NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 10 OCTOBER 1925
i wiiEDE BLAD.
NOODIOINO TOT GEMEENSCHAP.
Komt, o gij allen die God
vreest.
Ps. 66:16a.
De eenzaamheid is een onmisbaar
element in het leven van den .Christen.
Waar het geloot in den diepsten
grond is een allerpersoonlijkste le
vensband tusschen ae enkele ziel en
God daar moeten er oogenblikken
komen dat .God met zoodanige ziet
en die ziel met haar God bezig is.
In zulke tijden, als de deur voor den
kloppenden Heiland geopend wordt
en de Heere intrekt om avondmaal
te houden als de levenszonden met
bitter berouw beweend worden en het
verzoenend woord van den Heiland
brengt rijkdom van troost en van
vrede trekt de ziel zich gaarne
in de eenzaamheid terug, in liet hei
ligdom van de verborgen gemenschap
met haar God.
Wat we lezen van zoo menig bjjbel-
hgilige wat ons opgeteekend is van
den Heiland zelve, die in de nachte
lijke uren steeg alleen op den berg om
te worstelen in het gebed aat is
ook de ervaring van ieder waarachtig
kind van God: in de praktijk der
godzaligheid kan de retraite in 'de
aanzaamheid niet gemist wordèn.
Het is er echter zeer verre vandaan,
dat daarin het christelijke leven zou
opgaan.
Hoezeer ook de uren van eenzaam
heid, waarin de stille gebeden voor
den troon worden uitgestort en de
persoonlijke gemeenschap Gods op
bijzondere wijze genoten kan worden,
hls onmisbare voorwaarde vopr sen
waarlijk bloeiend geloofsleven 'erkend
ffz-raen er moet meer zijn.
Het gezonde, levenskrachtig geloof
kent naast een behoefte aan eenzaam
heid ook een begeerte naar gemeen
schap.
Na de uren van verborgen omgang
komt de stonde, waarop de ziai ver
rijkt uittreedt uit haar buinenkameren
met de blije uitnoodiging: komt, o
'gij hllen die God vreest.
Het treft, dat de dichter hier zoo
nadrukkelijk omschrijft, tot welke per
sonen zijn begeerte naar gemeenschap
uitgaat.. Het is hem zeker niet on
verschillig, met wie hij "ïn gemeen
schap treedt. Hij noodigt bepaaldelijk
allen, die God vreezen.
Dat kan wei niet anders.
Ongetwijfeld zal de Christen, die
Gods gunst op verrassende wijze sma
ken mocht, gaarne bereid zijn aan een
ieder rekenschap te geven van de
hope, die in hem is maar toch er
zijn oogenblikken dat zijn hart bij
zonderlijk naar Gods volk uitgaat.
Als 'er verteld moet worden, „wat
de Heere aan de ziel gedaan heeft*"
als het hart overvloeit van lof
en dank voor de wondere genade
Gods als de vreugde zoo hoog
in de ziele gaat dan drijft de 'be
geerte ons uit naar hen die met ons
eenzelfden Heiland liefhebben dan
zoeken we het gezelschap der vromen
dan hebben we behoefte aan har
ten die ons verstaan, aan zielen, die
ons begrijpen kunnen.
Dan zendt ook ons hart de noo-
diging uit: Komt, o gij allen die God
vreest.
Deze noodiging mag in het leven
van den christen niet gemist worden.
Er ligt ongetwijfeld veel aantrek
kelijks in om fn de eenzaamheid te
blijven wegschuilen te mijden de
moeiten en bitterheid der gemeen
schap stil voor ons1 zeiven Gods
funsten te genieten „met een boeks-
e in een hoekske."
Het is ook veel gemakkelijker.
Maar zou het Gods wil zijn?
Zegt het Woord niet: dit volk heb
ik Mij geformeerd, ze zullen mijnen
lof verkondigen
Zou Gods naam daardoor groot ge
maakt worden dat gij in de kluis
der eenzaamheid angstvallig wegsluit
de schatten van Gods gunst, u ge
schonken om anderen tot jaloersch-
heid te verwekken?
