NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 23 JANUARI 1920
i WEEDE BLAD,
H Uit de Schriften. j|j
VERTROUWEN EN VRAGEN.
De Heere zal het voor mij vol
eiaden; uwe goedertierenheid, Hee
re, is in eeuwigheid; laat niet va
ren de werken uwer handen.
Psalm 138 8.
Voor wie vreemd is aan het leven
des geloofs, en het dus alleen van bui
ten beziet, ligt er iets onbegrijpelijks
in, dat een geloovige nog zooveel heeft
te bidden. Immers, zoo redeneert hij,
wat ge zeker weet te zullen verkrijgen,
daar behoeft ge niet meer om te vra
gen.
Nu zijn er, die dat zeggen om te
spotten. Dwazen, die lachen om wat ze
niet verstaan, en die daardoor hun
eigen onverstand^-en boosaardigheid
aan het light brengen. Die niet willen
bidden, omdat ze God niet vreezen;
en die nu hun goddeloosheid met spot
ten zoeken te rechtvaardigen.
Maar er zijn ook ernstiger gestemde
zielen, die hier staan voor een raadsel,
dat ze niet weten op te lossen.
En gij, die wel gelooft en wel bidt
erken het maar; ge weet ook niet zoo
aanstonds, hoe ge hun bedenking zi^t
oplossen.
Nu is het met deze dingen, zooals
met' alles in het leven. Ge doet de
dingen niet omdat ge b e g r ij p t,
waarom het zoo moet, maar omdat
ge w eet, da t het noodig is.
Ge eet en rust, en doet zooveel meer
voor de instandhouding en verzorging
van uw leven, niet omdat ge een ver
klaring kunt geven, hoe de spijze en de
rust u ten goede komen, maar omdat
het voor u vaststaat, dat deze dingen
voor u noodig zijn.
Zoo nu vertrou wtge op 'den Hee
re, op zijn zorg en bewaring, en hulp
en redding, op grond van zijn beloften.
En ge bidt om deze zelfde dingen,
omdat ge ze behoeft, en omdat ge weet,
dat alleen Hij bij machte is, ze u te ge
ven.
En de vraag, hoe dat nu met elkan
der in verband is te brengen, komt bij
menigeen niet eens op.
Eigenaardig is, dat ook de Schrift
dat vertrouwen en dat vragen telkens
naast elkaar plaatst, zonder te verkla
ren, hoe het een met het ander samen
hangt.
En als ge dan ook dat zoó geliefde
Psalmvers aanheft, dan zingt ge van
harte:
„De Heer is zoo getrouw als sterk;
Hij zal zijn .werk
Voor mij volenden".
En even welgemeend iaat ge er aan
stonds op volgen:
„Verlaat niet wat Uw hand begon,
o Levensbron*
Wil bijstand zenden".
Of, zooals ge het in uw Bijbel leest:
„De Heere zal het voor mij voleinden,
uwe goedertierenheid, Heere, is in
eeuwigheid"; dat is het vertrou-
w e n. En als in één adem sluit zich
daarbij aan de bede: „Laat niet va
ren de werken uwer handen".
Ge zijt dus, als vertrouwen en bid
den bij u gepaard gaan, op den goeden
weg, op den wfeg der Schrift. Want
het Woord van God is niet maar een
regel voor wat ge hebt te gelooven en
te doen. Het is ook een regel voor het
verborgen leven uwer ziel, een toets
steen voor de mystiek des harten, om
het ware en valsche te onderscheiden.
Metterdaad is liet dan ook zoo gele
gen, dat het vertrouwen, dat de Heere
het voleinden zal, u op het krachtigst
dringt tot het gebed: Laat niet varen
de werken uwer handen 1
En omgekeerd: deze bede sterkt u
in het vertrouwen, dat gij op den Heere
Uwen God hebt.
Het een is nooit zonder het ander.
En wel bezien is dat ook niet zoo
vreemd, als 't wel lijkt. De bede, dat de
Heere de werken zijner handert niet
late varen, behoeft niet voort te komen
uit onzekerheid of twijfel.
