NSEUWE LEiDSCHE COURANT VAN DONDERDAG 24 DECEMBER 1925 Uit het grijs verleden. HET KERSTFEEST. De reden, waarom de Christelijke Kerk den gedenkdag van 's Heeren ge boorte heeft gesteld op 25 December, is niet, zooals men geneigcl zou zijn te meenen, dat dit 's Heeren geboortedag is in denzelfden zin als wij onze ver jaardagen vieren en dat het dus thans precies 1925 jaar zou geleden zijn, dat Christus te Bethlehem geboren werd. Vooreerst is dit jaartal niet juist, want op grond van de gegevens, die we bij den Joodsclien geschiedschrijver Fla vius Josephus vinden is het noodzake lijk aan te nemen, dat koning Herodes onder wiens regeering de geboorte van Christus valt, gestorven is in het jaar 4 voor onze jaartelling. Dr. D. A. W. H. Sloet, de geleerde pastoor van Abcoude, heeft een belang rijke studie geschreven over: „De tijd van Christus' geboorte" en komt na allerlei historische en astronomische gegevens verwerkt te hebben tot de volgende conclusie: „Naar den histori- schen samenhang behoort de geboorte des Heeren gesteld te worden in den tijd tegen einde November van het jaar 74$ na de stichting van Rome 1). Iets vroeger (in October of .November) is mógelijk, aanmerkelijk later is histo risch onwaarschijnlijk".) Dat Christus op 25 December geboren ;:cu zijn is dus volgens Dr. Sloet. his torisch onwaarschijnl ijk De datum van het Kerstfeest heeft dan ook meer een symbolische dan eên historische beteekenis. Dit blijkt duide lijk, wanneer wij letten op den tegen hanger van het Kerstfeest, n.ï. den ge boortedag van Johannes den Dooper op 24 Juni. Johannes de Dooper was de laatste profeet des Ouden Verbonds; hij wees op Christus en zeide van Hem: „Hij moet wassen, maar ik minder worden" (Joh. 3 30). Dit nu is treffend gesymboliseerd in de beide feestdagen: de geboortedag van Christus wordt gevierd omstreeks den koristen da£, wanneer de dagen dus weer beginnen te lengen en de ge boortedag van Johannes den Dooper omstreeks dep langsten dag, wanneer de dagen gaan korten. Het Kerstfeest is het jongste der Christelijke feesten; de viering ervan dateert pas van omstreeks het midden der 4de eeuw. Het is in de plaats gekomen van een hcidenseh feest, n.l. den „dies natalis iilvicti Solis", d.w.z. den geboortedag van den; onoverwonnen Zon (negod), dat op 25 Dec. gevierd werd. Dit was ceil feest ter cere van den Perzischen zonnegod' Mi tras, wiens dienst in het Roineinsche rijk in dc 3de eeuw bijna tot staatsreligie geworden was. In elk geval was het de godsdienst der kei zers, terwij! het Christendom als staatsgevaariijk vervolgd werd. Dit feest stond niet op zichzelf, doch algemeen werd bij de heidensche vol ken omstreeks den koristen dag een le est gevierd ter eere van de zon, die dan weer in kracht begon toe te nemen. Ken interessante parallel tot de Kcrslïeestviering is ons bewaard door, den Cyprischen aartsbisschop Epipha- nius, tiie van 307 tot 403 leefde. Deze noemt (in overeenstemming met de traditie der Oostersche kerk) als den geboortedag des Heeren (5 Januari, den dag van Driekoningen, ook wel Ephi- phania (d.w.z. verschijning of openba- Leidsche Penkrassea. A mic We kunnen nu met recht spreken van de donkere clagen voor Kerstmis, 't Is in de natuur nu alles even som her en donker en droefgeestig. Neder land is nu met recht een land van mist en regen. Er is in dezen tijd niets wat nu eigenlijk maar een wei nig opwekt. Voor somber aangelegde naturen is het nu een kwaden tijd. Al les spreekt ons toch van dood en ver gankelijkheid en er is niets, wat het bloed sneller in beweging brengt en bet oog doet flikkeren. De kaal-zwarte boomen staan in den druiligen regen als te treuren