NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 6 FEBRUARI 1926 Aan het einde der Week Toen een zestal jaren geleden ons land loetrad tot .den pas opgerichten IVolkenbond, geschiedde dit zonder eenige geestdrift. Dit belangrijke besluit ging bijna onopgemerkt voorbij, slechts weinigen interesseerden er zich voor. Dat men zoo sceptisch stond tegen over deze zaak, is daaruit te verkla ren, dat de Volkenbond in die eerste phase van zijn bestaan weinig: anders leek dain een middel in handen dei- overwinnaars is den wereldoorlog, dat het hun mogelijk zou maken van hun overwinning een zoo voordeelig móge lijk gebruik te maken. Het was slechts het in organisatie vorm gebrachte „Vae victis, wee den overwonnen", toegepast op de cen trale landen. Er is in den sindsdien verToopen tijd heel wat gebeurd en dit heeft een algemeenen omkeer in de hou ding ten opzichte van den Volken? bond teweeg gebracht. Het herstel van Europa, vooral wan neer men deze uitdrukking in econo- mischen zin opvat, is nog lang niet in het zicht, doch de1 politieke hemel is wel heel wat opgeklaard. Langza merhand begint de goede verstand houding tusschén de vroegere vijan den w-eer terug te keeren. De mannen, aan wie wij' dit' vooral' te danken hebben, zijln MacDonald en Herriot, en in de tegenwoordige pe riode Chamberlain en Briand, als mede de Duitschers .Luther en Stre- semann. Zonder aan "den pioniersarbeid der beide eerstgenoemden afbreuk te doen mogen we wel' zeggen, dat inzonder heid de laatste phase, waaraan de naam Locarno onafscheidelijk verbon den is, van groote beteekenis is ge weest voor de .verzoening der volken. De „geest van Locarno" is spreek woordelijk geworden. Uitvloeisel en voorwaarde van de te Locarno gesloten verdragen is de toetreding van Duitschland tot den (Volkenbond, die nu slechts een kwes tie van tijd meer is. Men verwacht, dat de volgende week Duitschlands verzoek om als lid van den statenbond te worden toege laten, zal inkomen. Wat de buitenlandsche politiek be treft", staat vrijwel het geheele Duit- sche volk achter het kabinet-Luther. Slechts drie groepen zijn er, die af wijzend staan tegenover Luther's Vol- kenbondspolitiek. Dat zijn de commu nisten en de völkischen (twee uiter sten, die elkaar raken), alsmede de )Duitsch-nationalen. 'Aan Duitschlands verzoek om toe treding tot den Volkenbond wordt zoo groote beteekenis toegekend, dat men er een buitengewone vergadering voqr beleggen zal, die vermoedelijk in dé eerste helft van Mei zal bijeenkomen. Een nieuwe periode in de Euro- peesche politiek wordt met deze toe treding ingeleid; en een der eerste perspectieven die we dan zien, is de ben^rking der bewapening. En wel' weten we, dat de ..eeuwi ge vrede", waarvan Kant droomde, nog niet zal zijn verwezenlijkt, doch het zou al veel zijn, indien we een langdurig tijdperk van opbouw:..den arbeid en welVaart tegemoet gingen. De wereld snakt er naar Uit het grijs verleden. TEKSTCRITIEK. Wie de Heilige Schrift erkent als het Woord van God, dien zal het er bij zijn studie in de eerste plaats om te doen zijn, zoo zuiver mogelijk den oorspron- kelijken tekst, gelijk hij door de bij belschrijvers is neergeschreven, te be naderen. Hoe, zal men vragen, hebben wij dan niet dien grondtekst, in liet He- breeuwsch en Grieksch, zoodat het slechts noodig is, dat de geleerden die deze talen machtig zijn hem „getrou welijk" overzetten in de landstaal? Dit zou