De lotgevallen van John Fox NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 10 APRIL 1920 TW Eh.DE BLAD. MIJN VADER EN UW VADER. Ga ü-e a tot mqne urometers, on zog iiunIk vaar op toe mijnen Vauer en uwtn Vader, ea tot mijnen God en uwen God. Joh. 20:17b. Onze Jtieiland sprak akoos van zijn Vader, en dat kon Hij doen omaai Hij de eigen en de eengeooren Zoon van uod. iS. Alleen bij het kruis is, toen de neilesmai\ op nei aiieriievigsci was, d.e vadernaam niet genoemd. V an uit de duisternis rondom het kru.s vau Go.gotna werd de bittere jammerkreet ge..oord: mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten. Maar toea het oogenoiik van sier- ven daar was, toen werd toch de Va- der;.aam wee. genoemd, en r^ep JezUo met gioote stem: „Vader, in Uwe handen beveel ik mijnen Geest. Op de.i dag der opstanding spreekt Hij wederom van zijn Vader. Maria Magda.e.ia mag Hem nie. aanraken, want zoo zegt de Heiland: Ik ben nog niet opgevaren tot mijnen Vader. En dan geeft Hij aan Mar.a de opclraciit om i.a.ir de uLcipelen te gaan die Hij nu zijn broeders noemt, en hun te zeggen: Ik vare op tot mijnen Vader en tot uwen Vader, en tot mij- nerf God en tot uwen God. Dit woord van den opgestanen Hei land is vol van zoeten troost voor allen die Hem liefhebben, en met een le vend geloof ter eeuwige zaligheid aan Hem verbonden zijn. Immers, dat de eeuwige God, die he mel en aarde uit niet geschapen heeft, de Vader is van onzen Heere Jezus Christus, dat wisten de discipelen sinds lang. Zij hadden de stem gehoord uit de hoogwaardige heerlijkheid: deze is mijn geliefde Zoon, in* welken Ik al mijn welbehagen heb. Maar dat die eeuwige God, de Va der^ van onzen Heere Christus Jezus, nu ook hun Vader in de hemelen is, en dat Hij ook onze Vader is, dat is een blijde boodschap van heerlijke waarheid, die de zielen verkwikt, en waarvoor Gods grooten Naam eeuwig lof, dank en eere toekomt. Het valt op, bij het lezen van deze opdracht, aan Maria Magdalena, dat de Heiland niet zegt: Ik vare op tot onzen Vader en tot onzen God, maar dat Hij onderscheidenlijk zegt: tot mijn Vader en tot uwen Vader, tot mijnen God en tot uwen God. Dit is stellig niet zonder groote oorzaak, en heef. zeker een gewichtige reden. Nooit kunnen wij, nietige mensohen- kinderen, die schepselen zijn en eeuwig schepsel blijven, Dij het noemen van den Vadernaam, ons met Christus Je zus op één lijn stellen. Er is en blijft altoos een ontzaglijk groot onderscheid Hij, de Christus, is de eeuwige en natuurlijke Zoon van God. Dat is en blijft Hij eeuwiglijk en altoos. Maar wij zijn om Zijnentwil uit ge nade tot kinderen van God aangeno men. En omdat Christus de n a t u u r 1 ijL k e Zoon van God is, en wij aange nomen kinderen zijn, daarom kan het nooit worden dat wij met Christus saam voor den Vader staan, en ge meenschappelijk spreken van onzen Vader. Daarom blijft ook het woord, op den dag der verrijzenis gesproken, een woord van profetische onderwijzing, waarmede wij' onze winst hebben te doen: mijn Vader en uw Vader, mijn God en uw God. Het zoo te ver staan, en het zoo uit te spreken, doet ons onze kleinheid voelen, en Christus in zijn Goddelijke grootheid aanbidden. En toch, al is er onderscheid, en al moet dat onderscheid gehandhaafd blijven, we beluisteren in dit woord een lieflijk evangelie en ontvangen daarin een blijde boodschap. Wij 'hebben doot onze zonden Goa als onzen Vader verloren. Onze God is Hij gebleven, omdat niemand zich aan