De lotgevallen van John Fox
NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 10 APRIL 1920
TW Eh.DE BLAD.
MIJN VADER EN UW VADER.
Ga ü-e a tot mqne urometers,
on zog iiunIk vaar op toe
mijnen Vauer en uwtn Vader,
ea tot mijnen God en uwen
God.
Joh. 20:17b.
Onze Jtieiland sprak akoos van zijn
Vader, en dat kon Hij doen omaai
Hij de eigen en de eengeooren Zoon
van uod. iS. Alleen bij het kruis is,
toen de neilesmai\ op nei aiieriievigsci
was, d.e vadernaam niet genoemd.
V an uit de duisternis rondom het
kru.s vau Go.gotna werd de bittere
jammerkreet ge..oord: mijn God, mijn
God, waarom hebt Gij mij verlaten.
Maar toea het oogenoiik van sier-
ven daar was, toen werd toch de Va-
der;.aam wee. genoemd, en r^ep JezUo
met gioote stem: „Vader, in Uwe
handen beveel ik mijnen Geest.
Op de.i dag der opstanding spreekt
Hij wederom van zijn Vader. Maria
Magda.e.ia mag Hem nie. aanraken,
want zoo zegt de Heiland: Ik ben nog
niet opgevaren tot mijnen Vader.
En dan geeft Hij aan Mar.a de
opclraciit om i.a.ir de uLcipelen te gaan
die Hij nu zijn broeders noemt, en
hun te zeggen: Ik vare op tot mijnen
Vader en tot uwen Vader, en tot mij-
nerf God en tot uwen God.
Dit woord van den opgestanen Hei
land is vol van zoeten troost voor allen
die Hem liefhebben, en met een le
vend geloof ter eeuwige zaligheid aan
Hem verbonden zijn.
Immers, dat de eeuwige God, die he
mel en aarde uit niet geschapen heeft,
de Vader is van onzen Heere Jezus
Christus, dat wisten de discipelen sinds
lang. Zij hadden de stem gehoord uit
de hoogwaardige heerlijkheid: deze is
mijn geliefde Zoon, in* welken Ik al
mijn welbehagen heb.
Maar dat die eeuwige God, de Va
der^ van onzen Heere Christus Jezus,
nu ook hun Vader in de hemelen is,
en dat Hij ook onze Vader is, dat is
een blijde boodschap van heerlijke
waarheid, die de zielen verkwikt, en
waarvoor Gods grooten Naam eeuwig
lof, dank en eere toekomt.
Het valt op, bij het lezen van deze
opdracht, aan Maria Magdalena, dat
de Heiland niet zegt: Ik vare op tot
onzen Vader en tot onzen God,
maar dat Hij onderscheidenlijk zegt:
tot mijn Vader en tot uwen Vader, tot
mijnen God en tot uwen God. Dit is
stellig niet zonder groote oorzaak, en
heef. zeker een gewichtige reden.
Nooit kunnen wij, nietige mensohen-
kinderen, die schepselen zijn en eeuwig
schepsel blijven, Dij het noemen van
den Vadernaam, ons met Christus Je
zus op één lijn stellen. Er is en blijft
altoos een ontzaglijk groot onderscheid
Hij, de Christus, is de eeuwige en
natuurlijke Zoon van God. Dat is en
blijft Hij eeuwiglijk en altoos.
Maar wij zijn om Zijnentwil uit ge
nade tot kinderen van God aangeno
men.
En omdat Christus de n a t u u r 1 ijL
k e Zoon van God is, en wij aange
nomen kinderen zijn, daarom kan het
nooit worden dat wij met Christus
saam voor den Vader staan, en ge
meenschappelijk spreken van onzen
Vader.
Daarom blijft ook het woord, op
den dag der verrijzenis gesproken, een
woord van profetische onderwijzing,
waarmede wij' onze winst hebben te
doen: mijn Vader en uw Vader, mijn
God en uw God. Het zoo te ver
staan, en het zoo uit te spreken, doet
ons onze kleinheid voelen, en Christus
in zijn Goddelijke grootheid aanbidden.
En toch, al is er onderscheid, en
al moet dat onderscheid gehandhaafd
blijven, we beluisteren in dit woord
een lieflijk evangelie en ontvangen
daarin een blijde boodschap.
