klein-Azië en tot
ver in het binnenland, ja zelfs in
Alexandrië en Kaïro.
De belangstelling voor deze taal is
ren laatsten tijd wassende, wat hier
te lande voor een niet gering gedeelte
te danken is aan het feit, dat ons land
zulk een bekwamen hoogleeraar in
het Nieuw-grieksch heeft in Prof. D.
C. Hesseling te Leiden, pet is dan ook
b.v. voor classici geen overtollige weel
de, dat zij den ontwikkelingsgang van
het Grieksch bestudeeren tot op onze
dagen.
Naturlijk verschilt het Nieuw-
grieksch hemelsbreed van het Oud-
grieksch en is er geen sprake van dat
een Griek van den tegenwoordigen tijd
de letterkundige producten uit Hel
las' bloeitijd zou-kunnen begrijpen zon
der speciale voorstudie. Denk u eens
in, dat wij iets van de taal der Bata
vieren onder de oogen zouden krijgen;
we hebben immers al moeite genoeg
om Middel-nederlandsche gedichten
of proza te begrijpen!
Prof. Pernot evenwel is van mee
ning (en van ditzelfde gevoelen is ook
Prof. Hesseling, die mede voor de theo
logische studenten college geeft in het
Nieuw-testamentisch Grieksch), dat
we in het Nieuwe Testament den oud
sten tekst in modern Grieksch voor
ons hebben.
RECLAME.
MIJNHARDT's
Hoofdpijn-Tabletten 60 ct.
Laxeer-Tabletten 60 ct.
Zenuw-Tabletten.75 ct
Staal-Tabletten 90 ct.
Maag-Tabletten.75 ct.
^Bij Apoth. en Drogisten
Als voorbeeld neemt hij het evange
lie van Marcus, het kleinste en vol
gens de algemeene opvatting het oud
ste, van de vier.
In het evangelie van Marcus komen
slechts 70 woorden voor, die niet zijn
te vinden in een in 1897 te Athene uit
gekomen Nieuwgrieksch-Fransch
woordenboek. Voor een Griek van mid
delmatige ontwikkeling is twee derdeu
van dit evangelie gemakkelijk te be
grijpen.
Het Grieksch van de Evangeliën
staat volgens dezen hoogleeraar onge
twijfeld dichter bij het tegenwoordige
dan het Fransch van Montaigne, die
in de tweede helft der 16de, eeuw leef
de, bij dat van onze dagen.
En dat geldt niet slechts van den
woordenschat, maar ook van den bouw
der zinnen, van vele uitdrukkingen,
kortom van geheel het taaleigen.
Het boek van Prof. Pernot werpt op
tal van plaatsen in de Evangeliën een
verrassend licht, al zal men nog niet
altijd dadelijk overtuigd zijn, dat de
schrijver het bij het rechte eind
heeft.
Zoo vertaalt hij b.v. de vierde bede
van het „Onze Vader": „Geef ons he
den ons g e e s t e lij k brood", een ver
taling die overigens niet nieuw is doch
die men ook reeds bij Hieronymus
vindt. Wij zetten hier vooralsnog een
vraagteeken.
Wat den Engelenzang betreft, toont
Prof. Pemot aan, dat de Roomsclie
vertaling „vrede op aarde aan de
menschen van goeden wil" moeilijk te
verdedigen is, men spreekt noch in
het Oud-, noch in het Nieuw-grieksch
van „menschen van goeden wil". De
eenig mogelijke vertaling is hier
„vrede op aarde aan de menschen
van Zijn welbehagen.
SCHAAKRUBRIEK
Redacteur: J. VERSTOEP Jzn. Fred.
Hendrikstraat 37, Delft.
Touxnooi ie Semmering.
Spielmann winnaar,
Aljechin tweede.