God ontworstelen kan, en elk schepsel van oogenblik tot oogenblik met God te doen heeft. En de zon daar die in den ijdelen waan leeft dat hij zich wel aan God ontworstelen kan, zal het ondervinden dat het vrees lijk is te vallen in de handen van den levenden God, als de hittigheid van Zijn toorn ontbrandt. Al is het zoo dat God voor elk mensch God is en blijft, alleen hij die Hem als zoodanig leent en erkent, spreekt van mijn God. Het alzoo te zeggen houdt in een eerebieding aan het eeuwig Opperwezen en een onder werping aan Hem die het al regeert. Dit nu is het heerlijke voor hem, die zijn Heiland heeft leeren kenneD, dat, om den wille van Christus' zoen en kruisverdienste, Gad in den hemel niet alleen zijn God is met Wien hij als rechter te doen heqft, maar weder om zijn Vader is geworden, en zijn Goddelijke Vaderliefde hem schenkt en betoont. Zoo hebben we de Paaschboodschap aan Maria Magdalena te verstaan. Aan het kruis van Golgotha is uit geroepen: het is volbracht. De schuld is volkomen betaald en alle zonde is verzoend. De schuld van Gods volk is uit het boek gedaan, en God ziet geen van huhne zonden aan. De hit tigheid van Gods gramschap is ge- bluscht. En het geopende graf van Arima- thea predikt het Amen des hemels over dit woord van den betalenden Borg. God de Heere is met Zijn volk weer verzoend. De eeuwige God is weer de Vader in de hemelen voor Zijn lieve kinderen op aarde. Christus doet ons weten, dat Zijn Vader ook onze Vader is, en dat Zijn God onze God is. Daartoe is Hij in den dood gegaan, en heeft Hij den dood overwonnen. Laat dit dan onze geloofsjubel, als vrucht van het Paaschevangelie, mo gen zijn: ik vertrouw alzoo op den eeruwigen Vader van onzen Heere Je zus Christus, die om zijns lieven Zoons Jezus Christus wil, ook mijn God en mijn Vader is, dat ik niet twijfel ol Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en dei* ziele verzorgen en ook al het kwaad dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keeren, dewijl Hij zulks doen kan als een almachtig God, en ook doen wil als een ge trouw Vader. WIE ZIJT GIJ". „Wie zijt gij, pinkelend sterrenheer, dat aan den hemel staat? Zijt gij de kroon van God den Heer, Zijn diamantsieraad? Zijt gij de wachters, trouw en goed, die zijnen troon bewaart? Zijt gij het zand waarop zijn voet al wandelend henenvaart? Dient gij aan zielen duizendvoud, tot woning en verblijf? Zijt gij uit goud of wat? gebouwd en welk is uw verblijf? 'k En weet niet.en, hoe kleen ik ben op dezen wereldbal, een zandeken, een punteken, in 's hemels wijd heelal, 'k benijde u niet, o sterren daar, 't zij wat ge zijt of doet, 'k benijde u niet, al hebbe ik maar mijn armen Jezus zoet! Zijn tabernakel bouwt hij niet noch zijnen zetel zal Hij zetten in het stergebied maar in dit tranendal: In Bethlehem, te Nazareth, Te Roomen, overal Hier heeft Hij zijnen throon gezet, hier in dit tranendal!" GEZELLE. KERK EN SCHOOL. NED. HERV KERK. Beroepen: Te Buiksloot, W1. W. Siddré te Oude Wetering. Aangenomen: Naar Werkhoven, M. Niemeijer Ph. S.zn. te Wilsum. GEREF. KERKEN. T we et al: Te Delft, A. M. Boeij in ga de Sassenheim en P. v. d. Spek te Spijkenisse. Beroepen: Te Hilversum, G. Laarman te Klundert. Opleiding Geref. Gemeente. Verschillende bladen wisten onlangs te berichten, dat de Theol. School der Geref. Gemeenten te Rotterdam gevestigd zou worden. Naai- aanleiding daarvan deelt Ds. Kersten in „De Saambinder" mede, dat hieromtrent nog niets beslist