Moogt gij voor u houden „wat God
aan uwe ziel gedaan heeft.
Gij hebt nog niet genoeg ontvangen
zegt ge?.
Och dat we toch niet den man
gelijk worden, die ock meende niet
genoeg te hebben en daarom zijn
eene talent in de zweetdoek wegborg.
Het eene talent is óók een ta
lent.
Laat ons niet wachten met onze
noodiging tot gemeenschap tot ons
geestelijk kapitaal gegroeid is tot tien
misschien tot honderd talenten. Ik
vrees zoo, dat dan deze noodiging
nimmer van uwe lippen gehoord zal
worden. Ook al ontvingt ge slechts
één genade-talent, dan is dat nog
zulk een wonder van Gods barmhar
tigheid, dat er overvloedige reden is
om ook daarvan in de gemeenschap
der broederen den Heere de eérè te
geven en te noodigen: Komt,
gij allen dje God vreest.
Het kan niet goed ontkend wor
den, dat deze noodiging tot gemeen
schap in onze dagen slechts zelden
gehoord wordt.
Men wenscht_ wel gemeenschap
alleen, het is niet gemeenschap met
hen, die God vreezen. Met wie ge
meenschap gehouden wordt komt er
bij menigeen blijkbaar zoo weinig op
aan. Het is alsof sommigen in de
deur huinner woning staan en roe
pen: Komt maar, allen gij die God
niet vreest.
Hier moet ernstig gewaakt wordenI
Wien noodigt gij m uw huis?
Aan welke invloeden geeft gij uw
eigene ziel en ae zielen uwer kin
deren over?
Bedenkt het toch kwade samen-
sprekingen bederven goede zeden.
Mocht er maar meer waatlijk göe--
de gemeenschap zijn.
Gemeenschap met degenen die den'
Heere vreezen en dat, om elkan
der de werken des Héeren te ver
tellenom tezamen den Heere groot
te maken in woord en in liea.
Is dat er wel veel in onze dagen?
Gij onthoudt u van omgang met
andersdenkenden ge koost uw
vriendenkring uit, die den Heere vree
zen het is wel maar is het
daarmee nu in orde?
Er is tegenwoordig onder christe
nen zooveel onchristelijke gemeen
schap.
We wenschen zeker niet de „ge
zelschappen" in ouden stijl terug
maar t och vragen we ons af, of in zulk
een gezelschap met al zijn gebreken
het conversatiepeil niet ietwat hoo-
ger st ond dan in menigen christelijken
familiekring van onze dagen.
Zoeken we Gods volk nog wel om
dat het Gods volk is?
Raakte dit U?
Dat nieuwe behoefte naar de ge
meenschap der heiligen u dan weer
moge nopen tot de noodiging: Komt,
o gij allen die God vreest.
Bij die beeld van Oom Paul.
Een standbeeld van Paul Kruger
wiens honderdste geboortedag van
daag wordt herdacht, heeft den Afri-
kaanschen dichter Heevers geïnspi
reerd tot het volgende sonnet over „die
beeld van Oom Paul:"
Grouw in de maanlig rijs die swaer
kolos,
Oorheers die jong geboomte aan sij
voet.
Waardeur die aandwind huiwrig
klaënd spoed
En rustloos, als van geeste, sug die
bos.
Die maan maak daar 'n glimlig op sij
wang
Wat in die skemer lijk als nat be-
traan;
Hij peins oor jonggestorve hoop, die
waan
Van volk wees, peins oor volkswee en
oor t dwang.
Voor sij gesig daar strek die doderijk
Waar al sij tijd- en strijdgenote rus
En aandwind saggies oor die slapers
strijk.
'Wit-deinsrig skijn die maan oor stene
alom
En grillig die verlede wat daar kijk
Op 'n gewese Afrikanerdom.
KERK EN SCHOOL.