Wat ge van den Heere begeert, moet
ge juist begeeren in het geloof. En niets
ondermijnt het gebed zoo zeer al9 het
wantrouwig ongeloof en klein geloof,
of God het u wel zou willen geven,
en of u wel zou geschieden wat ge
vraagt.
Het staat juist dan wel met u, als
de beloften Gods en de begeerten van
uw hart samenstemmen ,als ge begee-
rig uw hand uitstrekt naar wat de
Heere u in zijn goedertierenheid toe
zegt.
Daar komt ook bij, dat zoolang ais
wij hier op aarde zijn, de dingen voor
ons twee zijden hebben: een zijde die
naar den Heere gekeerd is, èn een zijde
die wij direct waarnemen.. Aan s Hee-
ren zijde is het alles licht. Naar onzen
kant is het maar al te dikwijls, o zoo
donker.
Rekenen we nu met wat God door
zijn Woord ons van die lichtzijde ge
tuigt, dan zijn we boven alle vrees en
kommer verheven Dan zijn we gerust,
en dan roemen we in onzen God.
Maar keert de donkere zijde zich
weer naar ons toe, dan rijst er bezorgd
heid in onze ziel. Dan wordt het een
roepen uit de diepte tot Hem, die al
leen machtig is om ons te verlossen.
Niet in ongeloof, maar juist in het ver
trouwen op Hem.
Vooral wannneer het niet maar be
treft een bijkomstig en voorbijgaand
iets, maar wanneer we ons leven als
geheel nemen.
De Heere zal het voor mij voleinden.
Want zijn goedertierenheid strekt zich
ver voorbij ons einde uit: ze is in
eeuwigheid, en dus van eeuwigheid en
tot eeuwigheid, onveranderlijk dezelf
de.
Maar wij doorleven in het heden
telkens slechts een onderdeel over ons
leven. Wij zien daarin allerlei tegen
strijdigheden, allerlei machten, die te
gen elkander inwerken, en die op ons
lot van invloed zijn.
En uit die tegenstrijdigheden gaat
dan het gebed op tot den God onzes
levens: Laat niet varen de werken
uwer handen!
De werken uwer handen! Daar gaat
het om, in tijd en eeuwigheid. Ook in
den tijd en de eeuwigheid van uw be
staan.
En nu weten we wel, dat de Heere
zijn werk in stand zal houden. Maar
we zien ook, hoe dat werk wordt te
gengestaan en met ondergang bedreigd
Daarom bidden we dan: Heere, laat
dat toch niet los. Doe ons hierin naar
ons geloof, naar uw Woord. Laat uw
werk, de werken uwer handen niet los.
Ook in mijn leven.
En zoo vloeit dan onze begeerte met
Gods wil in één bedding.
Zoo komt er in ons innerlijk bestaan
harmonie tusschen ons zekerst weten
en ons diepst begeeren, tusschen ons
gelooven en ons bidden, tusschen ons
vertrouwen en ons vragen.
Dat brengt den innerlijken vrede in
ons hart én leven.
En naarmate we in ons leven naar
dat zekerst weten leeren beoordeelen
alles wat .zich voordoet, en aan dat
diepst begeeren alle andere begeerten
ondergeschikt maken naar die ma
te zal ons leven veilig gaan.
Dan is het waarlijk leven. Leven uit
God, met God, en dat naar God uit
gaat.
En dat is het eeuwige onverganke
lijke leven.
BEDE.
Genadig God, die in mgn boezem leest
Ik vlied tot U en wil, maar kan niet
smeekan.
Aanschouw mijn nood, mgn neergezon
ken geest
En zie mijn oog van stille tranen leken.
Ik smeek om niets, hoe kwijnend, hoe
bedroefd
Gij ziet m' een prooi van mnn bedwelm
de zinnen
Gij weet alleen hetgeen Uw kind behoeft
En mint het meer, dan 'tooit zichzelf
kan minnen.
Geef Vader, geef aan Uw onwetend
kroost
Hetgeen het zelf niet durft, niet weet
te vragen.
