NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 6 FEBRUARI 1926
Aan het einde der Week
Toen een zestal jaren geleden ons
land loetrad tot .den pas opgerichten
IVolkenbond, geschiedde dit zonder
eenige geestdrift.
Dit belangrijke besluit ging bijna
onopgemerkt voorbij, slechts weinigen
interesseerden er zich voor.
Dat men zoo sceptisch stond tegen
over deze zaak, is daaruit te verkla
ren, dat de Volkenbond in die eerste
phase van zijn bestaan weinig: anders
leek dain een middel in handen dei-
overwinnaars is den wereldoorlog, dat
het hun mogelijk zou maken van hun
overwinning een zoo voordeelig móge
lijk gebruik te maken.
Het was slechts het in organisatie
vorm gebrachte „Vae victis, wee den
overwonnen", toegepast op de cen
trale landen.
Er is in den sindsdien verToopen
tijd heel wat gebeurd en dit heeft
een algemeenen omkeer in de hou
ding ten opzichte van den Volken?
bond teweeg gebracht.
Het herstel van Europa, vooral wan
neer men deze uitdrukking in econo-
mischen zin opvat, is nog lang niet
in het zicht, doch de1 politieke hemel
is wel heel wat opgeklaard. Langza
merhand begint de goede verstand
houding tusschén de vroegere vijan
den w-eer terug te keeren.
De mannen, aan wie wij' dit' vooral'
te danken hebben, zijln MacDonald en
Herriot, en in de tegenwoordige pe
riode Chamberlain en Briand, als
mede de Duitschers .Luther en Stre-
semann.
Zonder aan "den pioniersarbeid der
beide eerstgenoemden afbreuk te doen
mogen we wel' zeggen, dat inzonder
heid de laatste phase, waaraan de
naam Locarno onafscheidelijk verbon
den is, van groote beteekenis is ge
weest voor de .verzoening der volken.
De „geest van Locarno" is spreek
woordelijk geworden.
Uitvloeisel en voorwaarde van de
te Locarno gesloten verdragen is de
toetreding van Duitschland tot den
(Volkenbond, die nu slechts een kwes
tie van tijd meer is.
Men verwacht, dat de volgende
week Duitschlands verzoek om als lid
van den statenbond te worden toege
laten, zal inkomen.
Wat de buitenlandsche politiek be
treft", staat vrijwel het geheele Duit-
sche volk achter het kabinet-Luther.
Slechts drie groepen zijn er, die af
wijzend staan tegenover Luther's Vol-
kenbondspolitiek. Dat zijn de commu
nisten en de völkischen (twee uiter
sten, die elkaar raken), alsmede de
)Duitsch-nationalen.
'Aan Duitschlands verzoek om toe
treding tot den Volkenbond wordt zoo
groote beteekenis toegekend, dat men
er een buitengewone vergadering voqr
beleggen zal, die vermoedelijk in dé
eerste helft van Mei zal bijeenkomen.
Een nieuwe periode in de Euro-
peesche politiek wordt met deze toe
treding ingeleid; en een der eerste
perspectieven die we dan zien, is de
ben^rking der bewapening.
En wel' weten we, dat de ..eeuwi
ge vrede", waarvan Kant droomde,
nog niet zal zijn verwezenlijkt, doch
het zou al veel zijn, indien we een
langdurig tijdperk van opbouw:..den
arbeid en welVaart tegemoet gingen.
De wereld snakt er naar
Uit het grijs verleden.
TEKSTCRITIEK.
Wie de Heilige Schrift erkent als het
Woord van God, dien zal het er bij zijn
studie in de eerste plaats om te doen
zijn, zoo zuiver mogelijk den oorspron-
kelijken tekst, gelijk hij door de bij
belschrijvers is neergeschreven, te be
naderen.
Hoe, zal men vragen, hebben wij dan
niet dien grondtekst, in liet He-
breeuwsch en Grieksch, zoodat het
slechts noodig is, dat de geleerden die
deze talen machtig zijn hem „getrou
welijk" overzetten in de landstaal?