over voorbijgegane glo rie en er is niets in de kale velden wat liet oog bekoort of als in den lente- en zomertijd het oog kan boeien En ik ben zeker niet ver van de waarheid, als ik zeg. dat we hier voor ons hebben een in vele opzichten tref fend beeld van het leven der men- schen. Kijk maar eens rond in de omge ving, lees de bladen, volg slechts de binnen- of buitenlandsche politiek en ge zult het wel met mij eens zijn, dat er al heel weinig is, dat opwekkend en verheffend kan stemmen, 't Is al les even koud en kil en doodsch en somber. Op maatschappelijk gebied is er overal ellende en narigheid. Och ja, '«an deii buitenkant is cr een weinig veranderd. 'We hebben gekregen in vele gevallen althans mooleya en rui ring zoowel de openbaring in het vleesch als aan de Wijzen) geheeten. Epi#)hanius dan beschrijft ons de vol gende mysterieviering, die in den Kerstnacht plaats had in het Koreion, het heiligdom der godin Kore te Alexandrië. De heidenen vieren den ganschen nacht feest en eeren het beeld der go din met liederen en fluitspel; des mor gens, wanneer de hanen gekraaid heb ben, dalen zij met de fakkels in een on- deraardsche kapel af en dragen dan op een draagbaar een houten beeld naar hoven, dat op zijn voorhoofd zijn beide handen en zijn heide knieën een kruisteeken heeft2). Met dit beeld gaan zij zevenmaal in processie den tempel rond s) onder fluitspel en trommelslag en het zingen van hymnen. Daarna worc^t het beeld onder gejuich in het oncleraardsche vertrek teruggebracht. Vraagt men aan de heidenen, wat dit voor een mysterie is, dan antwoorden zij: „In dit uur heeft heden Kore, dat is de maagd, den Aeoon ter wereld gebracht". Een dergelijke plechtigheid als te Alexandrië werd ook in Petra, de hoofdstad van Arabië en in andere plaatsen in den Kerstnacht gevierd. Het was een gelukkige gedachte van de Kerk, de herdenking van den ge boortedag des Heeren te stellen op den 25sten December, het winterzonnekeer- punt, dat destijds op dien dag viel. Want niet Mitras maar Christus is de onoverwonnen Zon. Reeds onder het Oude Verbond was voorspeld: Ulieden, die mijnen naam vreest, zal de Zon der Gerechtigheid opgaan (Mal. 4 2). Christus is het waarachtige licht, hetwelk verlicht een iegelijk mensch, komende in de wereld (Joh. 1:9); „de opgang uit de hoogte, om te verschijnen, dengenen, die geze ten zijn in duisternis en schaduw des doods" (Luc. 1 78, 79), „een licht tot verlichting der heidenen en tot heer lijkheid van uw volk Israël (Luc. 2 32) Dit komt overeen met het jaar 6 voor onze jaartelling. Het kruis is de Egyptische hiëro- glyph voor „leven". s) Zevenmaal, omdat de zon pas in de zevende maand weer haar hoogte punt bereikt, 4) De Aeoon is de zich steeds ver jongende God van tijd eiï eeuwigheid. SPRüYTE DAVIDS. Een spruytgeji heeft de Heer geplant Te Bethlehem, int Jootsche lant, Wt Davids stam gesproten Vol Conincklijke loten. Sijh twijgen staen wijt wt-gebreyt, Met bloemen cierlijck overspreyt, Als met een peirlen crone; Geen sehoonheyt is soo schone. In 's Heeren lusthof sal hy staen Vol vruchten, die de siel versaên; Sijn geloof geneest de crancken, Wijt boven alle drancken. Gods waerheyt sal sijn wortel sijn Gods heete liefd' sijn sonne-schijn, Den groten Geest een reyne En levende fonteyne. O Vader goet! geeft, dat wij ras Dit over-costelijck gewas Met herten vreugd genieten; Geen cruys sal ens verdrieten. JACOBUS REVIUS. mere huizen, het aantal salons is er heel wat grooter gewordeh, de scher pe) afscheiding tusschen de standen is naar het uiterlijk heel wat veran derd, we spreken nu overal van da mes en heeren, die genieten van de kunst of wat dan kunst genoemd