Ik buig mg neer en smeek noch kruis
noch troost
Gij doe naar Uw ontfermend welbehagen
Ja, wond of heel, verhef of druk mij
neer
'k Aanbid Uw wil, hoe duister in mijn
'k Aanbid Uw wil, hoe doester in mgn
oogen
Ik offer m'op en zwijg en wensch niet
meer
'k Berust in U, dat is mgn eenigst pogen
Ik zie op U met kinderlijk ontzag,
Met Christenhoop, noch flauw, noch on
geduldig.
Ach, leer Gij mg hetgeen ik bidden mag,
Bid zelf in mij, zoo is mijn bee on
schuldig.
BILDERDIJK.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Zestal: Te Simons haven (alph../,
T. v. d. Brug te WolvegaF. de
Gidts te Goedereede; J. C. Kamsteeg
ie s Heer "Hendrikskinaeren; Th. J.H.
Steenbeek te LeidschendamH. S te
genga te Cothen; A. van Willigen te
Nieuw-Beijerland.
Beroepen: Te Oudemirdum, P.
Kruyt te Nieuwe Tonge.
Aangenomen: Naar Halle, D.
C. Goedhart te A vereest.
Bedankt: Voor Papendreoht, S.
C. van [Wjjngiaarden te Linschotenl.
GEREF. KERKEN.
Aangenomen: Naar Duurswou.
de, J. van Dijk, canid. te Oudega.
Bedankt: Voor Hijlaard enNieuw
lande, J. van "Dijk, cand. te Oude
ga (Smal1./
Bevestiging, Introdo, Afscheid.
Onder zeer veel' belangstelling heef t
Ds. A. v. An del' Zondagavond af
scheid genomen van de Geref. Kerk
van Hilversum.
Ouderling H. Bomijs en Ds. A\ J.
'Mulder van Bussum spraken Ds. v.
Andel, die zooals men weet emeritaat
verkreeg, hartelijk toe. Door de ge
meente werd hem Ps. 121 4 en Fs1.
134 3 toegezongen.
Ds. 6. F. Dreyei
Ds. G. F. Dreyer, Evang. Luth. prei.
dikant te Bergen op Zoom, heeft we.
fens gezondheidsredenen tegen 1 Fe.
ruari emeritaat aangevraagd.
Beroepbaar.
Cand. S. J. Koster, te Terneu.
zen, slaagde voor het praep. examen
in de classis Axel en zal een eventueel
beroep uit de Geref. Kerken direct
in overweging nemen.
De Christel. Geref. en de Zending.
Aan een artikel van Ds. Salomons in
„De Wekker" over de zending is het
volgende ontleend
Of het wenschelijk is, dat onze kerk,
wanneer zij straks met Gods hulp haar
eersten zendeling uitzendt, dien jongen
man direct naar zulk een geheel on-
beploegden akker verwijst, is een vraag,
die ik niet bevestigend zou durven be
antwoorden. Het ljjkt wel heel mooi
ergens een geheel' nieuw fundament van
Christus te leggen en daar te arbeiden,
waar nog alles oraak li^t.
We moeten echter niet vergeten, dat
onze kerk nog geen z.g. zendings-er
varing heeft. We staan nog zoo onbe
holpen en nuchter tegenover dit werk.
Misschien zegt een der lezers:„maar
Paulus en der eerste gemeenten dan?"
„Zij stonden beiden toch ook heel
vreemd tegenover het zendingswerk?"
Ja, maar met dit enorm groote ver
schil, dat Paulus niet ging naar onbe
schaafde, van alle cultuur vervreemde
heidenen, doch als cultuurmensch naar
cultuur-menschen. De cultuur van A
zië en Europa was den apostel niet
vreemd, sloot zich gedeeltelijk aan bii
die van hem zelf. Denk slechts aan
taal en gewoonten. Ook is het de vraag,
of wij onze zendelingen maar voet
stoots in alles bg een^ heidenapoetel
als Paulus mogen vergelijken.
