rwwrwr ~WË "NIEUWE LËÏDSCHE"ÏÖURAlSIT VAN ZATERDAG 14 NOVEMBER 1925 DE MINISTERS-CRISIS. Zal het geheele Kabinet heengaan? Naar gemeld wordt zal minister Colijn, voorzitter van den Ministerraad, heden met de Koningin op het Loo con- iereeren. In den ministerraad, die gistermid dag, is gehouden en niet zoolang heeft geduura, zou, naar men ons mede deelt, het advies aan de Koningin op het verzoek om ontslag der vier katho lieke ministers zijn vastgesteld. Naar aanleiding van de beschouwin gen in het Hbld., volgens welke de Ko ningin de ontslagaanvrage van de vier katholieke ministers zou weigeren, schrijft de (R.-K.) Maasbode: Dat de politieke toestand niet in het reine gebracht zou zijn, door het niet inwilligen van het ontslag door H. M. de Koningin, is zeer begrijpelijk, als men slechts even de geschiedenis na gaat. Aan de linkerzijde schijnt men dat echter niet te willen doen; maar het oogenblik komt toch en wel zeer spoedig dat men hiertoe door de feiten gedwongen zal worden. Toen het ministerie gevormd werd, is er wel degelijk over de kwestie van het gezantschap gesproken. De minis ter van Buitenlandsche Zaken wensch- te het gezantschap te behouden. Aan de Christelijk-Historischen, die hun vrijheid ten opzichte van dezen post wenschten te behouden, was het be kend, wat de gevolgen zouden zijn, als het gezantschap zou worden opgeheven tegen den wensch van den Minister en alleen om de Katholieken te grie ven. Met recht mocht toen verwacht worden, dat de Christelijk-Historischen zich zouden bedenken en, voor het ge val de linkerzijde deze kwestie aan zou grijpen om de coalitie uiteen te slaan, hun stem desnoods alleen om dit te voorkomen aan het gezantschap zou den geven. Voor deze verwachting was er te meer reden, nadat twee van hun 'mannen zitting hadden genomen in het ministerie. Het eerste ontmoeten op openbaar terrein was echter reeds een teleur stelling. Toen wenschten zij immers hun stem niet te geven aan een Katho lieken Kamerpresident. Bij de Bios coopwet werd de eenheid op het kant je af verkregen. Wat nu geschiedde, op 11 November, deed de maat overloo- pen; te meer, omdat de Christel.-Hist. partij eenige dagen vóór de behande ling nogmaals met de gevolgen op de hoogte was gesteld. Dat bij dezen gang van zaken de Katholieke ministers zitting zullen houden in een kabinet, waaraan de fractie het vertrouwen heeft opgezegd, ïs toch niet aan te nemen. De samen werking met de Christelijk-Hist. is ook niet dan na lang en moeilijk overleg in de fractie opgezegd. Dat de ministers het hiermede eens waren bewijst hun collectieve ontslag aanvrage. Wat minister Colijn en de anderen zullen doen, kan eerst blijken na het advies dat ze uitbrengen aan H. M. de Koningin op heden. Eerst na dit ad vies ter kennis te hebben gebracht en het antwoord van H. M., kunnen zij tot daden, hetzij zitten blijven of ont slagaanvrage, overgaan. Voor de legende van liberale zijde verspreid, dat er slechts is een booze heer Nolens die een andere gelegen heid zal moeten afwachten om zijn boosheid te luchten teneinde deze re geering ten val te brengen, is geen en kele grond. Dat is zuivere fantasie. Tegenover de berichten ter linkerzij de verspreid wenschen we een andere mededeeling te stellen en wel deze: Naar we meenen te weten bestaat er vrij groofe zekerheid, dat de vijf ande re ministers^ hun ontslag zullen aan vragen. In dit verband maken wij nóg mel ding van de volgende