De beslissende partij tusschen Spici
mann, die ue leiding had met 12 >2
punt en Aljechin, die slechts punt
achter was, werd remise, zoodat Spiel-
mann de eereplaats in dit tournooi
heeft bezet. Deze laatste remise was
voor Aljechin eenigszins fortuinlijk,
daar door Spielmann blijkbaar over
't hoofd werd gezien, dat hij gewon
nen stond op het oogenblik, dat hij
Aljechin remise aanbood, hetgeen de
ze direct accepteerde. Minder fortuin
lijk was hierdoor Vidmar, die zijn slot
partij tegenover Davidson won en
daardoor met een totaal van 12 pun
ten als derde eindigde.
De eindstand «luidt:
1. Spielmann, 13 p; 2 Aljechin, 12% p.
3 Vidmar, 12 p; 4 en 5 Niemzowitscli
en Tartakower 11% p; 6 en 7 Tarrash
en Rubinstein ID p; S Retï 2%; 9 Grün-
fcld 9; 10 Janowski 8%; 11 Treybal S;
12 Vaydd 713 Yates 7; 14 en 15
Kmooh en Gilg 6 p; 16 Davidson
17 Michel 418 Roselli 1.
Onze landgenoot Davidson, die voor
het eerst aan een dergelijk belangrijk
tournooi deelnam, heeft zich niet
slecht gehouden. Nog een puntje er
bij en hij had het „Meisterdrittel" ge
haald, en daarmede bewezen meester
capaciteiten te bezitten.
We laten hier een tweetal partijen
uit dit tournooi volgen:
Weensche partij.
Wit: Spielmann. Zwart: Dr. Vidmar.
I e2e4, e7e5; 2 Pbl—c3, Pg8—f6;
3 f2—f4, d7—d5; 4 f4 x e5, PfO x e4;
5 pgl—f3, Lf8b4; 6 Ddl—e2, Lb4 x
c3; 7 b2 x c3, 0—0: 8 De2—e3, PbS—
c6; 9 Lfl—cl3, f7—f5; 10 0—0; f5—14;
II De3e2, Pel—g5; 12 Lel—a3, Pg5
x f3f; 13 De2 x f3, Tf8—f7; 14 Tal—el
g7g5; 15 eoe6, Tf7g716 Df3li5,
Pc6e7; 17 La3—co, Pe7—c6; 18 e6—
e7, PcG x e7; 19 Lc5 x e7! Opgegeven.
Een door Spielmann met bravöur en
op energieke wijze gespeelde partij.
Wit: Rubinstein. Zwart: Davidson.
I d2—d4, Pg8—f6; 2 Pgl—f3, e7—eO;
3 C2—e3, Rf8e7; 4 Rfl—d3, d7—cl8;
o b2b30—0; 6 Rel—b2, b7—b6; 7
Pbl—d2, Rc8—d7; 8 0—0, PbS—d7; 9
Ddl—e2, Tf8e8; 10 e3—e4, Re7—f8;
II Taldl (e4e5 lijkt hier wel sterk,
maar de dreiging Dei wordt vol
komen gepareerd door 11Pd5; 12
De4? foü 13 ef6: ep. 14 Pdf6: enz.)
11Dd8e7; 12 Pf3—el, e6—e5; 13
d4d5, g7—g6; 14 c2c4 (f4 kan nog
niet gespeeld worden, wegens 14 fi,
ef4: 15 Tf4: Pd5ü met pionverlies),
14Lf8—g7; 15 g2—g3. (Ook nu
kan f4 niet wegens ef4: 16 Tf4? Ph5!
met kwaliteitsverlies, «daar de looper
op b2 ongedekt staat) 15Pd7co;
16 Ld3c2, a7a5; (om te verhinde
ren, dat het paard verjaagd wordt en
tevens druk uit te oefenen op het
zwakke punt e4) 17 Pelg2, Lb7c8!
