WAT DE BLADEN ZEGGEN. NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN WOENSDAG 14 OCTOBER 1925 TWEEDE BLAD. JU Godsdiensthaat. .,Het Volk" heeft ons betwist al dus de „Tijd" dat de wijze, waar op in dit sociaal-democratisch hoofd orgaan, over politieke tegenstanders wordt gesproken, vaak ver over de grenzen van het behoorlijke uitgaat. Wij zullen niet steeds de feiten 9ig- naleeren, die onze meening 'bevestigen. Maar zoo nu en dan kan dat toch geen kwaad. Zoo vinden wij in het nummer van 8 October in een hoofdartikel van den heer Schaper dezen uitval: „Sommigen (arbeiders, die nog niet op de candidaten der SD.A.P. stem men) zijn verstrikt in de netten van het politieke geloof en loopen aan den leiband van verpolitiekte domi nees of pastoors, die meer het kapi talisme dienen dan den godsdienst." In een ander artikeltje over de kos ten van het onderwijs wordt te keer gegaan tegen een beschouwing van „de Standaard" waarin gezegd werd: „Lief de brengt tot offervaardigheid, 't bren gen van het offer wekt tot liefde." Hierop wordt aldus gereageerd: „Als gewoonlijk gaat het liefde- gefemel dezer Christenen van de 'koerslijst ook" ditmaal weer uit naar een poging, om de op rijken drukken de belastingen te verlichten en de gemeenschapszorgen te laden op de ruggen der minst draagkrachtigen. Zij spreken de tale Kanaans en de talen der engelen, waarvan Paulus in Zijn brief aan de Korinthen ge waagt, maar de liefde hebben zij niet: en dies herinnert al wat (zij?) zeggen aan het klinkend metaal van den gaven Hollandschen gulden." En in nog steeds hetzelfde nummer laat de Oproerige Krabbelaar z'n dicht ader vloeien,, en rijmt, naar aanleiding van' de aanwezigheid der Ministers Co- lijn en Kooien bij de opening der In dische faculteit aan de Utrechtsche Hoogeschool, o.m. het volgende te zaam:' Zoo werd de nieuwe Fakuiteit Der sjachelaron ingewijd; Daar moest Colijn Vóórop bij zijn. 'Want tegen zulk een zegepraal Van 'tlnsulinde kapitaal Is in ons vrome vaderland E£n christen-staatsman niet bestand En.,Kool en praalde aan zijn zij, Ook 'tvrome Rome hoort daarbij! Naast vriend Colijn Moest hij daar zijn De ketter en het kind van 't Kruis Als zonen uit één Vaderhuis Zij stonden voor den rijkdom krom Het politieke' christendom! Waarna, nadat gevraagd is: 't ls Wetenschap* niet oogenlust Voor Christendom en suikertrust deze ergerlijke profanatie in den mond van den „armen christen-proletariër" wordt gelegd: Gegroet, o Indisch kapitaal, Dat 's Heeren zegen op u daal!" Wij vragen ons wel eens af: wat denkt „Het Volk" met dit soort ge schrijf te bereiken? Wellicht Roomsche arbeiders naai de S.D.A.P. over te halen? 't Is schier onbegrijpelijk. Wat kennen deze heeren de werke lijk Roomsche arbeiders weinig? Als zij hen steeds krachtiger van zich wilden afstooten, zij konden het niet handiger doen. I ..,De Tijd" heeft volkomen gelijk Toch heeft dit op^den van het so cialistische orgaan, waaruit zoo duide lijk de felle haat tegen het Christen dom spreekt, zijn goede zijde. Het wordt op die wijze voor onze Christelijke arbeiders steeds moeilijker te verdwalen. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Dirkshorn, G. de Leeuw te Oud-Karspel. Te Geldermalsen Dr. K. Sonies te Stadskanaal. Te 0ver schild, P. Beijer te Foudgum c.a. Te Aduard, J. Speekman te Onderdendam. Bedankt: Voor Haastrecht,J. Vink te Drimmeten. Voor Scherpenzsel, T. W. v. d. Ley, te Midsland. GEREF. KERKEN. t B e r oe p e nTe Genderen (N.B.) H. Versluijs, cand. te Klundert. Bedankt: Voor Gouda, H. Knoop te Kooten. CHR. GEREF. IIZP.K. Be roepen: Te Barendrecht, J. A. Riekel te Maarssen. GEREF. GEMEENTEN. Beroepen: Te Vlaardingen, M. Hof man te Krabbend jjke. DOOPSGEZINDE GEM. Beroepen: Te Purmerend, F. J. de Holl tg Borne. 