NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 27 JUNI 1925 .fin het einde der Weck. De Eerste Kamer. schijnt er den laatsien tijd een bijzonder genoegen in te vinden voorstellen die door de Twee de Kamer zijn aangenomen, al' te stem men. Men herinnert zich, hoe het ge gaan is eerst met het wetsontwerp tot invoering van Plaatselijke Keuze, later met het ontwerpTot afschaffing van den zomertijd. Ook de afgeloopen week heeft onze Senaat een tweetal beslissingen geno men, die ingingen tegen wat de meer derheid van ons Lagerhuis gewenscht had. Wij bedoelen de verwerping van een door de regeering voorgestelde wij ziging van de Kieswet betreffend tege moetkoming aan gemoedsbezwaren, en yan een door mej. Westerman voorge stelde wijziging der L. O. wet, die be doelde het onderwijs van het Fransch op de lagere scholen weer mogelijk te maken. De stemming over dit laatste ont werp was verdeeld; onze partijgenooten hebben, voorzoover aanwezig, voorge stemd. Den doorslag werd hier gegeven door den heer De Vos van Steenwijk, die een bijzondere antipathie heeft tegen initi atiefvoorstellen en die in dit voorstel een motie van wantrouwen zag tegen den Minister van Onderwijs, die de overweging van een wetsontwerp van gelijke strekking had toegezegd. Hier alzoo, evenals bij het wetsont- werp-Rutgers, een verwerping om iformeele redenen, niet om den in houd van het voorstel. Nu was er inderdaad wel reden, om 'formeele redenen tegen dit ontwerp te zijn ook als men let op de motiveering die Mej. Westerman zelve gegeven heeft betreffende haar voorstel. Het gaat haar zooals zij verleden week te Leiden in een vergadering van den Vrij heidsbond verklaarde om de openbare school weer te maken tot de school, waar het onderwijs zoo goed was en waar de ouders zoo best mee tevreden waren. Het herstel van het onderwijs in de vreemde talen was voor Méj. Wester man dus geen doel, doch slechts middel en wel middel om weer te komen tot dien heerlijken toestand van weleer, toen de openbare school, die terecht ge noemd is de secteschool van het libera- lisme, de school was, waar de natie zoo aan gehecht was. i Het blijkt in deze verkiezingsdagen keer op keer, dat de liberalen dien tijd van voorheen maar niet vergeten kun nen en niets liever zouden willen, dan dat die toestanden weer konden terug- geroepen worden. Hetgeen een begrijpelijke wensch is, want wie die eens op het toppunt van glorie gestaan heeft, en thans slechts 'n onbeteekenende rol speelt, zou niet I gaarne de geleden nederlaag ongedaan willen maken? Het is echter, ook gezien de verhou dingen in de ons omringende landen, zeer waarschijnlijk, dat een dergelijke wensch wel tot de pia vota zal blijven behooren. In tegenstelling met de anders door ons in dezen wekelijkschen terugblik gevolgde methode, hebben wij ons dezen keer beperkt tot hetgeen binnen onze grenzen is voorgevallen. Dit spreekt in een week als deze vanzelf; aller aandacht in verband met de be langrijke beslissing van den isten Juli zoozeer op ons eigen land gericht, dat er buiten onze grenzen al iets heel bij zonders moet voorvallen, zullen we er belangstelling voor hebben. En meer dan ooit mogen wij ons aan het einde dezer week afvragen, wat zal 'de volgende week ons brengen? Zal de overwinning aan ons zijn of aan onze tegenstanders? Wij weten het niet, maar een iegelijk Hoe maar, wat zijn hand vindt om te 'doen. Leidsche Penkrassen. Amice, De afgeloopen week is voor Leiden Van bijzondere beteekenis geweest in (verband met de Lustrumfeesten, die rhier gevierd wei-den. 