18 Tdl—el (f4 is nog steeds onmoge
lijk, nu wegens Lg4) 18Lc8h3;
19 f2f4 (eindelijk!), e5 x f4; 20 g3 x
f4, Lh3—g4; 21 De2—f2, Lg4—d7 (pion
e4 mag natuurlijk niet geroofd wor
den en de tekstzet dreigt Pg4 met
stukwinst) 22 Lb2cl, Pf6ho; 23 ei
e5, d6 x e5; 24 f4 x eo, Lg7 x e5; 25
Tel x e5. (Wit offert nu de kwaliteit
voor den aanval, waaraan Zwart dan
ook maar ternauwernood ontkomt),
25De7 x o5; 26 Df2 x f7f. Kg8—
h8; 27 Pd2—f3, Deo—g?28 Pf3—g5!
Te8—f8! (Er dreigde Lb2ü) 29 Lel—
b2, Tf8 x f7; 30 Pg5 x f7f, Kli8—gS;
31 Lb2'x g7, Kg8 x g7. (Om den aan
val dood te doen loopen, was Zwart
gedwongen de kwaliteit terug te ge
ven, maar hij heeft nu een zeer moei
lijk eindspel, het'geen tegenover Ru
binstein alles behklve meevalt, daar
deze op het eindspelgebied zijn tweede
niet heeft). 32 Pf7go, Ph5f6; 33 a2
a3, Ta8e8; 34 b3—b4, a5 x b4; 35
a3 x b4; Pc5a6; 36 Tfl—hl, Te8—e2;
37 Lc2d3, Te2d2; 38 Pg2—f4, Kg—
7h6; 39 Pg5—f7f, Kh6—g7; 40 Pf7—
e5; Ld7c8: 41 Pfl—söf, Lc8 x e6; 42
d5 x e6, Kg7f8; 43 c4c5, Pa6b8;
44 Ld3c4, Td2d4; 45 co x b6, c7 x
b6; 46 Tbl—al, Td4—e4; 47 Tal—a8,
Te4 x e5; 48 Ta8 x b8f, KfS—e7; 49
Tb8 x b6, Pf6d5! 50 Tb6—b5. (Na
L x (15 zou de partij spoedig remise
zijn, daar de e- en b-pion spoedig ver
loren gaan) 50Ke7 x e6; 51 Tb6
x d5, Te5 x d5; 52 Kgl—f2.
Stand na 52 Kglf2.
Opgave no. 12.
ab c d e f g h
Wit: Kf2, Lc4, pi b4 en h2.
Zwart: Ive6, Td5, pi g6 en h7.
Zwart aan zet forceert in 10 zet
ten een zekere remise.
Oplossing probleem no. 11 (driezet):
1 Kb2:
De oplossing was verre van gemak
kelijk .De vrijmaking van Lel als
stille dreiging is niet direct te door
zien en eerst na den lijnen interven
tie-zet 1.... g5 komt de beteekenis
van den sleutelzet tot haar recht.
Er was goed bijwerk.
PdO; 2 Dd5f, Kd5; 3 Lc6f
1.,.., Tg6: 2 Lc6f, Kd5; 3 Dd7f
1...., g5; 2 Kc2! cs; 3 Dhlf
LEESTAFEL.
LICHT IN DEN ROOK
door K. SCHILDER.
(Uitg. W. D. Meinema, Delft) 2e druk.
De nu ontslapen Groninger hooglee
raar, pref. Is. v. Dijk heeft het in een
van z'n essays over menschen, „die
op hun retour zijn", d.w.z. men
schen die de geestelijke vatbaarheid
verloren hebben om nog één nieuwe
gedachte, één enkel jeugdig frisch
idee op te doen en die zich vergenoe
gen met nog steeds bet oude, zich
eens toegeëigende, te repeteeren uit
den treure! Menschen dus, die den
weg nog weer eens afleggen, omdat ze-
op hun retour zijn. En wie dit
hoek van ds. Schilder leest en hér-
leest, (want volgens denzelfden hoog
leeraar bestaat" de kunst van lezen in
hèrlezen!) wie dit doet, vraagt zich
onwillekeurig af: waren wij soms
met onze stichtelijke lectuur niet al
jarenlang op ons ret omr?
