rwwrwr
~WË
"NIEUWE LËÏDSCHE"ÏÖURAlSIT VAN ZATERDAG 14 NOVEMBER 1925
DE MINISTERS-CRISIS.
Zal het geheele Kabinet heengaan?
Naar gemeld wordt zal minister
Colijn, voorzitter van den Ministerraad,
heden met de Koningin op het Loo con-
iereeren.
In den ministerraad, die gistermid
dag, is gehouden en niet zoolang heeft
geduura, zou, naar men ons mede
deelt, het advies aan de Koningin op
het verzoek om ontslag der vier katho
lieke ministers zijn vastgesteld.
Naar aanleiding van de beschouwin
gen in het Hbld., volgens welke de Ko
ningin de ontslagaanvrage van de vier
katholieke ministers zou weigeren,
schrijft de (R.-K.) Maasbode:
Dat de politieke toestand niet in het
reine gebracht zou zijn, door het niet
inwilligen van het ontslag door H. M.
de Koningin, is zeer begrijpelijk, als
men slechts even de geschiedenis na
gaat. Aan de linkerzijde schijnt men
dat echter niet te willen doen; maar
het oogenblik komt toch en wel zeer
spoedig dat men hiertoe door de feiten
gedwongen zal worden.
Toen het ministerie gevormd werd,
is er wel degelijk over de kwestie van
het gezantschap gesproken. De minis
ter van Buitenlandsche Zaken wensch-
te het gezantschap te behouden. Aan
de Christelijk-Historischen, die hun
vrijheid ten opzichte van dezen post
wenschten te behouden, was het be
kend, wat de gevolgen zouden zijn, als
het gezantschap zou worden opgeheven
tegen den wensch van den Minister
en alleen om de Katholieken te grie
ven.
Met recht mocht toen verwacht
worden, dat de Christelijk-Historischen
zich zouden bedenken en, voor het ge
val de linkerzijde deze kwestie aan
zou grijpen om de coalitie uiteen te
slaan, hun stem desnoods alleen om dit
te voorkomen aan het gezantschap zou
den geven. Voor deze verwachting was
er te meer reden, nadat twee van hun
'mannen zitting hadden genomen in
het ministerie.
Het eerste ontmoeten op openbaar
terrein was echter reeds een teleur
stelling. Toen wenschten zij immers
hun stem niet te geven aan een Katho
lieken Kamerpresident. Bij de Bios
coopwet werd de eenheid op het kant
je af verkregen. Wat nu geschiedde, op
11 November, deed de maat overloo-
pen; te meer, omdat de Christel.-Hist.
partij eenige dagen vóór de behande
ling nogmaals met de gevolgen op de
hoogte was gesteld.
Dat bij dezen gang van zaken de
Katholieke ministers zitting zullen
houden in een kabinet, waaraan de
fractie het vertrouwen heeft opgezegd,
ïs toch niet aan te nemen. De samen
werking met de Christelijk-Hist. is ook
niet dan na lang en moeilijk overleg
in de fractie opgezegd.
Dat de ministers het hiermede eens
waren bewijst hun collectieve ontslag
aanvrage.
Wat minister Colijn en de anderen
zullen doen, kan eerst blijken na het
advies dat ze uitbrengen aan H. M. de
Koningin op heden. Eerst na dit ad
vies ter kennis te hebben gebracht en
het antwoord van H. M., kunnen zij
tot daden, hetzij zitten blijven of ont
slagaanvrage, overgaan.
Voor de legende van liberale zijde
verspreid, dat er slechts is een booze
heer Nolens die een andere gelegen
heid zal moeten afwachten om zijn
boosheid te luchten teneinde deze re
geering ten val te brengen, is geen en
kele grond. Dat is zuivere fantasie.
Tegenover de berichten ter linkerzij
de verspreid wenschen we een andere
mededeeling te stellen en wel deze:
Naar we meenen te weten bestaat er
vrij groofe zekerheid, dat de vijf ande
re ministers^ hun ontslag zullen aan
vragen.
In dit verband maken wij nóg mel
ding van de volgende opmerking in de
(A. R.) Rotterdammer:
De omstandigheid, dat de 'Koningin
op Het Loo is, geeft natuurlijk eenig
oponthoud. Maar naar wij meenen,
mag verwacht worden, dat ook de an
dere ministers heden of morgen hun
ontslagaanvrage zullen indienen, om
dat de regeeringsmeerderheid uiteen
is gevallen. Het Kabinet, staande op
zoo'n wankele basis, kan niet doep,
alsof er niets gebeurd isl
Een zonderling advies.
