WAT DE BLADEN ZEGGEN.
NIEUWE LEIDSCHE
COURANT VAN WOENSDAG 14 OCTOBER 1925
TWEEDE BLAD.
JU
Godsdiensthaat.
.,Het Volk" heeft ons betwist al
dus de „Tijd" dat de wijze, waar
op in dit sociaal-democratisch hoofd
orgaan, over politieke tegenstanders
wordt gesproken, vaak ver over de
grenzen van het behoorlijke uitgaat.
Wij zullen niet steeds de feiten 9ig-
naleeren, die onze meening 'bevestigen.
Maar zoo nu en dan kan dat toch
geen kwaad.
Zoo vinden wij in het nummer van
8 October in een hoofdartikel van den
heer Schaper dezen uitval:
„Sommigen (arbeiders, die nog niet
op de candidaten der SD.A.P. stem
men) zijn verstrikt in de netten van
het politieke geloof en loopen aan
den leiband van verpolitiekte domi
nees of pastoors, die meer het kapi
talisme dienen dan den godsdienst."
In een ander artikeltje over de kos
ten van het onderwijs wordt te keer
gegaan tegen een beschouwing van „de
Standaard" waarin gezegd werd: „Lief
de brengt tot offervaardigheid, 't bren
gen van het offer wekt tot liefde."
Hierop wordt aldus gereageerd:
„Als gewoonlijk gaat het liefde-
gefemel dezer Christenen van de
'koerslijst ook" ditmaal weer uit naar
een poging, om de op rijken drukken
de belastingen te verlichten en de
gemeenschapszorgen te laden op de
ruggen der minst draagkrachtigen.
Zij spreken de tale Kanaans en de
talen der engelen, waarvan Paulus
in Zijn brief aan de Korinthen ge
waagt, maar de liefde hebben zij
niet: en dies herinnert al wat (zij?)
zeggen aan het klinkend metaal van
den gaven Hollandschen gulden."
En in nog steeds hetzelfde nummer
laat de Oproerige Krabbelaar z'n dicht
ader vloeien,, en rijmt, naar aanleiding
van' de aanwezigheid der Ministers Co-
lijn en Kooien bij de opening der In
dische faculteit aan de Utrechtsche
Hoogeschool, o.m. het volgende te
zaam:'
Zoo werd de nieuwe Fakuiteit
Der sjachelaron ingewijd;
Daar moest Colijn
Vóórop bij zijn.
'Want tegen zulk een zegepraal
Van 'tlnsulinde kapitaal
Is in ons vrome vaderland
E£n christen-staatsman niet bestand
En.,Kool en praalde aan zijn zij,
Ook 'tvrome Rome hoort daarbij!
Naast vriend Colijn
Moest hij daar zijn
De ketter en het kind van 't Kruis
Als zonen uit één Vaderhuis
Zij stonden voor den rijkdom krom
Het politieke' christendom!
Waarna, nadat gevraagd is:
't ls Wetenschap* niet oogenlust
Voor Christendom en suikertrust
deze ergerlijke profanatie in den mond
van den „armen christen-proletariër"
wordt gelegd:
Gegroet, o Indisch kapitaal,
Dat 's Heeren zegen op u daal!"
Wij vragen ons wel eens af: wat
denkt „Het Volk" met dit soort ge
schrijf te bereiken?
Wellicht Roomsche arbeiders naai
de S.D.A.P. over te halen?
't Is schier onbegrijpelijk.
Wat kennen deze heeren de werke
lijk Roomsche arbeiders weinig?
Als zij hen steeds krachtiger van
zich wilden afstooten, zij konden het
niet handiger doen.
I ..,De Tijd" heeft volkomen gelijk
Toch heeft dit op^den van het so
cialistische orgaan, waaruit zoo duide
lijk de felle haat tegen het Christen
dom spreekt, zijn goede zijde.
Het wordt op die wijze voor onze
Christelijke arbeiders steeds moeilijker
te verdwalen.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Dirkshorn, G. de
Leeuw te Oud-Karspel. Te Geldermalsen
Dr. K. Sonies te Stadskanaal. Te 0ver
schild, P. Beijer te Foudgum c.a. Te
Aduard, J. Speekman te Onderdendam.