is. Voor Rotterdam gevoelde men tot heden niets. Er is gedacht aan Leiden, Utrecht of Zeist, in welke plaatsen ver schillende gebouwenden perceelen bouwgrond bezichtigd werden. Maar een besluit is nog niet genomen. Donderdag a.s. hoopt de Commissie te vergaderen die hierover zal hebben te beslissen. Ds. K. voegt hieraan nog toe, dat zijn vertrek naar Rotterdam met deze zaak niet in verband staat. Inhoeverre het gaan naar Rotterdam van invloed zal zijn op de keuze der plaats, is hem niet bekend. In totaal werd tot nu toe voor de Sdhool ontvangen f 30780.07. De Raad van Beheer. Manslidmaten der Ned. Herv. ge meente te Dwingeloo hebben besloten te voldoen aan de 'vordering van den Raad van Beheer, waardoor thans mo gelijk is, in de bestaande vacature weer een predikant te beroepen. Een woord van vermaan. Onlangs is gemeld, dat de Generale Synode te Assen, nadat het besluit tot schorsing van Dr.~ J. G. Geelkerken genomen was, eein woord van vermaan aan Dr. Geelker heeft gezonden. Naar wq vernemen, luidde deze brief als volgt: „Het doet ons ininig leed, dat wij ons geroepenzien, een woord van ernstig vermaan namens de Synode tot u te spreken. Wq mogen u toch niet verhe len, dat uwe handelwijz/e in deze pro cedure meermalen niet was, zooals wq van een Christen en dienaar des Evan gelies verwacht hadden. Getuigde reeds uw houding tegenover broeder Marimus weinig van ze if verloochenende tegemoet koming, ge.qk zq eisch is van een leider over des Heeren kudde, inzonderheid hoog waren soms uw houding en toon tegenover de classis Amsterdam en haar Commissie. Hoeveel onaangenaamheid in de on derlinge verhbuding, en smaad over des Heeren Gemeente hadden voorkomen kunnen worden, wanneer u met behoor lijke welwillendheid de door haar u ge stelde vragen had willen verstaan en beantwoorden. Ook heeft u door publi caties, deels zelfs van stukken, voor welker openbaarheid u eerst verlof van de classis had moeten vragen, niet wei nig de onrust in onze kerken bevorderd •en haar in opspraak do^n komen bn haar vqanden. Hoe geheel anders had u, ook voor zoover u meende ongelqk te lijden, behooren te handelen, om in zachtmoedigheid, en liefde en nederig heid u een dienaar te betoomen van Hem, Die Zich voor Zijn Gemeente over gaf, en zelfs in den dood van Zdcnzelven mocht getuigen, dat Hij zachtmoedig was en nederig vain hart. Werden in ver band met uw procedure, te uwer ver heffing, maar tot bespotting of onteering van uw medebroeders in de bediening, onjuiste berichten in de liberale bladen gegeven, u is daar langen tijd niet te^en opgekomen, om er openlijk tegen te ge tuigen. Voorts meenen wq, dat u im uw be- pordeeling van den bekenden preek bundel van wqiem Dr. Obermann en in die van Querido's „Saul en David" als ook in anderen persarbeid in de „Over- toomsche Kerkbode" niet die waakzaam heid en zorg voor de aan uw hoede toevertrouwde zielen betracht heeft, als de Heere van Zqn dienaren eisciit. Want terwql het voor de behoudenis van den mensch zoozeer aankomt op de rechte voorstelling van den Cnristus der iSchrif ten en vitn de verzoening door Zqn bloed en op de waarschuwing tegen wat tot zonde prikkelen kan, ontbrak het in die recensies en in dien persarbeid aan genoegzame waarschuwing tegen ver- Keerde prediking van den Christus Gods en van zrjtn verzoeningsarbeid en tegen wat tot onkuischheid leiden kon. Nu brengen wq deze verkeerdheden in Uw genoemd optreden, en deze ge breken in uwen aangeduiden