Dit zou wellicht zoo geweest zijn,
indien Mozes en Paulus in onzen tijd
geleefd hadden. Dan hadden zij hun
handschrift naar den drukker ge
bracht, het zeiven nauwkeurig gecor
rigeerd, wellicht voor alle zekerheid
nog revisie gevraagd, en we zouden in
het bezit zijn gekomen van een feilloo-
zen bijbel.
Doch zoo gemakkelijk ging het in
dien ouden tijd nog niet. De drukkunst
was nog niet uitgevonden, dus moest
men zich behelpen met afschriften. De
„oplaag" van een geschrift was op die
wijze niet zoo erg groot, zoodat spoe
dig weer een nieuwe noodig was, die
gemaakt was naar de vorige, doch bij
iedere nieuwe „editie" werd de moge
lijkheid dat er fouten in den tekst zou
den geslopen zijn grooter. Want de
handschriften waren gemaakt door
feilbare menschen, dje zich vergissen
konden en zich inderdaad meermalen
vergist hebben, getuige de onderlinge
afwijkingen in den tekst der verschil
lende handschriften.
Nu is het de taak der tekstcri-
t i e k, uit deze afwijkende lezingen den
oorspronkelijken tekst weer vast te
stellen. De middelen daartoe zijn: het
vergelijken der verschillende hand
schriften, die nog in ons bezit zijn; ue
bestudeering der oude vertalingen, die
gemaakt zijn volgens oudere hand
schriften dan die wij thans nog bezit
ten; de citaten die we vinden bij de
oude kerkvaders.
Tekstcritiek is dus niet, zooals men op
den klank af zou meenen, critiek op
den Bijbeltekst zelf, maar op de over
levering van dien tekst. En dit is een
groot verschil, want de eerste is on
feilbaar, omdat hij is door God geïnspi
reerd; de laatste is menschenwerk en
dus feilbaar.
Formeel staat de beoefening der
tekstcritiek dus gelijk met het verbe
teren van drukfouten in onze gedrukte
bijbels, waartegen toch ook niemand
bezwaar kan hebben.
Zijn de onderlihge verschillen in de
handschriften nu van zooveel belang,
dat daardoor de geheele inhoud der
Heilige Schrift „op losse schroeven"
komt te staan en wij met Pilatus zou
den moeten uitroepen: „Wat is waar
heid?"
Als antwoord op deze vraag zullen
wij de feiten zelve laten spreken, en
nemen dan tot voorbeeld Lukas 2 1
14: het verhaal van de geboorte des
Heilands tot en met den Engelenzang.
De voornaamste afwijkende lezingen
in dezen pericoop, voorzoover zij van
invloed kunnen zijn op- de vertaling
van den tekst, zijn de volgende:
Vers 2: de naam van den stadhouder
Cyrenius wordt Cyrinus geschreven.
Vers 3: in plaats van „stad" komt
ook „vaderland" voor.
Vers 4: de plaatsnaam Nazareth
wordt met een enkele t aan het eind
gespeld: Nazaret; „land Judea" in
plaats van enkel „Judea".
Vers 5: naast „zijne ondertrouwde
vrouw" komt ook voor „zijne onder
trouwde" of „zijne vrouw", van welke
drie lezingen de middelste de meest
waarschijnlijke is.
Vers 7: „grot" in plaats van „kribbe"
Vers 9: „heerlijkheid" in plaats van
„de heerlijkheid des Heeren".
Vers 10: „ook" vóór „al den volke".
Vers 12: naast „een teeken" komt
voor: „het teeken"; in sommige hand
schriften is „en liggende" weggelaten.
Vers 13: naast „een menigte des iie-
melsclien heirlegers" komt ook voor:
„een menigte van het heirleger des he
mels".
En dan zijn we genaderd tot vers
14, den Engelenzang, waarbij-we iets
uitvoeriger zullen stilstaan.
In den oudsten tijd schreef men,
evenals tegenwoordig nog bij opschrif
ten op monumenten en openbare ge
bouwen, belangrijke geschriften in
hoofdletters, en wel zonder afscheiding
tusschen de verschillende woorden.
