AAN HET ZOEKLICHT.
Leiden, 15 Augustas 1925,
Voor ons beginsel moeten wij finan-j
cieel wat over hebben, schreef deze.
week een inzender.
En de redactie die dit beaamde
voegde er aan toe, dat een blad als
het onze misschien wel bet allermeest
in de gelegenheid is dezen regel fó
toepassing te brengen.
Dat dit maar geen phrase was sondeer
meer, bleek me gisteren, toen ik even
bij de Directie binnen wipte en daar
een geweigerde advertentie zag liggen^
'tWas een aankondiging van t rij
den van een goedkoopen trein op Zon
dag, waarvan de weigering een belang
rijk veriles beteekemde. Met natuur*
lijk de kans en dat is ook al weer
geen praatje, dat de cliënt zegt: als
u mijn Zon dagsadvertentie weigert,
heb ik u voor andere annonces ook
niet noodig.
Nu is er natuurlijk geen reden daar
mee te pralen. Men moet voor zijn be
ginsel wat* over hebben.
Maar 'tkon dacht me, toch geert
kwaad dit feit eens even in het licht
te stellen.
Misschien kan het er toe meewerken
dat niet alleen het wapen van de cri-
tiek wordt gehanteerd, maar dat men
zich ook eens indenkt hoe dringend!
noodig het is dat onze Christelijkei
pers, die zooveel moet zitten in heti
hoekje waar de slagen vallen, door
„onze menschen" als ik deze uit
drukking nu ook eens gebruiken magJ
uit alle macht, met woord en daadJ
wordt gesteund.
OBSERVATOR.
NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 15 AUGUSTUS 1925
TWEEDE BLAD.
En stil zij
Het is goed dat men hope,
en stil zij op het heil des Heer en.
KJaagl. v. Jer. 3 26.
Neen, denk toch niet, dat de ziel van
den oververzadigden cultuurmensch
haar woning niet heeft in het land
der stilte; dat zijn zielsbestaan is een
stuivende jacht van niet verwerkte
emotie's, van half voldane gevoelens,
van nauwelijks uitgeleefde driften; dat
de wijzer van zijn weegschalen eeuwig
doorslaat en nooit het evenwicht vindt
dat hij de stilte niet kent. Waar zou
hij anders den tijd gevonden hebben
om zoo tot zichzelf te komen als hij
zich geeft en uitspreekt in zijn „ziel
kundige romans?" Waar zou hij an
ders tot besef gekomen zijn van de le
venstragiek zijner smartgedicihten?
Neen wij beleven heden den tijd.
dat de fijner besnaarde mensch meer
dan ooit juist de stilte zoekt.
„Zij, die alle stilte vreezen
Hebbep noojt hun hart gelezen
Hebben nooit geknield."
dat, dat is de uiting van een cultuur
kind van onzen fel gezweepten tijd.
Juist! Men zoekt tegenwoordig de stil
te om „zijn hart te lezen", om den slag
van dat hart te controleeren, om zich
zelf eens te polsen of men ook bevan
gen is door de koorts van het leven.
Meer dan ooit weet men, dat er alleen
in de stilte iets groots tot stand kan
komen. Dat alles wat heerlijk en ge
weldig en verblindend in de wereld
wanhoop, >die tevergeefs omluisterd
wordt met den gouden gloed van sche-
merlampekappen.
En waar deze „stilte" de woningen
binnensluipt (ook de woningen der
christenheid), daar begint de gezins
ontbinding, de fatale „verstrooiing" de
artistieke zonde, de gestyleerde verve
ling, de „schoone dood."
Is het dus in het stille uur, dat de
mensohelijke geest zijne ideeën opdoet,
om die straks uit te werken onder de
stroomkracht der inspiratie toch is
er een verschil tusschen de stilte der
vromen en die der wereld.
De stilte der wereld dient alleen
maar om tot verhoogde werkkracht
te komen zonder meer. Daar cirkelt
alles heen om den geest van den
mensch. Het is de mensch die tot be
sef komt van zijn ideeën, z'ijn in
vallen, zijn mogelijkheden, het heil,
dat hij zichzelf schept.