opmerking in de (A. R.) Rotterdammer: De omstandigheid, dat de 'Koningin op Het Loo is, geeft natuurlijk eenig oponthoud. Maar naar wij meenen, mag verwacht worden, dat ook de an dere ministers heden of morgen hun ontslagaanvrage zullen indienen, om dat de regeeringsmeerderheid uiteen is gevallen. Het Kabinet, staande op zoo'n wankele basis, kan niet doep, alsof er niets gebeurd isl Een zonderling advies. Prof. mr. R. Kranenburg schrijft aan de T e 1 e g r. het navolgende: Het „Handelsblad" bevatte heden ochtend een merkwaardige „mededee ling", die het blad had ontvangen van „een vooraanstaand politiek persoon, die het weten kan". In die mededee- ling wordt te verstaan gegeven, dat de heer Colijn aan de Koningin zal moe ten adviseeren het verzoek om ont slag der vier R. K. ministers niet in te willigen en dat er voor de Koningin oo ka geen reden zal zijn dat ontslag wel te geven. Wij weten niet, wie de vooraanstaan de politieke persoon is, „die het weten kan". Zeker is echter wel, dat, wat hij gezegd heeft, volmaakt inconstitutio neel is, immers in strijd met één der belangrijkste instellingen van ons staatsrecht, de ministerieele verant woordelijkheid. Het is zonderling, dat dit instituut nog steeds moeilijkheden schijnt op te leveren. De zaak is, wanneer men haar niet opzettelijk verwart,toch eenvoudig genoeg. Het instituut van de ministe rieele verantwoordelijkheid brengt uiteraard mee, dat een minister, die het bewind onder bepaalde omstan digheden niet meer voor zijn verant woording vermag te nemen, moet kun nen heengaan. Iemand te belasten met verantwoordelijkheid voor een be wind, dat hij zelf niet meer meent te kunnen verantwoorden, is van alle rechten allen zin ontbloot. De „voor aanstaande politieke persoon" be trekt dus de persoon van de Konin gin in den staatkundigen strijd, wan neer hij de Koningin wil doen beslis sen, dat de omstandigheden, die de katholieke ministers er toe brachten ontheffing van de regeeringsverant- woordelijkheid te vragen, dat besluit niet wenschelijk of noodzakelijk maak ten. Als de beslissing der Koningin, gesteld wordt naar het besluit der mi nisters, is het de beslissing der Konin gin die voorwerp wordt van de open bare staatkundige critiek. Vinden de vier katholieke ministers per saldo de zaak niet belangrijk ge noeg om van de regeeringsverantwoor delijkheid afstand te doen, dan moe ten zij dat ruiterlijk voor hun eigen verantwoording nemen en dus hun verzoek om ontslag weer intrekken. De heer Colijn, die aan de Koningin het bedenkelijke advies van „de voor aanstaande politieke persoonlijkheid" zou moeten overbrengen, kan hen van hun verantwoordelijkheid niet ont slaan en deze overnemen. Hebben de katholieke ministers en de fractie leider zich „vergist", dan moeten zij dat zelve erkennen. Vergissen is men- schelijk en „het boetekleed ontsiert den man niet." leerde dr. Kuyper al. Het is inconstitutioneel èn onrid derlijk, de verantwoordelijkheid op de Koningin te willen afschuiven. SCHAAKRUBRIEK Redacteur: J. Verstoep Jzn. Fred. Hendrikstraat 37, Delft. Neo-Indisch Dame gambiet. gespeeld in de 10e ronde van den in ternationalen meesterwedstrijd te De- breczin, 22 Aug. 1925. Wit: H. Kmoch. Zw: D. Przepiorka. 1 d2d4 Pg8—f6 Natuurlijk gaan heden ten dage In dische dansen aan den strijd vooraf. Later gaat men dan wel tot de beza digdheid van het orthodoxe koningin- negambiet over. 2 Pgl—f3 e7e6 3 c2c4 Lf8b4f In den laatsten tijd weer zeer in de mode, terwijl de andere soorten van het „ideëele" damegambiet, 3bG of 3d5 de schaar van aanhangers zien krimpen. 