Om eenigszins een idee te geven van
de aldus geschreven handschriften, la
ten wij hier op deze wijze (maar dan
in het Hollandsch) de woorden van
den Engelenzang volgen: EEREINDEN
HOOGEAANGODENOPAARDEVREDE
INMENSCHENWELBEHAGEN.
Nu zijn er ook handschriften, waarin
achter het laatste woord „eudokia"
(welbehagen) nog een „s" volgt; dan
staat er „eudokias" (van welbehagen)
De tekst kan dus nu op tweeërlei
wijze gelezen worden, en wel als een
lied in twee of in drie strophen.
De gewone lezing is:
„Eere in den hooge aan God;
en op aarde vrede;
in menschen een welbehagen",
De andere, volgens ons juistere ver
taling zou zijn:
„Eere in den hooge aan God
en op aarde vrede aan menschen van
welbehagen".
Waarom wij aan deze laatste lezing
de voorkeur geven?
Om een tweetal redenen.
Vooreerst omdat zij in overeen
stemming is met den tekst der Vul
gaat:
„Gloria in altissimis Deo,
et in terra pax hominijms bonae
voluntatis".
„Eere in de hoogste plaatsen aan God,
en op aarde vrede den menschen van
goeden wil".
Doch de voornaamste reden, waarom
wij de lezing in twee strophen prefe-
reeren is het parallelisme der zindee-
len, dat een kenmerk is der Hebreeuw-
sche poëzie.
Deze vertaling is geen vinding van
den nieuweren tijd; wij lezen reeds in
de Bijbelverklaring van Matthew Hen
ry: „Het is vrede op aarde voor „men
schen van welbehagen", staat er in
sommige handschriften, „en anthroo-
pois eudokias", menschen, die aan God
een welbehagen hebben, bereid om met
Hem verzoend te worden, of, menschen
voor wie God een welbehagen heeft,
daar zij vaten zijn van Zijne barmhar
tigheid."
Het is wel duidelijk, dat het hier,
evenals bij al de genoemde varianten,
slechts een vormkwestie betreft; in
het wezen blijft het hetzelfde, hoe men
deze teksten ook leest.
Daarom behoeft niemand te vreezen,
dat hem door de tekstcritiek ook maar
iets wordt ontnomen van de waar
heid der Heilige Schrift.
GEMENGD NIEUWS.
L e 1 ij k e schadepos-t. Bij
het verrichten van eenige werkzaam
heden aan zijn varkenshok, merkte de
arbeider v. d. V. uit Terwispel', niet,
dat zijn portefeuille uit den buiten
zak van zijn jas viel'. Toen hij later
zijn portefeuille miste en een onder
zoek instelde, vond hij de overblijfse
len in het varkenshok terug. De in
houd, bestaande uit acht briefjes van
f25 Was echter verdwenen. In de uit
werpselen der varkens vond met la
ter snippers der biljetten terug.
-Vergiftiging. Hel gezin H.,
wonende aan de Slachthuiskade, be
staande uit een vrouw en 2 kinde
ren, is gisterenmiddag plotseling on
wel geworden, vermoedelijk tengevol
ge van 'het gebruik van bedorven spij
zen. Een gedeelte van het middag
maal wordt onderzocht.
Over den kop g, e s 1 a g e n.
Te St. Maartensdijk (N.-H.j sloeg een
,auto door slippen tweemaal over den
kop. De echtgenoote van den eige
naar en zijn zoontje werden er uit
geslingerd. Hij zelf en de chauffeur
wisten zich met veel moeite uit den
zwaar beschadigden wagen te bevrij
den. Geen der inzittenden bekwam ern
stig letsel.
Trouwen „met den h a n d-
schoen". Een jonge vrouw kwam in
het begin van Januari op den Burger
lijken Stand te Paramaribo en deelde
mede, dat haar aanstaande uit Cura
sao geschreven had, dat hij met den
handschoen wenschte te trouwen. Do
cumenten bracht zij niet mede, maar
wel een witten handschoen.
Zij1 meende, dat dit symbool' vol
doende was, om beider wensoh te ver
vullen om „met den handschoen" te
trouwen.