't Was buitenge woon druk op de straten en- voor het [kijkgrage publiek viel er heel wat te «zien, maar 'twas toch alles heel an ders dan in den goeden ouden tijd van »de schitterende maskerades, waarvan de ouderen met zooveel enthousiasme weten te spreken. Vroeger brachten de lustrumfeesten piet alleen de studentenwereld, maar heel de Leidsche bevolking in rep en roer, en evenals bij de 3 Octoberfees- ten van de laatste jaren verdrongen zich dan de duizenden op de straten om de schitterende maiskerades te be wonderen. Dat was nu alles heel anders. Het uitrijden van de corp9besturen trok nog wel even de aandacht, evenals de intocht van de reünisten en er was ook voor het openluchtspel betrekke- j lijk veel belangstelling, maar bij vroe ger vergeleken, was het nu toch bui tengewoon stil en rustig. De tijden zijn veranderd en we zou den zeggen: de studenten met hen. ;EigenaardIg is echter, dat terwijl de (laatste jaren bijna iedereen een veel huis fcad, en Uit het grijs verleden, EEN VERGETEN HOOFDSTUK. Ter gelegenheid der inhuldiging van de Koningin in 1898 verschenen tal van geschriften, waarin de indruk ge wekt werd, dat H. M. de regeering aanvaardde over een volk, te midden waarvan welvaart en voorspoed in bij zondere mate gevonden werden. Een der meest verspreide was het histo risch gedenkboek onder redactie van Dr. P. H. Bitter, uitgegeven door het „Niteuws van den Dag" en getiteld: Een halve eeuw, 18481898. Dit gaf een anoniemen schrijver (die later bleek F. Domela Nieuwenhuis te zijn) aanlefding aan dit boek een sup plement toe te voegen, getiteld: „Een vergeten hoofdstuk" en dat hij opdroeg aan H. M. de Koningin. Hij teekent daarin de ellende der ar beidende klasse: de glasblazers, die bijna verschroeid worden bij de»ovens; de arbeiders in de lucifersindustrie en bij de loodwitfabrikatie, die vergiftigd worden; de tabaksbewerkers, die aller lei ziekten krijgen door de inademing der tabakisstof; de bakkers, die 1618 uur arbeiden en 's nachts bij den oven staan in plaats van in hun bed te rus ten; de landarbeiders, die met vrouwen en kinderen gekromd gaan onder den zwaren arbeid; de confectiewerkers, die voor 'n hongerloon een ontzettend langen arbeidsdag hebben te werken; het verkeerspersoneel, dat door een te langen werktijd afgebeuld wordt. Het is een boek, dat men met ont roering leest en wie he,t vergeten mocht zijn, kan eruit zien, waaartoe het economisch liberalisme geleid heeft en hoe de hooggeroemde vrijheid van arbeid den arbeider de grootst mo gelijke onvrijheid gebracht heeft. Men kan er ook uit leeren, God te danken voor den zegen in de sociale wetge ving inzonderheid de laatste kwart eeuw geschonken. Er is ons uit de Egyptische oudheid een document bewaard gebleven, dat treffende overeenkomst vertoont met dit „vergeten hoofdstuk." Het is een brief van een schr ijver uit den tijd van Ramses (omstreeks 1300 vóór Chr.) die op de volgende wijze het leven van 't proletariaat uit zijn tijd teekent: „De bakker, na het deeg te hebben gekneed, plaatst zijn brooden op het vuur. Terwijl hij het hoofd in den oven heeft, houdt een kind hem aan de bee- nen vast, en zijn hand behoeft maar even mis te tasten, of de kneder valt te midden der vlammen. De smid leeft, nauwelijks kunnende ademhalen, vóór de opening van een smeltoven. Zijn handen zijn als van krokodillenhuid en hij verspreidt over al een afschuwelijke lucht van viis- scheneieren. De steenhouwer is steeds bezig al lerlei soorten harde delfstoffen te be werken. Als hij den heelen dag ge werkt heeft en zijn armen doodmoe «zijn, valt hij uitgeput neer tot den vol genden morgen, met gebroken knieën en rug. De barbier scheert tot in den nacht, Slechts wanner hij eet, kan hij even op zijn ellebogen leunen. Hij gaat van straat tot straat en van huis tot huis om zijn klanten op te zoeken en ver moeit zich de armen om zijn buik te vullen, zooals een bij, die geen ander voedsel heeft dan dat wat zij zelve voortbrengt. De schipper zakt af tot aan de zee om zijn brood te verdienen. Wanneer zijn armen niet meer kunnen van 'tal maar roeien en hij door vliegen en