Doch in de stilheid der vromen
wordt er gehoopt. Gehoopt op
het heil des Heeren. Daar drijft alles
aan op God. Daar treedt de mensohe
lijke geest terug, om God te laten voor
bijgaan. Daar is God de „Deu9 Inspi
rator." Zijn adem strijkt over de ziel
van stil geworden harten henen, Zijn
dauw perelt koel op levens die door
t hopen verlept en verdord zijn, Zijn
witte nevel met manezilveren plooien
bespreidt het dorstig land.
O, denk toch niet, dat het „hopen"
niet vermoeiend is. Dat hopen geen
„werken" is. Is er ook nog niet zoo
iets als „een arbeid der ziel?"
Maar nu wordt diezelfde moeizame
arbeid niet verricht op den vasten
grond van het geloof?
Is er niet een gelooven in het
heil des Heeren? En is het niet zoo,
i er op hoopt juist omdat
I gelooft?
*eld kan niet hopen, omdat
gelooft. Zij kan alleen maar
?n." En als dap de stille in
fluisteren gaat, dan weet zij
ïwaar die stem?" Dan is bet
tem van God, maar de stem
mensch-in-zijn-beste-o ogen-
De stilte der wereld valt sa-
het heil des menschen.
te van s Heeren volk valt sa-
„het heil des Heeren."
Ite nu van het heil des
- is er altijd! Evenals God
nwoordig is.
!te breekt zich niet in de eer-
s baan in de artistieke stem-
sen, het is een jammerlijke
ld, die dit waant.
Ite is juist in de drukte van
lijksch werk, in de spanning
iroodvraag, in het lawaai van
In het rumoer van den tijd.
- uw ziel moet ingesteld zijn
ei] des Heeren. Uw ooren moe
srscheiden wat der wereld
- en wat van God komt. Uw
oet peiling genomen hebben
rlossing in Christus Jezus; op
jsing van de banden der zon-
e vrijheid der kinderen Gods
God leert u zelf Zijn heil te
En dat niet op de momenten.
II zelf daartoe beschikt, niet
zette stonden als gij zelf „den
or hebt", als* gij zelf de lichte
n emotie's in de ten te uwe"
*toe hebt aangestoken. Begint
>r der klaagliederen niet met
ging dat God hem eerst ge-
ïeft in de duisternis, en niet
icht? Dat God. hem zette in
plaatsen, in de graven en in
nken, als degenen die reeds
>d zijn?" Welnu, het gaat niet
God geeft u eerst de stilte
uzelf te vertwijfelen Daarna
stilte van zijn heil! Eerst de
grafs, daarna die des le-
wereld is de volgorde juist
n. En daarom zijn er genoeg,
die „allfi stilte vreezen." Het valt
niet mee den Levende te moeten zoe
ken bij de dooden!
Maar de weg van den christen zal
altóós zijn die van het tarwegraan!
Eerst sterven! Sterven aan eigen stil
heid, verlaten, vereenzaamd op den
wereldakker, .zonder schoonheid, on
opgemerkt en aan de ontbinding ten
prooi.
Maar straks 0 wonder! ziet de
gebogen halmen roeren hare aren en
de adem van den Deus Inspirator gaat
over de landen en het wuivend ko
renveld zingt zijn gouden zomerlied.
T.
GELOOFSVERTROUWEN.
Hoe ook de stormen loeien
Hoe ook de golven slaan,
Zij, die op God vertrouwen,
Zij zullen niet vergaan.
Al breekt de zee ons scheepje,
Al zweept d'orkaan ons voort,
Geen onheil zal ons deren,
Is slechts üe Heer aan boord.
Hoe donker 'took moog wezen,
Hoe aaklig zwart de nacht,
Geen nood zal hem genaken,
Die steeds den Heer verwacht!
In middernachtlijk donker,
In schaduw van den dood,
Is ons de Heer ten leidsman,
Ten toevlucht in den nood.