wordt, en zoo zou ik door kunnen gaan. Maar dat is maar de buitenkant, •het is de uiterlijke schijn, die heel wat minder moois bedekt. Want ge klaagd dat er wordt in onzen tijd en gezucht, misschien nog veel meer dan vroegm*. De behoeften zijn geprikkeld, de uitgaven zijn opgevoerd en daar intusschen de loonen zijn gedaald, en de levensomstandigheden moeilijker zijn geworden, zijn de moeiten des le vens zoo groot geworden, dat menig een er onder dreigt te bezwijken. Hier is werkloosheid, daar slapte in zaken en ginds is er weer wat anders. Een voordeel van dezen tijd zou misschien genoemd kunnen worden, dat de afstand tusschen de verschil lende standen eenigermate is vermin derd, maar daar staat tegenover, flat de verbittering misschien grooter is dan ooit te voren. De arbeider, die zich in zijn verwachtingen bedrogen ziet, kijkt met een scheeven blik naar zijn patroon en de werkgever, die zich minder vrij kan roeren dan voorheen, het geval was, denkt niet in de eerste plaats aan het onrecht dat in die voor vele arbeiders rechtlooze jaren ge pleegd werd maar staart zich blind op de hem onwelkome maatregelen en ZIJN INKEER. Een Kerstverhaal. Pa, krijgen we' van 't jaar weer een kerstboom? Vol verwachting keek Wim, die de woordvoerder van het drietal was, naar zijn vader op. Maai de groeven boven vaders oogen zeiden hem al genoeg: o, 't zou wel weer niet goed zijn, vader kan je nu nooit voor iets prettigs vindenIn de leven dige oogen van den knaap begon een uitdrukking van stugheid den glans v. verwachting te overheerschen en ook op de gezichten van zijn zusje en klei nere broer teekende zi een verdrie tige trek Nee jongens, dit jaar niet hoor, daar heb ik ge^n tijd voor. En meteen wendde de vader zich om, want hij had haast om op zijn kantoor te komen, waar al een paar menschen hem zaten te wachtén in verband met een verkoop van een boerderij. Notaris van Renen had in het voor jaar zijn vrouw verloren, het was een echt droef jaar geweest voor hem, de afsluiting van een huwelijksleven, waarin maar heel weinig zonlicht zijn deel was geweest. Zijn vrouw was de dertien jaar dat zij getrouwd waren ge weest, altijd ziekelijk geweest en hij had haar tweemaal voor herstel van gezondheid naar het buitenland moe ten brengen. Tenslotte had haar krank heid de al te zwakke krachten zoozeer gesloopt, dat niets meer baten kon en na weken lang niet méér van haar ka mer te zijn geweest, was zij op een mooien lentedag ontslapen. In Jezus ontslapen, zoo had het in het overlij densbericht gestaan, dat de heer van Renen in de courant had laten plaat sen en kleine Henkie, die pas zeven jaar geworden was, hoe klein hij nog mocht wezen, had zoo heerlijk beseft, dat „moeke" bij haar Heiland was,waar van zij hem zoo dikwijls verteld had als zij samen zaten in 't hoekje bij het raam, waardoor je zoo ver over de wij de velden uitzag. Moeder kon zoo mooi vertellen en soms was het Henkie ge weest of over den stoffigen weg zoo de menigte menschen zou komen, in wel ker midden de Heiland voortschreed, goeddoende en vermanende. Eigenlijk had niemand dit alles zóó goed als Henkie geweten. Zeker, zijn vader wist het ook, misschien precie- ser en duidelijker omschreven, dan zijn jongste kind 't wist, maar het had hem persoonlijk toch niet zoo getroffen, om dat.... ja, waarom ook eigenlijk. Was het omdat hij te bitter getroffen was door dit verlies? Het moest wel zoo zijn, want na den dood zijner vrouw had men maar zelden den Vroeger zoo vroolijken man meer zien lachen. Het was of er altijd nu, een sluier voor zijn levensblik hing, een sluier van bittere droefheid, waar maar geen ochtend doorheen wilde klaren. En