arbeid u onder het oog, opdat u zich daarover 0oudt verootmoedigen voor den Heere en in }iet vervolg u voor die zenden zoudt wachten. i Die Lie re gaf aan Zqn 'dienaren zulk een hoog, maai* daarom ook een zeer verantwoordelijk ambt, dat naast lief de tot den Heere, allereerst ook wel vraagt veel liefde tot Zijne Gemeente en geloovigen, nederigheid, zelfverloo chening en waakzaamheid. Mogen dezen dan al' uw verder optreden en uwen verderen arbeid sieren, ejn, daardoor uwerzijds voorkomen worden, wat tot pnteenng vam 's Heeren Naam en tot verontrusting van Zqne Gemeente zou kunnen strekken". Dit woord van vermaan was onder- teekend door de heeren K. Feijnhout, H. W. Laman, G. Keizer en J. P. Klaar hamer. Ds. J. Douma over de zaak-Geelkerken Ds. J. Douma, Geref. predikant te Den Haag, ontving „De Avondpost" op bezoek, die hem kwam vragen, waarom „in de tweede hoofdstad van ons land" alles slapende bljjft", waar toch „de zaak Geelkerken in het hedendaagse he tijdsgebeuren van niet te onderschatten geestelijk cultureel belang" is. Het onderhoud heeft voor genoemd blad echter niet meer opgeleverd, dan de wetenschap, dat Ds. Douma, in het schrijven over de zaak door de liberale en z.g. neutrale pers veel. onheil ziet. Aan het door ae Avondpost" mee- gedeelde gesprek ontleenem we, wat Ds. Douma gezegd heeft: Li de zaak Geelkerken is alles be dorven door de neutrale en liberale pers. De kwestie is door haar vertroe beld. Eigenlqk- is het een schande zoo als door de z.g. neutrale pers een actie gevoerd wordt tegen de Geref. Kerken. De pers heeft de zaak-Geelkerken tot een ioumaiistieke sensatie opgevoerd. Als ik het voor het zeggen had, dan kwam vanaf hedenavond geen letter meer over de zaak Geelkerken in da krant. Alleen de Christelijke en Ker kelijke pers heeft recht hier te leiden. Het heele Geelkerksche geval gaat de neutrale pers niets aain. Zq heeft er zich niet mee te bemoeien. Zij houdt er zich niet onbevangen mee bezig. En dat kan ook niet, omdat zq niet volledig is in gelicht. Zoolang de officiëele stukken van de Asser Synode niet openbaar zqn, heeft geen enkel outsider recht te oordeelejn. Op de vraag, of „een cultuurstad als Den Haag'' het aan de principes die Ds. Douma huldigt, „te danken heeft, dat de heele zaak Geelkerken daar geen weerklank vindt" ein of „het gesmoord wordt", antwoordde Ds. Douma: t Daarover- laat ik mq niet uit. Het is mqn tqd nog niet. Wanneer ik den juis ten tijd gekomen acht, dan zullen we verder zien. Bovendien is het nog de vraag, of er binnenskamers in de Ge ref. Kerk van Den Haag niet wordt medegeleefd met deze ernstige zaak, die niet onderschat, maar vooral ook niet overschat moet worden. Vooralsnog zie ik niet het minste heil in eenig cou rantengeschrijf over de zaak Geelkerken en daarom wensch ik dan ook niet uw vragen te beantwoorden. „Is 't niet merkwaardig?" Uit een verslag van „De Standaard" van een te Amsterdam gehouden.,ver gadering van tegenstanders .van de Sy- noue van Assen knippen we: De heer A. ingwersen. architect te Amsterdam, zeide, dat het conflict, dat nu gekomen is, te voorzien was. Alies moest geschieden onder leiding van de predikanten, en als men den theologen één vinger geéït, nemen zq de geheele hand. M^ar er is een jong geslacht opgestaan, dat weten schappelijk, zij het dan zooals Ds. Schiiüer van Brof. Buytendqk schreef niet theologisch ontwikkeld is. Dat is de oorzaak van dit conflict. Is het niet merkwaardig, dat deze vergade ring