NED. IjtERV. KERK.
Beroepen: Te Aalsmeer, J. A.
Raams te Rijswijk (GldJ.
Aangenomen: Naar Hooger Smil-
de (toez.), cand. A. A. Wildschut te
Haarlem. Naar Westerbork, P. v. d.
Staag, cand. te Leiden.
Bedankt: Voor Halle (GldJ, en De
Cocksdorp, cand. A. A. Wildschut te
Haarlem. Voor Geertruidenberg, P. v.
d. Staag, cand. te Leiden.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Middelburg (vac. L.
Bouma), H. S. Bouma te Leeuwarden.
Aangenomen: Naar Giessen Oud.
en Nieuwkerk, cand. TL Delleman te
,Den Bosch.
Bedankt: Voor Gender en, Lex mond
Meliskerke, Oldeboorn, Westmaas en
West zaan, cand. Th. Delleman te Den
Bosch. Voor Warffum, H. Steen, cand.
te Zoutkamp.
CHR. GEREF. IHZUK.
Beroepen: Te Drachten, A. Grup-
pen te Ylissingen.
Prof. Dr. Karl Barth.
Prof. -Dr. Karl Barth zal in het voor
jaar van 1926 een tournée door ons
land maken. Reeds nu kan als vast
staand worden aangenomen, dat de be
kende theoloog twee malen zal optre
den voor de Theologische Faculteit-ver-
eeniging der .Vrije Universiteit te Am
sterdam.
Ds. A. van Dijken.
Naar „De Standaard" verneemt, is
door Ds. A. van Dijken, predikant bh
de Geref. Kerk van Amsterdam Zuid
(Overtoom), aan den Kerkeraad bericht
gezonden, dat hij een aanvraag tot ema-
ribeering bg de Classis zal inzenden.
Ds. van Dijken, die reeds gedurende
twee en een half jaar van een groot
deel zijner ambtelijke werkzaamheden
was ontheven, vroeg aan den Raad,
emeritaatsverleening op korten termijn
een vraag, waarop de raad nog geen
nam.
De kwestip Dr. Geelkerken.
Het eigenaardige van deze gerucht
makende kwestie is, dat het vooral de
linksche pers is, die zich daarover druk
maakt.
,jHet Volk" geeft avond aan avond
artikelen om de „dompers", dia de leer
willen handhaven, bespottelijk te ma
ken en aan de kaak te stellen.
Het liberale „Handelsblad" wordt
voortdurend door de, vrienden van Dr.
G. ingelicht en nu bevatte de „Telegr."
'zelfs een verslag van een onderhoud,
dat een harer recTacieurgu met sommige
kerkeraadsleden van de Geref. Kerk
van Amsterdam-Zuid had, waaraan het
volgende Ontleend is:
„En", zoo vroegen wrj aan een der
meest vooraanstaande ouderlingen, ,,wat
denkt u te doen, als de classis 01 de
(particuliere synode Dr. G. schorst?"
„Wel", was het antwoord, „als zij
hem Zaterdag schorsen, dan zetten wij
hem Zondag op den preekstoel. Overi
gens kan een classis of synode alleen
zeggen dat wg hem moeten schorsen,
maar het schorsen zelf kan alleen door
ons gedaan worden."
„Maar is dat nu uw particuliere mee
ning, of denkt de geheele kerkeraad
er zoo over?", vroegen wij.
Van de 50 kerkeraadsleden zouden er
misschien 5 vóór schorsing stemmen, de
rest tegen", was het antwoord. „We
kunnen ook niet anders, want de ge
meente is geheel aan Dr. G.'s zijde. De
menschen,^ die bezwaren tegen Dr. G.
hadden, zijn eens rondgegaan en heb
ben handteekeningen verzameld. Ze kwa
men tot plm. 50; maar wat zegt -dit op
een gemeente van 6000 leden?"