Trouwensal zou op een "bepaald
terrein wel eens een zendingspost ge
weest .zijn, daardoor is dat toch nog
niet gekerstend, maar nog echt ze-n-
dingsterrein gebleven, waar ook nu nog
een nieuw fundament gelegd kan wor
den in hart en leven der heidenen.
Doet een enkele lichtende ster van zen
dingsactie op zulk een terrein de don
kerte van den nacht niet des te meer
uitkomen?
Verstoorde Godsdienstoefening.
Men meldt uit Broek op Langen-
dijk aan de Rotterdammer:
Zondag j.l. stond in de Chr. Gerefor
meerde Kerk te Broiek op Langendijk
de Avondmaalsdisch gereed. Tgdens't
voorlezen van het formulier door Ds.
T. A. Bakker van IJmuiden, die het
H. A. bedienen zou, trad iemand de
kerk binnen. Bii de woorden: „Want
wie on waardiglijk eet en drinkt' en&
stapt hij op de tafel toe, zegt: „Dat zeg
ik ook" en werpt alles van den disch
af en keert het tafelblad om, waarop
hij de kerk weer verlaat.
Des middags werd de zoo gestoorde
dienst voortgezet. De politie neeft de
«aak in handen genomen.
Revisie van den Lniher-Bijbel.
Claus Harms zeide in 1817 bg de
viering van het jubileum der kerkher
vorming: „Een bg bel vertaling in een
levende taal moet elke honderd iaar
herzien worden, teneinde levend teolg-
ven".
In aansluiting aan gedachten als deze
zoo meldt het „Hdbl." besloten de
D.uitsche Bg belgenootschappen in het
iaar 1921 een revisie van den Luther-
ogbel voor te bereiden, en dat naar
de grondstellingen: Luthers woordkeu
ze en ver taal wrj ze moet bewaard blg-
ven; slechts daar zal veranderd wor
den waar het vertalen onduidelgk of
verkeerd was.
De bewerkers dezer officieels revi
sie zgn Prof. Dr. Hermann te Münster
voor het Nieuwe Testament en Prof. Dr.
Kittel te Greifswald voor het Oude
Testament. Na-revisoren, die uit letter
kundig-Duitsch oogpunt het werk der
twee vertalers overzien zullen, werden
eveneens aangewezen. Het Duitsch-E
vangelische kerkbestuur heeft zich zgn
-ooraeel over deze revisie voorbehou
den, doch heeft verklaard, in begin
sel onvoorwaardelijk vriendschappelijk
te staan tegenover een nieuwe uitgave
van den Luther-Bijbel'.
De arbeid is thans zoover gevorderd,
dat men grootere gedeelten drukken
kan in drukproef en aan enkele vak-
kundigen en autoriteiten "toezenden kan.
De bewerkers publiceeren tegelgk hun
besluit de uitgave niet te overhaasten.
De arbeid heeft tijd noodig tot voort
durend en herhaald overleg. Het „lit-
teratuurgedenkteeken van Luthers ver
taling" moet voor de toekomst bewaard
en toch tegelijk zóó bewerkt, dat de
eischen van duidelijkheid en juistheid
vervullling vinden.
Jeugdarbeid.
Donderdagavond is onder voorzitter
schap van Ds. "H. Janssen, leger-en
vlcotpredikant in algemeenen dienst,
een bespreking gehouden, om te ko
men tot oprichting van een Chris-
telijken Haagschen Jeugdbond, die zich
ten doel zal stellen het jeugdwerk in
Den Haag in den uitgebreidsten zin
ter hand te nemen.
Ds. Kuylman, die met 15 April
uit het Verband van de Haagsche
Jeugdkerk zal treden, was uitgenoo-
digd op deze vergadering, om haar
bij de bespreking van advies te die
nen.
Aan een studiecommissie is opge
dragen, de plannen nader uit t to wer
ken en voorstellen te doen voor de
spoedig volgende vergadering.
De Ministerssalarissen.