4 Lel—d2 Lb4 x d2f 5 Pb2 x d2 Voor degelijker geldt 5 Dd2; gevolgd door Pc3, om den lijndruk op de d- baan (in het bijzonder op het punt d5) dadelijk aan te vangen; doch reeds hier zien wij bij den jongen Ween- schen meester hetverlangen de partij breed op te zetten. 5 d7d5 Het eenvoudigste, om thans gewoon damegambiet te spelen zonder de raadsheeren op zwart, dus met min der strijdkrachten aan beide zijden. Een grootschere methode koos de groo te Lasker in zijn partij tegen Pokomy (Mahrisch—Ostran 1923): 50—0. 6 e4, d6 spoedig gevolgd door De7 en e5. 6 e2e3 0—0. 7 Lfl—d3 b7—b6 Streng orthodox! 8 0—0 Lc8—b7 9 Tal—cl Pb8—d7 10 c4 x d5 e6 x d5 11 Ddlc2 c7c5 12 Pf3e5 Mèt 12 dc5 op evrslapping van' het zwarte centrum te spelen, zou een veel te armzalig ondernemen zijn. Wit hoopt met het Pillsburyaan- sche manoeuvre grootere uitwerking te krijgen. 12 c5—c4 13 Ld3—f5 g7g6 14 Lf5h3 Pd7 x e5 15 d4 x e5 Pf6d7 16 12—f4 Pd7—c5 Nu ligt het doel van het zwarte te genspel open en bloot; de witte „aan- vals"-raadsheer staat op wachtgeld op h3; vandaar dat zwart nu zelf op den koninginnevleugel tot aanval over gaat 17 Pd2—f3 b6b5 18 Pf3—d4 Hier, in het centrum staat het paard goed. 18 a7a6 10 Tfl—f3 Dd8e7 Reeds om een eventueel© vereenvou diging door e6 niet toe te laten. 20 Tel—fl Ta8e8 21 Dc2e2 De7—c~ 22 Lh3g4 Dc7 -r" Blijkbaar in de meening den strijd toch niet vervr! geniale Kmocli yindt echter een ver rassenden weg tot verhooging van don druk in den rochade aanval. 23 Tf3h3 Kg8h8 Stelling na 23Kg8—h8. 24 Lg4—f3!,l Prachtig gespeeld. Op 24gf5: zou 25 Th7:f-! (niet 25 Dh5 wegens f6; minder dwingend zou ook 25 PI5: DeG zijn) 25.... Kh7: 26 Dh5f, Kg8, 27 Tf3, f6, 28 Tg3f, Dg7, 29 Tg7f: Kg7: 30 Pf5f en mat in twee zetten- volgen. 24 Lb7—c8 25 Lf5 x c8 Te8 x c8 26 Th3—h6 17—f5! Den grootsten stoot van wit wil zwart even zoo grootsche plannen te genover zetten (dameoffer!) Op de schijnbaar voldoende verde diging 26.. Kg7 zou wel is waar noch 27 Pf5f noch 27 Dg4 de juiste oplos sing der in de stelling gelegen proble men zijn, echter 27 Tf3!! Kr6: 28 Pf5f! gf5: 29 Th3f, Kg7, 30 Dh5, Th8, 31 Dh6f, Kg8, 32 Tg3f zou de schaakge schiedenis een mooi partijslot rijker gemaakt hebben 27 Tfl—f3 Pc5e6 28 Tf3h3 Pe6 x d4 29 e3 x d4 Tc8c6 Hier glijdt de groote partij- en pro bleemkenner uit, en wel door een te groote zorgeloosheid (of juist zorgvul digheid?) Alleen goed ware en het ligt voor de hand 29 29.... b4 om den pionnenphalanx aan den konin- ginnevleugel in beweging te kunnen brengen. Wit zou dus op 29b4 dadelijk met 30 Th7f: Dh7: 31 Th7f: Kh7: enz. niet hebben kunnen voortzetten, doch zou zich met de afwikkeling, 30 Tg6: c3, 31 bc3; bc3; 32 Tgh6, c2, 33 Th7f: Dh7: 34 Th7:f. Kh7: 35 Dh5f, Kg7, 36 Dg5f en eeuwig schaak, tevreden heb ben moeten stellen. 