Een familie-drama. .Gister
avond omstreeks halftwaalf vervoegde
de 51-jajige H. M. B. te Haarlem,
zich aan bij de politie in de Smedes-
straat aldaar, om te vertellen, dat hij
even te voren zijn vrouw vermoord
had. Naar aanleiding van deze mede-
deeling en nadat gebleken was, dat
in het aangegeven perceel inderdaad
een vrouw, was vermpord, zijn de offi
cier van justitie, mr. "A. R. Andringa,
de commissaris van politie, de heer
E. H. Tenckinck, en eenige recher
cheurs naar die woning vertrokken.
Inmiddels had de heer Mauritz, arts,
reeds den dood van de vrouw vast
gesteld.
De 49-jarige vrouw heeft verschil
lende messteken in de borat en over
de armen gekregen. Vermoedelijk is
een der eerste steken in de omge
ving van het hart, oorzaak geweest
van haar dood. Het lijk is naar het St.
Elisabeths-gasthuis overgebracht om
daar geschouwd te worden.
Bij het onderzoek is gebleken, dat
de vrouw in ongeoorloofde betrekking
stond tot een anderen man. Dit had
'haar man vernomen; hij had getracht,
haar weer op het goede pad te bren
gen, maar zij1 was ermee voortgegaan.
Gisteravond 11 uur had hij over deze
zaak weer een gesprek met zijn vrouw
Hij is toen in woede ontstoken, en
heeft zijn plan, haar te dooden, in
dien zij niet naar hem wilde luisteren,
volvoerd1. 'Den vorigen 'dag had hij
daarvoor reeds een mes gekocht.
De aangehouden man heeft tegen
over de politie een volledige verkla
ring afgelegd. Hij is, nadat hij' den
nacht in het politiebureau had door
gebracht, vanaaag aan de justitie over
geleverd.
De man stond bij de politie als fat
soenlijk en oppassend bekend. Het ge
zin van B. woonde reeds zeer langen
tijd in het genoemde huisje. Vroeger
heeft de man als opperman gewerkt
bij1 den metselaar Romeijn, op den
Kampersingel te Haarlem; toen hij
daar ontslagen werd, heeft hij een wa
gentje gekocht en liep hij met ne
gotie. O ogenschijnlijk ging dat han
deltje goed. Er zijn zes kinderen, van
wie drie zijn getrouwd; drie waren
nog thuis: twee meisjes en een jon
getje van 7 jaar. Deze kinderen slie
pen gisteravond, toen in de achter
kamer het drama tusschen man en
vrouw zich afspeelde. Het is heel stil
in zijn werk gegaan. De buren hebben
vrijwel' niets van' het voorgevallene ge
merkt. Alleen heeft men in den nacht
een 'auto hooren voorkomen.
INGEZONDEN.
(Buiien verantwoordelijkheid der Rodaciifl.)
Steunfonds „De Verjaardag" ten bate
van «de vereeniging voor Christelijke
Fröbelscholen.
Een jaar lang heeft dit fonds nu ge
werkt eri tie vrienden van ons christe
lijk fröbelonderwijs zullen ongetwij
feld belangstellend zijn om eens iets
van de resultaten van id.it jaar te ver
nemen.
Daarom nemen wij de pen maar eens
op om er eens iets van te vertellen,
niet twijfelende of onze Chr. bladen
zullen dit bericht wel willen opnemen.
Zooals bij alle zaken was ook hier
het begin moeilijk. Een behoorlijk aan
tal verjaardagen kwam slechts zeer
langzaam in ons bezit en het vereisch-
te heel wat zorg en overleg om de stad
behoorlijk in wijken te verdeelen en
voor iedere wijk een geschikt hoofd
voor de inzameling te vinden. Hoewel
het aantal verjaardagen nog steeds
vatbaar is voor aanzienlijke uitbrei
ding, is er op dit punt toch een aan
merkelijke vooruitgang merkbaar.
En nu ons doel. Kort en goed: om
door middel van een groot aantal
kleine giften de Vereeniging voor Chr.
fröbelscholen te steunen in haar moei
lijke taak. Daarvoor vragen wij op den
verjaardag van eiken ons bekenden
voorstander van het christelijk onder
wijs een kleine gave. Niets van uw
gaven wordt besteed voor een ander
doel dan rechtstreekschen steun aan
bovengenoemde vereeniging. Das niet
voor feestjes of extra'tjes. Dit vragen
wij op andere wijze van de ouders.