..En denkt ge, dat ze' tot schorsing
zullen overgaan, hetzij nu dadelijk, hét-
zij het volgend jaar, op de Generale Sy
node"
„Geen denken aan", antwoordde hij,
,,ze weten heel goed, dat niet slechts de
geheele gemeente van Amsterdam-Zuid
er tegenop zou komen, maar dat ook de
grootmassa's volgelingen, die onze
dominé door het geheele land heeft, ru
moerig zouden worden. Neen, zoo iete
zullen ze nooit durven doen, al was het
alleen maar om de rust niet geheel te
verstoren".
De Telegraaf "-redacteur sprak ook
een der diakenen en vroeg: „Hoe denkt
nu de diaconie over een schorsing van
tuw predikant?"
„Schorsen, schorsen. Denkt u, dat ze
Dr. G. zouden durven schorsen? Ze we
ten heel wel, dat we dat toch niet doen
en dat ze dus genoodzaakt zouden zijn
de heele kerk van Amsterdam Zuid bui
ten het kerkverband te zetten. Maar dat
doen ze nooit, want wij zijn geen arm
(boerendorp, maar de rijkste kerk van
de classis. Weet u wel, dat ze van ons
Hiïleen ieder jaar meer dan f 10.000
aan giften en bijdragen krijgen? Neen,
al was het alleen om de dubbeltjes, dan
zouden ze nooit schorsen".
Een zeer belangrijk college in de
kerk is ook de „commissie van beheer"
deze heeft de zorg over de kerkgebou
wen, het archief, enz.
Den voorzitter van dit college, een
joviaal zakenmam vroegen wij, wat de
commissie zou aoen, ingeval Dr. G.
geschorst werd.
„Nog al logisch", zeide hij, „terstond
beslag leggen op de kerkgebouwen. Al
leen zouden we, voor een moeilijk geval
komen, want onze grootste kerk is nu
reeds te klein voor de véle hoorders
van Dr. G., die soms anderhalf uur voor
het begin van den dienst voor de deur
staan. We zouden dus terstond een nieu
we kerk moeten bouwen, die de vorige
nog in grootte overtreft".
Tenslotte spraken wij nog, aldus gaat
de „Tel." voort, Dr. Geelkerken zelf,
een man, die niet als vele zijner collo
ga's een hoogen hoed en een gekleede
jas draagt, maar sigaretten rookt en
niet alleen „De Standaard", maar (o
gruwel) ook liberale bladen leest. Op
onze vraag, of Dr. G. dacht, dat deze
zaak gunstig voor hem zou afloopen,
antwoordde deze:
„Ik denk het niet, de classis zal
Vel zeggen, gelijk Dr. S tegenga óp-
merkte „het is beter, dat éen mensch
sterve, dan 'dat een heel volk tot vrijere
opvattingen komt".
„En indien men u schorst, wat zult
ge dan 'doen?"
„Dan ga ik naar mg'n kerkeraad en
mgn gemeente en vraag ik hun te be
slissen. Indien zij mg trouw blijven, dan
zullen wij misschien wel een moeilijken
tgd doorleven, maar dan mag ik ze niet
verlaten. Zien ze echter tegen de moei
lijkheden op, dan zeg ik: „Vaarwel,
mijne heeren, het Koninkrijk Gods is
grooter dan de Geref. Kerk".
Over de kwestie zelf oordeelen wg
niet.
Maar wel moet het ons van het hart,
dat het zonderlinge manieren zijn, die
deze kerkeraadsleden er op na blijken
te houden.
Zij laten zich hangende het onderzoeik
interviewen door een liberaal blad.
3a»s opner wordt verklaard, dat men
Dr. G. niet zal durven schorsen omdat
Amsterdam-Zuid zulk een rijke
gemeente is.
En dan, moet het niet een edgenaardi-
gen indruk maken, dat met eenigen o]>-
hef van Dr. G. verklaard wordt, dat hg
behoort tot de verlichte dominé's, dié
ook liberale bladen lezen?
Het is, vooral om wat zich aan den
buitenkant afspeelt, geen verkwikkelijke
kwestie.