muskieten bijna is opgegeten en hij van den morgen tot den avond ge zwoegd heeft, ziet hij voor een enkel oogenblik zijn huis en zijn tuintje zeer veel men&chen geleerd hebben bo ven him stand te leven, het studen tenleven vereenvoudigd is. De waarde van het geld is vermin derd ook in dien zin, dat het gemak kelijker wordt uitgegeven, dan vroe ger. Het leven is, over 't algemeen ge nomen, veel minder sober. Men beeft geleerd de blommetjes wat meer bui ten le zetten en wat meer van het le ven te genieten of wiat men dan ge nieten noemt. In de studentenwereld is het juist andersom gegaan. Zeker, er wordt nog wel heel wat geld nutteloos uitgegeven en er worden nog wel heel wat rijks daalders onnoodig stiik geslagen maar het is toch alles heel, anders en veel meer eenvoudig dan vroeger, toen het meer in het groot ging en toen men door pracht en praal zocht te impo- neeren. Waaraan die verandering is toe te schrijven, zou ik niet durven zeggen. Misschien komt het mee hierdoor, dat veel meer dan vroeger 't „burgerlijke" element een plaats zoekt aan de uni versiteit en dat het aantal rijken, die over werkelijke groote vermogens be schikken. niet is toegenomen, maar hoe dit ook zij, dat er veel veranderde is buiten kijf. Ik kan niet zeggen amice, dat mij dat in de gegeven omstandigheden al te zeer speet. Ik vreesde toch, dat on- 1 actie door destudenten-^ terug. Nauwelijks is liij er aangeko men, of hij moet zich weer haasten om terug te keeren. De landbouwer slijt zijn leven te midden van het vee; hij put ziclï uit voor zijn groenten en zijn varkens, zijn eten klaarmakend in het vrije veld en bedekt met grove en zware kleederen. Hij is blootgesteld aan de lucht en versmoort haast; hij is als 'fc ware aan den bodem vastgekluisterd en als hij tracht zich er van los te maken en in het huis een weinig uit te rusten, wordt hij- geslagen en jaagt zijn mees ter hem weg. De wever werkt op dagtaak en zijn toestand is wel een van de treurigste. Zijn knieën zijn steeds teruggetrokken tot aan «ijn borst. Hij geniet nooit van de buitenlucht. Als hij op een dag een te kleine hoeveelheid weefsel heeft af geleverd, wordt hij gebonden zooals men aan den oever der moerassen de papyrusstengels tot bosjes bindt. Slechts wanneer hij dén portier broo den geeft, kan hij het daglicht zien. De wascihhaajs blijft gehecht aan den waterkant, in de voortdurende nabij heid der krokodillen. Zijn hand houdt niet op, zich te dompelen in het vuile en smerige water. De koerier vermaakt zijn goederen aan zijn kinderen, iederen keer dat hij zich op weg begeeft naar den vreemde, zoozeer vervolgen hem de vrees voor de wilde beesten en de angst voor de Aziaten. Teruggekeerd in Egypte, gaat hij naar zijn huis, maar nauwlijks aangekomen moet hij weer denken aan vertrekken. Zijn ar me woning verdriet hem, hij is bijna blij dat hij weer weg kan gaan. De metselaar is onderworpen aan allerlei soorten van ziekten, hij is blootgesteld aan de heete winden, wan neer hij op de uitsteeksels der huizen bezig is, bij wijize van versiering, wa terlelies te kladderen. Zijn armen slij ten door het werk, zijn kleeren be staan uit vodden. Hij leeft in het slijk en wasóht zich nauwelijks één keer per dag. Geen oogenblik is hij zijn le ven zeker, want altijd beweegt hij zich langs en over de balken en de hooge terrassen der bouwwerken, teneinde zijn gevaarlijken arbeid te verrichten. Wanneer hij zijn brood heeft verdiend, gaat hij naar huis terug en slaat zijn kinderen." Het is wel een droevig tafereel, dat ons hier geschetst wordt van het le ven der Egyptische proletariërs. Dat de schrijver ons juist zoo den donke ren kant daarvan laat zien, komt om dat hij zich richt tot zijn zoon, wien hij afkeer wil inboezemen voor allen handenarbeid teneinde van hem een schrijver te maken, gelijk ook hijzelf is. Misschien had .Ramses' Minister van financiën, juist ^en loonsverlaging van 10 procent voor de staatsambtena ren aangekondigd en was de jongen ontevreden daarover, vond dat hij als schrijver toch geen toekomst had, dat de arbeiders het beter hadden, enz. enz. Zijn vader wijst er nu op, dat de be trekking van schrijver de schoonste is op aarde. Wie zich bezig houdt met de schrijf kunst en daarin geoefend is, staat bo ven al de machtigen der stad en al de hovelingen van het paleis. Hij is vrij van elke slaventaak en allen handen-, arbeid, en kan houweel en ploeg ver achten. Hij draagt het palet en kan uit de hoogte beschouwen wie de roei spaan hanteert. De werkman, die zijn dagelijkschen arbeid verricht, heerscht niet en boe zemt geen respect in. Eenvoudige ar beider, is hij de slaaf van allen, die boven hem geplaatst zijn. Hij heeft vóór zich slechts onaangename bezig heden, zonder slaaf die hem zijn wa- feesten niet weinig zou hebben te lij- idien. Niet alleen dat vele werkers liever naar de feestelijkheden zouden gaan kijken, dan rustig aan het werk te gaan, maar ook, zoo vreesde ik, zouden ze de kiezens niet thuis treffen, waardoor him arbeid al bij voorbaat onvruchtbaar zou zijn, 'tls echter nogal meegevallen. Wat we de laatste jaren niet 'kóndon zeggen, mocht nu worden geconsta teerd, aan werkers hadden we geen gebrek. De verkiezingsarbeid werd da delijk miet veel enthousiasme aange pakt, zoodat het weinig moeite kostte de verschillende bureaux behoorlijk te bezetten. En zoover ik dat heb kunnen nagaan is er ook met ernst en inten sief gewerkt. Heel anders dan b.v. door de Socia listen, die er al een heel eigenaardige werkmethode op na houden. Een van mijn kennissen was juist op huisbe zoek, toen ook de Socialistische pro pagandisten in de buurt aan het werk waren. De kiezer, die door hem be zocht werd, kreeg ook een beurt. De deur werd geopend en toen begon het. „Zeg Jan, je bent zeker ook tegen die hooge belastingen van Colijn?" Ja, daar was Jan, die misschien nog nooit belasting betaalde! tegen. „En je hebt zeker ook 'tland aan die fietsen- bclasting en andere belastingen? Denk er dan om, hoor, en stem ter Laan,'.'J. J ter aanbrengt, zonder vrouw die hem zijn brood bereidt. De schrijver daarentegen overtreft allen. De godin van den invloed is zijn onafscheidelijke metgezellin vanaf den dag zijner geboorte. ZIEKE KINDEREN. Over dit voor bijna alle ouders belang rijke onderwerp schreef onlangs de heer G. Meima in de „Bazuin". Onder de plaatsen waar veel geleden wordt, noemt de Génestet ook het ziekbed van een kind. Daar zijn door vele puders pijnlijke uren doorgebracht. Je zou ze zoo graag helpen, maar je staat machteloos. O, hoe heeft menig moedertje gewenscht, dat zij mocht lijden, als dan haar kind maar van pijn mocht zijn bevrijd. Als dan dat jonge krachtige leven zoo langzaam wegkwijnt, of plotseling wordt aangegre pen en bedreigd wordt door ernstige ziek te, zie, dan wordt er gebeden met een vurigheid, die anders aan menig leven yreemd was. Wat kan een ziek kind trouwens heel het gezinsleven, omzetten. Alles beweegt zich om de vraaig, hoe het nu gaat; alles wordt gedaan, om de zieke rust te geven, alle egoïsme is verbannen en het beste is beschikbaar, als de zieke er maar even door wordt verkwikt. Dat is alvast een zegen, die van een ziekbed kan uitgaan, dat het de harten tot elkaar brengt, dat het veel booze zelfzucht kan uitsnijden, dat het leert ge voelen, hoe broos het heerlijk bezit van kinderen is, zoo dat we pr ons altijd pp voorbereid moeten houden, dat de Heere de panden onzer, liefde kan terugeischen. Mogen we dan eindelijk onze lieve zieke zien herstellen, o, dan beleven we met elkaar heerlijke dagen. Dan kan zoo de echte dankbaarheid ons hart vervullen en krijgen alle huisgenooten zoo de gelegen heid, de herstellende te verwennen. En