Bedankt: Voor Haastrecht,J. Vink
te Drimmeten. Voor Scherpenzsel, T.
W. v. d. Ley, te Midsland.
GEREF. KERKEN.
t B e r oe p e nTe Genderen (N.B.) H.
Versluijs, cand. te Klundert.
Bedankt: Voor Gouda, H. Knoop
te Kooten.
CHR. GEREF. IIZP.K.
Be roepen: Te Barendrecht, J. A.
Riekel te Maarssen.
GEREF. GEMEENTEN.
Beroepen: Te Vlaardingen, M. Hof
man te Krabbend jjke.
DOOPSGEZINDE GEM.
Beroepen: Te Purmerend, F. J. de
Holl tg Borne. 0
De kwestie Geelkerken.
In de „Tel." kon men gisteren de
volgende spotternij lezen:
Jk ben mijn leven lang dol geweest
op aal en paling. Vooral als ik ze, na
een moeizamen nacht van peueren, ge-
hakken ot gestoofd voor mij zag. Ook
terockt was zij mjj een koninklijk ont
aai. poch ziet, sinds dominee Geel
kerken er in een onbewaakt oogenblik
aan begon te twijfelen of de slang in
het Paradijs wel bij monde van zich
zelf gesproken hadj kan ik geen aal
of paling meer zien. staat ze mij hart-
gronderig tegen. En telkens, als ik een
mootje aan do vork pik en tot den mond
•ophef of als ik, met een niet te scherp
'mes het vette palingvelletje afschraap,
wordt mij de maag weerbarstig en het
harte toegeschroefd bij de wreede ge
dachte, dat de oermoecler van deze wa
terslangen de corzaak zal worden, da^t
de Nederlandsche Gereformeerde broe
ders en zusters als verscheurende die
ren i-tegenover elkander zullen gaan
staan.
Ja, de slang is wel listig. Zooveel ja
ren nadat zij gesproken heeft, of niet
gesproken, oi' slecnts gesproken heeft in
de verbeelding onzer al te fantasierijke
cer-mced er Eva cf slechts gesproken
als mondstuk des duivels, nog oorzaak
te worden van een scheuring in een
hechte, solide gemeenschap van broe
ders en zusters, die religie en politiek
zoo vast aaneen wisten te smeden, dat
hun godsdienst politiek en hun politiek
godsdienst werd. Een Gideonsbende, die
op hot toppunt van haar macht met een
der haren als eerste dienaar der Kroon,
om wiens groots figuur vele harer an
dere figuren als planeten zich wentelen,
(lie op' ons staatsbestel, ondanks haar
gering aantal, een beslissenden invloed
uitoefent, thans zich zelf dreigt te ver
teren^
Indien het noodig is, dat er over de
kwestie-Geelkerken nog één brochure
mcet_verschijnen, dan zou ik haar willen
schrijven orh dit drietal vraagpunten op
te werpen:
1Is het de slang, die gesproken heeft
door den mond van Dr. Geelkerken?,
2. Heeft Dr. Geelkerken slechts ge
sproken in de fantasie zijner toehoor
ders?
3. Is Dr. Geelkerken de duivel zelve?
Mijn antwoord zou dan niet twijfel
achtig wezen.
0, dat het u duidelijk zij, dat de slang
een rol gaat spelen in de politiek en dit
na__de veiligstelling van den gulden. Be
grijpt gij, dat de aalsoep van dezen mid
dag onaangeroerd mij voorbij ging?"
Het doet wel eigenaardig aan, in het
zelfde nummer van dit spottende blad
te lezen, dat Dr. Geelkerken aan de re
dactie een onderhoud heeft toegestaan,
dat. in een der volgende nummers zal
worden gepubliceerd.
Zou een man als Dr. Geelkerken nu
niet begrijpen, dat afgezien van de
vraag, cf liet gelijk al dan niet aan zijn
kant is op deze wjjze de Naam -des
Heeren wordt gelasterd?
