NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 10 OCTOBER 1925 i wiiEDE BLAD. NOODIOINO TOT GEMEENSCHAP. Komt, o gij allen die God vreest. Ps. 66:16a. De eenzaamheid is een onmisbaar element in het leven van den .Christen. Waar het geloot in den diepsten grond is een allerpersoonlijkste le vensband tusschen ae enkele ziel en God daar moeten er oogenblikken komen dat .God met zoodanige ziet en die ziel met haar God bezig is. In zulke tijden, als de deur voor den kloppenden Heiland geopend wordt en de Heere intrekt om avondmaal te houden als de levenszonden met bitter berouw beweend worden en het verzoenend woord van den Heiland brengt rijkdom van troost en van vrede trekt de ziel zich gaarne in de eenzaamheid terug, in liet hei ligdom van de verborgen gemenschap met haar God. Wat we lezen van zoo menig bjjbel- hgilige wat ons opgeteekend is van den Heiland zelve, die in de nachte lijke uren steeg alleen op den berg om te worstelen in het gebed aat is ook de ervaring van ieder waarachtig kind van God: in de praktijk der godzaligheid kan de retraite in 'de aanzaamheid niet gemist wordèn. Het is er echter zeer verre vandaan, dat daarin het christelijke leven zou opgaan. Hoezeer ook de uren van eenzaam heid, waarin de stille gebeden voor den troon worden uitgestort en de persoonlijke gemeenschap Gods op bijzondere wijze genoten kan worden, hls onmisbare voorwaarde vopr sen waarlijk bloeiend geloofsleven 'erkend ffz-raen er moet meer zijn. Het gezonde, levenskrachtig geloof kent naast een behoefte aan eenzaam heid ook een begeerte naar gemeen schap. Na de uren van verborgen omgang komt de stonde, waarop de ziai ver rijkt uittreedt uit haar buinenkameren met de blije uitnoodiging: komt, o 'gij hllen die God vreest. Het treft, dat de dichter hier zoo nadrukkelijk omschrijft, tot welke per sonen zijn begeerte naar gemeenschap uitgaat.. Het is hem zeker niet on verschillig, met wie hij "ïn gemeen schap treedt. Hij noodigt bepaaldelijk allen, die God vreezen. Dat kan wei niet anders. Ongetwijfeld zal de Christen, die Gods gunst op verrassende wijze sma ken mocht, gaarne bereid zijn aan een ieder rekenschap te geven van de hope, die in hem is maar toch er zijn oogenblikken dat zijn hart bij zonderlijk naar Gods volk uitgaat. Als 'er verteld moet worden, „wat de Heere aan de ziel gedaan heeft*" als het hart overvloeit van lof en dank voor de wondere genade Gods als de vreugde zoo hoog in de ziele gaat dan drijft de 'be geerte ons uit naar hen die met ons eenzelfden Heiland liefhebben dan zoeken we het gezelschap der vromen dan hebben we behoefte aan har ten die ons verstaan, aan zielen, die ons begrijpen kunnen. Dan zendt ook ons hart de noo- diging uit: Komt, o gij allen die God vreest. Deze noodiging mag in het leven van den christen niet gemist worden. Er ligt ongetwijfeld veel aantrek kelijks in om fn de eenzaamheid te blijven wegschuilen te mijden de moeiten en bitterheid der gemeen schap stil voor ons1 zeiven Gods funsten te genieten „met een boeks- e in een hoekske." Het is ook veel gemakkelijker. Maar zou het Gods wil zijn? Zegt het Woord niet: dit volk heb ik Mij geformeerd, ze zullen mijnen lof verkondigen Zou Gods naam daardoor groot ge maakt worden dat gij in de kluis der eenzaamheid angstvallig wegsluit de schatten van Gods gunst, u ge schonken om anderen tot jaloersch- heid te verwekken? Moogt gij voor u houden „wat God aan uwe ziel gedaan heeft. Gij hebt nog niet genoeg ontvangen zegt ge?. Och dat we toch niet den man gelijk worden, die ock meende niet genoeg te hebben en daarom zijn eene talent in de zweetdoek wegborg. Het eene talent is óók een ta lent. Laat ons niet wachten met onze noodiging tot gemeenschap tot ons geestelijk kapitaal gegroeid is tot tien misschien tot