wat voor anderen schéén, was in derdaad ook het geval. Van Renen kon maar niet begrijpen, waarom God hem zijn lieve vrouw had ontnomen, waar toe *t noodig was geweest, dat hem dit verdriet werd aangedaan. Alles, in zijn huis- sprak hem van hare zorgzame liefde, in alle hoeken vond hij haar her innering terug. En nu was hij achter gebleven met drie moederlooze kinde ren, die hij moest overlaten aan de zor gen van een vreemde vrouw, schoon dan een goedhartige, zorgzame vrouw, In dat opzicht besefte hij, dat hij het slechter had kunnen treffen. Maar toch Waarom had God hem zijn vrouw ont nomen, zijn alles, die zqo één met hem vergeet in zijn arbeider te begroeten een schepsel Gods, van gelijke bewe gingen als hij. En 'dan komt daarbij nog, dat groo te partijen en bonden er op uit zijn, altijd meer ons volk geestelijk te ver giftigen, door niet door te dringen tot den wortel van alle ellende, maar door de menschen te paaien inec den bedriegelijken schijn van ontelbare be loften. Er is over dit onderwerp natuurlijk veel meer te zeggen, maar ik wijs al leen op enkele punten, die ge gemak kelijk zelf kunt vermeerderen. Op poliiiek gebied ik behoef er niets van te vertellen is het al even zeer donker en wie ook maar een beetje de internationale politiek volgt die weet het dat er wel zoo nu en dan enkele hoopgevende verschijnse len zijn, maar dat er ook heel wat donkerheid is en somberheid en dat er weinig reden is om van gunstige perspectieven te spreken.. Maar er is gelukkig van dezen tijd ook nog iets anders te zeggen. Wie tusschen de vele buien door de boomen en struiken bekijkt, die komt tot de ontdekking, dat er wel veel doodigheid is c-n dorheid en kaalheid maar dat het leven tqch niet ont breekt. De dorre bladeren zijn afgevallen, maar in plaats daarvan zien we nu wee:- du knopjes, die straks gaa' verwarmd door de strcAcr. uitspruiten Die __i. tellenende knopjes in zijn denken was, in zijn opvattingen én inzicht en die hem altijd zoo tot steun was geweest? Hij kon het maar niet beseffen, dat die slag voor hein noodig was en dat daarin nu zegen kon schuilen. Hadden die drie arme klei nen hun moeder dan niet noodig? En onder het tobben over deze zaak vergat hij maar al te zeer, dat nu de kinderen niet alleen hun moeder maar ook hun vader verloren hadden. Dat hij door zijn zich-opsluiten in zichzelf eigenlijk zeer egoïstisch handelde, be dacht hij niet en den enkelen keer, dat het in hem opkwam, onderdrukte hij dit opkomen onmiddellijk. Zijn vrouw was hem alles geweest, aan haar had hij zich gewijd en wat hij voor de kin deren was, was hij veelal nog door zijn vrouw geweest. Hij hield van zijn kin deren zooals zoovelen, die in hun pret tige stemmingen het wel aardig vin den te keuvelen of te stoeien met „dat jonge goed", ma^r die er zich toch nooit anders dan geringe offers voor getroosten in de inrichting van het da- gelijksche leven. En zoo hadden de kinderen wel alles eigenlijk verloren, toen op dien stralen- den dag van Mei hun moeder uitgedra gen was naar het dorpskerkhof, Hun vader dacht aan zijn verdriet alleen, maar wat diep-in de ziel zijner kinde ren aanging, daarvan had hij geen flauw besef. Werk maar, placht hij te zeggen, dan vergeet je jezelf en al je narigheid. Werken is altijd een zegen voor me geweest en nu is het dat dub bel Als ik werk, vergeet ik me zelf wel De kerstboom zou er dus niet komen. En toch kwam hij er. Dat kwam zoo. Van Renen's ouders, die in Arnhem woonden, hadden reeds lang beseft, dat de moederlooze kleinkinderen, al te zeer werden verwaarloosd door hun zoon. Ze hadden het hem geschreven, meermalen zelfs, maar in^ zijn brieven was hij daarop niet