wellicht zoo geweest zijn, indien Mozes en Paulus in onzen tijd geleefd hadden. Dan hadden zij hun handschrift naar den drukker ge bracht, het zeiven nauwkeurig gecor rigeerd, wellicht voor alle zekerheid nog revisie gevraagd, en we zouden in het bezit zijn gekomen van een feilloo- zen bijbel. Doch zoo gemakkelijk ging het in dien ouden tijd nog niet. De drukkunst was nog niet uitgevonden, dus moest men zich behelpen met afschriften. De „oplaag" van een geschrift was op die wijze niet zoo erg groot, zoodat spoe dig weer een nieuwe noodig was, die gemaakt was naar de vorige, doch bij iedere nieuwe „editie" werd de moge lijkheid dat er fouten in den tekst zou den geslopen zijn grooter. Want de handschriften waren gemaakt door feilbare menschen, dje zich vergissen konden en zich inderdaad meermalen vergist hebben, getuige de onderlinge afwijkingen in den tekst der verschil lende handschriften. Nu is het de taak der tekstcri- t i e k, uit deze afwijkende lezingen den oorspronkelijken tekst weer vast te stellen. De middelen daartoe zijn: het vergelijken der verschillende hand schriften, die nog in ons bezit zijn; ue bestudeering der oude vertalingen, die gemaakt zijn volgens oudere hand schriften dan die wij thans nog bezit ten; de citaten die we vinden bij de oude kerkvaders. Tekstcritiek is dus niet, zooals men op den klank af zou meenen, critiek op den Bijbeltekst zelf, maar op de over levering van dien tekst. En dit is een groot verschil, want de eerste is on feilbaar, omdat hij is door God geïnspi reerd; de laatste is menschenwerk en dus feilbaar. Formeel staat de beoefening der tekstcritiek dus gelijk met het verbe teren van drukfouten in onze gedrukte bijbels, waartegen toch ook niemand bezwaar kan hebben. Zijn de onderlihge verschillen in de handschriften nu van zooveel belang, dat daardoor de geheele inhoud der Heilige Schrift „op losse schroeven" komt te staan en wij met Pilatus zou den moeten uitroepen: „Wat is waar heid?" Als antwoord op deze vraag zullen wij de feiten zelve laten spreken, en nemen dan tot voorbeeld Lukas 2 1 14: het verhaal van de geboorte des Heilands tot en met den Engelenzang. De voornaamste afwijkende lezingen in dezen pericoop, voorzoover zij van invloed kunnen zijn op- de vertaling van den tekst, zijn de volgende: Vers 2: de naam van den stadhouder Cyrenius wordt Cyrinus geschreven. Vers 3: in plaats van „stad" komt ook „vaderland" voor. Vers 4: de plaatsnaam Nazareth wordt met een enkele t aan het eind gespeld: Nazaret; „land Judea" in plaats van enkel „Judea". Vers 5: naast „zijne ondertrouwde vrouw" komt ook voor „zijne onder trouwde" of „zijne vrouw", van welke drie lezingen de middelste de meest waarschijnlijke is. Vers 7: „grot" in plaats van „kribbe" Vers 9: „heerlijkheid" in plaats van „de heerlijkheid des Heeren". Vers 10: „ook" vóór „al den volke". Vers 12: naast „een teeken" komt voor: „het teeken"; in sommige hand schriften is „en liggende" weggelaten. Vers 13: naast „een menigte des iie- melsclien heirlegers" komt ook voor: „een menigte van het heirleger des he mels". En dan zijn we genaderd tot vers 14, den Engelenzang, waarbij-we iets uitvoeriger zullen stilstaan. In den oudsten tijd schreef men, evenals tegenwoordig nog bij opschrif ten op monumenten en openbare ge bouwen, belangrijke geschriften in hoofdletters, en wel zonder afscheiding tusschen de verschillende woorden. Om eenigszins een idee te geven