honderd talenten. Ik vrees zoo, dat dan deze noodiging nimmer van uwe lippen gehoord zal worden. Ook al ontvingt ge slechts één genade-talent, dan is dat nog zulk een wonder van Gods barmhar tigheid, dat er overvloedige reden is om ook daarvan in de gemeenschap der broederen den Heere de eérè te geven en te noodigen: Komt, gij allen dje God vreest. Het kan niet goed ontkend wor den, dat deze noodiging tot gemeen schap in onze dagen slechts zelden gehoord wordt. Men wenscht_ wel gemeenschap alleen, het is niet gemeenschap met hen, die God vreezen. Met wie ge meenschap gehouden wordt komt er bij menigeen blijkbaar zoo weinig op aan. Het is alsof sommigen in de deur huinner woning staan en roe pen: Komt maar, allen gij die God niet vreest. Hier moet ernstig gewaakt wordenI Wien noodigt gij m uw huis? Aan welke invloeden geeft gij uw eigene ziel en ae zielen uwer kin deren over? Bedenkt het toch kwade samen- sprekingen bederven goede zeden. Mocht er maar meer waatlijk göe-- de gemeenschap zijn. Gemeenschap met degenen die den' Heere vreezen en dat, om elkan der de werken des Héeren te ver tellenom tezamen den Heere groot te maken in woord en in liea. Is dat er wel veel in onze dagen? Gij onthoudt u van omgang met andersdenkenden ge koost uw vriendenkring uit, die den Heere vree zen het is wel maar is het daarmee nu in orde? Er is tegenwoordig onder christe nen zooveel onchristelijke gemeen schap. We wenschen zeker niet de „ge zelschappen" in ouden stijl terug maar t och vragen we ons af, of in zulk een gezelschap met al zijn gebreken het conversatiepeil niet ietwat hoo- ger st ond dan in menigen christelijken familiekring van onze dagen. Zoeken we Gods volk nog wel om dat het Gods volk is? Raakte dit U? Dat nieuwe behoefte naar de ge meenschap der heiligen u dan weer moge nopen tot de noodiging: Komt, o gij allen die God vreest. Bij die beeld van Oom Paul. Een standbeeld van Paul Kruger wiens honderdste geboortedag van daag wordt herdacht, heeft den Afri- kaanschen dichter Heevers geïnspi reerd tot het volgende sonnet over „die beeld van Oom Paul:" Grouw in de maanlig rijs die swaer kolos, Oorheers die jong geboomte aan sij voet. Waardeur die aandwind huiwrig klaënd spoed En rustloos, als van geeste, sug die bos. Die maan maak daar 'n glimlig op sij wang Wat in die skemer lijk als nat be- traan; Hij peins oor jonggestorve hoop, die waan Van volk wees, peins oor volkswee en oor t dwang. Voor sij gesig daar strek die doderijk Waar al sij tijd- en strijdgenote rus En aandwind saggies oor die slapers strijk. 'Wit-deinsrig skijn die maan oor stene alom En grillig die verlede wat daar kijk Op 'n gewese Afrikanerdom. KERK EN SCHOOL. NED. IjtERV. KERK. Beroepen: Te Aalsmeer, J. A. Raams te Rijswijk (GldJ. Aangenomen: Naar Hooger Smil- de (toez.), cand. A. A. Wildschut te Haarlem. Naar Westerbork, P. v. d. Staag, cand. te Leiden. Bedankt: Voor Halle (GldJ, en De Cocksdorp, cand. A. A. Wildschut te Haarlem. Voor Geertruidenberg, P. v. d. Staag, cand. te Leiden. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Middelburg (vac. L. Bouma), H. S. Bouma te Leeuwarden. Aangenomen: Naar Giessen Oud. en Nieuwkerk, cand. TL Delleman te ,Den Bosch. Bedankt: Voor Gender en, Lex mond Meliskerke, Oldeboorn, Westmaas en West zaan, cand. Th. Delleman te Den Bosch. Voor Warffum, H. Steen, cand. te Zoutkamp. CHR. GEREF. IHZUK. Beroepen: Te Drachten, A. Grup- pen te Ylissingen. Prof. Dr. Karl Barth. Prof. -Dr. Karl Barth zal in het voor jaar van 1926 een tournée door ons land maken. Reeds nu kan als vast staand worden aangenomen, dat de be kende theoloog twee malen zal optre den voor de Theologische Faculteit-ver- eeniging der .Vrije Universiteit te Am sterdam. Ds. A. van Dijken. Naar „De Standaard" verneemt, is