Prof. mr. R. Kranenburg schrijft aan
de T e 1 e g r. het navolgende:
Het „Handelsblad" bevatte heden
ochtend een merkwaardige „mededee
ling", die het blad had ontvangen van
„een vooraanstaand politiek persoon,
die het weten kan". In die mededee-
ling wordt te verstaan gegeven, dat de
heer Colijn aan de Koningin zal moe
ten adviseeren het verzoek om ont
slag der vier R. K. ministers niet in te
willigen en dat er voor de Koningin
oo ka geen reden zal zijn dat ontslag
wel te geven.
Wij weten niet, wie de vooraanstaan
de politieke persoon is, „die het weten
kan". Zeker is echter wel, dat, wat hij
gezegd heeft, volmaakt inconstitutio
neel is, immers in strijd met één der
belangrijkste instellingen van ons
staatsrecht, de ministerieele verant
woordelijkheid. Het is zonderling, dat
dit instituut nog steeds moeilijkheden
schijnt op te leveren.
De zaak is, wanneer men haar niet
opzettelijk verwart,toch eenvoudig
genoeg. Het instituut van de ministe
rieele verantwoordelijkheid brengt
uiteraard mee, dat een minister, die
het bewind onder bepaalde omstan
digheden niet meer voor zijn verant
woording vermag te nemen, moet kun
nen heengaan. Iemand te belasten met
verantwoordelijkheid voor een be
wind, dat hij zelf niet meer meent te
kunnen verantwoorden, is van alle
rechten allen zin ontbloot. De „voor
aanstaande politieke persoon" be
trekt dus de persoon van de Konin
gin in den staatkundigen strijd, wan
neer hij de Koningin wil doen beslis
sen, dat de omstandigheden, die de
katholieke ministers er toe brachten
ontheffing van de regeeringsverant-
woordelijkheid te vragen, dat besluit
niet wenschelijk of noodzakelijk maak
ten. Als de beslissing der Koningin,
gesteld wordt naar het besluit der mi
nisters, is het de beslissing der Konin
gin die voorwerp wordt van de open
bare staatkundige critiek.
Vinden de vier katholieke ministers
per saldo de zaak niet belangrijk ge
noeg om van de regeeringsverantwoor
delijkheid afstand te doen, dan moe
ten zij dat ruiterlijk voor hun eigen
verantwoording nemen en dus hun
verzoek om ontslag weer intrekken.
De heer Colijn, die aan de Koningin
het bedenkelijke advies van „de voor
aanstaande politieke persoonlijkheid"
zou moeten overbrengen, kan hen van
hun verantwoordelijkheid niet ont
slaan en deze overnemen. Hebben de
katholieke ministers en de fractie
leider zich „vergist", dan moeten zij
dat zelve erkennen. Vergissen is men-
schelijk en „het boetekleed ontsiert
den man niet." leerde dr. Kuyper al.
Het is inconstitutioneel èn onrid
derlijk, de verantwoordelijkheid op de
Koningin te willen afschuiven.
SCHAAKRUBRIEK
Redacteur: J. Verstoep Jzn. Fred.
Hendrikstraat 37, Delft.
Neo-Indisch Dame gambiet.
gespeeld in de 10e ronde van den in
ternationalen meesterwedstrijd te De-
breczin, 22 Aug. 1925.
Wit: H. Kmoch. Zw: D. Przepiorka.
1 d2d4 Pg8—f6
Natuurlijk gaan heden ten dage In
dische dansen aan den strijd vooraf.
Later gaat men dan wel tot de beza
digdheid van het orthodoxe koningin-
negambiet over.
2 Pgl—f3 e7e6
3 c2c4 Lf8b4f
In den laatsten tijd weer zeer in de
mode, terwijl de andere soorten van
het „ideëele" damegambiet, 3bG
of 3d5 de schaar van aanhangers
zien krimpen.
4 Lel—d2 Lb4 x d2f
5 Pb2 x d2
Voor degelijker geldt 5 Dd2; gevolgd
door Pc3, om den lijndruk op de d-
baan (in het bijzonder op het punt d5)
dadelijk aan te vangen; doch reeds
hier zien wij bij den jongen Ween-
schen meester hetverlangen de partij
breed op te zetten.
5 d7d5
Het eenvoudigste, om thans gewoon
damegambiet te spelen zonder de
raadsheeren op zwart, dus met min
der strijdkrachten aan beide zijden.