't Is wel heel bar, dat aan zulk een
spottend en lasterend orgaan, een offi
cieel onderhoud werdt toegestaan over
FEUILLETON.
Het geheim van Colde Feil.
66)
„Dit wordt gënoemd: „Lady Sybil
la's corridor" en dat" voegde hij er
bij wijzende op dujie gesloten deuren,
„waren Lady Sybilla's kamers."
„En wie" vroeg zij snel, „was Lady
Sybilla?"
„Dat wil ik liever niet vertellen"
antwoordde hij, „ik wil liever niet
over haar spreken."
Lady Arden keek hem verbaasd aan.
„Waarom niet, Leo?" vroeg zij.
„Lieveling, je zou me evengoed kun
nen vragen, waarom ik geen zwarte,
vuile vlek wil maken op een blanke
lelie."
„Ik begrijp het niet" antwoordde zij
verwonderd.
„Misschien heb ik wat ouderwetsche
opvattingen" zei hij. „Maar in mijn
oogen moet een vrouw niet in aanra
king komen met iets wat slecht en
verkeerd is. De geschiedenis van Lady
Sybilla is zoo, dat ik ze je eigenlijk
liever niet vertel."
Als een bliksemstraal schoot haar
de herinnering aan de rechtzaal en.
de gevangeniscel door de ziel. Het
was slechts even toen was het voor
bij, maar het liet een pijnlijke plek
achter. 'Wie was. zij, dat hij haar te
goed zou achten om te luisteren naar
'n verhaal van menschelijke ontrouw?
Lord Arden ontsloot een der deuren
en bracht haar in een van de aardig
ste kleine kamers, die zij ooit gezien
had. Het vertrek was kaal en onge-
meubeld, alleen hing er een schilderij
aan den wand, dat met den voorkant
naar den muur was gekeerd.
„Ik ben niet in deze »kamer geweest"
zei Lord Arden, „sinds ik een kind
was. Dit was Lady Sybilla's boudoir."
,VVertel mij alles van haar, Leo, of
haar naam zal mij blijven vervolgen"
zei Alice „Mag ik naar het schilderij
zien?"
„Het is het portret van Sybilla" zei
zei hij, „en te oordeelen naar de stof,
die er op ligt heeft niemand het aan
geraakt sedert ik hot naar het licht
heb gekeerd, nu vele jaren geleden.
Kijk Alice, het is een schoon gelaat."
Lady Arden staarde er aandachtig
naar. Ja, het was een schoon gelaat;
jong en liefelijk', met diep-blauwex
oogen en een krans van goudblond
haar, een frissche, lachende mond en
donkere, Regelmatige wenkbrauwen.
„En dat is dus Lady Sybilla" zeide
Alice.
„Leo, het is alsof haar oogen mij
een louter kerkelijke kwestie en dat een
•orgaan, dat in sensatie zijn kracht zoekt
op doze wirjze in staat wordt gesteld zijn
vtrfelijKe lusten bot te vieren.
Spotternij of zotternij zet de „Tel."
boven dit artikeltje, en terecht.
Maar het toppunt van zotternij wordt
bereikt ,door dergelijke spotbladen of
ficieel in den kerkelijken strijd te be
trekken.
Droeve toestanden.
Ds. J. H. Koster, Ned. Herv. predi
kant te Montfoort, heeft onlangs in een
predicatie gezegd:
„Er moesten dankstonden gehouden
worden om God te danken, dat Hij
tiorculo verwoest had en alzoo Zijn
macht had getoond. Het was goddeloos
de zaak weer op te bouwen
Naar aanleiding daarvan en wat in
verband daarmede in verschillende bla
den geschreven werd, schrijft Ds. Ling-
beek over den droeven toestand in de
Ned. Herv. Kerk:
„Wij hebben in onze Kerk jaarlijks
de Schriftelijke Kerkvisitati e.
Dan krijgt elke kerkeraad van de
hoogere Besturen een pak papier thuis,
bedrukt met allerlei vragen, die moeten
worden ingevuld.