Heel dikwijls worden de busjes met
begeleidend kaartje aangeboden door
een kind. Soms moeten ze er heel lang
voor loopen door regen of wind, door
sneeuw of zonneschijn. En dan ge
beurt het, dat ze door voorstanders
van bet Chr. onderwijs bij anderen
komen wij nietworden weggestuurdl
met niets ën niet zelden zelfs op o'ü-j
heusche wijze. Mogen wij er daarom
nog eens de aandacht op vestigen, dat j
de kleinste gave welkom is en dat die
absoluut geheim kan blijven. Slechts
nu en dan worden de busjes geleegd
en niemand kan zeggen wat die of deze
er in deed.
Ook komt het voor, dat man eh
vrouw in een gezin kort na elkaar ja-
rig zijn. Het komt dan voor, dat als
het busje de 2e maal komt, de jeug
dige aanbieder of aanbiedster te hoo
ren krijgt: daar hebben wij pas wat
ingedaan. Men vergeet dan dat het
busje weer zoowat een jaar lang niet
komt.
Voor onze ijverige helpers en help
sters is dit ontmoedigend. Mogen wij
u daarom vriendelijk vragen dit niet
te doen. U kunt er toch met een kleine
gave af. De opbrengst was het eerstö
jaar f 116.52. Geen slecht begin. Moge
het dit jaar minstens verdubbelen,
want voor het bizonder fröbelonder
wijs geldt de gelijkstelling niet.
Daar moet dus blijvenid voor geof
ferd worden.
Het Bestuur van het Steunfonds „dei.
Verjaardag":
Mevr. GOSLINGA—KOEKKOEK(
Mevr. VAN LOO—v. d. DOOL. j
Mevr. WIELENGA—LAMAN.
Mej. L. HOGENDOORN.
Mej. N. DE RAVE. -
Leiden, Febr. 1926.
Leidsche Penkrassen.
Amice,
Waar is de grens? Hoever mag men
gaan?
Dat zijn vragen, amice, die vooral
onder de jongeren in deze dagen vaak
gesteld worden en die ook mij in een
particulier gesprek gesteld werden,
toen we 't hadden over de feestviering
die vanavond in de Stadsgehoorzaal,
ter gelegenheid van het zilveren hu
welijksfeest van H. M. de Koningin ge
houden wordt.
Ik meende bezwaar te moeten ma
ken ömdat die feestviering, waarbij
toch 'tdoel moet zijn te gedenken cn
te danken, met tooneelspel beëindigd
wordt en omdat, daar 'twel midder
nacht zal worden, dus ook de Zondag
met tooneelspel wordt begonnen.
't Kwam van 't een op 't ander, op 't
tooneelspel in 't algemeen, op het too
neelspel, zooals 'took in onze kringen
alweer beoefend wordt ik boorde
zelfs van een Geref. Jongelingsvereen.
op wier jaarfeest een grimeur ver
scheen, om de jongelui naar de regelen
der kunst te grimeeren op het fiet
sen op Zondag en 't meedoen aan we-
reldsche vermaken en zoo kwam ook
vanzelf de vraag op het tapijt: hoever
mogen we gaan, en waar is de grens
tusschen het geoorloofde en het niet-
geoorloofde?
Dat zijn altijd ietwat lastige vragen
amice, omdat Gods Woord waarnaar
wij ons leven hebben te richten, nu
eenmaal niet een wetboek is met op
het eind een klapper, die het zoeken
van een antwoord op allerlei vragen
gemakkelijk maakt.
Terwijl ik over deze dingen nadacht,
kwam mij in handen de Bazuin van 22
Januari in welk blad Prof. Ridderbos
een kostelijke artikelenreeks geeft
over het leven van Abraham.
In bedoeld nummer ging het over
Lot en zijn wonen in Sodorn en het
lijkt me niet kwaad, daaruit hier een
paar stukjes over te nemen.