van de aldus geschreven handschriften, la ten wij hier op deze wijze (maar dan in het Hollandsch) de woorden van den Engelenzang volgen: EEREINDEN HOOGEAANGODENOPAARDEVREDE INMENSCHENWELBEHAGEN. Nu zijn er ook handschriften, waarin achter het laatste woord „eudokia" (welbehagen) nog een „s" volgt; dan staat er „eudokias" (van welbehagen) De tekst kan dus nu op tweeërlei wijze gelezen worden, en wel als een lied in twee of in drie strophen. De gewone lezing is: „Eere in den hooge aan God; en op aarde vrede; in menschen een welbehagen", De andere, volgens ons juistere ver taling zou zijn: „Eere in den hooge aan God en op aarde vrede aan menschen van welbehagen". Waarom wij aan deze laatste lezing de voorkeur geven? Om een tweetal redenen. Vooreerst omdat zij in overeen stemming is met den tekst der Vul gaat: „Gloria in altissimis Deo, et in terra pax hominijms bonae voluntatis". „Eere in de hoogste plaatsen aan God, en op aarde vrede den menschen van goeden wil". Doch de voornaamste reden, waarom wij de lezing in twee strophen prefe- reeren is het parallelisme der zindee- len, dat een kenmerk is der Hebreeuw- sche poëzie. Deze vertaling is geen vinding van den nieuweren tijd; wij lezen reeds in de Bijbelverklaring van Matthew Hen ry: „Het is vrede op aarde voor „men schen van welbehagen", staat er in sommige handschriften, „en anthroo- pois eudokias", menschen, die aan God een welbehagen hebben, bereid om met Hem verzoend te worden, of, menschen voor wie God een welbehagen heeft, daar zij vaten zijn van Zijne barmhar tigheid." Het is wel duidelijk, dat het hier, evenals bij al de genoemde varianten, slechts een vormkwestie betreft; in het wezen blijft het hetzelfde, hoe men deze teksten ook leest. Daarom behoeft niemand te vreezen, dat hem door de tekstcritiek ook maar iets wordt ontnomen van de waar heid der Heilige Schrift. GEMENGD NIEUWS. L e 1 ij k e schadepos-t. Bij het verrichten van eenige werkzaam heden aan zijn varkenshok, merkte de arbeider v. d. V. uit Terwispel', niet, dat zijn portefeuille uit den buiten zak van zijn jas viel'. Toen hij later zijn portefeuille miste en een onder zoek instelde, vond hij de overblijfse len in het varkenshok terug. De in houd, bestaande uit acht briefjes van f25 Was echter verdwenen. In de uit werpselen der varkens vond met la ter snippers der biljetten terug. -Vergiftiging. Hel gezin H., wonende aan de Slachthuiskade, be staande uit een vrouw en 2 kinde ren, is gisterenmiddag plotseling on wel geworden, vermoedelijk tengevol ge van 'het gebruik van bedorven spij zen. Een gedeelte van het middag maal wordt onderzocht. Over den kop g, e s 1 a g e n. Te St. Maartensdijk (N.-H.j sloeg een ,auto door slippen tweemaal over den kop. De echtgenoote van den eige naar en zijn zoontje werden er uit geslingerd. Hij zelf en de chauffeur wisten zich met veel moeite uit den zwaar beschadigden wagen te bevrij den. Geen der inzittenden bekwam ern stig letsel. Trouwen „met den h a n d- schoen". Een jonge vrouw kwam in het begin van Januari op den Burger lijken Stand te Paramaribo en deelde mede, dat haar aanstaande uit Cura sao geschreven had, dat hij met den handschoen wenschte te trouwen. Do cumenten bracht zij niet mede, maar wel een witten handschoen. Zij1 meende, dat dit symbool' vol doende was, om beider wensoh te ver vullen om „met den handschoen" te trouwen. Een familie-drama. .Gister avond omstreeks halftwaalf