Wij 'hebben doot onze zonden Goa
als onzen Vader verloren. Onze God
is Hij gebleven, omdat niemand zich
aan God ontworstelen kan, en elk
schepsel van oogenblik tot oogenblik
met God te doen heeft. En de zon
daar die in den ijdelen waan leeft
dat hij zich wel aan God ontworstelen
kan, zal het ondervinden dat het vrees
lijk is te vallen in de handen van
den levenden God, als de hittigheid
van Zijn toorn ontbrandt.
Al is het zoo dat God voor elk
mensch God is en blijft, alleen hij die
Hem als zoodanig leent en erkent,
spreekt van mijn God. Het alzoo te
zeggen houdt in een eerebieding aan
het eeuwig Opperwezen en een onder
werping aan Hem die het al regeert.
Dit nu is het heerlijke voor hem,
die zijn Heiland heeft leeren kenneD,
dat, om den wille van Christus' zoen
en kruisverdienste, Gad in den hemel
niet alleen zijn God is met Wien hij
als rechter te doen heqft, maar weder
om zijn Vader is geworden, en zijn
Goddelijke Vaderliefde hem schenkt en
betoont.
Zoo hebben we de Paaschboodschap
aan Maria Magdalena te verstaan.
Aan het kruis van Golgotha is uit
geroepen: het is volbracht. De schuld
is volkomen betaald en alle zonde is
verzoend. De schuld van Gods volk
is uit het boek gedaan, en God ziet
geen van huhne zonden aan. De hit
tigheid van Gods gramschap is ge-
bluscht.
En het geopende graf van Arima-
thea predikt het Amen des hemels over
dit woord van den betalenden Borg.
God de Heere is met Zijn volk weer
verzoend. De eeuwige God is weer de
Vader in de hemelen voor Zijn lieve
kinderen op aarde.
Christus doet ons weten, dat Zijn
Vader ook onze Vader is, en dat Zijn
God onze God is. Daartoe is Hij in
den dood gegaan, en heeft Hij den
dood overwonnen.
Laat dit dan onze geloofsjubel, als
vrucht van het Paaschevangelie, mo
gen zijn: ik vertrouw alzoo op den
eeruwigen Vader van onzen Heere Je
zus Christus, die om zijns lieven Zoons
Jezus Christus wil, ook mijn God en
mijn Vader is, dat ik niet twijfel ol Hij
zal mij met alle nooddruft des lichaams
en dei* ziele verzorgen en ook al het
kwaad dat Hij mij in dit jammerdal
toeschikt, mij ten beste keeren, dewijl
Hij zulks doen kan als een almachtig
God, en ook doen wil als een ge
trouw Vader.
WIE ZIJT GIJ".
„Wie zijt gij, pinkelend sterrenheer,
dat aan den hemel staat?
Zijt gij de kroon van God den Heer,
Zijn diamantsieraad?
Zijt gij de wachters, trouw en goed,
die zijnen troon bewaart?
Zijt gij het zand waarop zijn voet
al wandelend henenvaart?
Dient gij aan zielen duizendvoud,
tot woning en verblijf?
Zijt gij uit goud of wat? gebouwd
en welk is uw verblijf?
'k En weet niet.en, hoe kleen ik ben
op dezen wereldbal,
een zandeken, een punteken,
in 's hemels wijd heelal,
'k benijde u niet, o sterren daar,
't zij wat ge zijt of doet,
'k benijde u niet, al hebbe ik maar
mijn armen Jezus zoet!
Zijn tabernakel bouwt hij niet
noch zijnen zetel zal
Hij zetten in het stergebied
maar in dit tranendal:
In Bethlehem, te Nazareth,
Te Roomen, overal
Hier heeft Hij zijnen throon gezet,
hier in dit tranendal!"
GEZELLE.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV KERK.
Beroepen: Te Buiksloot, W1. W.
Siddré te Oude Wetering.
Aangenomen: Naar Werkhoven,
M. Niemeijer Ph. S.zn. te Wilsum.
GEREF. KERKEN.
T we et al: Te Delft, A. M. Boeij in
ga de Sassenheim en P. v. d. Spek te
Spijkenisse.
Beroepen: Te Hilversum, G.
Laarman te Klundert.