door Ds. A. van Dijken, predikant bh de Geref. Kerk van Amsterdam Zuid (Overtoom), aan den Kerkeraad bericht gezonden, dat hij een aanvraag tot ema- ribeering bg de Classis zal inzenden. Ds. van Dijken, die reeds gedurende twee en een half jaar van een groot deel zijner ambtelijke werkzaamheden was ontheven, vroeg aan den Raad, emeritaatsverleening op korten termijn een vraag, waarop de raad nog geen nam. De kwestip Dr. Geelkerken. Het eigenaardige van deze gerucht makende kwestie is, dat het vooral de linksche pers is, die zich daarover druk maakt. ,jHet Volk" geeft avond aan avond artikelen om de „dompers", dia de leer willen handhaven, bespottelijk te ma ken en aan de kaak te stellen. Het liberale „Handelsblad" wordt voortdurend door de, vrienden van Dr. G. ingelicht en nu bevatte de „Telegr." 'zelfs een verslag van een onderhoud, dat een harer recTacieurgu met sommige kerkeraadsleden van de Geref. Kerk van Amsterdam-Zuid had, waaraan het volgende Ontleend is: „En", zoo vroegen wrj aan een der meest vooraanstaande ouderlingen, ,,wat denkt u te doen, als de classis 01 de (particuliere synode Dr. G. schorst?" „Wel", was het antwoord, „als zij hem Zaterdag schorsen, dan zetten wij hem Zondag op den preekstoel. Overi gens kan een classis of synode alleen zeggen dat wg hem moeten schorsen, maar het schorsen zelf kan alleen door ons gedaan worden." „Maar is dat nu uw particuliere mee ning, of denkt de geheele kerkeraad er zoo over?", vroegen wij. Van de 50 kerkeraadsleden zouden er misschien 5 vóór schorsing stemmen, de rest tegen", was het antwoord. „We kunnen ook niet anders, want de ge meente is geheel aan Dr. G.'s zijde. De menschen,^ die bezwaren tegen Dr. G. hadden, zijn eens rondgegaan en heb ben handteekeningen verzameld. Ze kwa men tot plm. 50; maar wat zegt -dit op een gemeente van 6000 leden?" ..En denkt ge, dat ze' tot schorsing zullen overgaan, hetzij nu dadelijk, hét- zij het volgend jaar, op de Generale Sy node" „Geen denken aan", antwoordde hij, ,,ze weten heel goed, dat niet slechts de geheele gemeente van Amsterdam-Zuid er tegenop zou komen, maar dat ook de grootmassa's volgelingen, die onze dominé door het geheele land heeft, ru moerig zouden worden. Neen, zoo iete zullen ze nooit durven doen, al was het alleen maar om de rust niet geheel te verstoren". De Telegraaf "-redacteur sprak ook een der diakenen en vroeg: „Hoe denkt nu de diaconie over een schorsing van tuw predikant?" „Schorsen, schorsen. Denkt u, dat ze Dr. G. zouden durven schorsen? Ze we ten heel wel, dat we dat toch niet doen en dat ze dus genoodzaakt zouden zijn de heele kerk van Amsterdam Zuid bui ten het kerkverband te zetten. Maar dat doen ze nooit, want wij zijn geen arm (boerendorp, maar de rijkste kerk van de classis. Weet u wel, dat ze van ons Hiïleen ieder jaar meer dan f 10.000 aan giften en bijdragen krijgen? Neen, al was het alleen om de dubbeltjes, dan zouden ze nooit schorsen". Een zeer belangrijk college in de kerk is ook de „commissie van beheer" deze heeft de zorg over de kerkgebou wen, het archief, enz. Den voorzitter van dit college, een joviaal zakenmam vroegen wij, wat de commissie zou aoen, ingeval Dr. G. geschorst werd. „Nog al logisch", zeide hij, „terstond beslag leggen op de kerkgebouwen. Al leen zouden we, voor een moeilijk geval komen, want onze grootste kerk is nu reeds te klein voor de véle hoorders van Dr. G., die soms anderhalf uur voor het begin van den dienst voor de deur staan. We zouden dus terstond een nieu we kerk moeten bouwen, die de vorige nog in grootte overtreft". Tenslotte spraken wij nog, aldus gaat de „Tel." voort, Dr. Geelkerken zelf, een man, die niet als vele zijner collo ga's een hoogen hoed en een gekleede jas draagt, maar sigaretten rookt en niet