Valsche profetie.
Onlangs werd melding gemaakt van
oprichting van een „Universiteit, uit
gaande van „de Ster in het Oosten"
nabij Huizen in het Gooi.
Naar aanleiding daarvan schrijft Ds.
G. Renting in ae „Geldersche Kerk
bode":
Een der machtigste wapenen, welke
door den vorst der (luisternis worden
gebruikt om de komst van het Konink
rijk Gods tegen te houden en de Kerk
van Christus af te breken is de valsche
profetie. De Heilige Schrift wijst ons
dan ook op het dreigend gevaar. In-
plaats van het Evangelie naar de Schrif
ten, stelt men een Evangelie naar den
mensch.
Inplaats van dén Christus der Schrif
ten te zoeken en te dienen, buigt men
rich neer voor een God van eigen
maaksel. Inplaats van het heil te ver
wachten van den Verlosser, Wiens
Naam de éénige Naam is, door welken
AAN HET ZOEKLICHT.
Leiden, 10 Oototar 1925.
Naar sociale hervormingen wondt
gestreefd en dat fe zeker niet af te
keuren.
Maar als ik al dat „geetreetf" zie en
de groote verwachtingen die de „he-
mel-op-aarde-zoekers" daarvan ver
wachten, dan wordt het mij duidelijk,
dat teveel uit het oog wordt verloren,
de vloek die God nu eenmaal over den
gevallen mensch heeft uitgesproken.
„Met smart zult gij daarvan eten
Het zal u doornen en distelen voort
brengen. In het zweet uwe aan-i.
schijns zult gij brood eten."
Zóo luidde de vloek.
En die vloek kan niet weggenomen
worden.
De mensch mag pogen, de gevolgen
weg te nemen, hij mag ontkennen dat
er een God. is en dat de aarde om d«r
zonde wil onder den vloek ligt, we
staan hier voor de harde werkelijk
heid.
Ook in dezen vloek ligt een zegen.
Maar een zegen die alleen ervaren
kan worden door in den weg der ge
hoorzaamheid den vloek te aanvaar
den.
Alle menschelijke pogingen om on
der dezen ban uit te kom én moeten
mislukken. Maar wie zich buigt onder
het oordeel, die zal den zegen ontvan
gen en Üe vloek zal voor hem in zijn
tegendeel verkeeren.
OBSERVATOR.
we kunnen zalig worden, zoekt men
zgn troost en zgn vrede en zijn rust
in een redder der wereld, Wiens komst
met heimwee verbeid wordt en die
tenslotte het paradijs op aarde bren
gén zal.
Het menschelgk hart heeft behoefte
nan de hoop op een betere toekomst.
De mensch ,hoe diep ook gevallen, voelt
het gemis van do schatten, waarin hg
zich eerst kon verblijden. Er is een
jagen naar geluk, een haken naar vrij
heid, een verlangn naar vrlpssing uit
allerlei nood en ellende. Maar het ver
dorven hart gaat den eenigen weg
voorbij, die naar het ware land der
vrgheid en naar de heerlijkheid van
het Vaderhuis voert. En de groote vij
and van Gods Koninkrijk maakt van
de verdwazing en verblinding der we-
reld gebruik, om aan die zondige we
reld een Evangelie van redding, de
prediking van een heilstaat te brengen,
en de komst van den grooten wereld
hervormer aan te kondigen, die de
oogen der blinden zal openen en met
zgn gunst zal verblijden allen, die zich
voor hem nederbuigen.
Als zoodanig bescüouwen we ook de
prediking van den Wereldleeraar, ge
lijk die prediking in onze dagen, door
de leden van de orde „de Ster in het
Oosten" ook in ons land gebracht wordt
We konden dezer dagen in de blar
den lezen, hoe deze sec te, die in haar
„leer" allerlei theosophische en hei-
densche dwalingen opgenomen heeften
die niet de wederkomst van Christus,
zooals de H. Schrift ons leert, maar de
weaerkomst van een nieuwen Christus
in den persoon van een grooten leeraar,
van een grooten profeet durft'aan te
kondigen, ook in 011s land meer en meer
aanhangers krijgt.