En dan wordt er b.v. gevraagd:
of er wel een bliksemafleider is op
den kerktoren;
of er ook lood van het kerkedak ge
stolen en wat tegen zulke dieverij ge
daan wordt;
of de gebouwen wel tegen brand
schade verzekerd zijn;
of de zerken in liet kerkgebouw van
tijd tot tijd wel opgehoogd worden.
Enz., enz., enz.
Het hemd vraagt men den kerkera
den van het lijf.
Men moet eens lezen (wij weten het
als oud-scriba van het Classicaal Be
stuur) wat antwoorden de broeders dan
b.v. over de zerken geven. De ruimte
achter menige vraag wordt eenvoudig
ingevuld met een grocte streep of met
esn vraagteeken. Als wilden de broe
ders zeggen: „wat is dat nou?"
Maar wat ook onderzoent en waar
naar ook gevraagd wordt, de eenvou
dige vraag, of het Evangelie van Jezus
Christus volgens de belijdenis onzer
Kerk wel gepredikt wordt, daarvan
vindt ge niets.
En geen Avóhder.
„Als je in brandnetels ligt, moet je
•je niet verroeren", zegt een spreek
woord. -
Enndit is een netelig terrein.
Er zou wat loskomen, als men zich
daarop begaf.
En dat mag niet; er moet leervrijheid
zijn. Dus: zeKer, er moet Kerkvisitatie
wezen. Dat is immers een oud gebruik.
En dan gaan we eens spreken over lood
dieven eli óver grafzerken en zulke din
gen méér.
En zoo reinigt men het buitenste van
den drinkbeker, terwijl het binnenste
is en blijft vol Van ongerechtigheid.
Ir er een zotter ding in de Kerk van
Christus denkbaar, dan dat men in niets
vrij is, zelfs niet in het geregeld op-
hccgen van de grafzerken, behalve al
leen in het allervoornaamste, in wat het
hart van den Kerkedienst uitmaakt, t.w.
in de prediking.
En dat dus bij ons een prediker (en
niet alleen een moderne) wekelijks de
dolste dingen op den kansel kan bren
gen, zender dat hij behoeft te vreezen,
dat hij op de vingers zal worden getikt.
Maar door zulke dingen maakt onze
Kerk zichzelf tot een aanfluiting.
Wij spraken een groote-stadsprsdikant
die bij een schatrijken meneer kwam,
bij wien hij véél voor kerkelijke doelein
den placht te geven. Maar opeens was
het bij dien mijnheer uit met geven.
Hoé was dat zoo?
„Hoor eens", zei die meneer, „nu heb
jelui ook al aharchisten in je Kerk.
Tlce dat zit bij jullui, begrijp ik niet.
(Maar een Kerk', waarin de een afbreekt,
wat de (ander opbouwt, kan ik niet steu-
Sien".
Zoo denken duizenden.
Maarde Synode is tegen reor
ganisatie.
Kunstmatige Siudentenkweek.
Aan een brief van D3. J. Gispen te
Groningen in „De Bazuin" is hét vol-,
gende ontleend
„Eerder zou ik, in de grootst moge
lijke bescheidenheid natuurlijk, de vraag
aan de orde willen stellen, ot de tijd niet
langzamerhand gekomen is, om, ziende
op het buitengewoon groot aantal stu-
vriendelijk aanzien en haar lippen mij
toelachen.
Het trotsche gelaat van den baron
versomberde weer.
„Zeg dat niet, Alice" zei hij:: „Ik
zou niet graag willen, dat zij jou toe
lachte."
„Zij ziet er zoo jong en onschuldig
uit. Leo., zij heeft den glimlach van
een kind."
„Onschuld en zij hadden weinig met
elkaar te doen" antwoordde hij. „Ik
zal je vertellen, wat zij heeft gedaan.
Alice, "dan zul je begrijpen waarom
haar man haar gelaat naar den muur
heeft gekeerd en weigerde er ooit weer
zijn oogen op te slaan. Ik zal het je
vertellen, want je moet toch alle le
genden en gschiedcnissen van dit huis
kennen.
„Zij was nog erg jong, zooals je
ziet, toen dit portret van haar -werd
gemaakt. Haarman, graaf Adalbert,
leefde onder de regeering van George
den Tweeden.