Het Centrum (R.-K.) bespreekt
de verhooging van de ministersalaris
sen met 1000 per jaar. Het blad
schrijft o.m.:
„Er zullen er zijn, die deze mededee-
ling meesmuilende begroeten.
Wij aarzelen niet te zeggen, dat wij
haar toejuichen. Wij hebben respect
voor den moed der ministers, die dit
besluit voor hun verantwoording heb
ben willen nemen. Zij konden het iets
gemakkelijker doen, omdat op den dag
waarop zij hiertoe besloten, de kans
groot was, dat zij er persoonlijk geen
voordeel van zouden hebben.
Toen voor eenige jaren de bezoldi
ging der Ministers met 3000 verlaagd
werd, een verlaging die procentsge-
wijs grooter was dan die der andere
hoogere ambtenaren, behoorde daar
geen moed toe; hoogstens zin voor op
offering, in de hoop dat deze een kal-
meerende uitwerking op anderen zou
hebben.
Een zin voor opoffering, waarvan
bet Kabinet-Ruys de Beerenbrouck
reeds eer blijk bad gegeven.
Toen in 1922 alle salarissen werden
AAN HET ZOEKLICHT.
Leiden 23 Januari 1926.
In den Achterhoek beeft de Vereen,
van Christel. Onderwijzers een afdoend
middel aan de band gedaan om aan
den onderwijzersovervloed een einde
te maken. f
Zij heeft n.l. voorgesteld om eenvou
dig alle Kweekscholen te sluiten. Ook
in een van onze bladen werd een soort
gelijk plan verdedigd.
't Is een origineel en een afdoend
voorstel.
Wordt dit stelsel over heel de linie
toegepast, worden alle inrichtingen
voor middelbaar en voorbereidend hoo-
ger onderwijs gesloten en worden in
geen enkel vak nieuw leerlingen aan
genomen, dan is bet vraagstuk van de
werkloosheid, waarover nu tal van be
kwame economen zich suf practiseeren
in één slag opgelost.
Gek, dat nog niemand op deze idee
is gekomen.
't Is het ei van Columbus.
Nu bestaat de mogelijkheid, want er
zijn altijd dwarsdrijvers dat deze of
gene vraagt waar die niet opgeleide
jongelui dan moeten blijven.
Ik voor mij twijfel echter geen oogen-
blik of onze voorlijke Acbterhoe-
kers zullen gemakkelijk een motie we
ten samen te stellen waarin ook deze
kwestie wordt opgelost.
OBSERVATOR»
verhoogd, maakte daarop alleen de be
zoldiging der Ministers een uitzonde
ring, hoewel de betrokken Commissie
ook voor hen een verbooging met f 4000
had voorgesteld. Het gebeele advies
der Commissie werd door bet Kabinet
overgenomen, behalve dit eene punt.
Maar toen in 1924 de salarissen
weer verlaagd moesten worden wensch
ten de Ministers een bemoedigend
voorbeeld te geven, door op hui: eigen,
in 1922 niet verhoogd, salaris een hoo-
ger percentage van vermindering toe
te passen, dan voor de andere hooge
ambtenaren van hun wel verhoogd sa
laris afgetrokken werd.
Men kan dit gebaar schoon vinden,
maar bet was verkeerd. En bet beoog
de effect bleef uit: geen ei^cele ambte
naar was er minder ontevreden door!
In vergelijking met bijna alle andere
landen is ten onzent de bezoldiging der
Ministers laag. Bovendien hebben ze
elders de beschikking over een ambts
woning met personeel, auto, enz.
Bij ons moet iemand, die minister
wordt, en niet bereids in Den Haag
woont, beginnen met een huis te koo-
pen, en het in te richten. De Rekenka
mer maakt zelfs bezwaar, wanneer mi
nisters voor bet gebruik van een taxi
declareeren. Een minister in bet Kabi-
aet-Cort van der Linden, die in s
Lands belang eenigen tijd een auto tot
zijn beschikking bad gehad (in den
mobilisatietijd!) heeft dit uit eigen zak
moeten terugbetalen.
Een lagere bezoldiging van de minis
ters is bet tegendeel van democratisch.