0 De kwestie Geelkerken. In de „Tel." kon men gisteren de volgende spotternij lezen: Jk ben mijn leven lang dol geweest op aal en paling. Vooral als ik ze, na een moeizamen nacht van peueren, ge- hakken ot gestoofd voor mij zag. Ook terockt was zij mjj een koninklijk ont aai. poch ziet, sinds dominee Geel kerken er in een onbewaakt oogenblik aan begon te twijfelen of de slang in het Paradijs wel bij monde van zich zelf gesproken hadj kan ik geen aal of paling meer zien. staat ze mij hart- gronderig tegen. En telkens, als ik een mootje aan do vork pik en tot den mond •ophef of als ik, met een niet te scherp 'mes het vette palingvelletje afschraap, wordt mij de maag weerbarstig en het harte toegeschroefd bij de wreede ge dachte, dat de oermoecler van deze wa terslangen de corzaak zal worden, da^t de Nederlandsche Gereformeerde broe ders en zusters als verscheurende die ren i-tegenover elkander zullen gaan staan. Ja, de slang is wel listig. Zooveel ja ren nadat zij gesproken heeft, of niet gesproken, oi' slecnts gesproken heeft in de verbeelding onzer al te fantasierijke cer-mced er Eva cf slechts gesproken als mondstuk des duivels, nog oorzaak te worden van een scheuring in een hechte, solide gemeenschap van broe ders en zusters, die religie en politiek zoo vast aaneen wisten te smeden, dat hun godsdienst politiek en hun politiek godsdienst werd. Een Gideonsbende, die op hot toppunt van haar macht met een der haren als eerste dienaar der Kroon, om wiens groots figuur vele harer an dere figuren als planeten zich wentelen, (lie op' ons staatsbestel, ondanks haar gering aantal, een beslissenden invloed uitoefent, thans zich zelf dreigt te ver teren^ Indien het noodig is, dat er over de kwestie-Geelkerken nog één brochure mcet_verschijnen, dan zou ik haar willen schrijven orh dit drietal vraagpunten op te werpen: 1Is het de slang, die gesproken heeft door den mond van Dr. Geelkerken?, 2. Heeft Dr. Geelkerken slechts ge sproken in de fantasie zijner toehoor ders? 3. Is Dr. Geelkerken de duivel zelve? Mijn antwoord zou dan niet twijfel achtig wezen. 0, dat het u duidelijk zij, dat de slang een rol gaat spelen in de politiek en dit na__de veiligstelling van den gulden. Be grijpt gij, dat de aalsoep van dezen mid dag onaangeroerd mij voorbij ging?" Het doet wel eigenaardig aan, in het zelfde nummer van dit spottende blad te lezen, dat Dr. Geelkerken aan de re dactie een onderhoud heeft toegestaan, dat. in een der volgende nummers zal worden gepubliceerd. Zou een man als Dr. Geelkerken nu niet begrijpen, dat afgezien van de vraag, cf liet gelijk al dan niet aan zijn kant is op deze wjjze de Naam -des Heeren wordt gelasterd? 't Is wel heel bar, dat aan zulk een spottend en lasterend orgaan, een offi cieel onderhoud werdt toegestaan over FEUILLETON. Het geheim van Colde Feil. 66) „Dit wordt gënoemd: „Lady Sybil la's corridor" en dat" voegde hij er bij wijzende op dujie gesloten deuren, „waren Lady Sybilla's kamers." „En wie" vroeg zij snel, „was Lady Sybilla?" „Dat wil ik liever niet vertellen" antwoordde hij, „ik wil liever niet over haar spreken." Lady Arden keek hem verbaasd aan. „Waarom niet, Leo?" vroeg zij. „Lieveling, je zou me evengoed kun nen vragen, waarom ik geen zwarte, vuile vlek wil maken op een blanke lelie." „Ik begrijp het niet" antwoordde zij verwonderd. „Misschien heb ik wat ouderwetsche opvattingen" zei hij. „Maar in mijn oogen moet een vrouw niet in aanra king komen met iets wat slecht en verkeerd is. De geschiedenis van Lady Sybilla is zoo, dat ik ze je eigenlijk liever niet vertel." Als een bliksemstraal schoot haar de herinnering aan de rechtzaal en. de gevangeniscel door de ziel. Het was slechts even toen was het voor bij, maar het liet een pijnlijke plek achter. 