O ja, we hebben prachtbundels ge
noeg, geschreven door knappe koppen,
fijne geesten, goeie stylisten en toch,
en toch, geen enkel is zooals de
ze bundel van den Oegstgeester pre
dikant.
In de meeste meditatie-bundels „in
den gewonen zin" vindt ge de gevoe
lige beschrijving van het Christelijk
leven naar zijn mystieke zijde. Èn
hierHier treedt de beschrij
ving van het Christelijk leven als
zoodanig ver op den achtergrond. Het
is of de schrijver zelf daarvan het
groote gevaar gevoeld heeft. Want ja,
beschrijven kunnen we het Christelijk
leven wel, alleen als we dan maar niet
tot criterium voor het Christendom
nemen de menschelijke vormen, waar
in dat leven zich openbaart. Beschrij
ving rekent eerst met den vorm, daar
na pas met het wezen. Bij beschrijving
gaat het aesthetische voorop, ook de
aesthetische vormen der Christelijke
zielsgesteldheid, en het ethische,
wel dat is dan wel voorondersteld!
Daar discussieeren we verder niet te
lang over!
Ds. Schilder echter kiest van meet
aan een heel andere methode dan de
„gewone." En wie die methode volgt
ja, die komt soms op duizelende
hoogten te staan, diens pad sluipt
langs ravijnen van zonden en zelfmis
leiding, maar één ding weet hij
vast: op zulke- paden, waar de ziel
zoo veel ontbeerd en geleden en jawel
ook genoten heeft nu en dan, valt
't retour niet mee. Liever voorwaarts
dan terug.
Een „beschrijving" geeft Ds. Sch. al
lerminst in dezen bundel. Een „sche
ma?" hij denkt er niet aan. Een re
cept volgens hetwelk je bij 't meditee-
ren vóór alles de „ziekelijkheid" je
van 't lijf houdt, schrijft hij u zeker
niet voor. Voor den schrijver is alles
„ziekelijk" wat meent den Geneesheer
niet van noode te hebben. En aan „zie
kelijkheid" vallen zoowel de valsche
mysticus als de rationalist-dogmati
cus heiden ten prooi. Misschien is
de kwaal van laatstgenoemde wel on-
geneeslijker dan die van den eerste.
Het is het Christelijk leven zelf,
dat de schrijver telkens voor de vier
schaar van zijn scherpe dialectiek en
voor z'n ethische bezinning daagt. En
dit besef brengt hij u onontkoombaar
bij, dat elke beschrijving onvolledig
en onvoldoende is, omdat het leven
zich niet beschrijven laat. Laat staan
dan: liet leven uit Christus zelf.
Wie denkt het gegrepen te hebben,
zal telkens weer zien dat hij er niet is.
Het blijft een worstelen om boven de
paradox uit te komen. Maar ziet, ook'
Leidsche Penkrassen.
Amice,
'tl9 niet gemakkelijk om het ieder
een naar den zin te maken. Jarenlang
is hier van verschillende kanten ge
klaagd over de bestrating, die volgens
sommigen zoo ongeveer alles te wen-
schen overlaat.
Nu zijn deze klachten, zooals ook
reeds meermalen in den Gemeente
raad is opgemerkt, zeer sterk over
dreven. Wie een vergelijking maakt
met andere plaatsen en wie eenigszins
rekening houdt met de weinige mid
delen waarover hier beschikt kan wor
den, die zal moeten toegeven, dat het
hier met de bestrating lang niet zoo
treurig gesteld is als velen het vaak
gelieven voor te stellen.