door een ingenieur wordt geleid? Spr. is er verblijd over, dat er zoo veel jonge mannen zqn, die Gods Woord wenschen te onderzoeken, niet theologisch- speculatief, doch ook on der het licht der wetenschap. „Is het niet merkwaardig?" vraagt de heer Ingwersen. Hierop antwoordt Ds. Schilder in „De (Bazuin": „Het is typeerend zelfs. Indien de neer Ingwersen, ingenieur, het ooit gelukken mocht, een vergade ring van zooveel ingenieurs bijeen te roepen, als er theologen waren in Assen met zooveel Delitsche Proiessoren erbij als in Assen proiessoron tegenwoordig waren, en die heeren zouden dan AAN HET ZOEKLICHT. Leiden 10 April 192a De overwinnaars van 11 November hebben wel reden om te juichen. Het zoo gevreesde gezantschap is immers verworpen? Ik vermoed echter, dat de linkerzij de nog altijd het hardst juicht. Bij de rechtsche groepen die er aan meewerkten bemerk ik daar niet zoo veel meer van, maar links heeft men eiken dag weer nieuwe stof tot vreug debedrijf. Want immers Colijn is Weg. Het kabinet dat bedoelde de Chris telijke grondslagen van ons volksle ven te bewaren en te versterken is van de vlakte. Ontwerpen van principieelen aard zullen door het nieuwe kabinet niet worden ingediend. En Z o n d a g 28 Maart heeft men het groote feit mogen beleven, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken een grooten voetbalwedstrijd bijwoon de. Zoo gaat het goed vindt men. En men is Ds. Kersten en wie met hem meewerkten o zoo dankbaar, dat hij het rechtsche kabinet zoo handig uit het zadel lichtte. Links is er gejuich. Maar of de overwinnaars van 11 No vember nog steeds in jubelstemming zijn waag ik te betwijfelen. Ze zullen langzamerhand w^J begrij pen dunkt me, dat ze hunne overwin ning toch wel wat duur hebben ge kocht. OBSERVATOR. 6 weken lang delibereeren over een kwestie van de wetenschap der inge nieurs, en ze zouden dan een heel breed rapport opstellen, waarin hutn gemeen schappelijke conclusies werden neer gelegd) en zoon arme theoloog zou dan in een paar dagon nadien een vergade ring optrommelen van wie maar komen wil, en die zou dam zeggen: schande over die ingenieurs en nu geen woord meer over hun wetenschap en conclusies, maar, geliefden, is 't niet merkwaardig dat nu een theoloog deze vergadering leidt, waarin wq de wetenschap der in genieurs grandioos in den ban doen*. ja, waarlqk, dan zouden alle ingenieurs zeggen: „'t Is merkwaardig, zoó merk waardig, dat wq verstomd staan over zooveel zelfoverschatting...." Geref. Schoolverband. Ter algemeene vergadering van het Geref. Schoolverband op Woensdag 12 Mei e.k. komt nog een voorstel van de Commissie van Uitvoering aan de orde, waarin het aanstellen van cor respondenten door aangesloten School- vereenigingen wordt aanbevolen. Teveel studenten? „Zuid-Afiika is het land van een buitengewoon groot getal studenten", zoo lezen we in het Maandblad „Zuid- Af rika". „Het schijnt dat de jongq mensch en maar één weg kennen, om de samenleving te kunnen dienen: den weg die over ae matriek-examen voert. Want, wie studeert er niet? Beden kelijk is mede daardoor het ontvluch ten van het land. Boerenzoons wor den alles, maai" veelal geen boer. „Die boere", zoo sprak dezer dagen dr. D. F. Malan, de minister van bimienlend- sahe zaken, in Montagne, 'het rede neer, dat as 'n kind nie so dom is dat hy boei' moet word nie. Dan moet hy procureur, advocaat, predikant, onder wijzer of dokter word. Dat is verkeerd: Opvoeding moet 'n andere richting