Opleiding Geref. Gemeente.
Verschillende bladen wisten onlangs
te berichten, dat de Theol. School
der Geref. Gemeenten te Rotterdam
gevestigd zou worden.
Naai- aanleiding daarvan deelt Ds.
Kersten in „De Saambinder" mede,
dat hieromtrent nog niets beslist is.
Voor Rotterdam gevoelde men tot
heden niets. Er is gedacht aan Leiden,
Utrecht of Zeist, in welke plaatsen ver
schillende gebouwenden perceelen
bouwgrond bezichtigd werden. Maar
een besluit is nog niet genomen.
Donderdag a.s. hoopt de Commissie
te vergaderen die hierover zal hebben
te beslissen.
Ds. K. voegt hieraan nog toe, dat
zijn vertrek naar Rotterdam met deze
zaak niet in verband staat. Inhoeverre
het gaan naar Rotterdam van invloed
zal zijn op de keuze der plaats, is
hem niet bekend.
In totaal werd tot nu toe voor de
Sdhool ontvangen f 30780.07.
De Raad van Beheer.
Manslidmaten der Ned. Herv. ge
meente te Dwingeloo hebben besloten
te voldoen aan de 'vordering van den
Raad van Beheer, waardoor thans mo
gelijk is, in de bestaande vacature weer
een predikant te beroepen.
Een woord van vermaan.
Onlangs is gemeld, dat de Generale
Synode te Assen, nadat het besluit tot
schorsing van Dr.~ J. G. Geelkerken
genomen was, eein woord van vermaan
aan Dr. Geelker heeft gezonden.
Naar wq vernemen, luidde deze brief
als volgt:
„Het doet ons ininig leed, dat wij ons
geroepenzien, een woord van ernstig
vermaan namens de Synode tot u te
spreken. Wq mogen u toch niet verhe
len, dat uwe handelwijz/e in deze pro
cedure meermalen niet was, zooals wq
van een Christen en dienaar des Evan
gelies verwacht hadden. Getuigde reeds
uw houding tegenover broeder Marimus
weinig van ze if verloochenende tegemoet
koming, ge.qk zq eisch is van een leider
over des Heeren kudde, inzonderheid
hoog waren soms uw houding en toon
tegenover de classis Amsterdam en haar
Commissie.
Hoeveel onaangenaamheid in de on
derlinge verhbuding, en smaad over des
Heeren Gemeente hadden voorkomen
kunnen worden, wanneer u met behoor
lijke welwillendheid de door haar u ge
stelde vragen had willen verstaan en
beantwoorden. Ook heeft u door publi
caties, deels zelfs van stukken, voor
welker openbaarheid u eerst verlof van
de classis had moeten vragen, niet wei
nig de onrust in onze kerken bevorderd
•en haar in opspraak do^n komen bn
haar vqanden. Hoe geheel anders had
u, ook voor zoover u meende ongelqk
te lijden, behooren te handelen, om in
zachtmoedigheid, en liefde en nederig
heid u een dienaar te betoomen van
Hem, Die Zich voor Zijn Gemeente over
gaf, en zelfs in den dood van Zdcnzelven
mocht getuigen, dat Hij zachtmoedig was
en nederig vain hart. Werden in ver
band met uw procedure, te uwer ver
heffing, maar tot bespotting of onteering
van uw medebroeders in de bediening,
onjuiste berichten in de liberale bladen
gegeven, u is daar langen tijd niet te^en
opgekomen, om er openlijk tegen te ge
tuigen.
Voorts meenen wq, dat u im uw be-
pordeeling van den bekenden preek
bundel van wqiem Dr. Obermann en in
die van Querido's „Saul en David" als
ook in anderen persarbeid in de „Over-
toomsche Kerkbode" niet die waakzaam
heid en zorg voor de aan uw hoede
toevertrouwde zielen betracht heeft, als
de Heere van Zqn dienaren eisciit. Want
terwql het voor de behoudenis van den
mensch zoozeer aankomt op de rechte
voorstelling van den Cnristus der iSchrif
ten en vitn de verzoening door Zqn bloed
en op de waarschuwing tegen wat tot
zonde prikkelen kan, ontbrak het in
die recensies en in dien persarbeid aan
genoegzame waarschuwing tegen ver-
Keerde prediking van den Christus Gods
en van zrjtn verzoeningsarbeid en tegen
wat tot onkuischheid leiden kon.