Een grootschere methode koos de groo
te Lasker in zijn partij tegen Pokomy
(Mahrisch—Ostran 1923): 50—0.
6 e4, d6 spoedig gevolgd door De7 en
e5.
6 e2e3 0—0.
7 Lfl—d3 b7—b6
Streng orthodox!
8 0—0 Lc8—b7
9 Tal—cl Pb8—d7
10 c4 x d5 e6 x d5
11 Ddlc2 c7c5
12 Pf3e5
Mèt 12 dc5 op evrslapping van' het
zwarte centrum te spelen, zou een
veel te armzalig ondernemen zijn.
Wit hoopt met het Pillsburyaan-
sche manoeuvre grootere uitwerking
te krijgen.
12 c5—c4
13 Ld3—f5 g7g6
14 Lf5h3 Pd7 x e5
15 d4 x e5 Pf6d7
16 12—f4 Pd7—c5
Nu ligt het doel van het zwarte te
genspel open en bloot; de witte „aan-
vals"-raadsheer staat op wachtgeld op
h3; vandaar dat zwart nu zelf op den
koninginnevleugel tot aanval over
gaat
17 Pd2—f3 b6b5
18 Pf3—d4
Hier, in het centrum staat het paard
goed.
18 a7a6
10 Tfl—f3 Dd8e7
Reeds om een eventueel© vereenvou
diging door e6 niet toe te laten.
20 Tel—fl Ta8e8
21 Dc2e2 De7—c~
22 Lh3g4 Dc7 -r"
Blijkbaar in de meening
den strijd toch niet vervr!
geniale Kmocli yindt echter een ver
rassenden weg tot verhooging van don
druk in den rochade aanval.
23 Tf3h3 Kg8h8
Stelling na 23Kg8—h8.
24 Lg4—f3!,l
Prachtig gespeeld. Op 24gf5:
zou 25 Th7:f-! (niet 25 Dh5 wegens f6;
minder dwingend zou ook 25 PI5: DeG
zijn) 25.... Kh7: 26 Dh5f, Kg8, 27 Tf3,
f6, 28 Tg3f, Dg7, 29 Tg7f: Kg7: 30 Pf5f
en mat in twee zetten- volgen.
24 Lb7—c8
25 Lf5 x c8 Te8 x c8
26 Th3—h6 17—f5!
Den grootsten stoot van wit wil
zwart even zoo grootsche plannen te
genover zetten (dameoffer!)
Op de schijnbaar voldoende verde
diging 26.. Kg7 zou wel is waar noch
27 Pf5f noch 27 Dg4 de juiste oplos
sing der in de stelling gelegen proble
men zijn, echter 27 Tf3!! Kr6: 28 Pf5f!
gf5: 29 Th3f, Kg7, 30 Dh5, Th8, 31
Dh6f, Kg8, 32 Tg3f zou de schaakge
schiedenis een mooi partijslot rijker
gemaakt hebben
27 Tfl—f3 Pc5e6
28 Tf3h3 Pe6 x d4
29 e3 x d4 Tc8c6
Hier glijdt de groote partij- en pro
bleemkenner uit, en wel door een te
groote zorgeloosheid (of juist zorgvul
digheid?) Alleen goed ware en het
ligt voor de hand 29 29.... b4 om
den pionnenphalanx aan den konin-
ginnevleugel in beweging te kunnen
brengen.
Wit zou dus op 29b4 dadelijk
met 30 Th7f: Dh7: 31 Th7f: Kh7: enz.
niet hebben kunnen voortzetten, doch
zou zich met de afwikkeling, 30 Tg6:
c3, 31 bc3; bc3; 32 Tgh6, c2, 33 Th7f:
Dh7: 34 Th7:f. Kh7: 35 Dh5f, Kg7, 36
Dg5f en eeuwig schaak, tevreden heb
ben moeten stellen.
30 Th6 x h7 Dc7 x h7
31 Th3 x h.7 Kh8 x h7
32 Del—el! ...r
Nu is de doorbraak b5b4 en daar
mede de eenige tegenkans van zwart
verhinderd, ter wij Fop zijn terrein vele
zwakke pionnen en1 gaten zijn. De over
winning van wit is dus Aiet meer te
keeren.