vervoegde de 51-jajige H. M. B. te Haarlem, zich aan bij de politie in de Smedes- straat aldaar, om te vertellen, dat hij even te voren zijn vrouw vermoord had. Naar aanleiding van deze mede- deeling en nadat gebleken was, dat in het aangegeven perceel inderdaad een vrouw, was vermpord, zijn de offi cier van justitie, mr. "A. R. Andringa, de commissaris van politie, de heer E. H. Tenckinck, en eenige recher cheurs naar die woning vertrokken. Inmiddels had de heer Mauritz, arts, reeds den dood van de vrouw vast gesteld. De 49-jarige vrouw heeft verschil lende messteken in de borat en over de armen gekregen. Vermoedelijk is een der eerste steken in de omge ving van het hart, oorzaak geweest van haar dood. Het lijk is naar het St. Elisabeths-gasthuis overgebracht om daar geschouwd te worden. Bij het onderzoek is gebleken, dat de vrouw in ongeoorloofde betrekking stond tot een anderen man. Dit had 'haar man vernomen; hij had getracht, haar weer op het goede pad te bren gen, maar zij1 was ermee voortgegaan. Gisteravond 11 uur had hij over deze zaak weer een gesprek met zijn vrouw Hij is toen in woede ontstoken, en heeft zijn plan, haar te dooden, in dien zij niet naar hem wilde luisteren, volvoerd1. 'Den vorigen 'dag had hij daarvoor reeds een mes gekocht. De aangehouden man heeft tegen over de politie een volledige verkla ring afgelegd. Hij is, nadat hij' den nacht in het politiebureau had door gebracht, vanaaag aan de justitie over geleverd. De man stond bij de politie als fat soenlijk en oppassend bekend. Het ge zin van B. woonde reeds zeer langen tijd in het genoemde huisje. Vroeger heeft de man als opperman gewerkt bij1 den metselaar Romeijn, op den Kampersingel te Haarlem; toen hij daar ontslagen werd, heeft hij een wa gentje gekocht en liep hij met ne gotie. O ogenschijnlijk ging dat han deltje goed. Er zijn zes kinderen, van wie drie zijn getrouwd; drie waren nog thuis: twee meisjes en een jon getje van 7 jaar. Deze kinderen slie pen gisteravond, toen in de achter kamer het drama tusschen man en vrouw zich afspeelde. Het is heel stil in zijn werk gegaan. De buren hebben vrijwel' niets van' het voorgevallene ge merkt. Alleen heeft men in den nacht een 'auto hooren voorkomen. INGEZONDEN. (Buiien verantwoordelijkheid der Rodaciifl.) Steunfonds „De Verjaardag" ten bate van «de vereeniging voor Christelijke Fröbelscholen. Een jaar lang heeft dit fonds nu ge werkt eri tie vrienden van ons christe lijk fröbelonderwijs zullen ongetwij feld belangstellend zijn om eens iets van de resultaten van id.it jaar te ver nemen. Daarom nemen wij de pen maar eens op om er eens iets van te vertellen, niet twijfelende of onze Chr. bladen zullen dit bericht wel willen opnemen. Zooals bij alle zaken was ook hier het begin moeilijk. Een behoorlijk aan tal verjaardagen kwam slechts zeer langzaam in ons bezit en het vereisch- te heel wat zorg en overleg om de stad behoorlijk in wijken te verdeelen en voor iedere wijk een geschikt hoofd voor de inzameling te vinden. Hoewel het aantal verjaardagen nog steeds vatbaar is voor aanzienlijke uitbrei ding, is er op dit punt toch een aan merkelijke vooruitgang merkbaar. En nu ons doel. Kort en goed: om door middel van een groot aantal kleine giften de Vereeniging voor Chr. fröbelscholen te steunen in haar moei lijke taak. Daarvoor vragen wij op den verjaardag van eiken ons bekenden voorstander van het christelijk onder wijs