dan komt er een gevaarlijke tijd. Hoor eens, zegt een haastig, moeder tje, dat nog leeft in de volle vreugde van de gedachte, dat ze haar kind heeft mo gen houden, daar wil ik niets van hoo ien. Zou je zoo'n kind, dat je als uit den dood weergekregen hebt, niet eens wat mogen vertroetelen, en al verwen je ze wat, och, dat. gaat er later wel weer af. Ja, deze blijde moeder weet niet, dat al zoo menigeen levenslang heeft gewor steld met een plooi in zijn karakter, op gedaan in een ziekte in de jeugd. Als de anderen hun egoïsme hebben afgelegd, is die bij den patiënt niet zelden in ster ke mate toegenomen. Ik zou daarom bo vengenoemde moeder wel den vriende lijken raad willen geven: Koester het pa tiëntje maar wat, doch laat het geen ver troetelen of verwennen wordèn. Daar be wijzen we de kinderen zelf allerminst een dienst mee. 't Spreekt bijna vanzelf ,dat een ziek kind wat veeleischend is geworden. Toen het zoo erg was, stonden we natuur lijk onmiddellijk klaar en werden alle vragen ingewilligd. Nu is er heel wat stuurmanskunst voor noodig, om zoo langzamerhand weer. tot de gewone ver houdingen terug te keeren. Als de be terschap is ingetreden, mag de moeder niet meer voor ielk .wissewasje worden geroepen. Ze hebben er anders wel slag van, die kleine kleuters, om' zich op hun wenken te laten bedienen; met prinselijk gebaar worden de attenties in ontvangst genomen en straks stapt een kleine dwin geland uit het bed, die moeder nog heel wat last bezorgt, en die in het leven nog menige gevoelige knauw krijgt, omdat hij meer eischt, dan hem toekomt. Ja, 'tis eigenlijk' geen mooi werk, er tusschen te komen, wanneer een moeder bezig is, haar zieke kind weer op te knappen, of wanneer «een heel gezin be zig is, toe te geven aan de wenschen van een patiëntje. Maar ik geloof toch, dat de oogen open moeten zijn voor de gevaren, die hier dreigen. En wel allermeest voor den patiënt zelf. Neen, moeder mag niet toe geven, als het kind langer wil opblijven dan de dokter heeft toegestaan. Geen voedsel mag gegeven worden, indien de dokter hl et verbood, al heeft het kind er dan ook nog zooveel zin in. Het bit tere drankje moet op tijd worden inge nomen en in de voorgeschreven hoeveel heid, hoe het kind ook soebat, om, toch een keertje over te slaan. .Waarvoor het gevaar met zoo'n kind ook groot is? Dat men vervalt in .den Het bezoek was afgeloopen. Het so cialisme wa<s gepredikt. En als straks vele kiezers, bang gemaakt voor Co- lijn, op den rooden candidaat stem men, dan beet het dat het socialisme voortgang beeft gemaakt en dat de Socialistische gedachte steeds meer ingang vindt. 'tls wel een gemakkelijke en goed- koope reclame, maar waar men vroe ger of later zelf de bittere vruchten van zal plukken. Intusschen is 'tzeer goed mogelijk, dat zooals „Het Volk" schreef, deze soort propaganda wel inslaat. Als men de kiezers eenzijdig voorlicht, de rech terzijde maar steeds met de zwartste kleuren verft en het goedgeloovige pu bliek allerlei moois belooft, dan is het zeer wel mogelijk, dat velen daarvan de dupe worden en op de Socialistische candidaten him stein uitbrengen. Daarom vooral echter is het noodig, dat onzerzijds hard en zonder ophou den gewerkt wordt en gepropageerd. Dat moeten niet alleen doen zij, die er namens de kiesvereeniging op uit gaan, maar dat is de taak van alle antirevolutionaire mannen en vrou wen, een ieder in zijn of haar kring. Indertijd schreef eens iemand: tls een lust antirevolutionair te zijn. Aan dat woord heb ik deze laatste dagen meer dan eens gedacht. Wat is er mooi en eensgezind en krachtig aan gepakt! En al3 de propaganda ook een k>f anderen vorm. van omkooperij en dat is voor hun volgend leven heel las tig. Dan wordt hun gehoorzaamheid aan. voorwaarden gebonden. Ze willen wel 'n bitter drankje innemen, maar dan moeten ze