Nu brengen wq deze verkeerdheden
in Uw genoemd optreden, en deze ge
breken in uwen aangeduiden arbeid u
onder het oog, opdat u zich daarover
0oudt verootmoedigen voor den Heere
en in }iet vervolg u voor die zenden
zoudt wachten.
i Die Lie re gaf aan Zqn 'dienaren zulk
een hoog, maai* daarom ook een zeer
verantwoordelijk ambt, dat naast lief
de tot den Heere, allereerst ook wel
vraagt veel liefde tot Zijne Gemeente
en geloovigen, nederigheid, zelfverloo
chening en waakzaamheid. Mogen dezen
dan al' uw verder optreden en uwen
verderen arbeid sieren, ejn, daardoor
uwerzijds voorkomen worden, wat tot
pnteenng vam 's Heeren Naam en tot
verontrusting van Zqne Gemeente zou
kunnen strekken".
Dit woord van vermaan was onder-
teekend door de heeren K. Feijnhout,
H. W. Laman, G. Keizer en J. P. Klaar
hamer.
Ds. J. Douma over de zaak-Geelkerken
Ds. J. Douma, Geref. predikant te
Den Haag, ontving „De Avondpost" op
bezoek, die hem kwam vragen, waarom
„in de tweede hoofdstad van ons land"
alles slapende bljjft", waar toch „de
zaak Geelkerken in het hedendaagse he
tijdsgebeuren van niet te onderschatten
geestelijk cultureel belang" is.
Het onderhoud heeft voor genoemd
blad echter niet meer opgeleverd, dan
de wetenschap, dat Ds. Douma, in het
schrijven over de zaak door de liberale
en z.g. neutrale pers veel. onheil ziet.
Aan het door ae Avondpost" mee-
gedeelde gesprek ontleenem we, wat Ds.
Douma gezegd heeft:
Li de zaak Geelkerken is alles be
dorven door de neutrale en liberale
pers. De kwestie is door haar vertroe
beld. Eigenlqk- is het een schande zoo
als door de z.g. neutrale pers een actie
gevoerd wordt tegen de Geref. Kerken.
De pers heeft de zaak-Geelkerken tot
een ioumaiistieke sensatie opgevoerd.
Als ik het voor het zeggen had, dan
kwam vanaf hedenavond geen letter
meer over de zaak Geelkerken in da
krant. Alleen de Christelijke en Ker
kelijke pers heeft recht hier te leiden.
Het heele Geelkerksche geval gaat de
neutrale pers niets aain. Zq heeft er zich
niet mee te bemoeien. Zij houdt er zich
niet onbevangen mee bezig. En dat kan
ook niet, omdat zq niet volledig is in
gelicht.
Zoolang de officiëele stukken van de
Asser Synode niet openbaar zqn, heeft
geen enkel outsider recht te oordeelejn.
Op de vraag, of „een cultuurstad als
Den Haag'' het aan de principes die
Ds. Douma huldigt, „te danken heeft,
dat de heele zaak Geelkerken daar geen
weerklank vindt" ein of „het gesmoord
wordt", antwoordde Ds. Douma:
t Daarover- laat ik mq niet uit. Het is
mqn tqd nog niet. Wanneer ik den juis
ten tijd gekomen acht, dan zullen we
verder zien. Bovendien is het nog de
vraag, of er binnenskamers in de Ge
ref. Kerk van Den Haag niet wordt
medegeleefd met deze ernstige zaak, die
niet onderschat, maar vooral ook niet
overschat moet worden. Vooralsnog zie
ik niet het minste heil in eenig cou
rantengeschrijf over de zaak Geelkerken
en daarom wensch ik dan ook niet uw
vragen te beantwoorden.
„Is 't niet merkwaardig?"
Uit een verslag van „De Standaard"
van een te Amsterdam gehouden.,ver
gadering van tegenstanders .van de Sy-
noue van Assen knippen we:
De heer A. ingwersen. architect
te Amsterdam, zeide, dat het conflict,
dat nu gekomen is, te voorzien was.