ingegaan, alleen had hij zijdelingsche antwoorden gege ven door mede te deelen, dat de huis juffrouw een warmvoelende vrouw was en van wie zij al heel veel hielden. En verder sprak hij maar over zijn eigen eenzaamheid en dat in woorden, heseffen, hoe ontzaglijk zwaar hem het die zijn ouders wel heel sterk deden leven geworden was, nu hij zijn teede- ren steun had moeten missenMaar het was weer altijd hetzelfde: zijn leed, zijn eenzaamheid. En: kinderen ver geten zoo gemakkelijk, als die maar vriendelijkheid ontmoeten. De oude hee'r Van Renen begreep, dat hij en zijn vrouw iets voor de kinderen moesten doen. En daarom schreef hij, dat ze de Kerstweek bij hem zouden wil len doorbrengen. En deze was blij over die tijding, daar hij wel begreep, dat de oude lieden zich met de kinderen zou den bemoeien en hij nu den last dier moeilijke dagen althans niet alleen hoefde te dragen. Maar 't feit, dat zijn kinderen schier buiten zichzelve waren van blijdschap, ging hem voorbij ware dat niet het geval geweest, dan had het hem kunnen leeren, hoe de vader zijner kinderen den plicht ver zaakte, die hem, in dubbele mate was toebedeeld, toen zijn vrouw hem met deze kleinen achtergelaten had. Den dag, dat de prettige tijding van grootvader gekomen was, herhaalden de kinderen hun vraag En nu stemde de vader toeGrootvader zou wel de kinderen bezighouden. Een of andere vertelling, wat zingen met Öe kinde ren, terwijl de juffrouw op de piano spreken van nieuw leven, dat straks zal ontluiken. En zoo is 'tniet alleen in het rijk der natuur, maar ook in het leven der menschen. Over een paar dagen vieren we het Kerstfeest en zingen we weer van het Licht der lichten, dat uit 's werelds duistre wolken is opgegaan. De we reld ligt verzonken in ellende, maar we mogen spraken van verlossing. Want al zoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen ©eniggeboren Zoon gezonden heeft, opdat een iege lijk die.in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Wij herdenken weer hoe de Engelen hebben gezongen van het vrede op aar de en van het welbehagen in menschen. En van die vrede en van dat wel behagen kunnen we nu reeds dé eer ste verschijnselen aanschouwen. Er is veel zonde en verdeeldheid, maar er is toch ook een vragen naar den Heere en zijne sterkte. Er is toch ook bij ve len een ernstig begeeren om naar de geboden Gods te leven, om te breken met het zondeleven en zich te buigen voor den rechtvaardigen maar ook barmhartigen God en om in ootmoed' te knielen voor den te Bethlehem ge boren Koning. En nu weet ik wel, dat wat we daar van zien nog slechts de eerste voorbo den zijn van den volgenden zomer, maar we zouden toch niet goed doen» amice, door die kleine oogenschijnlijk onbeteekenende knopjes te verachten. We zien van 'die Lenteboden in den voor de begeleiding zorgde, dan hadden zij hun zin. En de lichtjes van den boom kon hij zelf wel ontsteken, dat kon je allemaal stil doen, zonder dat je opgewekte dingen te zeggen had En zoo ging het ook inderdaad. Al drie dagen waren de grootouders bij hun kleinkinderen en ze babbelden en speelden lustig met hen, zoodat de kinderen niet wisteA hoe ze 't hadden. zóó prettig was het in lang niet ge weest. En kleine Henk, het bleeke, smalle ventje, en als jongste wel een beetje het troetelkind van oma Van Renen, gevoelde somtijds weer net die zelfde koesterende warmte, die er was toen Mammie nog leefde. Niemand wist het, want wat weten de grooten eigenlijk van een kind, maar al een paar keeren was hij in die drie dagei^ stilletjes de kamer uitge gaan, waar nu weer zoo lustig gelachen werd, om in de gang heel haastig een paar tranen weg'te wrijven. Hij