een kleine gave. Niets van uw gaven wordt besteed voor een ander doel dan rechtstreekschen steun aan bovengenoemde vereeniging. Das niet voor feestjes of extra'tjes. Dit vragen wij op andere wijze van de ouders. Heel dikwijls worden de busjes met begeleidend kaartje aangeboden door een kind. Soms moeten ze er heel lang voor loopen door regen of wind, door sneeuw of zonneschijn. En dan ge beurt het, dat ze door voorstanders van bet Chr. onderwijs bij anderen komen wij nietworden weggestuurdl met niets ën niet zelden zelfs op o'ü-j heusche wijze. Mogen wij er daarom nog eens de aandacht op vestigen, dat j de kleinste gave welkom is en dat die absoluut geheim kan blijven. Slechts nu en dan worden de busjes geleegd en niemand kan zeggen wat die of deze er in deed. Ook komt het voor, dat man eh vrouw in een gezin kort na elkaar ja- rig zijn. Het komt dan voor, dat als het busje de 2e maal komt, de jeug dige aanbieder of aanbiedster te hoo ren krijgt: daar hebben wij pas wat ingedaan. Men vergeet dan dat het busje weer zoowat een jaar lang niet komt. Voor onze ijverige helpers en help sters is dit ontmoedigend. Mogen wij u daarom vriendelijk vragen dit niet te doen. U kunt er toch met een kleine gave af. De opbrengst was het eerstö jaar f 116.52. Geen slecht begin. Moge het dit jaar minstens verdubbelen, want voor het bizonder fröbelonder wijs geldt de gelijkstelling niet. Daar moet dus blijvenid voor geof ferd worden. Het Bestuur van het Steunfonds „dei. Verjaardag": Mevr. GOSLINGA—KOEKKOEK( Mevr. VAN LOO—v. d. DOOL. j Mevr. WIELENGA—LAMAN. Mej. L. HOGENDOORN. Mej. N. DE RAVE. - Leiden, Febr. 1926. Leidsche Penkrassen. Amice, Waar is de grens? Hoever mag men gaan? Dat zijn vragen, amice, die vooral onder de jongeren in deze dagen vaak gesteld worden en die ook mij in een particulier gesprek gesteld werden, toen we 't hadden over de feestviering die vanavond in de Stadsgehoorzaal, ter gelegenheid van het zilveren hu welijksfeest van H. M. de Koningin ge houden wordt. Ik meende bezwaar te moeten ma ken ömdat die feestviering, waarbij toch 'tdoel moet zijn te gedenken cn te danken, met tooneelspel beëindigd wordt en omdat, daar 'twel midder nacht zal worden, dus ook de Zondag met tooneelspel wordt begonnen. 't Kwam van 't een op 't ander, op 't tooneelspel in 't algemeen, op het too neelspel, zooals 'took in onze kringen alweer beoefend wordt ik boorde zelfs van een Geref. Jongelingsvereen. op wier jaarfeest een grimeur ver scheen, om de jongelui naar de regelen der kunst te grimeeren op het fiet sen op Zondag en 't meedoen aan we- reldsche vermaken en zoo kwam ook vanzelf de vraag op het tapijt: hoever mogen we gaan, en waar is de grens tusschen het geoorloofde en het niet- geoorloofde? Dat zijn altijd ietwat lastige vragen amice, omdat Gods Woord waarnaar wij ons leven hebben te richten, nu eenmaal niet een wetboek is met op het eind een klapper, die het zoeken van een antwoord op allerlei vragen gemakkelijk maakt. Terwijl ik over deze dingen nadacht, kwam mij in handen de Bazuin van 22 Januari in welk blad Prof. Ridderbos een kostelijke artikelenreeks geeft over het leven van Abraham. In bedoeld nummer ging het over Lot en zijn wonen in Sodorn en het lijkt me niet kwaad, daaruit hier een paar stukjes over te nemen. „Dat de begeerte om in de stad te wonen bij Lot en de zijnen opkwam, is zeer wel te verstaan. Achter de mu ren der stad was men veiliger