Nederland wordt zelfs tot een cen
trum van propaganda gemaakt.
Tot hiertoe was Ommen de plaats,
van waaruit de propaganda gedreven
werd. Nu is in Noord-Holland in het
iGooi in de nabgheid van Huizen een
„Universiteit", uitgaande van „de Ster
in. hot Oosten" gesticht. Deze Univer
siteit" wordt nu een bron, waaruit de
troebele wateren eener gruwelijke dwa
ling zich over ons land zullen trachten
te verbreiden.
Zij Gods Gemeente getrouw, en worde
er bg allen, die belgden, dat Gods
Woord de lamp is voor den voet en het
licht op het pad is^ en dat buiten den
Christus der .Schriften geen waarach
tige kennis, geen vrede des harten, geen
verlossing van zonde te vinden is, waak
iZaamheid gevonden maai- ook het ge
bed vermenigvuldigd, dat tot den Heere
opgezonden worden
FEUILLETON.
Het geheim van Colde Feil.
63)
Zij snelde naar de rivier en verdronk
zich. De eerste keer dat de vreeselijke
wind die later bekend werd als ter-
raswind werd gehoord, was juisC
voor de oudste zoon van den graaf
stierf Toen werd bij dagen lang van
te voren gehoord, ofschoon als bij op
het luidst was, de bladeren van de hoo
rnen op het terras niet bewogen. En
toen het nieuws van den dood van zijn
zoon hem bereikte, vervloekte de oude
graaf Leoline den rusteloozen geest
van zijn vrouw. De tweede maal woei
de terraswind toen graaf Pomfret re
geerde en zijn jonge vrouw ieder uur
haar eerste kindje verwachtte.
De terraswind stak weer op en woed
de met een vreeselijk gieren.
Niemand wilde aan de arme gravin
zeggen, wat het beteekende, maar dat
hiplp haar niets. Het eerste geluid
werd te middernacht gehoord en des
middags stierven zoowel moeder als
kind. Toen begonnen de menschen
bang te worden. De derde maal ge
beurde het, toen graaf Leofrlc was
gaan jagen. Plotseling begon de ter
raswind te waaien tot schrik en angst
van de geheele huishouding en des -
avonds werd graaf Leofric dood thuis
gebracht.
Tallooze malen daarna was de ter
raswind nog de voorbode van bet vree
selijk verderf voor bet buis van Arden,
tot de inwoners van het groote, oude
kasteel er even vast in geloofden als
in de sterren des hemels.
Wat ook anderen mochten zeggen
over den terraswind en hoe zij dien
ook mochten pogen te verklaren, de
bedienden van het kasteel beschouw
den dien steeds als een slecht voortee
ken. Leed en smart, ziekte of dood
moesten volgens hen altijd volgen. En
nu tot groote ontsteltenis van de trou
we dienaren /van het huis van Arden
was de terraswind weer gehoord. Niet
luid, of sterk of woest ditmaal, maai*
een klagend gehuil, dat akelig was om
te hooren. Toen de verschrikte bedien
den een voor een bij de buishoudster
kwamen om het haar te zéggen, wei
gerde zij naar ben te luisteren. Zij be
rispte hen, dreigde hen, verklaarde,
dat zij hen zou ontslaan; maar zij
kon den wind niet doen ophouden,
noch hun angst en vrees verminderen.
Het bijgeloof zat er bij de bedienden
zoo diep in, dat geen enkele weten
schappelijke verklaring van dat ver
schijnsel by hen ingang gevonden had
Men begrijpt, dat bet niets anders was
dan de zuiging van den wind in een
onderaardsche gang naar de zee bij
opkomenden storm. Dat is immers al
van tevoren aan de zèe te merken?