'Wie was. zij, dat hij haar te goed zou achten om te luisteren naar 'n verhaal van menschelijke ontrouw? Lord Arden ontsloot een der deuren en bracht haar in een van de aardig ste kleine kamers, die zij ooit gezien had. Het vertrek was kaal en onge- meubeld, alleen hing er een schilderij aan den wand, dat met den voorkant naar den muur was gekeerd. „Ik ben niet in deze »kamer geweest" zei Lord Arden, „sinds ik een kind was. Dit was Lady Sybilla's boudoir." ,VVertel mij alles van haar, Leo, of haar naam zal mij blijven vervolgen" zei Alice „Mag ik naar het schilderij zien?" „Het is het portret van Sybilla" zei zei hij, „en te oordeelen naar de stof, die er op ligt heeft niemand het aan geraakt sedert ik hot naar het licht heb gekeerd, nu vele jaren geleden. Kijk Alice, het is een schoon gelaat." Lady Arden staarde er aandachtig naar. Ja, het was een schoon gelaat; jong en liefelijk', met diep-blauwex oogen en een krans van goudblond haar, een frissche, lachende mond en donkere, Regelmatige wenkbrauwen. „En dat is dus Lady Sybilla" zeide Alice. „Leo, het is alsof haar oogen mij een louter kerkelijke kwestie en dat een •orgaan, dat in sensatie zijn kracht zoekt op doze wirjze in staat wordt gesteld zijn vtrfelijKe lusten bot te vieren. Spotternij of zotternij zet de „Tel." boven dit artikeltje, en terecht. Maar het toppunt van zotternij wordt bereikt ,door dergelijke spotbladen of ficieel in den kerkelijken strijd te be trekken. Droeve toestanden. Ds. J. H. Koster, Ned. Herv. predi kant te Montfoort, heeft onlangs in een predicatie gezegd: „Er moesten dankstonden gehouden worden om God te danken, dat Hij tiorculo verwoest had en alzoo Zijn macht had getoond. Het was goddeloos de zaak weer op te bouwen Naar aanleiding daarvan en wat in verband daarmede in verschillende bla den geschreven werd, schrijft Ds. Ling- beek over den droeven toestand in de Ned. Herv. Kerk: „Wij hebben in onze Kerk jaarlijks de Schriftelijke Kerkvisitati e. Dan krijgt elke kerkeraad van de hoogere Besturen een pak papier thuis, bedrukt met allerlei vragen, die moeten worden ingevuld. En dan wordt er b.v. gevraagd: of er wel een bliksemafleider is op den kerktoren; of er ook lood van het kerkedak ge stolen en wat tegen zulke dieverij ge daan wordt; of de gebouwen wel tegen brand schade verzekerd zijn; of de zerken in liet kerkgebouw van tijd tot tijd wel opgehoogd worden. Enz., enz., enz. Het hemd vraagt men den kerkera den van het lijf. Men moet eens lezen (wij weten het als oud-scriba van het Classicaal Be stuur) wat antwoorden de broeders dan b.v. over de zerken geven. De ruimte achter menige vraag wordt eenvoudig ingevuld met een grocte streep of met esn vraagteeken. Als wilden de broe ders zeggen: „wat is dat nou?" Maar wat ook onderzoent en waar naar ook gevraagd wordt, de eenvou dige vraag, of het Evangelie van Jezus Christus volgens de belijdenis onzer Kerk wel gepredikt wordt, daarvan vindt ge niets. En geen Avóhder. „Als je in brandnetels ligt, moet je •je niet verroeren", zegt een spreek woord. - Enndit is een netelig terrein. Er zou wat loskomen, als men zich daarop begaf. En dat mag niet; er moet leervrijheid zijn. Dus: zeKer, er moet Kerkvisitatie wezen. Dat is immers een oud gebruik. En dan gaan we eens spreken over lood dieven eli óver grafzerken en zulke din gen méér. En zoo reinigt men het buitenste van den drinkbeker, terwijl het binnenste is en blijft vol Van ongerechtigheid. Ir er een zotter ding in de Kerk van Christus denkbaar, dan dat men in niets vrij is, zelfs niet in het geregeld op- hccgen van de grafzerken, behalve al leen in het allervoornaamste, in wat het hart van den Kerkedienst uitmaakt, t.w. in de prediking. En dat dus bij ons een prediker (en niet alleen een moderne) wekelijks de dolste dingen op den kansel kan bren gen, zender dat hij behoeft te vreezen, dat hij op de vingers zal worden getikt. Maar door zulke dingen maakt onze Kerk zichzelf tot een aanfluiting. Wij spraken een groote-stadsprsdikant die bij een schatrijken meneer kwam, bij wien hij véél voor