Hoe zwaar ook 't kruis moog wezen,
Hoe pijnlijk doornig 'tpad,
Ons hart zal niet versagen
Wij kenpen grooter schat.
Al schrijnen wreede wonden,
Al buigt het hoofd zich neer,
De troost en vreugd des harten
Is Jezus onze Heer.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV: KERK.
Beroepen: Te Roswinkel (Dr.): Th.
Kramer te Drogeham (Fr.):
CHR. GEREF KERK.
Tweetal: Te Haarlem. (2e pred.-pl.)
C. S. van dei* Ven te Lisse.en W. Vos
te Dokkum.
GEREF. GEMEENTEN.
Beroepen: Te Ridderkerk, DC.
Overduin te Giessendam.
Bovestiging, Intrede, Afscheid.
Ds. J. Hengeveld te Schipluiden,
hoopt Zondag den 30 Aug. a.s. afscheid
te nemen van de Ned. Herv. Gem. te
Schipluiden en Zondag den 6 Sept. d.a.v.
zijn intrede te doen te Jutfaas na beves
tigd te zijn door ds. A. W. M. Odé,
van Hoogvliet.
Ds. W. Bieshaar.
Woensdag 16 Sept,- a.s, herdenkt ds. W.
Bieshaar Zendingsdirector van den Geref.
Zendingsbond, den dag, waarop hij voor
25 jaar het predikambt aanvaardde.
Willem Bieshaar werd 9 Juni 1874 te
De Bildt geboren, waar zijn vader land
bouwer was. Hij ontving zijn opleiding
aan het Gymnasium te Utrecht en stu
deerde aan de Universiteit aldaar onder
Valeton, v. Veen en v. Leeuwen. In 1900
werd hij candidaat in Zuid-Holland en
nam uit 8 beroepen dat naar Groot-Am -
mers aan, waar hij 16 Sept. 1900 zijn in
trede deed met een predicatie over 2
Thess. 3:1, na vooraf door wijlen ds.
B. v. d. Wal in het predikambt te zijn
bevestigd.
^Ja 21/2 jaar werd uit verschillende
beroepen dat naar Zetten aangenomen,
waar de jubilaris door zijn voorganger
ds. C. J. Leenmans van Gameren, werd
bevestigd. 15 jaar mocht ds. Bieshaar
iin Zetten arbeiden. In 1917 vertrok hij
naar Utrecht, waar hij eveneens ds. Leen
mans opvolgde, die hem ook daar tot
zijn dienstwerk inleidde. In Utrecht was
de Geertevvijk aan de zorgen van ds. Bies
haar toevertrouwd. In 1920 vertrok de ju
bilaris' naar 's Gravenhage, waar hij kwam
in de plaats van wijlen den hofprediker,
dr. J. H. Gerretsen. 23 Sept. van dat jaar
bevestigde, dr. D. J. de Lindt van Wijn
gaarden van De Bildt ds. Bieshaar in de
Groote Kerk aldaar. Ds. Bieshaar ar
beidde daar ter stede in wijk IX en
was er ook predikant van het oudelieden-
huls. Lr deze periode had de jubilaris
ook zitting in het classicaal bestuur.
In 1923 ontving ds. Bieshaar een be
noeming als Zendingsdirector van den
Geref. Zendingsbond, in de vac. ds. J.
Lans, waarvoor hij echter bedankte.
Na 10 maanden volgde opnieuw een
benoeming Deze werd nu opgevolgd en 28
Sept. 1924 legde ds. Bieshaar het predik
ambt neder met een predicatie over 2
Thess. 3 1, waarmede hij in 1900 in
Groot-Ammers de bediening des Woords
had aanvaard.
Dezelfde maand werd ds. Bieshaar in
een hoofdbestuursvergadermg van den
Geref. Zendingsbond als Zendingsdirector
geïnstalleerd.
Ds. Bieshaar zal Zondag 13 Sept. a.s.
in zijn eerste gemeente te Groot-Ammers
een gedachtenisrede uitspreken.
(„Nei").
Legaten.