Alies moest geschieden onder leiding
van de predikanten, en als men den
theologen één vinger geéït, nemen
zq de geheele hand. M^ar er is een
jong geslacht opgestaan, dat weten
schappelijk, zij het dan zooals Ds.
Schiiüer van Brof. Buytendqk schreef
niet theologisch ontwikkeld is. Dat
is de oorzaak van dit conflict. Is het
niet merkwaardig, dat deze vergade
ring door een ingenieur wordt geleid?
Spr. is er verblijd over, dat er zoo
veel jonge mannen zqn, die Gods
Woord wenschen te onderzoeken, niet
theologisch- speculatief, doch ook on
der het licht der wetenschap.
„Is het niet merkwaardig?" vraagt
de heer Ingwersen.
Hierop antwoordt Ds. Schilder in „De
(Bazuin":
„Het is typeerend zelfs.
Indien de neer Ingwersen, ingenieur,
het ooit gelukken mocht, een vergade
ring van zooveel ingenieurs bijeen te
roepen, als er theologen waren in Assen
met zooveel Delitsche Proiessoren erbij
als in Assen proiessoron tegenwoordig
waren, en die heeren zouden dan
AAN HET ZOEKLICHT.
Leiden 10 April 192a
De overwinnaars van 11 November
hebben wel reden om te juichen. Het
zoo gevreesde gezantschap is immers
verworpen?
Ik vermoed echter, dat de linkerzij
de nog altijd het hardst juicht.
Bij de rechtsche groepen die er aan
meewerkten bemerk ik daar niet zoo
veel meer van, maar links heeft men
eiken dag weer nieuwe stof tot vreug
debedrijf.
Want immers Colijn is Weg.
Het kabinet dat bedoelde de Chris
telijke grondslagen van ons volksle
ven te bewaren en te versterken is
van de vlakte.
Ontwerpen van principieelen aard
zullen door het nieuwe kabinet niet
worden ingediend.
En Z o n d a g 28 Maart heeft men
het groote feit mogen beleven, dat de
Minister van Binnenlandsche Zaken
een grooten voetbalwedstrijd bijwoon
de.
Zoo gaat het goed vindt men.
En men is Ds. Kersten en wie met
hem meewerkten o zoo dankbaar, dat
hij het rechtsche kabinet zoo handig
uit het zadel lichtte.
Links is er gejuich.
Maar of de overwinnaars van 11 No
vember nog steeds in jubelstemming
zijn waag ik te betwijfelen.
Ze zullen langzamerhand w^J begrij
pen dunkt me, dat ze hunne overwin
ning toch wel wat duur hebben ge
kocht.
OBSERVATOR.
6 weken lang delibereeren over een
kwestie van de wetenschap der inge
nieurs, en ze zouden dan een heel breed
rapport opstellen, waarin hutn gemeen
schappelijke conclusies werden neer
gelegd) en zoon arme theoloog zou dan
in een paar dagon nadien een vergade
ring optrommelen van wie maar komen
wil, en die zou dam zeggen: schande over
die ingenieurs en nu geen woord meer
over hun wetenschap en conclusies,
maar, geliefden, is 't niet merkwaardig
dat nu een theoloog deze vergadering
leidt, waarin wq de wetenschap der in
genieurs grandioos in den ban doen*.
ja, waarlqk, dan zouden alle ingenieurs
zeggen: „'t Is merkwaardig, zoó merk
waardig, dat wq verstomd staan over
zooveel zelfoverschatting...."
Geref. Schoolverband.
Ter algemeene vergadering van het
Geref. Schoolverband op Woensdag
12 Mei e.k. komt nog een voorstel van
de Commissie van Uitvoering aan de
orde, waarin het aanstellen van cor
respondenten door aangesloten School-
vereenigingen wordt aanbevolen.
Teveel studenten?
„Zuid-Afiika is het land van een
buitengewoon groot getal studenten",
zoo lezen we in het Maandblad „Zuid-
Af rika". „Het schijnt dat de jongq
mensch en maar één weg kennen, om
de samenleving te kunnen dienen: den
weg die over ae matriek-examen voert.
Want, wie studeert er niet? Beden
kelijk is mede daardoor het ontvluch
ten van het land. Boerenzoons wor
den alles, maai" veelal geen boer. „Die
boere", zoo sprak dezer dagen dr. D.