kerkelijke doelein den placht te geven. Maar opeens was het bij dien mijnheer uit met geven. Hoé was dat zoo? „Hoor eens", zei die meneer, „nu heb jelui ook al aharchisten in je Kerk. Tlce dat zit bij jullui, begrijp ik niet. (Maar een Kerk', waarin de een afbreekt, wat de (ander opbouwt, kan ik niet steu- Sien". Zoo denken duizenden. Maarde Synode is tegen reor ganisatie. Kunstmatige Siudentenkweek. Aan een brief van D3. J. Gispen te Groningen in „De Bazuin" is hét vol-, gende ontleend „Eerder zou ik, in de grootst moge lijke bescheidenheid natuurlijk, de vraag aan de orde willen stellen, ot de tijd niet langzamerhand gekomen is, om, ziende op het buitengewoon groot aantal stu- vriendelijk aanzien en haar lippen mij toelachen. Het trotsche gelaat van den baron versomberde weer. „Zeg dat niet, Alice" zei hij:: „Ik zou niet graag willen, dat zij jou toe lachte." „Zij ziet er zoo jong en onschuldig uit. Leo., zij heeft den glimlach van een kind." „Onschuld en zij hadden weinig met elkaar te doen" antwoordde hij. „Ik zal je vertellen, wat zij heeft gedaan. Alice, "dan zul je begrijpen waarom haar man haar gelaat naar den muur heeft gekeerd en weigerde er ooit weer zijn oogen op te slaan. Ik zal het je vertellen, want je moet toch alle le genden en gschiedcnissen van dit huis kennen. „Zij was nog erg jong, zooals je ziet, toen dit portret van haar -werd gemaakt. Haarman, graaf Adalbert, leefde onder de regeering van George den Tweeden. „Hij was een man van middelbare jaren, toen hij haar ontmoette en haar dadelijk hartstochtelijk lief kreeg. Zij was de jongste dochter van een En- gelschen baron Graaf Adalbert be handelde haar geheel zooal het be hoorde. Zij was arm en hij nam haar zonder eenig fortuin. Toen zij ge- denten in de Theologie de kunstmatige studentenkweek een beetje stop te zet ten. Ik hoop met het stellen van die vraag niet te worden misverstaan, als zou ook ik het niet heerlijk vinden als •een jongmensch begeerte' heeft opge leid te worden voor den dienst der kerk. Ook is alle gedachte mij vreemd, het onzen Hoogleeraren in de Theologie niet te gunnen, dat hun collegezalen prop vol zitten en het getal hunner discipelen zeer groot is. Mijne bedoeling is déze. De laatste jaren nan? de steunbieding aan hen, die begeerden te studeeren, in de Theologie, buitengewoon toe. In bijna al de kerken werden de collecten voor art. i_* D. K. 0. Hulpbehoevende studenten ver- meerdenl, terwijl óok andere studie fondsen werden opgericht en onderhou den. pat was tóen noodig en moet na tuurlijk voortduren, zoolang de eens toegezegde steunbieding noodig is. Maar moet, ziende op de veranderde omstan digheden de vraag niet eens gesteld wor den, of met nieuwe aanvragen niet ge rekend moet worden met net feit, dat de behoefte aan predikanten straks niet meer zoo groot zal -zijn? Die vraag is van meer dan financi- eele beteekenis. Zeker, gewoonlijk ko men we Zondagen tekort om al de extra collecten te houden, zoödat het uitvallen van enkele collecten niet dan aange naam kan zijn. Maar mij weegt veel zwaarder iets anders. Vaak begint de geldelijke hulp re:ds, als de alumni nog zeer jong zijn. Moeilijk is het dan iets met zekerheid te zeggen van hun aan leg en gave voor het ambt van dienaar des Wocrds. Weer anderen grijpen de mogelijkheid van steunbieding aan om met de studie maar te beginnen, ook al zijn ze nog niet zoo vasc overtuigd, dat naar het veelomvattend werk van dienaar des Woords heel hun hart uit gaat. Eindelijk zijn er, die, verlokt door het gemakkelijke van steun voor de the elegische studie te verkregen, een an der-en werkkring,- waarin ze toch ook nuttig voor de dingen van Gods Konink rijk zijn kunnen, maar opgeven om den langen weg naar de pastorie in te slaan. En als er dan straks van predikanten nood geen sprake meer zal zijn, is het zielkundig wel juist en zakelijk wel te