„Hij was een man van middelbare
jaren, toen hij haar ontmoette en haar
dadelijk hartstochtelijk lief kreeg. Zij
was de jongste dochter van een En-
gelschen baron Graaf Adalbert be
handelde haar geheel zooal het be
hoorde. Zij was arm en hij nam haar
zonder eenig fortuin. Toen zij ge-
denten in de Theologie de kunstmatige
studentenkweek een beetje stop te zet
ten. Ik hoop met het stellen van die
vraag niet te worden misverstaan, als
zou ook ik het niet heerlijk vinden als
•een jongmensch begeerte' heeft opge
leid te worden voor den dienst der kerk.
Ook is alle gedachte mij vreemd, het
onzen Hoogleeraren in de Theologie niet
te gunnen, dat hun collegezalen prop
vol zitten en het getal hunner discipelen
zeer groot is.
Mijne bedoeling is déze. De laatste
jaren nan? de steunbieding aan hen, die
begeerden te studeeren, in de Theologie,
buitengewoon toe. In bijna al de kerken
werden de collecten voor art. i_* D.
K. 0. Hulpbehoevende studenten ver-
meerdenl, terwijl óok andere studie
fondsen werden opgericht en onderhou
den. pat was tóen noodig en moet na
tuurlijk voortduren, zoolang de eens
toegezegde steunbieding noodig is. Maar
moet, ziende op de veranderde omstan
digheden de vraag niet eens gesteld wor
den, of met nieuwe aanvragen niet ge
rekend moet worden met net feit, dat
de behoefte aan predikanten straks niet
meer zoo groot zal -zijn?
Die vraag is van meer dan financi-
eele beteekenis. Zeker, gewoonlijk ko
men we Zondagen tekort om al de extra
collecten te houden, zoödat het uitvallen
van enkele collecten niet dan aange
naam kan zijn. Maar mij weegt veel
zwaarder iets anders. Vaak begint de
geldelijke hulp re:ds, als de alumni nog
zeer jong zijn. Moeilijk is het dan iets
met zekerheid te zeggen van hun aan
leg en gave voor het ambt van dienaar
des Wocrds. Weer anderen grijpen de
mogelijkheid van steunbieding aan om
met de studie maar te beginnen, ook
al zijn ze nog niet zoo vasc overtuigd,
dat naar het veelomvattend werk van
dienaar des Woords heel hun hart uit
gaat. Eindelijk zijn er, die, verlokt door
het gemakkelijke van steun voor de the
elegische studie te verkregen, een an
der-en werkkring,- waarin ze toch ook
nuttig voor de dingen van Gods Konink
rijk zijn kunnen, maar opgeven om den
langen weg naar de pastorie in te slaan.
En als er dan straks van predikanten
nood geen sprake meer zal zijn, is het
zielkundig wel juist en zakelijk wel te
verantwoorden door een groote steun
bieding het getal der theologische stu
denten te blrjven vermeerderen?
We doorleven nu op onderwijsgebied
een tijd, dat er een groot teveel is aan
onderwijskrachten. Velen, die in het
bezit van de acte zjjn, loopen rond zon
der e enige hoop op een vaste aanstel
ling. Meer dan ico sollicitanten in een
vacature aan een kleine dorpsschool
is geen uitzondering. Dit werkt dépri-
meerend op tal van jonge menschen,
die zich nu de vraag stellen, waarom ze
Lich zooveel moeite getroost liebbeii om
de acte te halen, nu ze voorloopig ten
minste toch geen plaats kunnen vinden.
En hoeveel langduriger en-kostbaar
der is de theologische studie dan niet.
Als er werkelijk eens een tijd komende'
is, dat candidaten jaren wachten moe
ten op een beroep, 'is h!et dan wel goed
nu steeds maar voort te gaan met een
kunstmatige domineeskweek? Ik vraag
dat niet alleen in het belang .van de
kerken, maar ook van hen, die door ge
makkelijk te verkrijgen geldelijken
steun aangelokt worden de studie der
Thcclcgie als een bereikbare te kiezen.