F. Malan, de minister van bimienlend-
sahe zaken, in Montagne, 'het rede
neer, dat as 'n kind nie so dom is dat
hy boei' moet word nie. Dan moet hy
procureur, advocaat, predikant, onder
wijzer of dokter word. Dat is verkeerd:
Opvoeding moet 'n andere richting in
slaan. Ons moet meer tegniese, indus-
trieele en landbou-onderwijs hé.
Hierna betoogde de minister mee
groote. kracht, dat het ook voor den
boei" noodig is opgeleid te worden dat
de domme evenmin goede boeren wor
den als goede dokters, en dat, wil
Afrika met zijn producten op de we
reldmarkt komen, het met de boeren
van andere landen moet kunnen con
cur r eer en. Hij wekte op een nieuw
begin te maken, en den landarbeid
meer te waardeeren, want 'handenar
beid is edel'.
Het moet zonder twijfel in Afrika
dien kant uit: minder sport, meer ar
beid, meer ontwikkeling en "dan ook:
meer kunst".
FEUILLETON.
Zelfs als hij kinderen op den weg of
in de weide aantrof, vervulde hij hen
met een ongekend gevoel van eerbied
voor de ernstige blikken waarmede
hij hen gadesloeg, en ofschoon zij dik
wijls noten en koek, waarmede zijne
wijde zakken steeds voorzien waren,
en soms een halve pence tusschen de
knikkers waarmede zij speelden, ge
worpen vonden, hetgeen een levendig
gegrabbel veroorzaakte, lette de zon
derlinge man daar echter nooit op,
maar wandelde bedaard verder met
zijn vossenstok in de hand. Eens had
hij een meisje zeer doen ontstellen,
daar het, met een zwaren korf bela
der., in haar haast om over het trapje
bij een hek te klimmen, waarheen
John Fox ook zijn schreden richtte,
de bovenste sport met hare modderige
voeten vuil maakte.
„Zeg eens, kleine meid" zeide John
Fox omstig, met zijn vreeselijken hie-
roglyphischen stok naar den modder
wijzende, „zeg eens, hoe zal ik nu
hier overkomen, zonder mijn broek
tul! te maken?"
Uet meisje, lievig ontsteld van zóó
door v.'ilk een aanzienlijk persoon te
worden aangesproken zette hare
mand haastig neder en wilde den klei
wegvegen met haar halsdoek.
„Nu nog fraaier" zeide Mr. Fox haar
tegenhoudende, „dan zou uw moe
der mooi op u knorren. Ik weet er wel
wat beters op." Dit zeggende, kreeg
hij zijn zakdoek, veegde den modder
af, en den doek ineenwikkelende, zei
de hij: „zie zoo! in het vervolg zult gij
wel wat voorzichtiger zijn."
De kleine meid, 'geheel onthutst,
maakte terwijl haar de tranen in de
oogen schoten, een diepe buiging en
zeide: „Ja, mijnheer."
„Ik geloof het wel, lieve kleine
geef dezen zakdoek aan uwe moeder;
zij mag hem houden voor de moeite
van het wasschen."
Het kind vloog met haar last naar
huis om haar ontmoeting te verha
len, en toen haar moeder den zakdoek
ontvouwde, viel er een guinje uit.
Even haastig als het meisje zich
naar huis had gespoed, ging de moe
der naar de woning van John Fox,
om het geld terug te brengen.
„Wel" zeide deze, ,,'t is een oud
spreekwoord: klei is goud, en zoo is
het ook hier gelijk gij ziet; waarschijn,
lijk heeft het geld in den modder ge
zeten. Wilt gij het niet houden, geef
het dan aan uw dochtertje; mij be
hoort het niet."
De plaats waar John Fox gewoon
lijk 's avonds was te vinden, was het
huisje van Tom Fletcher, slechts wei
nige schreden van zijne woning ver
wijderd, en het was zeker dat men
daar ook Mick Shay kon aantreffen.