Er volgde nog 32.... Te8, 33 a3. Kg7
34 Dc3, Kf7, 35 h3, Tb8, 36 Db4. Tbc8,
37 Kh2, T,8c7, 38 Dc3, Tb7, 39 g4?! Td7,
40 Kg3, Ke7, 41 Kh4, Ke6, 42 Kg5, Td8,
43 Db4, Tg8, 44 a4, ba4: 45 Db7, Tgc8,
46 Dg7, T8c7, 47 Dg6:f Ke7, 48 Dg7f,
Kc8, 49 Dg8f, Ke7, 50 gf5: a3, 51 f6f,
Kd7, 52 Df7f, Kc8, 53 Df8f. Zwart
geeft op.
(Annotaties van Dr. S. G. Tartako-
wer voor „Rott. Schaaknieuws")
Bovenstaande stand ontstond in een
onlangs te Hamburg gespeelde hoofd
klasse-partij na den 26sten zet van
Zwart.
Er volgde een zeer elegant slot, n.l:
27 Te3e8f Kg8—h7
28 Te8—h8f Kh7—h8
29 Dg5—h6f Kh8g8
30 Dh6 x g7f
ROOD HAAR.
Is rood haar mooi of leelijk? Deze
vraag i3 niet gemakkelijk te beant
woorden, want het antwoord hangt af
met alléén van onzen amaak, maar
ook van de kwaliteit van het haar,
van het uiterlijk der gelukkige bezit
sver van deze „gouden vacht" en van
het tijdperk, waartoe zij behoort.
Bij de oude Germanen bijv gold
roodblond haar voor het mooiste, dat
z,j kenden en hun bewondering ging
zoover, dat zij (op kunstmatige wijze)
deze kleur te voorschijn riepen als
wat bij hen maar zelden het geval was
moeder Natuur hen had bedeeld
met donkerder lokken.
Hun manier van „haarverven" be-
ond in het wasschen met scherpe,
bijtende zeep. Deze mode-dwaasheid
schijnt-uit het Gallische land naar de
:Oi'oiantn te zijn overgewani1 en
en i ocveel prijs de 1 c
!-blond haar.
In den loop der tijden is in de Ger-
maansche landen de roode kleur van
het haar langzamerhand overgegaan
in blond en zelfs in streken, die zui
ver Germaansch zijn gébleven, zooals
Friesland en Zweden, komt op de hon
derd bewoners nauwelijks één rood
harige voor. In het Koninkrijk Saksen
br.vonden zich onder de duizend school
kinderen maar twee of drie met vuur-
ïcod haar.
Roodharigen vindt men het meest
onder de Germanen, de Kelten, en Fin
nen en al zijn in Zuidelijker landen,
waar de algemeene haarkleur zwart is,
ook uitzonderingsgevallen, roodhari
gen zal men er maar weinig aantref
fen. Toch vindt men er, hoe sporadisch
ook, bij alle rassen en volken ter we
reld, bij de negers, de Indianen, zelfs
bij de Chineezen. Ook de Siberische
stammen tellen roodharigen.
Ons Babbelhoekje.
-Ste jongens en meisjes.
Ik denk, dat de meeste neefjes en
nichtjes wel in hun schik waren de
laatste dagen.
Sommigen hadden tenminste al ge
schreven, dat ze op flink wat sneeuw
en ijs hoopten en nu zijn de eerste
sneeuwvlokken al gevallen en heeft het
al een beetje gevroren ook.
Nu, ik kan me dat verlangen naar
een stevig wintertje best indenken.
Toen ik nog naar school ging, dacht
ik er niet anders over en rechtgeaarde
jongens en meisjes houden nog altijd
veel van het wintervermaak.
Jammer is altijd, dat de winter voor
velen zulk een bitteren bijsmaak heeft
Er is dan altijd veel werkloosheid en
het kost velen dan heel wat moeite
om b et gezin aan het eten en de
kachel brandende te houden.
Maar over die dingen maken de kin
deren zich nog niet druk en dat is
maar goed ook.
Van harte hoop ik, dat jullie van
den winter zult genieten, althans, wan
neer het hoekje daardoor niet al te
veel in de verdrukking komt.
Mijn plan is, denkelijk al de volgende
week, of hoogstens een week later, een
prijsraadsel te geven met mooie prij
zen.
Kan ik er op rekenen, dat alle bab
belhoekers weer eens maedoen?
Ook nieuwe vriendjes en vriendin
netjes zjjn van harte welkom.
Kom jongelui, nog eens flink aan
het werk allemaal.
Hier volgt nu eerst de correspon
dentie.
„Moeders meisje", Noordwijk. Dat
was dus wel een mooie avond. Geen
wonder, dat de hoofdonderwijzer ver
rast was door dat mooie geschenk.