verantwoorden door een groote steun bieding het getal der theologische stu denten te blrjven vermeerderen? We doorleven nu op onderwijsgebied een tijd, dat er een groot teveel is aan onderwijskrachten. Velen, die in het bezit van de acte zjjn, loopen rond zon der e enige hoop op een vaste aanstel ling. Meer dan ico sollicitanten in een vacature aan een kleine dorpsschool is geen uitzondering. Dit werkt dépri- meerend op tal van jonge menschen, die zich nu de vraag stellen, waarom ze Lich zooveel moeite getroost liebbeii om de acte te halen, nu ze voorloopig ten minste toch geen plaats kunnen vinden. En hoeveel langduriger en-kostbaar der is de theologische studie dan niet. Als er werkelijk eens een tijd komende' is, dat candidaten jaren wachten moe ten op een beroep, 'is h!et dan wel goed nu steeds maar voort te gaan met een kunstmatige domineeskweek? Ik vraag dat niet alleen in het belang .van de kerken, maar ook van hen, die door ge makkelijk te verkrijgen geldelijken steun aangelokt worden de studie der Thcclcgie als een bereikbare te kiezen. Daarom hoop ik, dat deze vraag .te stellen niet als iets, dat onbetamelijk en ongeoorloofd is dadelijk veroordeeld zal worden. Toen voor eenige jaren de Schoolraad met cijfers aantoonde, dat we te veel Kweekscholen en een te groot aantal kweek'elingen bij het Chr. onderwijs hadden, nam niemand daar iaanstobt aan. Zoo hoop ik, dat niemand ontstemd wordt door mijn bescheiden vraag: is het nog noodig .en gewenecht zoo krachtige steunbieding voor de stu die in de Theologie in de toskomst te blijven verleenen? Protest. Christel. Kweekscholen. De algemeene vergadering der ver- eeniging van Onderwijzend personeel aan Rrot. Christelijke Kweekscholen zal -gehouden worden Dinsdae 29 Dec. in het Jaarbeursgebouw t? Utrecht. Des morgens zal de heer J. Schaap Hzn., directeur van de Chr. Kweek school te Leiden spreken over: „Onze' eindexamens" en des middags de heer. W. J. Visser, leeraar aan de Chr. Kweekschool te 's Gravenhage, over: „Vakopleiding". trouwd waren, gaf hij haar al wat zij wenschte. Hij vertrouwde haar volko men en had haar onuitsprekelijk lief. Je ziet, dat zij jong was, vroolijk en mooi. Hij was niet gelukkig met haar. Zij hield van alles wat zij verafschuw de en gaf om niets wat hem genoegen verschafte. „Hij was nog geen jaar met haar getrouwd, toen hij ontdekte, dat zij hem op de meest grove manier .had bedrogen. Zij was in het geheim ge huwd geweest en had een klein kindje gehad. Ook leefde haar eerste man nog, toen hij met haar trouwde, of schoon hij sindsdien was gestorven. Graaf Adalbart was geen harde man, vervolgde Lord Arden. Indien zij hem de waarheid gezegd had, voor zijn hu welijk, dan zou hij haar alles hebben vergeven en voor haar hebben gezorgd. Zelfs al had zij het hem verteld na den doo'd van haar eersten man, zou hij het haar hebben vergeven en met haar zijl? getrouwd.. Maar zij liet het aan hem over om zelf haar geheim uit te vinden. Mijn ervaring van de menschelijke natuur is deze een man of vrouw kan een zonde, die eer lijk wordt bekend vergeven, maar geen man noch vrouw vergeeft het ooit, wanneer iets verborgen wordt gehou den en zij het zelve moeten ontdek- PRINS HENDRIK BIJ DE BLINDEN. In het eerste stuk van Het zilveren getij", een gedenkboek dat verschijnt ter gelegenheid van het 25-jarig huwe lijk van H. M. de Koningin, schreef Jhr. A. W. G. van Riemsdijk een on- stel over Prins Hendrik. Treffend zijn de kostelijkste staal tjes van gezonden humor, van onver moeide reislust die hier worden mee gedeeld, maar treffend is bovenal de illustratie van 's prinsen ingeboren zucht om menschen te helpen. Zie hier een trekje uit het onopge smukte verhaal, dat Jhr. van Riems dijk van de reizen geeft: „Stel u voor, lezer, een zich naar de hoogte kronkelend pad. De Prins liep met een gids vooruit, ik volgde met dén anderen. Voor ons uit een gezel schap jongens en meisjes met een paaronderwijzeressen leken het wel. De kinderen, ze waren van 1218 schatte ik, ze strompelden op zoo vreemde wijze naar boven. Ze hadden allen stokken en prikten daarmede op zoo'n eigenaardige wijze in den grond alvorens een stap te verzetten. Ik zeg tegen Biner den gids: Wie zijn dat? Hij antwoorde: Blinden. 