Met deze beide te praten, scheen iets
bijzonder aanlokkelijks voor Mr. For
te hebben. Na zijne üagelijksche wan
deling had hij duizend dingen te vra
gen betreffende de plaatsen die hij be
zocht had en de mensijhen die daar
woonden, en dit gaf van zelf aanlei
ding, dat de geschiedenis van de ge-
heele streek in het gesprek werd be
handeld. De eenvoudige scherts en
het gezond oordeel dezer beide dor
pelingen hadden een bijzondere aan
trekkelijkheid voor hem; en inder
daad, beiden waren van dien echten,
ofschoon ruwen, oud-Engelschen
stempel, welke noodzakelijk elk moet
bekoren die behagen schept in ware
scherpzinnigheid en goede beginselen,
al vindt men die bij de geringste klas
se en bij den nederigsten stand.
Tom, gelijk wij gezien hebben, had
een zekere stuurschheid over zich1,
maar daarbij een hart als goud. Mich
was een geheel ander mensch. Hij was
niet ouder dan vijfendertig jaar, lang
en wat mager, maar hijzonder sterk
en-vlug. Hij droeg altijd een lichtgrij
ze buis met paarlemoeren knoopen,
en een witten hoed, daar zijn beroep
hem niet toeliet donkerkleurige klee-
ren te dragen. Zijn gelaat was wat
lang en smal en had een goedhartige,
rustige uitdrukking. Hij was spraak
zaam en vroolijk van aard In zijn
jeugd werd hij voor wat wild gehou
den en was hij werkelijk een liefheb
ber van feesten en kermissen geweest;
dat kwam echter niet daar van daan
omdat hij lichtzinnig was, maar om
dat hij veel hield van allerhande spe
len en lichaamsoefeningen, als loopen,
worstelen, springen en dergelijke.
Hierin deed hij voor de besten niet
onder; maar eens brak het hem op.
Bij een worstelpartij bezeerde hij zich
aan de knie en behield daar een stijf
heid in, en er waren die zeiden, dat
hij door deze grappen zijn zaken op
een ernstige wijze had verwaasloosd.
Dit moge zijn hoe het wil, Mick werd
algemeen voor een der schranderste
en geslepenste knapen gehouden van
de geheele huurt; thans ging hij door
voor een welgesteld man. Hij bleef
meer te huis en scheen al zijn wor
stel- en springlust in zijn tong te heb
ben overgebracht. Hij was een onver
moeid prater en redeneerde op een be
daarden, maar origineelen trant, die
zeer pittoresk en vermakelijk was, en
alle dorpelingen die minder bij de
hand waren, gewoonlijk spoedig in de
war bracht.
John Fox hield er vooral van hem
aan den gang te brengen en hem te
hooren praten. Hij zeide, dat het ge
zicht eener groene weide in de Mei
maand, als zij versierd is met boter
bloempjes en madeliefjes, op hem de
zelfde uitwerking had als Mick te
hooren redeneeren, want diens stijl
was evenzeer doorweven met bloemen
en schakeeringen en onuitputtelijken
humor. Hij had epu bijzondere ma
nier om de dwaasheden der men-
schen aan te toonen, door ze tot uiter
sten te overdrijven. Zoo verhaalde Mr.
Fox eens op een avond, dat hij onder
scheidene landen had bezocht en dat
hij het eene van de grootste geriefe
lijkheden, zoowel als een van de beste
waarborgen tegen ongesteldheden ge
vonden had, het overal meer en meer
in-onbruik-geraken van zachte veeren
bedden en dik gevulde stoelen.
Ze veroorzaken vadzigheid en loom
heid" zeide hij, „en zijn in heete lucht
streken een wezenlijke plaag; ik slaap
bij voorkeur op een matras."
„Wel, het verwondert mij" hernam
Mick. „dat gij maar niet dadelijk op
een brids gaat slapen. Als een matras
zooveel gezonder is dan een veeren
bed. hoeveel aangenamer en gezonder
dan een matras moet dan niet eene
brids zijn. Zie eens, gij zit nu op een
stoel met matten ziting gelooft gij
dat gij ook maar iets gezonder zoudt
zijn zoo gij op dien houten drievoet
zat? Neen, dan zoudt gij noch sofa,
noch stoel moeten gebruiken, maar u
slechts moeten bedienen van een paal
of plank. Of wat dunkt u van een een-
voudigen takkenbos, met hier en daar
een doorntje er in? Dat zou bijzonder
koel en gezond zijn en een volmaakte
waarborg tegen weelderige vadzig
heid."
(Wordt vervolgd.)^ J