Natuurlijk, als het gemeentebestuur
zich niet behoefde te beperken tot de
noodzakelijke uitgaven, maar als het
alles kon doen wat wenschelijk kan
worden geacht, dan zouden sommige
straten er wel een beetje anders uit
zien, maar dat is nu eenmaal niet het
geval. De belastingen zijn hier al zoo
hoog, dat het waarlijk niet aangaat
om voor dergelijke doeleinden de in
gezetenen nog meer nieuwe lasten op
te leggen.
Intusschen wordt gedaan wat met
de weinige beschikbare middelen ge
daan kan worden en zoo is dan ook
zooals ge zult weten, besloten som
mige straatgedeelten te asfalteeren.
Biijkt dan, na genomen proeven, welk
systeem het beste is, dan zal met de
asfalteering worden voortgegaan.
Nu weet een ieder, of hij op dit ge
bied deskundig is of niet, dat derge
lijke werkzaamheden niet verricht
kunnen worden zonder ongerief te ver
oorzaken. Er komt heel wat kijken,
eer alles zoover is, dat de asfaltlaag
gespreid kan worden, daar natuurlijk
maatregelen genomen moeten worden
om te voorkomen, dat bij stoornissen
in de waterleiding enz. de deklaag ge
heel vernield zou worden. Ook hier
geldt dat het om beterschap te ver
krijgen eerst erger moet worden.
Zooals gezegd, dat kan een ieder,
die met een beetje gezond verstand
begaafd is begrijpen, met uitzonde
ring evenwel van den correspondent
van de „Morgen" die het noodig heeft
geoordeeld een halve kolom vol te
schrijven over den chaotischen toe
stand in het Noordeinde, en wiens
klaagzangen eindigen met deze ont
boezeming:
Men heeft ons in Leiden kiplekker ge
maakt
Met beloften van gladrechte straten,
Maar ik heb tot nu toe niet veel an
ders gezien
Dan wat keien, wat zand enveel
gaten!
Je loopt ied'ren dag nu een half uur
tje om
Want 't verkeer gaat nu door smalle
stegen
Als 'tnu maar droog weer was, dan
was het nog wat
Maar de rest dat doet spoedig de
regen!
Het is op 't'Noordeinde een modder-
festijn,
Niets is er voor 't wandelen naarder,
Want moet je soms eens door dien
modderpoel heen
Dan weeg je in eens tien pond zwaar
der.
Klaagt niet, arme burgers van d'al
oude 9tad
Ons voorgeslacht wist steeds te strij
den.
Al zak je soms ook tot je nek in de
prut
Bedenk dan: je woont maar in „lij
den!"
Eerlijk gezegd, amice, dat vind ik
nu toch wel een beetje bar.
Eerst wordt steen en been geklaagd,
omdat we hier niet als in sommige
andere plaatsen „gladrechte" straten
hebben inplaats van hobbelige keien,
en als dan aan die klachten wordt te
gemoet gekomen, dan wordt weer ge
schreeuwd over de lasten van de nood
zakelijke voorbereidende werkzaam
heden en stelt men het voor alsof hier
de meest chaotische toestanden heer-
schen, wat overigens gemakkelijk te
verklaren is, omdat je maar in „lijden"
woont.
Als de correspondent, die dit moois
schreef eens niet in Leiden woonde,
maar b.v. in het nooit-volprezen Am
sterdam, dan mocht hij wel geheele
kolommen van „De Morgen" afhurm
om zijne klachten te ventileeren, want
heusch, het i9 daar vaak nog wel een
beetje erger, al woont men daar dan
ook piet in „lijden."
Ik geef toe, tot op zekere hoogte Is
dergelijke schrijverij betrekkelijk on
schuldig, maar ik kan het nut er toch
ook niet van inzien om onze oude sleu
telstad op alle mogelijke manieren
verdacht te maken en naar buiten den
indruk te wekken alsof het hier, nu
ja, maar „lijden" en niets dan lijden
zou zijn.