alleen „De Standaard", maar (o gruwel) ook liberale bladen leest. Op onze vraag, of Dr. G. dacht, dat deze zaak gunstig voor hem zou afloopen, antwoordde deze: „Ik denk het niet, de classis zal Vel zeggen, gelijk Dr. S tegenga óp- merkte „het is beter, dat éen mensch sterve, dan 'dat een heel volk tot vrijere opvattingen komt". „En indien men u schorst, wat zult ge dan 'doen?" „Dan ga ik naar mg'n kerkeraad en mgn gemeente en vraag ik hun te be slissen. Indien zij mg trouw blijven, dan zullen wij misschien wel een moeilijken tgd doorleven, maar dan mag ik ze niet verlaten. Zien ze echter tegen de moei lijkheden op, dan zeg ik: „Vaarwel, mijne heeren, het Koninkrijk Gods is grooter dan de Geref. Kerk". Over de kwestie zelf oordeelen wg niet. Maar wel moet het ons van het hart, dat het zonderlinge manieren zijn, die deze kerkeraadsleden er op na blijken te houden. Zij laten zich hangende het onderzoeik interviewen door een liberaal blad. 3a»s opner wordt verklaard, dat men Dr. G. niet zal durven schorsen omdat Amsterdam-Zuid zulk een rijke gemeente is. En dan, moet het niet een edgenaardi- gen indruk maken, dat met eenigen o]>- hef van Dr. G. verklaard wordt, dat hg behoort tot de verlichte dominé's, dié ook liberale bladen lezen? Het is, vooral om wat zich aan den buitenkant afspeelt, geen verkwikkelijke kwestie. Valsche profetie. Onlangs werd melding gemaakt van oprichting van een „Universiteit, uit gaande van „de Ster in het Oosten" nabij Huizen in het Gooi. Naar aanleiding daarvan schrijft Ds. G. Renting in ae „Geldersche Kerk bode": Een der machtigste wapenen, welke door den vorst der (luisternis worden gebruikt om de komst van het Konink rijk Gods tegen te houden en de Kerk van Christus af te breken is de valsche profetie. De Heilige Schrift wijst ons dan ook op het dreigend gevaar. In- plaats van het Evangelie naar de Schrif ten, stelt men een Evangelie naar den mensch. Inplaats van dén Christus der Schrif ten te zoeken en te dienen, buigt men rich neer voor een God van eigen maaksel. Inplaats van het heil te ver wachten van den Verlosser, Wiens Naam de éénige Naam is, door welken AAN HET ZOEKLICHT. Leiden, 10 Oototar 1925. Naar sociale hervormingen wondt gestreefd en dat fe zeker niet af te keuren. Maar als ik al dat „geetreetf" zie en de groote verwachtingen die de „he- mel-op-aarde-zoekers" daarvan ver wachten, dan wordt het mij duidelijk, dat teveel uit het oog wordt verloren, de vloek die God nu eenmaal over den gevallen mensch heeft uitgesproken. „Met smart zult gij daarvan eten Het zal u doornen en distelen voort brengen. In het zweet uwe aan-i. schijns zult gij brood eten." Zóo luidde de vloek. En die vloek kan niet weggenomen worden. De mensch mag pogen, de gevolgen weg te nemen, hij mag ontkennen dat er een God. is en dat de aarde om d«r zonde wil onder den vloek ligt, we staan hier voor de harde werkelijk heid. Ook in dezen vloek ligt een zegen. Maar een zegen die alleen ervaren kan worden door in den weg der ge hoorzaamheid den vloek te aanvaar den. Alle menschelijke pogingen om on der dezen ban uit te kom én moeten mislukken. Maar wie zich buigt onder het oordeel, die zal den zegen ontvan gen en Üe vloek zal voor hem in zijn tegendeel verkeeren. OBSERVATOR. we kunnen zalig worden, zoekt men zgn troost en zgn vrede en zijn rust in een redder der wereld, Wiens komst met heimwee verbeid wordt en die tenslotte het paradijs op aarde bren gén zal. Het menschelgk hart heeft behoefte nan de hoop op een betere toekomst. De mensch ,hoe diep ook gevallen, voelt het gemis van do schatten, waarin hg zich eerst kon verblijden. Er is een jagen naar geluk, een haken naar vrij heid, een verlangn naar vrlpssing uit allerlei nood en ellende. Maar het ver dorven hart gaat den eenigen