in slaan. Ons moet meer tegniese, indus- trieele en landbou-onderwijs hé. Hierna betoogde de minister mee groote. kracht, dat het ook voor den boei" noodig is opgeleid te worden dat de domme evenmin goede boeren wor den als goede dokters, en dat, wil Afrika met zijn producten op de we reldmarkt komen, het met de boeren van andere landen moet kunnen con cur r eer en. Hij wekte op een nieuw begin te maken, en den landarbeid meer te waardeeren, want 'handenar beid is edel'. Het moet zonder twijfel in Afrika dien kant uit: minder sport, meer ar beid, meer ontwikkeling en "dan ook: meer kunst". FEUILLETON. Zelfs als hij kinderen op den weg of in de weide aantrof, vervulde hij hen met een ongekend gevoel van eerbied voor de ernstige blikken waarmede hij hen gadesloeg, en ofschoon zij dik wijls noten en koek, waarmede zijne wijde zakken steeds voorzien waren, en soms een halve pence tusschen de knikkers waarmede zij speelden, ge worpen vonden, hetgeen een levendig gegrabbel veroorzaakte, lette de zon derlinge man daar echter nooit op, maar wandelde bedaard verder met zijn vossenstok in de hand. Eens had hij een meisje zeer doen ontstellen, daar het, met een zwaren korf bela der., in haar haast om over het trapje bij een hek te klimmen, waarheen John Fox ook zijn schreden richtte, de bovenste sport met hare modderige voeten vuil maakte. „Zeg eens, kleine meid" zeide John Fox omstig, met zijn vreeselijken hie- roglyphischen stok naar den modder wijzende, „zeg eens, hoe zal ik nu hier overkomen, zonder mijn broek tul! te maken?" Uet meisje, lievig ontsteld van zóó door v.'ilk een aanzienlijk persoon te worden aangesproken zette hare mand haastig neder en wilde den klei wegvegen met haar halsdoek. „Nu nog fraaier" zeide Mr. Fox haar tegenhoudende, „dan zou uw moe der mooi op u knorren. Ik weet er wel wat beters op." Dit zeggende, kreeg hij zijn zakdoek, veegde den modder af, en den doek ineenwikkelende, zei de hij: „zie zoo! in het vervolg zult gij wel wat voorzichtiger zijn." De kleine meid, 'geheel onthutst, maakte terwijl haar de tranen in de oogen schoten, een diepe buiging en zeide: „Ja, mijnheer." „Ik geloof het wel, lieve kleine geef dezen zakdoek aan uwe moeder; zij mag hem houden voor de moeite van het wasschen." Het kind vloog met haar last naar huis om haar ontmoeting te verha len, en toen haar moeder den zakdoek ontvouwde, viel er een guinje uit. Even haastig als het meisje zich naar huis had gespoed, ging de moe der naar de woning van John Fox, om het geld terug te brengen. „Wel" zeide deze, ,,'t is een oud spreekwoord: klei is goud, en zoo is het ook hier gelijk gij ziet; waarschijn, lijk heeft het geld in den modder ge zeten. Wilt gij het niet houden, geef het dan aan uw dochtertje; mij be hoort het niet." De plaats waar John Fox gewoon lijk 's avonds was te vinden, was het huisje van Tom Fletcher, slechts wei nige schreden van zijne woning ver wijderd, en het was zeker dat men daar ook Mick Shay kon aantreffen. Met deze beide te praten, scheen iets bijzonder aanlokkelijks voor Mr. For te hebben. Na zijne üagelijksche wan deling had hij duizend dingen te vra gen betreffende de plaatsen die hij be zocht had en de mensijhen die daar woonden, en dit gaf van zelf aanlei ding, dat de geschiedenis van de ge- heele streek in het gesprek werd be handeld. De eenvoudige scherts en het gezond oordeel dezer beide dor pelingen hadden een bijzondere aan trekkelijkheid voor hem; en inder daad, beiden