Daarom hoop ik, dat deze vraag .te
stellen niet als iets, dat onbetamelijk
en ongeoorloofd is dadelijk veroordeeld
zal worden. Toen voor eenige jaren de
Schoolraad met cijfers aantoonde, dat
we te veel Kweekscholen en een te
groot aantal kweek'elingen bij het Chr.
onderwijs hadden, nam niemand daar
iaanstobt aan. Zoo hoop ik, dat niemand
ontstemd wordt door mijn bescheiden
vraag: is het nog noodig .en gewenecht
zoo krachtige steunbieding voor de stu
die in de Theologie in de toskomst te
blijven verleenen?
Protest. Christel. Kweekscholen.
De algemeene vergadering der ver-
eeniging van Onderwijzend personeel
aan Rrot. Christelijke Kweekscholen zal
-gehouden worden Dinsdae 29 Dec. in
het Jaarbeursgebouw t? Utrecht.
Des morgens zal de heer J. Schaap
Hzn., directeur van de Chr. Kweek
school te Leiden spreken over: „Onze'
eindexamens" en des middags de heer.
W. J. Visser, leeraar aan de Chr.
Kweekschool te 's Gravenhage, over:
„Vakopleiding".
trouwd waren, gaf hij haar al wat zij
wenschte. Hij vertrouwde haar volko
men en had haar onuitsprekelijk lief.
Je ziet, dat zij jong was, vroolijk en
mooi. Hij was niet gelukkig met haar.
Zij hield van alles wat zij verafschuw
de en gaf om niets wat hem genoegen
verschafte.
„Hij was nog geen jaar met haar
getrouwd, toen hij ontdekte, dat zij
hem op de meest grove manier .had
bedrogen. Zij was in het geheim ge
huwd geweest en had een klein kindje
gehad. Ook leefde haar eerste man
nog, toen hij met haar trouwde, of
schoon hij sindsdien was gestorven.
Graaf Adalbart was geen harde man,
vervolgde Lord Arden. Indien zij hem
de waarheid gezegd had, voor zijn hu
welijk, dan zou hij haar alles hebben
vergeven en voor haar hebben gezorgd.
Zelfs al had zij het hem verteld na
den doo'd van haar eersten man, zou
hij het haar hebben vergeven en met
haar zijl? getrouwd.. Maar zij liet het
aan hem over om zelf haar geheim
uit te vinden. Mijn ervaring van de
menschelijke natuur is deze een
man of vrouw kan een zonde, die eer
lijk wordt bekend vergeven, maar geen
man noch vrouw vergeeft het ooit,
wanneer iets verborgen wordt gehou
den en zij het zelve moeten ontdek-
PRINS HENDRIK BIJ DE BLINDEN.
In het eerste stuk van Het zilveren
getij", een gedenkboek dat verschijnt
ter gelegenheid van het 25-jarig huwe
lijk van H. M. de Koningin, schreef
Jhr. A. W. G. van Riemsdijk een on-
stel over Prins Hendrik.
Treffend zijn de kostelijkste staal
tjes van gezonden humor, van onver
moeide reislust die hier worden mee
gedeeld, maar treffend is bovenal de
illustratie van 's prinsen ingeboren
zucht om menschen te helpen.
Zie hier een trekje uit het onopge
smukte verhaal, dat Jhr. van Riems
dijk van de reizen geeft:
„Stel u voor, lezer, een zich naar de
hoogte kronkelend pad. De Prins liep
met een gids vooruit, ik volgde met
dén anderen. Voor ons uit een gezel
schap jongens en meisjes met een
paaronderwijzeressen leken het
wel. De kinderen, ze waren van 1218
schatte ik, ze strompelden op zoo
vreemde wijze naar boven. Ze hadden
allen stokken en prikten daarmede op
zoo'n eigenaardige wijze in den grond
alvorens een stap te verzetten. Ik zeg
tegen Biner den gids: Wie zijn dat?
Hij antwoorde: Blinden. 'Wat, zegt de
Prins, zijn al die kinderen blind? Ja,
zei Biner behalve die twee juffrouwen.