30 Th6 x h7 Dc7 x h7 31 Th3 x h.7 Kh8 x h7 32 Del—el! ...r Nu is de doorbraak b5b4 en daar mede de eenige tegenkans van zwart verhinderd, ter wij Fop zijn terrein vele zwakke pionnen en1 gaten zijn. De over winning van wit is dus Aiet meer te keeren. Er volgde nog 32.... Te8, 33 a3. Kg7 34 Dc3, Kf7, 35 h3, Tb8, 36 Db4. Tbc8, 37 Kh2, T,8c7, 38 Dc3, Tb7, 39 g4?! Td7, 40 Kg3, Ke7, 41 Kh4, Ke6, 42 Kg5, Td8, 43 Db4, Tg8, 44 a4, ba4: 45 Db7, Tgc8, 46 Dg7, T8c7, 47 Dg6:f Ke7, 48 Dg7f, Kc8, 49 Dg8f, Ke7, 50 gf5: a3, 51 f6f, Kd7, 52 Df7f, Kc8, 53 Df8f. Zwart geeft op. (Annotaties van Dr. S. G. Tartako- wer voor „Rott. Schaaknieuws") Bovenstaande stand ontstond in een onlangs te Hamburg gespeelde hoofd klasse-partij na den 26sten zet van Zwart. Er volgde een zeer elegant slot, n.l: 27 Te3e8f Kg8—h7 28 Te8—h8f Kh7—h8 29 Dg5—h6f Kh8g8 30 Dh6 x g7f ROOD HAAR. Is rood haar mooi of leelijk? Deze vraag i3 niet gemakkelijk te beant woorden, want het antwoord hangt af met alléén van onzen amaak, maar ook van de kwaliteit van het haar, van het uiterlijk der gelukkige bezit sver van deze „gouden vacht" en van het tijdperk, waartoe zij behoort. Bij de oude Germanen bijv gold roodblond haar voor het mooiste, dat z,j kenden en hun bewondering ging zoover, dat zij (op kunstmatige wijze) deze kleur te voorschijn riepen als wat bij hen maar zelden het geval was moeder Natuur hen had bedeeld met donkerder lokken. Hun manier van „haarverven" be- ond in het wasschen met scherpe, bijtende zeep. Deze mode-dwaasheid schijnt-uit het Gallische land naar de :Oi'oiantn te zijn overgewani1 en en i ocveel prijs de 1 c !-blond haar. In den loop der tijden is in de Ger- maansche landen de roode kleur van het haar langzamerhand overgegaan in blond en zelfs in streken, die zui ver Germaansch zijn gébleven, zooals Friesland en Zweden, komt op de hon derd bewoners nauwelijks één rood harige voor. In het Koninkrijk Saksen br.vonden zich onder de duizend school kinderen maar twee of drie met vuur- ïcod haar. Roodharigen vindt men het meest onder de Germanen, de Kelten, en Fin nen en al zijn in Zuidelijker landen, waar de algemeene haarkleur zwart is, ook uitzonderingsgevallen, roodhari gen zal men er maar weinig aantref fen. Toch vindt men er, hoe sporadisch ook, bij alle rassen en volken ter we reld, bij de negers, de Indianen, zelfs bij de Chineezen. Ook de Siberische stammen tellen roodharigen. Ons Babbelhoekje. -Ste jongens en meisjes. Ik denk, dat de meeste neefjes en nichtjes wel in hun schik waren de laatste dagen. Sommigen hadden tenminste al ge schreven, dat ze op flink wat sneeuw en ijs hoopten en nu zijn de eerste sneeuwvlokken al gevallen en heeft het al een beetje gevroren ook. Nu, ik kan me dat verlangen naar een stevig wintertje best indenken. Toen ik nog naar school ging, dacht ik er niet anders over en rechtgeaarde jongens en meisjes houden nog altijd veel van het wintervermaak. Jammer is altijd, dat de winter voor velen zulk een bitteren bijsmaak heeft Er is dan altijd veel werkloosheid en het kost velen dan heel wat moeite om b et gezin aan het eten en de kachel brandende te houden. Maar over die dingen maken de kin deren zich nog niet druk en dat is maar goed ook. Van harte hoop ik, dat jullie van den winter zult genieten, althans, wan neer het hoekje daardoor niet al te veel in de verdrukking komt. Mijn plan is, denkelijk al de volgende week, of hoogstens een week later, een prijsraadsel te geven met mooie prij zen. Kan ik er op rekenen, dat alle bab belhoekers weer eens maedoen? Ook nieuwe vriendjes en vriendin netjes zjjn van harte welkom. Kom jongelui, nog eens flink aan het werk allemaal. Hier volgt nu eerst de correspon dentie. „Moeders meisje", Noordwijk. Dat was dus wel een mooie avond. Geen wonder, dat de hoofdonderwijzer ver rast was door dat mooie geschenk. M. G., Koudekerk. Ik vond het echt aardig nog eens van je te hooren. Har telijk dank voor je