ook een lekker hapje na hebben. Ze willen wel weer vroeg naar bed, maar dan moet moeder bij hun bed zitten. En zoo hebben ze voor alle goede daden die ze doen, hunne bedingen. Wie nu in zijn gewilligheid, om zijn ziek of herstellend kind een plezier te doen, daaraan heeft toegegeven, heeft zijn voet gezet op een pad, waarvan hij niet gemakkelijk terug kon keeren. He{ kind mag zich niet opwinden, mag niet schreien. Het zalal moeilijker worden om zich tegen den wil - van het kind te verzetten, want die wil is gegroeid en heftig zal de tegenstand van de zijde van het kind zijn, wanneer vader en moeder het eindelijk noodzakelijk achten, den wil van het kind te weerstaan. Om zulk een uitbarsting te voorkomen, is het verstandig, ook bij zieke kinderen de teugels zelf in handen te houden. Ik weet, dat het moeilijk is, maar ook, dat het mogelijk is. We mogen ze best koes teren, ze mogen best aan ons. merken, dat we met ze mede-lijden, dat we alles willen doen om hun leed te verzachten om hun genezing te bevorderen, maar vader en moeter blijven zeggen hoe het moet, wat mag en wat niet mag. Een lastige patiënt moeten we durven tereebt- zetten, al is het dan met zachte woorden. Ook hier is weer het loon der trouw, groot, en later zullen onze kinderen ons daar dankbaar voor zijn. DER VAADREN EER. Niet om Colijn, hoe hoog door on® vereerd, Hoe krachtig in regeerkunst ook ge bleken; Niet om Colijn, hoe duchtig hij zich weert: De worstelstrijd staat in een hooger teeken. Men mag den man bevechten en zijn heir, 't.Gaat om Wien hij belijdt: „Der Vaa dren Eer." Wie, welke geest stelt aan het land de wet, Dat is de inzet van het machtig pogen: Zal Gods gebod de wet zijn, onverlet; Zal Neerlands volk de roem zijns Gods beoogen; Of keert het zich van zijnen hoogen Heer En buigt het voor den draak des op- stands neer? 'tls de oude strijd: Om Christus en het Kruis 1 De wereld wil, dat wij Zijn Naam ver bergen, Maar bij het Kruis, daar weten wij ons thuis, Of ook de werledmachten honend tergen. Dies mannen, vrouwen op voor uwen Heer! Uw Christenplicht vervuld: 'tGaat om Zijn eer! Indien gij thuis bleef en de draak verwon, Zoo gij nog twijfelde of gij mee zou strijden, Zoo ge u onthouden zou en meedoen kon, Dorst gij dit vrijuit voor uw God be lijden? 'tls niet een kamp voor menschen- macht en eer: Die u ten strijd roept, is uw God en Heer. 'tZijn menschen ja, die Zijne vaan dels dragen En komen ze in beleid en kracht tekort, Niet daarom vallen op hen neer de slagen, Maar dat door hen Gods Naam gedra gen wordt. 'tGaat niet om hem, maar om „Der Vaadren Eer"; -Stemt gij Colijn, gij strijdt voor uwen Heer! V. maar eenige beteekenis heeft, dan mo gen we zeker met eenige gerustheid den stembusuitslag tegemoet zien. Ik waag me niet aan voorspellingen. De Socialisten profeteeren dat wij an tirevolutionairen klop zullen krijgen en in een liberaal blad las ik dat nu de kans bestaat ons land voor altijd van een recihtsche regeering te ver lossen. Ik kan dat niet zoo goed beoordee- len. Maar zeker is wel, vooral ook in verband met bet optreden van de klei ne rechtsche partijen, dat de linker zijde ditmaal een goede kans maakt. Voor ons moet die wetenschap een reden zijn om des te harder aan te pakken. Denkt u eens in amice, dat straks de vrijzinnigen evenals in 1913 hunne overwinningsliederen zingenen dat wij dan zouden moeten zeggen: dat is mee mijn schuld. Had ik mijn tijd en mijn kracht en mijn geld be schikbaar gesteld had, ik mijn stem niet verknoeid aan een of andere klei ne partij, dan zou het misschien an ders zijn gegaan. Laat dat van ons niet gezegd kun nen worden amice, maar laat het bij ons zijn, dat we bidden alsof we niets vermogen en dat we tegelijkertijd ar beiden alsof alles van dien arbeid afhangt. VERITAS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 6