weg voorbij, die naar het ware land der vrgheid en naar de heerlijkheid van het Vaderhuis voert. En de groote vij and van Gods Koninkrijk maakt van de verdwazing en verblinding der we- reld gebruik, om aan die zondige we reld een Evangelie van redding, de prediking van een heilstaat te brengen, en de komst van den grooten wereld hervormer aan te kondigen, die de oogen der blinden zal openen en met zgn gunst zal verblijden allen, die zich voor hem nederbuigen. Als zoodanig bescüouwen we ook de prediking van den Wereldleeraar, ge lijk die prediking in onze dagen, door de leden van de orde „de Ster in het Oosten" ook in ons land gebracht wordt We konden dezer dagen in de blar den lezen, hoe deze sec te, die in haar „leer" allerlei theosophische en hei- densche dwalingen opgenomen heeften die niet de wederkomst van Christus, zooals de H. Schrift ons leert, maar de weaerkomst van een nieuwen Christus in den persoon van een grooten leeraar, van een grooten profeet durft'aan te kondigen, ook in 011s land meer en meer aanhangers krijgt. Nederland wordt zelfs tot een cen trum van propaganda gemaakt. Tot hiertoe was Ommen de plaats, van waaruit de propaganda gedreven werd. Nu is in Noord-Holland in het iGooi in de nabgheid van Huizen een „Universiteit", uitgaande van „de Ster in. hot Oosten" gesticht. Deze Univer siteit" wordt nu een bron, waaruit de troebele wateren eener gruwelijke dwa ling zich over ons land zullen trachten te verbreiden. Zij Gods Gemeente getrouw, en worde er bg allen, die belgden, dat Gods Woord de lamp is voor den voet en het licht op het pad is^ en dat buiten den Christus der .Schriften geen waarach tige kennis, geen vrede des harten, geen verlossing van zonde te vinden is, waak iZaamheid gevonden maai- ook het ge bed vermenigvuldigd, dat tot den Heere opgezonden worden FEUILLETON. Het geheim van Colde Feil. 63) Zij snelde naar de rivier en verdronk zich. De eerste keer dat de vreeselijke wind die later bekend werd als ter- raswind werd gehoord, was juisC voor de oudste zoon van den graaf stierf Toen werd bij dagen lang van te voren gehoord, ofschoon als bij op het luidst was, de bladeren van de hoo rnen op het terras niet bewogen. En toen het nieuws van den dood van zijn zoon hem bereikte, vervloekte de oude graaf Leoline den rusteloozen geest van zijn vrouw. De tweede maal woei de terraswind toen graaf Pomfret re geerde en zijn jonge vrouw ieder uur haar eerste kindje verwachtte. De terraswind stak weer op en woed de met een vreeselijk gieren. Niemand wilde aan de arme gravin zeggen, wat het beteekende, maar dat hiplp haar niets. Het eerste geluid werd te middernacht gehoord en des middags stierven zoowel moeder als kind. Toen begonnen de menschen bang te worden. De derde maal ge beurde het, toen graaf Leofrlc was gaan jagen. Plotseling begon de ter raswind te waaien tot schrik en angst van de geheele huishouding en des - avonds werd graaf Leofric dood thuis gebracht. Tallooze malen daarna was de ter raswind nog de voorbode van bet vree selijk verderf voor bet buis van Arden, tot de inwoners van het groote, oude kasteel er even vast in geloofden als in de sterren des hemels. Wat ook anderen mochten zeggen over den terraswind en hoe zij dien ook mochten pogen te verklaren, de bedienden van het kasteel beschouw den dien steeds als een slecht voortee ken. Leed en smart, ziekte of dood moesten volgens hen altijd volgen. En nu tot groote ontsteltenis van de trou we dienaren /van het huis van Arden was de terraswind weer gehoord. Niet luid, of sterk of woest ditmaal, maai* een klagend gehuil, dat akelig was om te hooren. Toen de verschrikte bedien den een voor een bij de buishoudster kwamen om het haar te zéggen, wei gerde zij naar ben te luisteren. Zij be rispte hen, dreigde