gelukwenschen. Wil je mijn groeten aan je moeder over brengen? „Waterlelie", Lisse. Je was wel laat, maar zoo je ziet hen ik nog later. We hebben mekaar dus niets te ver wijten. Prettig, dat je karkau weer te ruggekomen is. „Tommy", Leiderdorp. Hoe maak je het op school? En verlang je al naar een dik pak sneeuw? „Scholier en Hartediefie", Leiden. Wel bedankt voor je gelukwenschen. Ik hen bin, dat jullie nog .geen plan hebt ons clubje in den steek te laten. „Wilgenroosje", Waftiond. Ja, dat heb je goed geraden. Nog wel bedankt hoor. Nu ik hoop, dat het maar niet te erg zal worden met de sneeuw en het ijs. „Wilgenkatje", Leiderdorp. Dat was nog eens een flinke brief. Wel bedankt hoor en ook voor je gelukwenschen. Hoe oud is die kleine zus? Jullie houdt zeker wel veel van haar. „Junior". De kaart heb ik ontvan gen. Ik vond het wat aardig. Verlang je al naar den winter? „Koekeroe", Leiden, 't Hindert niet hoor, dat je een paar dagen te laat was. Heb je veel moeite met het raadsel ge had? S. en C. W„ Woubrugge. Ja, de tijd was wel wat kort, maar je hebt het toch voor elkaar gekregen. Heeft het in W. ook al gesneeuwd? - De oplossing van het raadsel is: Als de wgn is in den man, Is de wijsheid in de kan. Onderdeelen: Hinde, Min, Jas, Lisse, Mijnen, Kin, Die, Wijn, Waal, Dessa, D. Hier volgen de nieuwe raadsels: 1. Mijn geheel bestaat uit 42 letters. Een 36. 31. 19. 25 is een gewicht. Een 36. 38. 38. 13. 40 heeft groote waarde. Een 17. 18. 27. 33. 28. 29. 23. 39 moet veel geduld hebben. Een 6. 26. 14. 35. 10 gebruikt men op de ijsbaan. Een 29. 7. 1. 39. 42 is een muziek instrument. Een 3. 41. 28. 18. 22. 15. 34. 4. 13 is een lengtemaat. 2. 37, 8. 20. 9. 24 zijn glibberige dieren. Eer is 21. 12. 16. 13. 3°- 5- 33 is zasht. 32 is een n. Vul onderstaande blokjes in, zóó, dat de bovenste rij en de voorste rij van boven naar beneden gelezen, hetzelfde woord geven. De eerste rij is een maand. De tweede een plaats in Noord-Hol- ierde heeft men vaak aan het I .n een volksfeest. De vierde staat leelijk in een boek. De vijfde vindt men bft den molen. De zesde een vroegepjei beiwqner van Ons huid. De zevende vindt man' dicht bij den schouder. De achtste gebruikt men als het regent. Nu jongelui, nu maar eens flink je best gedaan. .Vele groeten, OOM FELJX. TOCH EEN PRETTIGE VACANTIE. door Francina. HOOFDSTUK YL Een groote verrassing. De eerste vraag die Herman den vol genden morgen deed toen hij beneden kwam was: „Moeder, is de brief er pi?" „Ja Herman", antwoordde moeder, „gisteravond is de brief gekoen. Tan te Jo schrijft, dat het heel goed is als je Jan van Buren in jouw plaats laat gaan. Na het ontbijt zullen we dadeliik naar juffrouw van Buren gaan om alles met haar te bespreken, want hoe eerder Jan weggaat hoe beter het is". „Wat zullen ze blij zijn, hé "Moe der?" vroeg Herman. „Dat zou ik denken", was moedera antwoord. Aan het ontbijt werd vader op de hoogte gebracht van de plannen, die loeder en Herman gemaakt hadden. Va der vond alles best. Toen hij weg jvas, maakten moeder en Herman zich gereed om uit te gaan. Ter wijl ze op straat liepen, kwam 't moe der voor, alsof Herman ere stil was. „Herman"', vroeg ze, „je hebt er nu toch geen spijt van, dat je Jan wilt laten gaan? Je kunt nog terug hoor dan schrijven we maar aan tante Jo, dat je liever zelf komt". „Neen moeder", antwoordde Herman flink, „ik zou het wel heerlijk vinden bij tante Jo, maar't is toch veel beter als Jan door mijn thuisblijven beter kan worden". Even drukte moeder zijn arm. „Dan is het goed, jongen", zei ze. 