Wijlen de heer H. Timmerman te Om
men heeft aan de Gereformeerde diaconie,
de Gereformeerde kerk en dito school,
de Zending op Soemba en de Theolo
gische school te Kampen elk f 1000 ge
legateerd, vrij van successierechten.
„Stomme dingen."
Over dit onderwerp schrijft prof. dr.
H. Th. Obbink in „Alg. Weekblad voor
Christendom en, Cultuur":
„Een Gereformeerde Bondspredikant,
lezer van ons blad, ergert zich. er aan,
dat het „gekanker" over de stomme e
nog steeds niet ophoudt. Hij heeft niet-
gerefarmeerde predikanten hooren pree-
ken over „het kindeke, liggende in de
kribbe" en advertenties gelezen van het
overlijden van een „eenvoudige domi
né's vrouw," die aangeduid was als vrou
we, en vindt blijkbaar dat dominé's, die
zoo graag stomme e's gebruiken, hun
mond moesten houden over de stomme
e der Gereformeerde Bondsmannen.
Naar aanleiding van die opmerking,
heb ik iets op het hart. Ik weet, dat er
onder de jongere Gereformeerde Bonds
mannen zijn, die niet alleen dat „gekan
ker" over de stomme e „flauwiteiten"
vinden (de uitdrukking is van den brief
schrijver), maar die over het staag ge
bruik dier stomme e hetzelfde oordeel
vellen. Maar in hun kring is het nu een
maal gebruikelijk en het is niet zóó mak
kelijk, zich daarvan los te maken. Die
stomme e is nu eenmaal erfelijk belast
met het vooroordeel een kenmerk van
getrouwigheid te zijn.
Maar: geldt dat alléén van de stomme
e Enis het hebben van zulke kenmer
ken ket uitsluitend voorrecht der Gere
formeerde Bondsmannen? Het lijkt er
niet naar. De Confessioneelen nebben
een erfelijk belast gezangversje als tus-
schenzang; de Ethischen hebben zelfs
twee erfelijk belaste verzen; ik ken-
verschillende Ethische predikanten, die
zelfs op Kerstmorgen aan het twee-ge
zangen-stelsel hardnekkig vasthouden, en
die met dezelfde onverbiddelijkheid:
Heer, Heer, zeggen als de Gereformeer
de: Heere, Heere. Die in staat zouden
zijn God te bidden, dat toch nooit het
onzalige Heere van hun Ethische lippen
moge vloeien.
Waarom mag 'n Gereformeerd Bonds
predikant zich niet binden aan enkel
psalmen en een confessioneel dito aan
één gezang, zooals de meeste ethischen
zich binden aan twéé Waarom mag
een Gereformeerde dominé niet even
hardnekkig Heere 2eggen als zijn ethi
sche collega: Heer? \Vaarom is de ge
reformeerde die zoo doet, een „forma
list" en de ethische niet
Als ik zeg, dat ze beide formalisten
zijn, dan bedoel ik dat niet als hatelijk
heid. Dan bedoel ik daarmee een feit te
constateeren, dat in zijn oorsprong psy
chologisch te verklaren is. Ik kan er best
inkomen dat men meent, dat „Heere"
waardiger klinkt dan Heer, voor mij
is 't enkel een kwestie van welluidend
heid, men zie naar mijne Bijbelvertaling
en dat men uit ontzag voor Gods ma
jesteit Heere zegt. Zoo is het trouwens
ook begonnen. Maar en dat geldt van
alle kerkelijke groepen van de moder
nen af tot de Gereformeerde Bondsman
nen toe wat eerst een uiting van le
vende overtuiging was, is later gewor
den tot een kenmerk, een keursteen, een
scheidingslijn. En wie nu tot een be
paalde groep wil behooren, neemt het
kenmerk dier groep als zijn sjibbólet,
waarnaar straks anderen hèm weer be-
oordeelen.
En zoo hebben we successievèlijk ge
kregen een heele rij „stomme dingen",
waarlijk niet alleen stomme e's, als ker-
ronkt en overeind staat, geboren is
1 uren van stilte, toen de idee ztyh
aanbrak in de geesten der denkers,
er dichters, der genieën, der vorsten
an de gedachten.