Het maakt dat de keuze van geschik
te personen, uiteraard in een klein
land toch al beperkt, nog moeilijker
wordt.
Er zijn er in ons land geweest, die
om bet ministerambt te aanvaarden,
een bedrag aan inkomsten moesten
prijsgeven, dat grooter was dan dat,
hetwelk zij als minister aan bezoldi
ging gingen ontvangen.
Rekent men daarbij met de moge
lijkheid, dat de ambtsvervulling
slechts kort kan duren, dan voelt men,
boe moeilijk het kan vallen, om de ge-
dien bereid zijn, om dit hoogst eervolle,
schikte persone,n te vinden, die bov-en
maar zeer zware en niet bij uitstek
aangename ambt te aanvaarden. Er
zijn steeds liefhebbers genoeg, maar
ongelukkiger wijze zijn dat in den re
gel juist die personen, welke men bij
voorkeur niet tot dit ambt wenscht te
rooepen.
Dit alles is zeker niet in 's lands be
lang."
Daarom verdient bet. aldus besluit
bet blad, waardeering, dat het Kabinet
den moed beeft gehad, om hierin, zij
't in zeer bescheiden mate, althans
eenigszins te voorzien.
FEUILLETON.
Kathlyn Barrington.
Het volgend oogenblik was hij het
huis genaderd en klom hij langs het
latwerk van de luiken omhoog. Hij
dacht er niet aan, dat zijn gemaskerd
gezicht en zijn smerige kleeren hem
allesbehalve een innemend voorkomen
gaven. Bij zijn verschijning aan bet
venster stond het meisje als verstomd
Zij keek hem vol vrees aan met haar
blauwe oogen en scheen niet in staat
zich te bewegen. Zelfs was hij in de
kamer,-vóór dat ze zich nog bad om
gekeerd om te vluchten. „Kathlyn!'
zei hij op zachten toon. „Kathlyn!" Zij
keek hem strak aan met een vrager.-
den. niet begrijpenden blik. Plotseling
drong het tot baar door.
.,Dr. Forsyth?" riep ze uit, nog altijd
kijkend naar het masker voor haar
„Bent u het?" klonk haar vraag op
twijfelachtigen toon.
„Ja ik, Kathlyn." Nu begreep hij de
oorr: van haar twijfel, rukte b
masl:cr af en wierp het van zich.
•-„Maar.maar.." stamelde ze.
Ik ben gekomen, om je to redden'
gaf hij ten antwoord. „Je moet direct
met me mee gaan
„Ik dacht, dat u-nog altijd een ge
vangene was, zei ze.
„Dat ben ik ook geweest, maar ik
ben op den avond, dat jij de jonk ver
liet, ontsnapt."
„U ontsnapte.." Zij brak plotseling
af en keek hem aan, alsof ze haar
ooren niet kon gelooven.
„Ja. en daarna ben ik zoo gauw mo
gelijk hierheen gekomen."
„Maar Ah IJeo vertelde me, minder
dan een half uur geleden, dat u hier
in een kamer in het paleis gevangen
was. Hij zei, dat u vannacht gemar
teld zou worden en dat ik, als ik wist,
wat Chineesche martelingen beteeken-
den, en u daarvan wilde redden, ik.,
ik...."
„Öm mij te redden, wat.."
„Beloofde ik met Li-Weng-Ho te
trouwen!"
Een blik van verbazing kwam op
Dick Forsyth's gezicht. Zijn oogen
schoten vlammen.
„Je beloofde te trouwen met Li-
Weng-IIo" zei hij met een schorre
:!em, .om mij te redden?"
„Ja" zei ze eenvoudig, „ofschoon ik
liever had willen sterven."
„En daarom draag je die kleeren?
..Ja" antwoordde ze.
„Dit zijn de bruidskleeren. Ah IJeo
bracht ze uje en vannacht of morgen
zal ik de vrouw zijn van den manda
rijn, als
„Neen, mijn lieveling!" Hij strekte
zijn handen naar haar uit. Weer
schitterden zijn oogen en méér nog
dan zijn woorden spraken zijn oogen.