't Was druk en ruoerig op de trap pen van het huis waar juffrouw van Buren woonde. Op moeders kloppen opende Jan de deur, reeds geheel gekleed. „Wel wel, Janneman", zei moeder, van Dalen, „ben je al op? Dat is vlug hoor. Is je moeder thuis?" Juffrouw van Buren kwam nu zelf ook voor don dag en noodigde haar bezoekers binnen te koen. Terwijl ver telde ze, dat Jan zoo vroeg op was, omdat nj van plan was met hem naar een van de stadsparken te gaan, dan had hij tenminste wat frissche lucht. „Goed, dat we dan niet later zijn gekomen", zei mevrouw van Dalen, „dan had ik u niet thuis getroffen en ik heb een boodschap waar haast bij is". Nu vertelde moeder verder, terwijl juffrouw van Buren haar steeds meer verwonderd aanzag, dat zij sinds hun laatste bezoek, er over gedacht had den, of het met mogelijk zou zijn, dat Jan toch voor een poosje naar zee ging. Zelf betalen konden we het niet. en omdat ik hier nog maar zoo kort woon, weet ik ook geen menschen, die het wel zouden kunnen en willen doen. Maar nu hebben we er iets anders op gevonden. Herman had een uitnoodi- ging van mijn zuster om de geheele va- cantie bij haar te komen logeeren. Mijn zuster is helpster in een vaoantie-bo- fonie aan zee. En nu heeft Herman zelf het plan geopperd Jan in zijn plaats te laten'gaan. 'k Heb reeds aan mijn zuster geschreven en alles is in orde. U hebt alleen maar den dag te bepalen, wanneer Jan kan gaan". „Maar mevrouw", zei juffrouw van Buren nu, „maar mevrouw, wa.t zou dat heerlijk zijn, maar mag ik het wel aannemen, is de opoffering voor Herman niet te groot?" Ze keek naar" Herman, die met een blozend gelaat zat „neen" te schudden. „Nee, juffrouw van Buren", zei moe der nu, „we hebben er met Herman over gesproken en die opoffering is niet te groot. Wij leeren onze jongen altijd, dat de Heere Jezus voor ons zooveel heeft gedaan,, dat Hij uit liefde tot ons Zichzelven overgaf in den dood, en nu verheugen w.e er ons in, dat Herman uit wederliefde tot Hem ook iets voor anderen wil opofferen". Jan van Buren had nog niets gezegd maar nu greep hij Herman's hand en zei verlegen: „ik dank je wel". Nu spraken de beide moeders alles af voor de reis. Bepaald werd, dat Jan Dinsdag in de volgende week zou ver trekken. Zijn moeder zelf zou hem Jffengen. „Dat is aardig voor u,", had mevrouw van Dalen gezégd, „dart ziet u meteen waar uw jongen is Het was nu Vrijdag, d'.us in de dagen die er nog voor Dinsdiig waren, kon juffrouw van Buren alles voor Jan in gereedheid brengen. „Dat is vandaag niet raaar het park Jan", lachte ze, „maar dat vindt je nu zeker niet erg?" „Weineen", zei mevrouw van Dalen, „hij krijgt nu gauw frissche lucht ge noeg. Nadat nog was afgesproten, dat me vrouw aan naar zuster zo u schrijven, wanneer Jan kwam, maakten moeder en Herman zich gereed om afscheid te nemen. Hartelijk drukte moeder do hand van juffrouw van Buren en wemwhte haar toe, dat God het verblijf van haar jongen aan zee zou zegene.u en hp sterk en gezond weer terug' mocht keeren. Onderweg kwam Herman ni et uitge praat over de blijdschap van juffrouw van Euren en Jan. Dat was zijn groot ste helocning. Direct toen ze thuis kwamen tïchreef moeder aan tante Jo, wanneer tin hoe laat Jan van Buren zou komen isn dat zijn moeder hem zou brengen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 7