Een stil half uur in den spoorweg-
oupó en de zakenman ziet nieuwe
anen, nieuwe relaties en morgen
iin de sjouwers en de werkers aan
e kaai om met hun gejacht en be-
rijf de gedachten in de stilte ontvan-
en, te verwerkelijken. De mensch, die
ti t leven niet meer is dan een kurk
an de oppervlakte is op zijn manier
tichtelijk, maar ook onwaar, als hij
iet alleen maar heeft over „het ru
moer der wereld."
Wie echter weet af te steken naar
ie diepte, weet echter wel, dat ook
Le wereld haar stilte heeft. En
lat is een stilte, waarin wel degelijk
tewerkt wordt, waarin van geestelijke
raagheid geen sprake is, en waarvan
le activiteit heel wat stichtelijk ge
luier tot beschaming strekt.
In de stilte der wereld wordt ge
werkt. Het is Lodewijk van Deyssei
geweest, die in een persgesprek Lier
vooral den nadruk op gelegd heeft.
„Anders wordt de stilte gevaarlijk"
zegt hij. En zoo bezien is de stilte der
wereld heel wat anders dan een goed-
koope manier van stemming-maken,
die men tegenwoordig zoo veel in al
lerlei kringen aantreft. Het is tegen
woordig niet meer: de stilte van de
gezellige huiskamer met het. theeblad
op de tafel en waar ieder zijn gezel
ligheid en zijn handwerk meebrengt,
zijn leesboek en zijn tevredenheid
het is thans: de schemerlamp in de
salon en het weemoedig klagen van
vioolmuziek wandel maar eens bij
schemeravond een uur langs onze
grachten! Het is niet zoo zeer de stil
te als wel: de stemming; cte stille
stemming, die artistiek moet aandoen
en waarin de ver vel i n g langs de
wanden kruipt,- omdat de geest geen
inhoud heeft om er de stilte mede te
vullen; waar er alleen leegheid, is en
ledigheid en lediggang.
Die stilte nu is gevaarlijk.
Heel gevaarlijk zelfs. Dat is de stille
FEUILLETON,
Het geheim van Colde Feil.
16)
„Lieve Hester" zei hij, „dit tooneel
hadt je jezelf kunnen besparen. Je be
hoeft geen tranen te vergieten, niet te
snikken en te schreien. Je behoeft niet
te werken en je vaders hart behoeft
niet te breken als je met mij wilt
trouwen!"
„Maar dat kan ik juist niet doen!
Ik kan niet met u trouwen-" riep ik
uit.
„Je zou wel kunnen, als je maar
wilde" zei hij. „Je weet niet hoe mooi
je bent in mijn oogen, Hester. Ik zou
rriles willen geven om je voor mij te
winnen. Ik zal je maken tot de geluk
kigste vrouw van de wereld. Je zult
hebben geld en juweelen, paarden en
rijtuigeri. Je zult de gelukkigste vrouw
in Schotland zijn." Maar ik deinsde
voor hem terug en riep uit, dat ik niet
kon! dat ik niet van hem hield en
nooit met hem kon trouwen."
,.Het komt er niet op aan of je van
mij houdt" zei hij. „Ik zal je wel lee-
ren mij lief te krijgen."
„Nooit!' riep ik uit, nooit!" Maar ik
begon een wanhopig gevoel te krijgen,
als een vogeltje, dat door een slang
lat men
nen er ii
De wei
:ij niet
iel „vai
iet de s
m den
ikken.
en met
De stil'
en met
Die sti
Die
Die sti
et dage
an de h
e stad,
Alleen -
op het h<
ten onde
eigen is
levert m
op de ve
de verlos
de, op di
Ziet -
ervaren,
die gij 1
op de ge
tijd ervo
lamp va
ziel daai
de zang*
de betui
voerd he
in het 1
duistere
de spelo
lang doe
anders;
om aan
pas* de
stilte de:
vens.
Bij de
wordt betooverd.