M. G., Koudekerk. Ik vond het echt
aardig nog eens van je te hooren. Har
telijk dank voor je gelukwenschen. Wil
je mijn groeten aan je moeder over
brengen?
„Waterlelie", Lisse. Je was wel laat,
maar zoo je ziet hen ik nog later.
We hebben mekaar dus niets te ver
wijten. Prettig, dat je karkau weer te
ruggekomen is.
„Tommy", Leiderdorp. Hoe maak je
het op school? En verlang je al naar
een dik pak sneeuw?
„Scholier en Hartediefie", Leiden.
Wel bedankt voor je gelukwenschen.
Ik hen bin, dat jullie nog .geen plan
hebt ons clubje in den steek te laten.
„Wilgenroosje", Waftiond. Ja, dat
heb je goed geraden. Nog wel bedankt
hoor. Nu ik hoop, dat het maar niet
te erg zal worden met de sneeuw en het
ijs.
„Wilgenkatje", Leiderdorp. Dat was
nog eens een flinke brief. Wel bedankt
hoor en ook voor je gelukwenschen.
Hoe oud is die kleine zus? Jullie houdt
zeker wel veel van haar.
„Junior". De kaart heb ik ontvan
gen. Ik vond het wat aardig. Verlang
je al naar den winter?
„Koekeroe", Leiden, 't Hindert niet
hoor, dat je een paar dagen te laat was.
Heb je veel moeite met het raadsel ge
had?
S. en C. W„ Woubrugge. Ja, de tijd
was wel wat kort, maar je hebt het
toch voor elkaar gekregen. Heeft het
in W. ook al gesneeuwd? -
De oplossing van het raadsel is:
Als de wgn is in den man,
Is de wijsheid in de kan.
Onderdeelen: Hinde, Min, Jas, Lisse,
Mijnen, Kin, Die, Wijn, Waal, Dessa, D.
Hier volgen de nieuwe raadsels:
1. Mijn geheel bestaat uit 42 letters.
Een 36. 31. 19. 25 is een gewicht.
Een 36. 38. 38. 13. 40 heeft groote
waarde.
Een 17. 18. 27. 33. 28. 29. 23. 39
moet veel geduld hebben.
Een 6. 26. 14. 35. 10 gebruikt men
op de ijsbaan.
Een 29. 7. 1. 39. 42 is een muziek
instrument.
Een 3. 41. 28. 18. 22. 15. 34. 4. 13
is een lengtemaat.
2. 37, 8. 20. 9. 24 zijn glibberige
dieren.
Eer is 21. 12. 16. 13.
3°- 5- 33 is zasht.
32 is een n.
Vul onderstaande blokjes in, zóó, dat
de bovenste rij en de voorste rij van
boven naar beneden gelezen, hetzelfde
woord geven.
De eerste rij is een maand.
De tweede een plaats in Noord-Hol-
ierde heeft men vaak aan het
I .n een volksfeest.
De vierde staat leelijk in een boek.
De vijfde vindt men bft den molen.
De zesde een vroegepjei beiwqner van
Ons huid.
De zevende vindt man' dicht bij den
schouder.
De achtste gebruikt men als het
regent.
Nu jongelui, nu maar eens flink je
best gedaan.
.Vele groeten,
OOM FELJX.
TOCH EEN PRETTIGE VACANTIE.
door Francina.
HOOFDSTUK YL
Een groote verrassing.
De eerste vraag die Herman den vol
genden morgen deed toen hij beneden
kwam was: „Moeder, is de brief er
pi?"
„Ja Herman", antwoordde moeder,
„gisteravond is de brief gekoen. Tan
te Jo schrijft, dat het heel goed is
als je Jan van Buren in jouw plaats
laat gaan. Na het ontbijt zullen we
dadeliik naar juffrouw van Buren gaan
om alles met haar te bespreken, want
hoe eerder Jan weggaat hoe beter het
is".
„Wat zullen ze blij zijn, hé "Moe
der?" vroeg Herman.
„Dat zou ik denken", was moedera
antwoord.
Aan het ontbijt werd vader op de
hoogte gebracht van de plannen, die
loeder en Herman gemaakt hadden. Va
der vond alles best.
Toen hij weg jvas, maakten moeder en
Herman zich gereed om uit te gaan. Ter
wijl ze op straat liepen, kwam 't moe
der voor, alsof Herman ere stil was.
„Herman"', vroeg ze, „je hebt er nu
toch geen spijt van, dat je Jan wilt
laten gaan? Je kunt nog terug hoor
dan schrijven we maar aan tante Jo,
dat je liever zelf komt".