'Wat, zegt de Prins, zijn al die kinderen blind? Ja, zei Biner behalve die twee juffrouwen. Maar dat is toch gevaarlijk op zoo'n smal bergpad, vroeg de Prins. 'De gids antwoordde lakoniek: Die Kinder sind das gewöhnt, Hoheit. In minder dan geen tijd hadden wij het gezelschap ingehaald Het was wel heel vreeselijk] om al die verminkte oogen te zien. De Prins bleef met de kolonie opwande len en had binnen een oogenblik een meisje bij de hand, dat geeft oogen meer had. -Dat m-eisje heette Marie. Bij de eerste de beste pleisterplaats werd er halt gehouden. Ik moest een j groote tafel laten inrichten. En daar;' zaten we. De Prins naast het blinde meisje en een van de geleidsters. Ik" met de gidsen verspreid onder de an dere blinden Pannekoeken wilden ze hebben, de kinderen. De Prins zegt tot mij: be stel 20 pannekoeken. En limonade wil den ze hebben de kinderen. In groote kannen kwam het rookie vocht op ta fel. De kinderen vergaten hun oogen. Zij smulden, zij genoten, maar wij groote menschen waren allemaal een515 beetje stil. Het is wel eens meer zoo in de wereld dat men heel stil zit en niets zegt Het adres van het Blin deninstituut werd nauwkeurig geno- 1 teerd, en geen reis naar Zwitserland' is er geweest of de Prins heeft deze blinden in hun huis bezocht. Van een 'dezer bezoeken herinner ik mij nog het volgende: Z. K. H. had laten telefoneeren dat hij het Blinden-Instituut kwam be zoeken. Het was een soort villa, wat hooger op gelegen met een boerderij vis a vis. Men verwachtte den Prin3. In de kinderklasse waren allen bijeen gekomen. Twee aan twee in de ban ken zaten de kleine blinden met die groote starende oogen. Links in den hoek een groot orgel, waarvoor een blinde jongen. Het orgel speelde en er werd gezongen. Marie, het blonde mels ke, stond vooraan, toen de Prins bin nentrad en zij .schuifelde naar hem toe en gaf hem de hand. Toen het ge zang had opgehouden, was er een doo- delijke stilte, waaraan plotseling een einde kwam toen "de Prins voor ds klas ging staan. Hij nam 't woord en sprak de kinderen toe. Spontaan, zoo voor de vuist weg. Was het om den ontzettenden aanblik daar al die kleuters te zien zitten in hun banken met hun verglaasde oogen zonder licht of eenige uitdrukking? De Prins is geen redenaar, maar ik zal het m'n leven lang nooit vergeten op welke bijzondere en hartelijke wijze hij de blinden daar heeft toegespro ken. ken." 1 Hij zag niet hoe zij schrok, hoe haar schoon gelaat vuurrood werd en daar na doodelijk bleek. Waarom zou ook deze geschiedenis zijn lieve vrouw zoo ontroefen? „Zooals de zaak nu stond" ging Lord Arden voort, „kende zijn toorn en ver ontwaardiging geen grenzen. Hij zond haar weg, gaf haar een royaal inko men, zond haar kleeren, haar juwee- len, al de meubelen van haar kamers met haar het huis uit en keerde haar portret om naar den muur." „Het was een harde maatregel" zei- de zij op zachten toon. „Misschien durfde zij het hem niet te vertellen." „Harde maatregel!" riep Lord Arden uit op een strengeren toon, dan zij ooit van hem had gehoord. „Dat vind ik niet. Het lijkt mij volkomen rechtvaar dig. Zij, die waarlijk liefhebben, kun nen nooit bedrog vergeven. Ik heb iets van dezen voorvader Adalbart ik zou alles kunnen vergeven, dat mij werd bekend of toevertrouwd, maar it zou nooit een zonde vergeven, die aan mij werd overgelaten om uit te vin den." „Ook niet, wanneer je de zondares 'ief had?" vroeg zij zacht. fWordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5