'tls niet gemakkelijk het iedereen
naar den zin te maken, dat zal mis
schien ook het bestuur van „Kennis
is Macht" zeggen als het van de vol
gende opmerkingen kennis neemt,
maar ik meen toch goed te doen ze
niet voor mij te houden.
Zooals ge weet heeft deze, in vele
opzichten mooie en nuttige inrichting;
die voor Leiden van veel beteekenis
is, gejubileerd.
Ik heb daar al eens eerder over ge
schreven en ge zult u misschien her
inneren, dat ik toen ook enkele criti-
sche opmerkingen heb gemaakt, over
de wijze, waarop dit jubileum met de
leerlingen werd gevierd.
Toen mij bleek, dat aan wat ik
schreef behoorlijk aandacht was ge
schonken en dat de feestviering niet
op Zaterdagavond zou plaats hebben,
besloot ik maar eens stilletjes af te
wachten wat er komen zou, om dan
zoo noodig op de zaak te-rug te komen.
Nu heeft deze week de feestviering
plaats gehad en naar ik vernam, is
het er heel netjes toegegaan. Natuur
lijk droeg het alles een neutraal ka
rakter, maar die neutraliteit is zoo
opgevat, dat het mogelijke gedaan
werd om andersdenkenden niet te
kwetsen.
Wat mij echter geërgerd heeft ami
ce was dit, dat de feestviering besloten
werd met een bal. Dat beteekent dus,
dat het feest zoo werd ingericht, dat
de tegenstanders van dansparijen niet
het geheele feest konden meemaken,
maar genoodzaakt waren temidden
van de feestvreugde op te breken, zoo
als dan ook door meerderen gedaan
werd
Nu zal men misschien zeggen, dat
dit toch niet zoo erg was, ten eerste
omdat er toch heel wat jonge men
schen waren van wie men dit niet ver
wacht zou hebben, die rustig bleven
dansen en ten tweede, dat het toen
het bal begon, ongeveer half twee,
toch ook al een behoorlijke^ijd. was
om naar bed te gaan.
Dit laatste geef ik toe. En ik wil wel
verklaren, dat het mij een groot raadr
sel is, hoe men het in zijn hoofd kan
halen jonge menschen, zelfs heel jon
ge mensehen, tot vie r uur in den
morgen te laten dansen. Ik vind dat,
afgezien van de vraag hoe men overi
gens tegenover het dansvraagstuk
staat, kortweg treurig en onverant
woordelijk.
En als daar jongens en meisjes zijn
geweest uit onze kringen en het
schijnt inderdaad dat sommige ouders
tegen die nachtelijke danserij geen be
zwaar hadden, dan verandert dat
toch niets aan de zaak, dat hier niet
die neutraliteit betracht is die men
bij een genootschap als „Kennis is
Macht" mocht verwachten.
En nu geef ik toe, dat het onmoge
lijk is het een 'ieder naar den zin te
maken. Maar dit verandert m.i. niets
aan het feit, dat dergelijke dingen
toch niet behoorden voor te komen.
Op de vraag wat daartegen nu in de
practijk gedaan kan worden, zou ik
willen antwoorden amice, dat wij zul
len moeten beginnen voor ons zelf de
touwtjes wat strakker aan te halen.
De grenzen worden zoo langzamer
hand naar alle kanten een beetje uit
gezet, We worden in onze opvattingen
steeds „vrijer." We leven wat ruimer,
de teugels worden wat meer gevierd
en het eind is, niet alleen dat de we
reldgelijkvormigheid onder ons toe
neemt, maar dat ook in wereldsche
kringen het respect voor onze opvat
tingen minder wordt.
Als ge hierover eens kalm nadenkt
amice, dan zult ge het vermoedelijk
wel met me eens zijn, ook hierover,
dat het hoog tijd wordt dat we ons
zelf gaan herzien.
VERITAS.