dan in het open veld, in de tenten. En, niet te vergeten, in de stad was ook toen reeds meer te beleven, meer te genie ten, ook van allerlei gemakken en geriefelijkheden des levens, en van heel de menschelijke samenleving, die daar zooveel rijker ontwikkeld is dan in de nomadentent. Dat alles kan zijn bekoring hebben uitgeoofend op Lot. Maar het zal dit ook, waarschijnlijk nog wel in sterker mate, hebben gedaan op zijn vrouw; en niet het minst op zijn dochters, aankomende jonge meisjes, aan wie het wonen in de stad stellig heel wat begeerlijker scheen dan het leven daar buiten in het veld. Uit maatschappelijk oogpunt was het voor Lot niet onmogelijk, in de stad te gaan wonen. Als rijkgeworden veebezitter kon hij zich de weelde ver oorloven, de dagelijksche zorg voor de kudde aan de knechten over te laten, en zelf van tijd tot tijd eens te gaan zien. Zoo deden anderen ook, waarom hij dan niet. Waarom zou hij niet van het leven genieten wat er te genieten viel? Hij was er immers rijk genoeg voor! Ja, waarom eigenlijk niet? Nu, op die vraag was misschien toch nog wel een antwoord te geven geweest. Abraham had het in Kanaan nooit gedaan. In het land der Chaldeeën en in Mesopo- tamië moge hij en zijn geslacht ten- deele in steden hebben gewoond, in Kanaan hield hij zich aap de tent. Wel had hij zich in de nabijheid van Kanaanietische steden als Sichem en Eethel gevestigd, hij kon ook niet uit de wereld gaan, en had aan eenig han delsverkeer met de Kanaanieten zeker behoefte; maar in hun steden woonde hij niet. Ongetwijfeld omdat hij het verstond, dat hij de vermenging met de Kanaanieten moest vermijden om het verbond zijns Gods heilig te kun nen bewaren. Zoo was Abrahams wo nen in tenten een zaak van geestelijke beteekenis." „Zoolang Lot nu met Abraham had verkeerd, had hij evenals deze aan het tentenleven vastgehouden, Nu hij echter van zijn oom is gescheiden, komt bij hem en de zijnen al maar weer die vraag op, waarom het ook niet eens anders zou kunnen. Het gaat met hem, als met zoo velen, "die in het geestelijke een tijdlang heb ben gesteund op anderen, die sterker stonden dan zij. Op het vorige geslacht op geestelijke leidslieden, op vrienden of verwanten, die met bijzondere be slistheid voorgingen op het smalle pad. Zoolang men onder den invloed van dezen stond, vond men het natuurlijk bepaalde dingen te doen en andere te laten, zich te houden aan de Christe lijke zede, die door deze vromen was aangegeven. Maar als zij zijn heengegaan, of ook als men door andere oorzaken meer op zichzelf komt te staan, dan komt dat vragen: waarom zou het ook niet eens anders kunnen? Anders niet al leen ten opzichte van middelmatige dingen, maar ook zooals bij Lot ten opzichte van zaken, die tot het wezenlijke van het leven des geloofs behooren. En dan meent men straks, geen afdoende reden te kunnen vinden, waarom men zich zou moeten blijven onthouden van dingen, die toch in waarheid op vermenging niet de wereld uitloopen. Zoo gaat het Lot en zijn vrouw en zijn dochters als de begeerte eenmaal boven gekomen is, om in Sodom te gaan wonen. Het zal hun nog wel ecus voor den geest zijn gekomen, dat het vroeger, bij Abraham, niet mocht. Maar men oordeelde, dat het nu een andere zaak was. Wellicht heeft men zichzelf en elkander gewezen op den anderen tijd, waardoor liet niet meer noodza kelijk was, de afscheiding van de Ka naanieten zoo streng vol te houden. „Natuurlijk