waren van dien echten, ofschoon ruwen, oud-Engelschen stempel, welke noodzakelijk elk moet bekoren die behagen schept in ware scherpzinnigheid en goede beginselen, al vindt men die bij de geringste klas se en bij den nederigsten stand. Tom, gelijk wij gezien hebben, had een zekere stuurschheid over zich1, maar daarbij een hart als goud. Mich was een geheel ander mensch. Hij was niet ouder dan vijfendertig jaar, lang en wat mager, maar hijzonder sterk en-vlug. Hij droeg altijd een lichtgrij ze buis met paarlemoeren knoopen, en een witten hoed, daar zijn beroep hem niet toeliet donkerkleurige klee- ren te dragen. Zijn gelaat was wat lang en smal en had een goedhartige, rustige uitdrukking. Hij was spraak zaam en vroolijk van aard In zijn jeugd werd hij voor wat wild gehou den en was hij werkelijk een liefheb ber van feesten en kermissen geweest; dat kwam echter niet daar van daan omdat hij lichtzinnig was, maar om dat hij veel hield van allerhande spe len en lichaamsoefeningen, als loopen, worstelen, springen en dergelijke. Hierin deed hij voor de besten niet onder; maar eens brak het hem op. Bij een worstelpartij bezeerde hij zich aan de knie en behield daar een stijf heid in, en er waren die zeiden, dat hij door deze grappen zijn zaken op een ernstige wijze had verwaasloosd. Dit moge zijn hoe het wil, Mick werd algemeen voor een der schranderste en geslepenste knapen gehouden van de geheele huurt; thans ging hij door voor een welgesteld man. Hij bleef meer te huis en scheen al zijn wor stel- en springlust in zijn tong te heb ben overgebracht. Hij was een onver moeid prater en redeneerde op een be daarden, maar origineelen trant, die zeer pittoresk en vermakelijk was, en alle dorpelingen die minder bij de hand waren, gewoonlijk spoedig in de war bracht. John Fox hield er vooral van hem aan den gang te brengen en hem te hooren praten. Hij zeide, dat het ge zicht eener groene weide in de Mei maand, als zij versierd is met boter bloempjes en madeliefjes, op hem de zelfde uitwerking had als Mick te hooren redeneeren, want diens stijl was evenzeer doorweven met bloemen en schakeeringen en onuitputtelijken humor. Hij had epu bijzondere ma nier om de dwaasheden der men- schen aan te toonen, door ze tot uiter sten te overdrijven. Zoo verhaalde Mr. Fox eens op een avond, dat hij onder scheidene landen had bezocht en dat hij het eene van de grootste geriefe lijkheden, zoowel als een van de beste waarborgen tegen ongesteldheden ge vonden had, het overal meer en meer in-onbruik-geraken van zachte veeren bedden en dik gevulde stoelen. Ze veroorzaken vadzigheid en loom heid" zeide hij, „en zijn in heete lucht streken een wezenlijke plaag; ik slaap bij voorkeur op een matras." „Wel, het verwondert mij" hernam Mick. „dat gij maar niet dadelijk op een brids gaat slapen. Als een matras zooveel gezonder is dan een veeren bed. hoeveel aangenamer en gezonder dan een matras moet dan niet eene brids zijn. Zie eens, gij zit nu op een stoel met matten ziting gelooft gij dat gij ook maar iets gezonder zoudt zijn zoo gij op dien houten drievoet zat? Neen, dan zoudt gij noch sofa, noch stoel moeten gebruiken, maar u slechts moeten bedienen van een paal of plank. Of wat dunkt u van een een- voudigen takkenbos, met hier en daar een doorntje er in? Dat zou bijzonder koel en gezond zijn en een volmaakte waarborg tegen weelderige vadzig heid." (Wordt vervolgd.)^ J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 5