„Dat de begeerte om in de stad te
wonen bij Lot en de zijnen opkwam,
is zeer wel te verstaan. Achter de mu
ren der stad was men veiliger dan in
het open veld, in de tenten. En, niet
te vergeten, in de stad was ook toen
reeds meer te beleven, meer te genie
ten, ook van allerlei gemakken en
geriefelijkheden des levens, en van
heel de menschelijke samenleving, die
daar zooveel rijker ontwikkeld is dan
in de nomadentent.
Dat alles kan zijn bekoring hebben
uitgeoofend op Lot. Maar het zal dit
ook, waarschijnlijk nog wel in sterker
mate, hebben gedaan op zijn vrouw; en
niet het minst op zijn dochters,
aankomende jonge meisjes, aan wie
het wonen in de stad stellig heel wat
begeerlijker scheen dan het leven daar
buiten in het veld.
Uit maatschappelijk oogpunt was
het voor Lot niet onmogelijk, in de
stad te gaan wonen. Als rijkgeworden
veebezitter kon hij zich de weelde ver
oorloven, de dagelijksche zorg voor de
kudde aan de knechten over te laten,
en zelf van tijd tot tijd eens te gaan
zien. Zoo deden anderen ook, waarom
hij dan niet. Waarom zou hij niet van
het leven genieten wat er te genieten
viel? Hij was er immers rijk genoeg
voor!
Ja, waarom eigenlijk niet? Nu, op die
vraag was misschien toch nog wel een
antwoord te geven geweest. Abraham
had het in Kanaan nooit gedaan. In
het land der Chaldeeën en in Mesopo-
tamië moge hij en zijn geslacht ten-
deele in steden hebben gewoond, in
Kanaan hield hij zich aap de tent.
Wel had hij zich in de nabijheid van
Kanaanietische steden als Sichem en
Eethel gevestigd, hij kon ook niet uit
de wereld gaan, en had aan eenig han
delsverkeer met de Kanaanieten zeker
behoefte; maar in hun steden woonde
hij niet. Ongetwijfeld omdat hij het
verstond, dat hij de vermenging met
de Kanaanieten moest vermijden om
het verbond zijns Gods heilig te kun
nen bewaren. Zoo was Abrahams wo
nen in tenten een zaak van geestelijke
beteekenis."
„Zoolang Lot nu met Abraham had
verkeerd, had hij evenals deze aan het
tentenleven vastgehouden, Nu hij
echter van zijn oom is gescheiden,
komt bij hem en de zijnen al maar
weer die vraag op, waarom het ook
niet eens anders zou kunnen.
Het gaat met hem, als met zoo velen,
"die in het geestelijke een tijdlang heb
ben gesteund op anderen, die sterker
stonden dan zij. Op het vorige geslacht
op geestelijke leidslieden, op vrienden
of verwanten, die met bijzondere be
slistheid voorgingen op het smalle pad.
Zoolang men onder den invloed van
dezen stond, vond men het natuurlijk
bepaalde dingen te doen en andere te
laten, zich te houden aan de Christe
lijke zede, die door deze vromen was
aangegeven.
Maar als zij zijn heengegaan, of ook
als men door andere oorzaken meer
op zichzelf komt te staan, dan komt
dat vragen: waarom zou het ook niet
eens anders kunnen? Anders niet al
leen ten opzichte van middelmatige
dingen, maar ook zooals bij Lot
ten opzichte van zaken, die
tot het wezenlijke van het leven des
geloofs behooren. En dan meent men
straks, geen afdoende reden te kunnen
vinden, waarom men zich zou moeten
blijven onthouden van dingen, die
toch in waarheid op vermenging niet
de wereld uitloopen.
Zoo gaat het Lot en zijn vrouw en
zijn dochters als de begeerte eenmaal
boven gekomen is, om in Sodom te
gaan wonen. Het zal hun nog wel ecus
voor den geest zijn gekomen, dat het
vroeger, bij Abraham, niet mocht. Maar
men oordeelde, dat het nu een andere
zaak was. Wellicht heeft men zichzelf
en elkander gewezen op den anderen
tijd, waardoor liet niet meer noodza
kelijk was, de afscheiding van de Ka
naanieten zoo streng vol te houden.