„Neen moeder", antwoordde Herman
flink, „ik zou het wel heerlijk vinden
bij tante Jo, maar't is toch veel beter
als Jan door mijn thuisblijven beter kan
worden".
Even drukte moeder zijn arm. „Dan
is het goed, jongen", zei ze.
't Was druk en ruoerig op de trap
pen van het huis waar juffrouw van
Buren woonde.
Op moeders kloppen opende Jan de
deur, reeds geheel gekleed.
„Wel wel, Janneman", zei moeder,
van Dalen, „ben je al op? Dat is vlug
hoor. Is je moeder thuis?"
Juffrouw van Buren kwam nu zelf
ook voor don dag en noodigde haar
bezoekers binnen te koen. Terwijl ver
telde ze, dat Jan zoo vroeg op was,
omdat nj van plan was met hem naar
een van de stadsparken te gaan, dan
had hij tenminste wat frissche lucht.
„Goed, dat we dan niet later zijn
gekomen", zei mevrouw van Dalen,
„dan had ik u niet thuis getroffen en
ik heb een boodschap waar haast bij
is".
Nu vertelde moeder verder, terwijl
juffrouw van Buren haar steeds meer
verwonderd aanzag, dat zij sinds hun
laatste bezoek, er over gedacht had
den, of het met mogelijk zou zijn, dat
Jan toch voor een poosje naar zee
ging. Zelf betalen konden we het niet.
en omdat ik hier nog maar zoo kort
woon, weet ik ook geen menschen, die
het wel zouden kunnen en willen doen.
Maar nu hebben we er iets anders op
gevonden. Herman had een uitnoodi-
ging van mijn zuster om de geheele va-
cantie bij haar te komen logeeren. Mijn
zuster is helpster in een vaoantie-bo-
fonie aan zee. En nu heeft Herman
zelf het plan geopperd Jan in zijn
plaats te laten'gaan. 'k Heb reeds aan
mijn zuster geschreven en alles is in
orde. U hebt alleen maar den dag te
bepalen, wanneer Jan kan gaan".
„Maar mevrouw", zei juffrouw van
Buren nu, „maar mevrouw, wa.t zou
dat heerlijk zijn, maar mag ik het
wel aannemen, is de opoffering voor
Herman niet te groot?"
Ze keek naar" Herman, die met een
blozend gelaat zat „neen" te schudden.
„Nee, juffrouw van Buren", zei moe
der nu, „we hebben er met Herman
over gesproken en die opoffering is
niet te groot. Wij leeren onze jongen
altijd, dat de Heere Jezus voor ons
zooveel heeft gedaan,, dat Hij uit liefde
tot ons Zichzelven overgaf in den dood,
en nu verheugen w.e er ons in, dat
Herman uit wederliefde tot Hem ook
iets voor anderen wil opofferen".
Jan van Buren had nog niets gezegd
maar nu greep hij Herman's hand en
zei verlegen: „ik dank je wel".
Nu spraken de beide moeders alles
af voor de reis. Bepaald werd, dat Jan
Dinsdag in de volgende week zou ver
trekken. Zijn moeder zelf zou hem
Jffengen.
„Dat is aardig voor u,", had mevrouw
van Dalen gezégd, „dart ziet u meteen
waar uw jongen is
Het was nu Vrijdag, d'.us in de dagen
die er nog voor Dinsdiig waren, kon
juffrouw van Buren alles voor Jan in
gereedheid brengen.
„Dat is vandaag niet raaar het park
Jan", lachte ze, „maar dat vindt je
nu zeker niet erg?"
„Weineen", zei mevrouw van Dalen,
„hij krijgt nu gauw frissche lucht ge
noeg.
Nadat nog was afgesproten, dat me
vrouw aan naar zuster zo u schrijven,
wanneer Jan kwam, maakten moeder
en Herman zich gereed om afscheid te
nemen.
Hartelijk drukte moeder do hand van
juffrouw van Buren en wemwhte haar
toe, dat God het verblijf van haar
jongen aan zee zou zegene.u en hp
sterk en gezond weer terug' mocht
keeren.
Onderweg kwam Herman ni et uitge
praat over de blijdschap van juffrouw
van Euren en Jan. Dat was zijn groot
ste helocning.
Direct toen ze thuis kwamen tïchreef
moeder aan tante Jo, wanneer tin hoe
laat Jan van Buren zou komen isn dat
zijn moeder hem zou brengen.