„Bezie eens de beide zijden van het
schilderij" zei hij. „Als je mij weg
zendt met „neen" als 'je antwoord,
denk dan eens aan wat voor je ligt
ellende, armoede, ruine."
„Neen, mijn beste" zei hij, „elke goe
de daad verdient haar belooning. Ais
ik je vader red moet je met mij trou
wen. Maar wij zouden de zaak van
beide kanten bezien. Als je „nesn"
tegen mij zegt, zul je failissement, el
lende en misschien je vaders dood op
je rekening hebben. Als je „ja" zegt,
denk je dan de verrukking van rlon
ouden man In, denk dan eens aan het
genoegen van al die nare menschen af
te betalen en het oude huis weer op
te knappen. Je kunt darj, deze aardige
kamers weer gezellig maken, die boe
kenkasten weer vullen en je vader zal
er misschien nog jaren plezier van
hebben en je tante zal gelukkig met
hem leven."
„Maar" riep ik uit, „het gaat om
mijn leven. Ik heb maar één leven en
het zal voor goed worden bedorvm,
want ik houd niet van u."
„Ik zal maken, dat je mij lief gaat
krijgen" riep hij uit. „Geef mij tijd."
„Wees edelmoedig" zei ik. „Vraag
mij niets dwing mij niet. U moet te
trotsch zijn om een meisje te trouwen,
dat niet van u houdt. Dat is geen hu
welijk. Het is handel. U koopt mij
u geeft zooveel geld voor mij. Ik zou
u haast kunnen liefhebhen, als u mij
vrij wilde laten."
„Zöoals je zelf zegt, Hester, jij mooi,
bevend kind, dat is het eenige wat ik
niet kan doen. Jouw hand is de prijs
voor het oude huis, het leven en het
geluk van je vader."
„Het is niet eerlijk tegenover mij",
riep ik uit. „Het is onrechtvaardig.''
Maar ik gaf toe. Ik zei „Ja" en dien
ganschen nacht droomde ik van Jef
ta's dochter.
HOOFDSTUK IX.
,Er was niemand om mij te redden"
ging mevrouw Blair voort, „en mijzelf
kon ik niet redden. Vanaf het oogen-
blik, dat ik „ja" had gezegd, tot op dit
oogenblik dat ik voor u sta, heb ik er
met heel mijn hart berouw over ge
had, maar wat kon ik doen; en ik
droomde van Jefta's dochter, het meis
je, dat haar leven gaf, opdat haar va
der zijn eed zou vervullen. Ik dacht
aan haar, zooals ik haar had gezien
in mijn platenbijbel, gekleed in een
met bloemen versierd gewaad, haar
vader tegemoet snellende, die haar
moest offeren.
„Jefta's doohter had een gelukkiger
lot dan ik. Mijn eigen lot scheen mij
afschuwelijk hard; ik had nog zoo
veel heerlijks verwacht van het leven
en nu zoo jong als ik was, werd mijn
leven door een donkere wolk overto-
gen. Ik weid misschien te veel uit over
de bijzonderheden van dit deel van
mijn leven, maar het heeft grooten in
vloed gehad op de latere jaren. Ik be
hoef u niet te vertellen, hoe groot de
vreugde in ons huis was, toen het be
kend werd, dat ik had „ja" gezegd
Mijn tante schreide van vreugde
mijn vader zegende en dankte mij. „Te
denken" riep hij uit „dat mijn bevrij
ding moest komen door mijn lief, dier
baar kind, Hester!"
„In minder dan een week vanaf het
oogenblik, waarop ik „ja" had gezegd
was Firmanse 'n geheel andere plaats
De bewakers werden weggezonden, de
boerderij was opnieuw met vee be
volkt, het huis opnieuw gemeubeld.
Mijnheer Blair deed zelf eindelooze
moeite om al de oude schatten van
onze vroegere huishouding die waren
verkocht, weer op te sporen. De nota
ris had het ook druk gehad. Firmanse
werd aan mijn vader gegeven voor
den tijd van zijn leven, met een Jaar
geld van tweeduizend gulden. Baron
Blair had zijn boekenkasten weer ge
vuld en zijn wijnkelder, maar ik kon
kelijke partij criteria. En daar .zitten we
nu mee. Niet één partij, maar allemaal.