„Natuurlijk is de werkelijke reden,
waarom men nu doet wat men vroe
ger had nagelaten, een geheel ande
re, n.l. deze, dat Lot en de zijnen, ook
zoover ze innerlijk deel hadden aan
Abrahams God, toch te weinig uit dat
geestelijke beginsel leefden.
Lot had zijn hart niet bewaard, zoo
was hij naar Sodoms vlakte getrokkeni
aangelokt door de begeerlijkheid der
oogen en des vleesches en de grootsch-
heid des levens.
En wie zoo b ij Sodom komt, die
komt ook wel i n Sodom terecht. Voor
al wanneer hij kinderen, wanneer hij
opgroeiende dochters heeft. Zoo h ij
ook nog ter halver wege zou willen
blijven staan, de jonge menschen wil
len verder op dat pad. Heeft hij ze
eenmaal vlak bij die wereld ipet al
haar schoone beloften gebracht, zij
zullen tenzij er een wonder van God
delijke genade plaatsgrijpt niet rus-
ten2 voor ze zich midden in die wereld
bevinden, om ook eens te smaken wat
zij schijnt te bieden".
Dit citaat is een weinig lang amice,
maar ik meende toch goed te doen met
het hier over te nemen omdat naar 't
mij voorkomt daarin zoo duidelijk
wordt aangegeven waar ook in onze
dagen de schoen wringt.
't Is natuurlijk allemaal waar, dat
wij niet in alles het vorige geslacht be
hoeven na te doen, dat wij niet altijd
„het raak niet en smaak niet" op onze
lippen behoeven te nemen en dat wij
toch ook wel van het cultuurleven
van onzen tijd mogen genieten.
Maar laten we voorzichtig zijn.
Evenals het wonen van Abraham in
tenten en liet gaan van Lot naar So
dom een geestelijke achtergrond had,
zoo mogen wij ons wel afvragen of de
bang naar wat wij dan met een heel
mooi woord „het cultureele leven" noe
men, geen verband houdt met onzen
innerlijken levensdrang.
En overigens zou ik bij het beant
woorden van de vragen waarmee ik.
begon dit willen zeggen, en dat mogen j
vooral ook de ouders onder ons beden^
ken: laten wij niet altijd vragen, hoe-,'
ver kan ik gaan en mag ik gaan,
maar hoe en waar kunnen-wij ook
in ons gewone leven God verheerlijken
Op een andère plaats in dit blad
amice, vindt ge een schrijven aan mijn
adres, in verband met wat ik de vori
ge week over de Leidsche straten
schreef.
Wat ik daarvan denk? Ik geef toe
dat onze plantsoenen wel wat van de
jeugd te lijden hebben.
Of we nu echter alles achter hooge
hekken moeten wegstoppen?
Van menschen die wel eens door een
reisvereeniging door andere landen
werden „geleid" heb ik meer dan eens
hooren zeggen, dat 't daar allemaal
zooveel beter is en mooier, ook al om
dat men de jeugd veel meer vrij spel
laat, en die 't in haar gestelde vertrou
wen niet beschaamd.
Ik weet niet of dat juist is, maar ik
zou zeggen laten alle ouders en alle
onderwijzers en alle wandelaars eens
een handje meehelpen en probeeren
de jeugd belangstelling bij te brengen
voor onze plantsoenen. Me dunkt boo-
gere hekken moet wel 't laatste zijn.
En wat het groene standbeeld be
treft, ja wat moet ik daar van zeggen.
Ik ben geen kunstenaar en kan het
dus niet met kunstenaarsoogen bezien. J
Maar als ik 't voor 't zeggen had, dan
werd het geheele gevalletje afdoende
gemaskeerd met heesters enen planten,
zoodat alleen rariteitenonderzoekers
het zouden kunnen vinden.
Maar zooals gezegd, ik ben geen
kunstkenner. En ik hoop, dat de bui
tenlanders die hier „rondgeleid" wor
den zullen meenen, aan hun stand
verplicht te zijn het mooi te vinden
en het als een kunstvoortbrengsel aan
te merken. VERITAS