Maar dat is toch gevaarlijk op zoo'n
smal bergpad, vroeg de Prins. 'De gids
antwoordde lakoniek: Die Kinder sind
das gewöhnt, Hoheit. In minder dan
geen tijd hadden wij het gezelschap
ingehaald Het was wel heel vreeselijk]
om al die verminkte oogen te zien. De
Prins bleef met de kolonie opwande
len en had binnen een oogenblik een
meisje bij de hand, dat geeft oogen
meer had. -Dat m-eisje heette Marie.
Bij de eerste de beste pleisterplaats
werd er halt gehouden. Ik moest een j
groote tafel laten inrichten. En daar;'
zaten we. De Prins naast het blinde
meisje en een van de geleidsters. Ik"
met de gidsen verspreid onder de an
dere blinden
Pannekoeken wilden ze hebben, de
kinderen. De Prins zegt tot mij: be
stel 20 pannekoeken. En limonade wil
den ze hebben de kinderen. In groote
kannen kwam het rookie vocht op ta
fel. De kinderen vergaten hun oogen.
Zij smulden, zij genoten, maar wij
groote menschen waren allemaal een515
beetje stil. Het is wel eens meer zoo
in de wereld dat men heel stil zit en
niets zegt Het adres van het Blin
deninstituut werd nauwkeurig geno- 1
teerd, en geen reis naar Zwitserland'
is er geweest of de Prins heeft deze
blinden in hun huis bezocht.
Van een 'dezer bezoeken herinner ik
mij nog het volgende:
Z. K. H. had laten telefoneeren dat
hij het Blinden-Instituut kwam be
zoeken. Het was een soort villa, wat
hooger op gelegen met een boerderij
vis a vis. Men verwachtte den Prin3.
In de kinderklasse waren allen bijeen
gekomen. Twee aan twee in de ban
ken zaten de kleine blinden met die
groote starende oogen. Links in den
hoek een groot orgel, waarvoor een
blinde jongen. Het orgel speelde en er
werd gezongen. Marie, het blonde mels
ke, stond vooraan, toen de Prins bin
nentrad en zij .schuifelde naar hem
toe en gaf hem de hand. Toen het ge
zang had opgehouden, was er een doo-
delijke stilte, waaraan plotseling een
einde kwam toen "de Prins voor ds
klas ging staan. Hij nam 't woord en
sprak de kinderen toe. Spontaan, zoo
voor de vuist weg.
Was het om den ontzettenden aanblik
daar al die kleuters te zien zitten in
hun banken met hun verglaasde oogen
zonder licht of eenige uitdrukking?
De Prins is geen redenaar, maar ik
zal het m'n leven lang nooit vergeten
op welke bijzondere en hartelijke wijze
hij de blinden daar heeft toegespro
ken.
ken." 1
Hij zag niet hoe zij schrok, hoe haar
schoon gelaat vuurrood werd en daar
na doodelijk bleek. Waarom zou ook
deze geschiedenis zijn lieve vrouw zoo
ontroefen?
„Zooals de zaak nu stond" ging Lord
Arden voort, „kende zijn toorn en ver
ontwaardiging geen grenzen. Hij zond
haar weg, gaf haar een royaal inko
men, zond haar kleeren, haar juwee-
len, al de meubelen van haar kamers
met haar het huis uit en keerde haar
portret om naar den muur."
„Het was een harde maatregel" zei-
de zij op zachten toon. „Misschien
durfde zij het hem niet te vertellen."
„Harde maatregel!" riep Lord Arden
uit op een strengeren toon, dan zij ooit
van hem had gehoord. „Dat vind ik
niet. Het lijkt mij volkomen rechtvaar
dig. Zij, die waarlijk liefhebben, kun
nen nooit bedrog vergeven. Ik heb iets
van dezen voorvader Adalbart ik
zou alles kunnen vergeven, dat mij
werd bekend of toevertrouwd, maar it
zou nooit een zonde vergeven, die aan
mij werd overgelaten om uit te vin
den."
„Ook niet, wanneer je de zondares
'ief had?" vroeg zij zacht.
fWordt vervolgd).