En het getuigt wel van verbazend weinig
zelfbezinning en naïveteit, als leden van.
één groep elkaar trachten te vermaken
met de „komiekigheden" van de andere.
Er is een oud versje, waarvan ik het
begin hier afschrijf:
Iedereen draagt zijn gebrek'
in een mandje om den nek,
daarom kan hij 't zelf niet zien
maar hij toont het andere lxên;
en de hian die achtergaat
ziet altijd des voorsten kwaad.... i
Dat geldt ook van de kerkelijke groen
peeringen. Wij kijken te veel en te vaak1
naar dat dwaze vrachtje op den rug der 1
andere groepen. Als wij ons omkeeren,
zien zij iets dergelijks op onzen rug. En
bij de overweging dat het ons, verstaan
dige en inzichtige menschen want wie
houdt er zichzelf niet voor verstandig?
al zoo'n moeite kost, onze hebbelijk
heden af te leggen en onze dwaasheden
te overwinnen, wat een moeite moeteci
dan die anderen, met hun omneveld in
zicht wel hebben om hun belachelijkhe
den los te laten En wanneer wij er
blijkbaar niet aan kunnen ontkomen, ons
geestelijk leven te omhangen met aller
lei franje, die we op een koopje hebben
aangeschaft, hoe kunnen we dan verlan
gen dat onze medemenschen zónder franje
zullen verschijnen
We hebben allemaal last van stomme
dingen, de een van stomme e's, de an
dere van stomme opmerkingen, ik weet
niet wat het „stomste" is.
Maar ik weet wèl, dat we wat beters
hebben te doen. 't Kerkelijk leven kwijnt.
Talloozen wenden zich af. Zonder zelfs
onze geestelijke kracht te hebben gezien.
Ze zagen slechts „stomme dingen". En
die lokten niet. Natuurlijk niet. En onze
ijver voor kerk en koninkrijk Gods,'
wordt met onvruchtbaarheid geslagen,
niet alléén door de stomme e, maar door
al die „stomme dingen", die we zoo hart
grondig verfoeien en waaraan we zoo
hardnekkig vasthouden. Wij, die meenen
dat het Evangelie ook in onze dagen van!1
zedelijke verwildering en verwording nog
wat te zeggen heeft en nog redding
brengen kan, wij, Gereformeerden, Con
fessioneelen, Ethischen, Evangelischen,
Modernen, wij moeten niet alleen tot de
stomme e's, maar tot al onze „christe
lijke" hebbelijkheden, die als waarde-
looze en schadelijke franje rondom het
Evangelie hangen, leer en zeggen: „stom
me dingen".
er nauwelijks dankbaar voor zijn, daar
ik dat alles te duur had betaald. Ik
deed nog een laatste, wanhopige po
ging. Kunt u zich voorstellen, wat de
wanhoop beteekende van een meisje
van zeventien?"
„Op zekeren avond kwam hij bij ons
en bracht prachtige juweelen voor mij
mee voor mij, die zelfs nooit een
gouden of zilveren sieraad had gefcad.
Hij gaf mij groote diamanten en prach
tige robijnen.
„Mijn vrouw zal die allemaal noodig
hebben" zei hij. „Zij zal de mooiste en
schitterendste vrouw van Schotland
zijn
En ik, die met vreugde zou zijn ge
storven vóór mijn huwelijksdag daar
wasl
Op dezen avond besloot ik hem nog
eens voor het laatst om erbarming te
smeeken. Teen hij deze juweelen voor
mij had teergelegd. keek ik op naar
zijn gelaat een knap, vriendelijk ge
laat. maar waarin iets was, dat mij
afstootte.
„U bent zeer vriendelijk voor mij*
zei ik. „Deze juweelen moeten u dui
zenden gekost hebben."
„Ja" antwoordde hij kalm, „en Ik
zou er niets om gegeven hebben, al
hadden zij tweemaal zooveel gekost."
Wordt verooladl