Een oogenblik keek ze hem aan, alsof
ze hem niet begreep, of ze niet durfde
te gelooven, Maar dan schitterden ook
haar oogen hem tegen, haar lief ge
zicht straalde van geluk en als een
vogel, die een schuilplaats zocht vooV
dreigend gevaar, wierp ze zich in zijn
armen. Hij sloot ze om haar heen en
haar gezicht raakte zijn schouders,
terwijl ze van blijdschap en ontroe
ring snikte.
Voor een oogenblik was al 't andere
vergeten: het gevaar, dat van zoo na
bij hen bedreigde, de noodzakelijkheid
om uit het paleis te ontsnappen, ter
wijl er nog gelegenheid was.
„Lieveling" fluisterde hij. „Kijk me
eens aan."
Langzaam hief ze haar gezicht op.
Haar blauwe oogen waren vochtig,
maar zij straalden van liefde. Hij boog
zich over haar en kuste haar.
„Mijn lieveling!" zei hij. „De mijne
ben je voor eeuwig, en nooit zal ie
mand anders recht op je hebben."
„Niemand" fluisterde zij terug. „Jij
alleen, die zooveel voor mij gewaagd
hebt."
„Het gevaar, dat mij bedreigde,
haalde niet bij het gevaar, dat jou bo
ven 't hoofd hing Je hebt tegenover
iets gestaan, dat erger is dan de dood
en dat, om mij te redden, zooals je
dacht."
„Ik zou het hebben verdragen, tot
ik je 'veilig en wel' uit de klauwen
dacht van Li-Weng-Ho, en dan.."
„Ja? En dan?"
„Dan zou ik blijmoedig gestorven
zijn" antwoordde ze zacht fluisterend.
„Maar nu zal je leven" hernam hij
levendig en kuste haar. „Je zult gered
worden en je niet behoeven op te of
feren. Je zult met mij van hier weg
vluchten en samen hopen we nog veel
gelukkige jaren te leven. Wij...."
Hij zweeg, want hij meende in don
tuin iets te hooren. Hij draaide zich
om, maar kon in den donkeren tuin
niets ontdekken. Het geluid herhaalde
zich niet. Toch was het voldoende ge
weest om hem tot de werkelijkheid
terug te roepen.
„Kathlyn" fluisterde hij, „we ver
spillen hier onzen tijd. Wij mogen hier
niet langer blijven. Ah IJeo kan terug-
keeren, of de mandarijn kan komen.
Wij moeten direct weg; maar voor
we gaan, is 'twel zoo goed, dat we
iets voor je vinden, om die kleeren te
bedekken een mantel of zooiets en
een paar schoenen
„Ik heb beide" zei ze. „Er zijn hier
genoeg. Wacht even, ik ben in éen,
hoogstens twee minuten terug. Ik
word nu niet meer bewaakt. Ah IJeo
weet, dat ik niet over den muur van
den tuin kan klimmen en ik kom niet
door de poort van het paleis. Zoo
doende ben ik vrij in het komen en
gaan in het huis en de luiken zijn.
open gelaten. Ik zal den mantel on
schoenen halen
Zij liep haastig naar haar kamer
Dick Forsyth wachtte ongeduldig.
Dat geluid in den tuin verontrustte
hem, en terwijl hij wachtte maakte
hij zich een verwijt, zoolang in die ka
mer getalmd te hebben. Nogmaals
keek hij naar buiten, maar kon slechts
een paar meter buiten het venster
zien. Van buiten af kon iemand, die
in den tuin liep, hem echter duidelük
zien. Daarom verborg hij zich achteren
tochtscherm, dat tot de schatten be
hoorde, die men in de kamer aantrof
Op die wijze was hij onzichtbaar voor
een toesdhouwer van buiten. Een, 2
minuten kropen langzaam voorbij en
een angstige vrees overviel hem. Al9
er eens Iets verkeerd ging. Hij had
Kathlyn niet alleen moeten laten
gaan.! Als....