hen, verklaarde, dat zij hen zou ontslaan; maar zij kon den wind niet doen ophouden, noch hun angst en vrees verminderen. Het bijgeloof zat er bij de bedienden zoo diep in, dat geen enkele weten schappelijke verklaring van dat ver schijnsel by hen ingang gevonden had Men begrijpt, dat bet niets anders was dan de zuiging van den wind in een onderaardsche gang naar de zee bij opkomenden storm. Dat is immers al van tevoren aan de zèe te merken? Vandaar dat de wind gehoord werd zonder dat de boomen zich bewogen En dat die terraswind altijd gehoord werd, wanneer er onheil dreigde, was louter overdrijving. Er waren wel ram pen gebeurd, zonder dat de wind ge waaid bad. Maar dan werd bet niet opgemerkt. Zoo gaat bet met eiken vorm van bijgeloof. De enkele keeren dat verschijnselen en gebeurtenissen samenvielen, ziet men er verband tus schen. In de meeste gevallen hebben de gebeurtenissen plaats zonder voor bijgaande verschijnselen. Maar dan wordt er niet op gelet. Dat bad ook het personeel van den graaf nooit ge daan. Ze bleven dus angstig naar den terraswind luisteren. En dat was de eenige schaduw op den schoonen dag die den graaf en de gravin Arden naar huis zou voeren. HOOFDSTUK XXXV. „De Terraswind." De graaf en de gravin waren naar Italië geweest voor hun huwelijksreis, waarvan heiden zeer. hadden genoten. Hg had haar gebracht in alle ste den van Italië: naar het keizerlijke Rome, het oude Verona, het heerlijke Napels, het schilderachtige Venetië en Lady Arden had er van genoten met heel haar poëtische ziel. Zij was als omgetooverd. Dé lange wekeh op reis, de nadere kennis, diè zij had opge daan van het Italjaansch, het voort durend gezelschap van een verfijnden beschaafd man als Lord Arden, de in tieme aanraking met menschen uit de hoogste kringen dit alles had haar ge heel veranderd. Niemand zou nu meer hebben kunnen zeggen, dat zij niet geboren was in den hoogen adelstand. Zij was een volmaakte dame. Lord Ar-, den had. haar aan het Italiaansche hof voorgesteld en men was daar zeer iDgenomen geweest met de schoone Engelsche gravin. Waar zij kwam wekte zij de algemeene bewondering en verwierf zij de algemeene sympa thie. „Wat ben ik toch een gelukkig man" zei Lord Arden meer dan eens bij zich zelf. „Alg ik toen niet naar Parijs wa6 gegaan, zou ik haar niet gevonden hebben en zij is de liefste vrouw, die er op de wereld kan zijn." Hij voelde zich volkomen gelukkig. Hij had niet zijn liefde verspild in lichtzinnig en oppervlakkig spel. Hij kon haar de liefde schenken van zijn geheele hart. Hij was trotsch, dat hij haar naar zijn huis zou brengen. Geen graaf van Arden had in zijn oogen ooit zulk een schoone bruid naar Ar den Towers gebracht. Het was tegen het eind van Augustus, toen zij thuis kwamen. Groote voorbereidselen wa ren gemaakt voor hun ontvangst. Al de bedienden van het huis en de ar beiders van de tuinen en velden, voor zoover zij gemist konden worden, gin gen tezamen met een groot deel der inwoners van Se&field naar het sta tion om hen af te halen. De vlaggen wapperden vroolijk, de muziekkorpsen speelden, hier en daar waren triomfbogen opgericht. Aan al le kanten zag men het woord „Wel kom" beschenen door de heldere Au gustuszon. De rozen bloeiden nog, de groote leliekelken stonden stralend h: het zonlicht; het koren rijpte in de velden; de gloeiende kleuren van rijp fruit fonkelden iü de boomgaarden, de lucht was helder en blauw, de ri vier stroomde snel met zacht gerulsch naar de zee. Iedereen was vroolijk en opgewekt - hij was zoo welkom op zijn oud kasteel, deze graaf, die zoo geliefd was door zijn volk. En de sSfcoofli dame, die hij als zijn vrouw nop huis bracht, was eveneens moer raft welkom. Wordt xmvoijdt:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5