is de werkelijke reden, waarom men nu doet wat men vroe ger had nagelaten, een geheel ande re, n.l. deze, dat Lot en de zijnen, ook zoover ze innerlijk deel hadden aan Abrahams God, toch te weinig uit dat geestelijke beginsel leefden. Lot had zijn hart niet bewaard, zoo was hij naar Sodoms vlakte getrokkeni aangelokt door de begeerlijkheid der oogen en des vleesches en de grootsch- heid des levens. En wie zoo b ij Sodom komt, die komt ook wel i n Sodom terecht. Voor al wanneer hij kinderen, wanneer hij opgroeiende dochters heeft. Zoo h ij ook nog ter halver wege zou willen blijven staan, de jonge menschen wil len verder op dat pad. Heeft hij ze eenmaal vlak bij die wereld ipet al haar schoone beloften gebracht, zij zullen tenzij er een wonder van God delijke genade plaatsgrijpt niet rus- ten2 voor ze zich midden in die wereld bevinden, om ook eens te smaken wat zij schijnt te bieden". Dit citaat is een weinig lang amice, maar ik meende toch goed te doen met het hier over te nemen omdat naar 't mij voorkomt daarin zoo duidelijk wordt aangegeven waar ook in onze dagen de schoen wringt. 't Is natuurlijk allemaal waar, dat wij niet in alles het vorige geslacht be hoeven na te doen, dat wij niet altijd „het raak niet en smaak niet" op onze lippen behoeven te nemen en dat wij toch ook wel van het cultuurleven van onzen tijd mogen genieten. Maar laten we voorzichtig zijn. Evenals het wonen van Abraham in tenten en liet gaan van Lot naar So dom een geestelijke achtergrond had, zoo mogen wij ons wel afvragen of de bang naar wat wij dan met een heel mooi woord „het cultureele leven" noe men, geen verband houdt met onzen innerlijken levensdrang. En overigens zou ik bij het beant woorden van de vragen waarmee ik. begon dit willen zeggen, en dat mogen j vooral ook de ouders onder ons beden^ ken: laten wij niet altijd vragen, hoe-,' ver kan ik gaan en mag ik gaan, maar hoe en waar kunnen-wij ook in ons gewone leven God verheerlijken Op een andère plaats in dit blad amice, vindt ge een schrijven aan mijn adres, in verband met wat ik de vori ge week over de Leidsche straten schreef. Wat ik daarvan denk? Ik geef toe dat onze plantsoenen wel wat van de jeugd te lijden hebben. Of we nu echter alles achter hooge hekken moeten wegstoppen? Van menschen die wel eens door een reisvereeniging door andere landen werden „geleid" heb ik meer dan eens hooren zeggen, dat 't daar allemaal zooveel beter is en mooier, ook al om dat men de jeugd veel meer vrij spel laat, en die 't in haar gestelde vertrou wen niet beschaamd. Ik weet niet of dat juist is, maar ik zou zeggen laten alle ouders en alle onderwijzers en alle wandelaars eens een handje meehelpen en probeeren de jeugd belangstelling bij te brengen voor onze plantsoenen. Me dunkt boo- gere hekken moet wel 't laatste zijn. En wat het groene standbeeld be treft, ja wat moet ik daar van zeggen. Ik ben geen kunstenaar en kan het dus niet met kunstenaarsoogen bezien. J Maar als ik 't voor 't zeggen had, dan werd het geheele gevalletje afdoende gemaskeerd met heesters enen planten, zoodat alleen rariteitenonderzoekers het zouden kunnen vinden. Maar zooals gezegd, ik ben geen kunstkenner. En ik hoop, dat de bui tenlanders die hier „rondgeleid" wor den zullen meenen, aan hun stand verplicht te zijn het mooi te vinden en het als een kunstvoortbrengsel aan te merken. VERITAS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 6