wist het zelf niet eens goed, waarom hij bijna huilen moest, maar het was toch. zoo en hij vreesde, dat hij zich zdu schamen, als den anderen het merkten Maar eigenlijk had hij toch geen ver driet, integendeel, hij vond alles héél prettig en darmaakte dan ook, dat hij zichzelf niet eens begreep. Maar op het laatst bemerkte Oma het toch, maar ze zei er geen woord van. Ze was gekomen, om wat goeds voor de kinderen te doen, daarvoor moest ze eens goed toekijkenlater, als ze weer zouden weggaan, zou ze dan wel zegge(i wat noodig was. Want dat stond bij haar vast, haar zoon moest eens goed hooren, waarin hij te kort schoot tegenover die arme moederlooze kinde ren. Kleine Henkie, dat bleeke kereltje, dat altijd zóó aan zijn moeder gehan gen had, miste wel het meest teeder- heidZe zag wel, dat het kind soms met tranen in de oogen zatgeen wonder, nu zijn grootouders er waren, leefde het arme ventje weer wat op. Het was nu Kerstavond en in de huiskamer, zaten allen te wachten op de glanzende heerlijkheid, die straks voor hun oogen pralen zou, als de groo- te deuren opengeschoven zouden wor den. Een paar vriendjes en vriendin netjes van school waren genoodigd om deel te nemen aaii het feest. Daar werden de deuren weggescho ven en de opgetogen bewondering van alle kinderen uitte zich in één langge rekte vreugderoep van: ooh, wat móói! In een ommezien was de huiskamer leeg en zaten alle kinderen in een wij den kring om den boom gehurkt. Al leen Henkie drukte zich tegen zijn grootmoeder aan, die zich had neerge zet in een gemakkelijk stoeltje terzijde van den boom. En toen alles rustig ge worden waren, vertelde Opa heel mooi de Kerstgeschiedenis. Daarna werd er gezongen, het eene Kerstlied voor, het andere na. Papa van Renen zelf had juist gezien, dat hij niet veel te doen zou hebben, Opa en Oma waren het middelpunt en op hen werd nu zóó aller aandacht ge richt, dat niemand bemerkte hoe bleek kleine Henkie geworden was. Stil stond hij naa9t zijn grootmoeder, zijn handje in haar oude hand, het hoofdje op zij geleund op haar schouder. Zoo luisterde hij, met schitterende oogen, naar de liederen, die men zong. Maar toen op voorstel van Oma het lied werd aangeheven: Hoe zal ik u ont vangen, hoe wilt gij zijn ontmoet, winter ook iets hier in Leiden. Of is het geen feit van beteekenis dat in tal van Zondagsscholen in deze dagen weer aan" groo te scharen van kinde ren verteld wordt van 'den Heiland, die in de wereld kwam om zondaren zalig te maken en het werk Gods over heel de linie te herstellen? Is het niet een gelukkig verschijnsel dat we heb ben onze Christelijke scholen, onze Christelijke pers en Kerken en zoo veel meer, waarin ons volk gewezen wordit op den eenigen weg tot behoud.? En nu weet ik wel, dat er aan dat alles veel verkeerds is en gebrekkigs, dat er ook in ons persoonlijk leven heel veel is. dat den toets des Chris telijke critiek niet kan doorstaan en dat we ook met goede bedoelingen vaak meer bederven dan goed maken en meer afbreken dan opbouwen. Maar dat behoeft nu geen reden te zijn om nu uitsluitend te letten op al les wat verkeerd is en gebrekkig cn in somberheid neer zitten, 't Moet ons veeleer aansporen om ons te keeren naar het licfit, om te luisteren naar den Engelenzang, om in den geest ons te spoeden naar Bethlehem om daar te luisteren naar de prediking van de groot© blijdschap en om ons diep oot moedig neer te buigen bij het Kind in de kribbe en daar te leeren dat zijn kracht in zwakheid wordt vol bracht. Ik wensch u, amice, en allen die yan den inhoud van ons blad kerneis nemen een gezegend Kerstfeest VERITAS v

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 6