Vandaar dat de wind gehoord werd
zonder dat de boomen zich bewogen
En dat die terraswind altijd gehoord
werd, wanneer er onheil dreigde, was
louter overdrijving. Er waren wel ram
pen gebeurd, zonder dat de wind ge
waaid bad. Maar dan werd bet niet
opgemerkt. Zoo gaat bet met eiken
vorm van bijgeloof. De enkele keeren
dat verschijnselen en gebeurtenissen
samenvielen, ziet men er verband tus
schen. In de meeste gevallen hebben
de gebeurtenissen plaats zonder voor
bijgaande verschijnselen. Maar dan
wordt er niet op gelet. Dat bad ook
het personeel van den graaf nooit ge
daan. Ze bleven dus angstig naar den
terraswind luisteren.
En dat was de eenige schaduw op
den schoonen dag die den graaf en de
gravin Arden naar huis zou voeren.
HOOFDSTUK XXXV.
„De Terraswind."
De graaf en de gravin waren naar
Italië geweest voor hun huwelijksreis,
waarvan heiden zeer. hadden genoten.
Hg had haar gebracht in alle ste
den van Italië: naar het keizerlijke
Rome, het oude Verona, het heerlijke
Napels, het schilderachtige Venetië en
Lady Arden had er van genoten met
heel haar poëtische ziel. Zij was als
omgetooverd. Dé lange wekeh op reis,
de nadere kennis, diè zij had opge
daan van het Italjaansch, het voort
durend gezelschap van een verfijnden
beschaafd man als Lord Arden, de in
tieme aanraking met menschen uit de
hoogste kringen dit alles had haar ge
heel veranderd. Niemand zou nu meer
hebben kunnen zeggen, dat zij niet
geboren was in den hoogen adelstand.
Zij was een volmaakte dame. Lord Ar-,
den had. haar aan het Italiaansche
hof voorgesteld en men was daar zeer
iDgenomen geweest met de schoone
Engelsche gravin. Waar zij kwam
wekte zij de algemeene bewondering
en verwierf zij de algemeene sympa
thie.
„Wat ben ik toch een gelukkig man"
zei Lord Arden meer dan eens bij zich
zelf. „Alg ik toen niet naar Parijs wa6
gegaan, zou ik haar niet gevonden
hebben en zij is de liefste vrouw, die
er op de wereld kan zijn."
Hij voelde zich volkomen gelukkig.
Hij had niet zijn liefde verspild in
lichtzinnig en oppervlakkig spel. Hij
kon haar de liefde schenken van zijn
geheele hart. Hij was trotsch, dat hij
haar naar zijn huis zou brengen. Geen
graaf van Arden had in zijn oogen
ooit zulk een schoone bruid naar Ar
den Towers gebracht. Het was tegen
het eind van Augustus, toen zij thuis
kwamen. Groote voorbereidselen wa
ren gemaakt voor hun ontvangst. Al
de bedienden van het huis en de ar
beiders van de tuinen en velden, voor
zoover zij gemist konden worden, gin
gen tezamen met een groot deel der
inwoners van Se&field naar het sta
tion om hen af te halen.
De vlaggen wapperden vroolijk, de
muziekkorpsen speelden, hier en daar
waren triomfbogen opgericht. Aan al
le kanten zag men het woord „Wel
kom" beschenen door de heldere Au
gustuszon. De rozen bloeiden nog, de
groote leliekelken stonden stralend h:
het zonlicht; het koren rijpte in de
velden; de gloeiende kleuren van rijp
fruit fonkelden iü de boomgaarden,
de lucht was helder en blauw, de ri
vier stroomde snel met zacht gerulsch
naar de zee.
Iedereen was vroolijk en opgewekt
- hij was zoo welkom op zijn oud
kasteel, deze graaf, die zoo geliefd
was door zijn volk. En de sSfcoofli
dame, die hij als zijn vrouw nop
huis bracht, was eveneens moer raft
welkom.
Wordt xmvoijdt: