NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 27 JUNI 1925
.fin het einde der Weck.
De Eerste Kamer. schijnt er den
laatsien tijd een bijzonder genoegen in
te vinden voorstellen die door de Twee
de Kamer zijn aangenomen, al' te stem
men. Men herinnert zich, hoe het ge
gaan is eerst met het wetsontwerp tot
invoering van Plaatselijke Keuze, later
met het ontwerpTot afschaffing van den
zomertijd.
Ook de afgeloopen week heeft onze
Senaat een tweetal beslissingen geno
men, die ingingen tegen wat de meer
derheid van ons Lagerhuis gewenscht
had. Wij bedoelen de verwerping van
een door de regeering voorgestelde wij
ziging van de Kieswet betreffend tege
moetkoming aan gemoedsbezwaren, en
yan een door mej. Westerman voorge
stelde wijziging der L. O. wet, die be
doelde het onderwijs van het Fransch
op de lagere scholen weer mogelijk te
maken.
De stemming over dit laatste ont
werp was verdeeld; onze partijgenooten
hebben, voorzoover aanwezig, voorge
stemd.
Den doorslag werd hier gegeven door
den heer De Vos van Steenwijk, die een
bijzondere antipathie heeft tegen initi
atiefvoorstellen en die in dit voorstel
een motie van wantrouwen zag tegen
den Minister van Onderwijs, die
de overweging van een wetsontwerp
van gelijke strekking had toegezegd.
Hier alzoo, evenals bij het wetsont-
werp-Rutgers, een verwerping om
iformeele redenen, niet om den in
houd van het voorstel.
Nu was er inderdaad wel reden, om
'formeele redenen tegen dit ontwerp te
zijn ook als men let op de motiveering
die Mej. Westerman zelve gegeven
heeft betreffende haar voorstel. Het
gaat haar zooals zij verleden week te
Leiden in een vergadering van den Vrij
heidsbond verklaarde om de openbare
school weer te maken tot de school,
waar het onderwijs zoo goed was en
waar de ouders zoo best mee tevreden
waren.
Het herstel van het onderwijs in de
vreemde talen was voor Méj. Wester
man dus geen doel, doch slechts middel
en wel middel om weer te komen tot
dien heerlijken toestand van weleer,
toen de openbare school, die terecht ge
noemd is de secteschool van het libera-
lisme, de school was, waar de natie zoo
aan gehecht was.
i Het blijkt in deze verkiezingsdagen
keer op keer, dat de liberalen dien tijd
van voorheen maar niet vergeten kun
nen en niets liever zouden willen, dan
dat die toestanden weer konden terug-
geroepen worden.
Hetgeen een begrijpelijke wensch is,
want wie die eens op het toppunt van
glorie gestaan heeft, en thans slechts 'n
onbeteekenende rol speelt, zou niet
I gaarne de geleden nederlaag ongedaan
willen maken?
Het is echter, ook gezien de verhou
dingen in de ons omringende landen,
zeer waarschijnlijk, dat een dergelijke
wensch wel tot de pia vota zal blijven
behooren.
In tegenstelling met de anders door
ons in dezen wekelijkschen terugblik
gevolgde methode, hebben wij ons
dezen keer beperkt tot hetgeen binnen
onze grenzen is voorgevallen. Dit
spreekt in een week als deze vanzelf;
aller aandacht in verband met de be
langrijke beslissing van den isten Juli
zoozeer op ons eigen land gericht, dat
er buiten onze grenzen al iets heel bij
zonders moet voorvallen, zullen we er
belangstelling voor hebben.
En meer dan ooit mogen wij ons aan
het einde dezer week afvragen, wat zal
'de volgende week ons brengen?
Zal de overwinning aan ons zijn of
aan onze tegenstanders?
Wij weten het niet, maar een iegelijk
Hoe maar, wat zijn hand vindt om te
'doen.
Leidsche Penkrassen.
Amice,
De afgeloopen week is voor Leiden
Van bijzondere beteekenis geweest in
(verband met de Lustrumfeesten, die
rhier gevierd wei-den. 't Was buitenge
woon druk op de straten en- voor het
[kijkgrage publiek viel er heel wat te
«zien, maar 'twas toch alles heel an
ders dan in den goeden ouden tijd van
»de schitterende maskerades, waarvan
de ouderen met zooveel enthousiasme
weten te spreken.
Vroeger brachten de lustrumfeesten
piet alleen de studentenwereld, maar
heel de Leidsche bevolking in rep en
roer, en evenals bij de 3 Octoberfees-
ten van de laatste jaren verdrongen
zich dan de duizenden op de straten
om de schitterende maiskerades te be
wonderen.
Dat was nu alles heel anders. Het
uitrijden van de corp9besturen trok
nog wel even de aandacht, evenals de
intocht van de reünisten en er was
ook voor het openluchtspel betrekke-
j lijk veel belangstelling, maar bij vroe
ger vergeleken, was het nu toch bui
tengewoon stil en rustig.
De tijden zijn veranderd en we zou
den zeggen: de studenten met hen.
;EigenaardIg is echter, dat terwijl de
(laatste jaren bijna iedereen een veel
huis fcad, en
Uit het grijs verleden,
EEN VERGETEN HOOFDSTUK.
Ter gelegenheid der inhuldiging van
de Koningin in 1898 verschenen tal
van geschriften, waarin de indruk ge
wekt werd, dat H. M. de regeering
aanvaardde over een volk, te midden
waarvan welvaart en voorspoed in bij
zondere mate gevonden werden. Een
der meest verspreide was het histo
risch gedenkboek onder redactie van
Dr. P. H. Bitter, uitgegeven door het
„Niteuws van den Dag" en getiteld:
Een halve eeuw, 18481898.
Dit gaf een anoniemen schrijver (die
later bleek F. Domela Nieuwenhuis te
zijn) aanlefding aan dit boek een sup
plement toe te voegen, getiteld: „Een
vergeten hoofdstuk" en dat hij opdroeg
aan H. M. de Koningin.
Hij teekent daarin de ellende der ar
beidende klasse: de glasblazers, die
bijna verschroeid worden bij de»ovens;
de arbeiders in de lucifersindustrie en
bij de loodwitfabrikatie, die vergiftigd
worden; de tabaksbewerkers, die aller
lei ziekten krijgen door de inademing
der tabakisstof; de bakkers, die 1618
uur arbeiden en 's nachts bij den oven
staan in plaats van in hun bed te rus
ten; de landarbeiders, die met vrouwen
en kinderen gekromd gaan onder den
zwaren arbeid; de confectiewerkers,
die voor 'n hongerloon een ontzettend
langen arbeidsdag hebben te werken;
het verkeerspersoneel, dat door een te
langen werktijd afgebeuld wordt.
Het is een boek, dat men met ont
roering leest en wie he,t vergeten
mocht zijn, kan eruit zien, waaartoe
het economisch liberalisme geleid
heeft en hoe de hooggeroemde vrijheid
van arbeid den arbeider de grootst mo
gelijke onvrijheid gebracht heeft. Men
kan er ook uit leeren, God te danken
voor den zegen in de sociale wetge
ving inzonderheid de laatste kwart
eeuw geschonken.
Er is ons uit de Egyptische oudheid
een document bewaard gebleven, dat
treffende overeenkomst vertoont met
dit „vergeten hoofdstuk." Het is een
brief van een schr ijver uit den tijd van
Ramses (omstreeks 1300 vóór Chr.)
die op de volgende wijze het leven
van 't proletariaat uit zijn tijd teekent:
„De bakker, na het deeg te hebben
gekneed, plaatst zijn brooden op het
vuur. Terwijl hij het hoofd in den oven
heeft, houdt een kind hem aan de bee-
nen vast, en zijn hand behoeft maar
even mis te tasten, of de kneder valt
te midden der vlammen.
De smid leeft, nauwelijks kunnende
ademhalen, vóór de opening van een
smeltoven. Zijn handen zijn als van
krokodillenhuid en hij verspreidt over
al een afschuwelijke lucht van viis-
scheneieren.
De steenhouwer is steeds bezig al
lerlei soorten harde delfstoffen te be
werken. Als hij den heelen dag ge
werkt heeft en zijn armen doodmoe
«zijn, valt hij uitgeput neer tot den vol
genden morgen, met gebroken knieën
en rug.
De barbier scheert tot in den nacht,
Slechts wanner hij eet, kan hij even
op zijn ellebogen leunen. Hij gaat van
straat tot straat en van huis tot huis
om zijn klanten op te zoeken en ver
moeit zich de armen om zijn buik te
vullen, zooals een bij, die geen ander
voedsel heeft dan dat wat zij zelve
voortbrengt.
De schipper zakt af tot aan de zee
om zijn brood te verdienen. Wanneer
zijn armen niet meer kunnen van 'tal
maar roeien en hij door vliegen en
muskieten bijna is opgegeten en hij
van den morgen tot den avond ge
zwoegd heeft, ziet hij voor een enkel
oogenblik zijn huis en zijn tuintje
zeer veel men&chen geleerd hebben bo
ven him stand te leven, het studen
tenleven vereenvoudigd is.
De waarde van het geld is vermin
derd ook in dien zin, dat het gemak
kelijker wordt uitgegeven, dan vroe
ger. Het leven is, over 't algemeen ge
nomen, veel minder sober. Men beeft
geleerd de blommetjes wat meer bui
ten le zetten en wat meer van het le
ven te genieten of wiat men dan ge
nieten noemt.
In de studentenwereld is het juist
andersom gegaan. Zeker, er wordt nog
wel heel wat geld nutteloos uitgegeven
en er worden nog wel heel wat rijks
daalders onnoodig stiik geslagen maar
het is toch alles heel, anders en veel
meer eenvoudig dan vroeger, toen het
meer in het groot ging en toen men
door pracht en praal zocht te impo-
neeren.
Waaraan die verandering is toe te
schrijven, zou ik niet durven zeggen.
Misschien komt het mee hierdoor, dat
veel meer dan vroeger 't „burgerlijke"
element een plaats zoekt aan de uni
versiteit en dat het aantal rijken, die
over werkelijke groote vermogens be
schikken. niet is toegenomen, maar
hoe dit ook zij, dat er veel veranderde
is buiten kijf.
Ik kan niet zeggen amice, dat mij
dat in de gegeven omstandigheden al
te zeer speet. Ik vreesde toch, dat on-
1 actie door destudenten-^
terug. Nauwelijks is liij er aangeko
men, of hij moet zich weer haasten
om terug te keeren.
De landbouwer slijt zijn leven te
midden van het vee; hij put ziclï uit
voor zijn groenten en zijn varkens, zijn
eten klaarmakend in het vrije veld en
bedekt met grove en zware kleederen.
Hij is blootgesteld aan de lucht en
versmoort haast; hij is als 'fc ware aan
den bodem vastgekluisterd en als hij
tracht zich er van los te maken en
in het huis een weinig uit te rusten,
wordt hij- geslagen en jaagt zijn mees
ter hem weg.
De wever werkt op dagtaak en zijn
toestand is wel een van de treurigste.
Zijn knieën zijn steeds teruggetrokken
tot aan «ijn borst. Hij geniet nooit van
de buitenlucht. Als hij op een dag een
te kleine hoeveelheid weefsel heeft af
geleverd, wordt hij gebonden zooals
men aan den oever der moerassen de
papyrusstengels tot bosjes bindt.
Slechts wanneer hij dén portier broo
den geeft, kan hij het daglicht zien.
De wascihhaajs blijft gehecht aan den
waterkant, in de voortdurende nabij
heid der krokodillen. Zijn hand houdt
niet op, zich te dompelen in het vuile
en smerige water.
De koerier vermaakt zijn goederen
aan zijn kinderen, iederen keer dat
hij zich op weg begeeft naar den
vreemde, zoozeer vervolgen hem de
vrees voor de wilde beesten en de
angst voor de Aziaten. Teruggekeerd
in Egypte, gaat hij naar zijn huis,
maar nauwlijks aangekomen moet hij
weer denken aan vertrekken. Zijn ar
me woning verdriet hem, hij is bijna
blij dat hij weer weg kan gaan.
De metselaar is onderworpen aan
allerlei soorten van ziekten, hij is
blootgesteld aan de heete winden, wan
neer hij op de uitsteeksels der huizen
bezig is, bij wijize van versiering, wa
terlelies te kladderen. Zijn armen slij
ten door het werk, zijn kleeren be
staan uit vodden. Hij leeft in het slijk
en wasóht zich nauwelijks één keer
per dag. Geen oogenblik is hij zijn le
ven zeker, want altijd beweegt hij zich
langs en over de balken en de hooge
terrassen der bouwwerken, teneinde
zijn gevaarlijken arbeid te verrichten.
Wanneer hij zijn brood heeft verdiend,
gaat hij naar huis terug en slaat zijn
kinderen."
Het is wel een droevig tafereel, dat
ons hier geschetst wordt van het le
ven der Egyptische proletariërs. Dat
de schrijver ons juist zoo den donke
ren kant daarvan laat zien, komt om
dat hij zich richt tot zijn zoon, wien
hij afkeer wil inboezemen voor allen
handenarbeid teneinde van hem een
schrijver te maken, gelijk ook hijzelf
is. Misschien had .Ramses' Minister
van financiën, juist ^en loonsverlaging
van 10 procent voor de staatsambtena
ren aangekondigd en was de jongen
ontevreden daarover, vond dat hij als
schrijver toch geen toekomst had, dat
de arbeiders het beter hadden, enz.
enz.
Zijn vader wijst er nu op, dat de be
trekking van schrijver de schoonste is
op aarde.
Wie zich bezig houdt met de schrijf
kunst en daarin geoefend is, staat bo
ven al de machtigen der stad en al de
hovelingen van het paleis. Hij is vrij
van elke slaventaak en allen handen-,
arbeid, en kan houweel en ploeg ver
achten. Hij draagt het palet en kan
uit de hoogte beschouwen wie de roei
spaan hanteert.
De werkman, die zijn dagelijkschen
arbeid verricht, heerscht niet en boe
zemt geen respect in. Eenvoudige ar
beider, is hij de slaaf van allen, die
boven hem geplaatst zijn. Hij heeft
vóór zich slechts onaangename bezig
heden, zonder slaaf die hem zijn wa-
feesten niet weinig zou hebben te lij-
idien. Niet alleen dat vele werkers
liever naar de feestelijkheden zouden
gaan kijken, dan rustig aan het werk
te gaan, maar ook, zoo vreesde ik,
zouden ze de kiezens niet thuis treffen,
waardoor him arbeid al bij voorbaat
onvruchtbaar zou zijn,
'tls echter nogal meegevallen.
Wat we de laatste jaren niet 'kóndon
zeggen, mocht nu worden geconsta
teerd, aan werkers hadden we geen
gebrek. De verkiezingsarbeid werd da
delijk miet veel enthousiasme aange
pakt, zoodat het weinig moeite kostte
de verschillende bureaux behoorlijk te
bezetten. En zoover ik dat heb kunnen
nagaan is er ook met ernst en inten
sief gewerkt.
Heel anders dan b.v. door de Socia
listen, die er al een heel eigenaardige
werkmethode op na houden. Een van
mijn kennissen was juist op huisbe
zoek, toen ook de Socialistische pro
pagandisten in de buurt aan het werk
waren. De kiezer, die door hem be
zocht werd, kreeg ook een beurt. De
deur werd geopend en toen begon het.
„Zeg Jan, je bent zeker ook tegen die
hooge belastingen van Colijn?" Ja,
daar was Jan, die misschien nog nooit
belasting betaalde! tegen. „En je
hebt zeker ook 'tland aan die fietsen-
bclasting en andere belastingen?
Denk er dan om, hoor, en stem ter
Laan,'.'J. J
ter aanbrengt, zonder vrouw die hem
zijn brood bereidt.
De schrijver daarentegen overtreft
allen. De godin van den invloed is zijn
onafscheidelijke metgezellin vanaf den
dag zijner geboorte.
ZIEKE KINDEREN.
Over dit voor bijna alle ouders belang
rijke onderwerp schreef onlangs de heer
G. Meima in de „Bazuin".
Onder de plaatsen waar veel geleden
wordt, noemt de Génestet ook het ziekbed
van een kind. Daar zijn door vele puders
pijnlijke uren doorgebracht. Je zou ze zoo
graag helpen, maar je staat machteloos.
O, hoe heeft menig moedertje gewenscht,
dat zij mocht lijden, als dan haar kind
maar van pijn mocht zijn bevrijd. Als dan
dat jonge krachtige leven zoo langzaam
wegkwijnt, of plotseling wordt aangegre
pen en bedreigd wordt door ernstige ziek
te, zie, dan wordt er gebeden met een
vurigheid, die anders aan menig leven
yreemd was.
Wat kan een ziek kind trouwens heel
het gezinsleven, omzetten. Alles beweegt
zich om de vraaig, hoe het nu gaat; alles
wordt gedaan, om de zieke rust te geven,
alle egoïsme is verbannen en het beste
is beschikbaar, als de zieke er maar even
door wordt verkwikt.
Dat is alvast een zegen, die van een
ziekbed kan uitgaan, dat het de harten
tot elkaar brengt, dat het veel booze
zelfzucht kan uitsnijden, dat het leert ge
voelen, hoe broos het heerlijk bezit van
kinderen is, zoo dat we pr ons altijd pp
voorbereid moeten houden, dat de Heere
de panden onzer, liefde kan terugeischen.
Mogen we dan eindelijk onze lieve zieke
zien herstellen, o, dan beleven we met
elkaar heerlijke dagen. Dan kan zoo de
echte dankbaarheid ons hart vervullen en
krijgen alle huisgenooten zoo de gelegen
heid, de herstellende te verwennen. En
dan komt er een gevaarlijke tijd.
Hoor eens, zegt een haastig, moeder
tje, dat nog leeft in de volle vreugde van
de gedachte, dat ze haar kind heeft mo
gen houden, daar wil ik niets van hoo
ien. Zou je zoo'n kind, dat je als uit den
dood weergekregen hebt, niet eens wat
mogen vertroetelen, en al verwen je ze
wat, och, dat. gaat er later wel weer af.
Ja, deze blijde moeder weet niet, dat
al zoo menigeen levenslang heeft gewor
steld met een plooi in zijn karakter, op
gedaan in een ziekte in de jeugd. Als de
anderen hun egoïsme hebben afgelegd,
is die bij den patiënt niet zelden in ster
ke mate toegenomen. Ik zou daarom bo
vengenoemde moeder wel den vriende
lijken raad willen geven: Koester het pa
tiëntje maar wat, doch laat het geen ver
troetelen of verwennen wordèn. Daar be
wijzen we de kinderen zelf allerminst een
dienst mee.
't Spreekt bijna vanzelf ,dat een ziek
kind wat veeleischend is geworden. Toen
het zoo erg was, stonden we natuur
lijk onmiddellijk klaar en werden alle
vragen ingewilligd. Nu is er heel wat
stuurmanskunst voor noodig, om zoo
langzamerhand weer. tot de gewone ver
houdingen terug te keeren. Als de be
terschap is ingetreden, mag de moeder
niet meer voor ielk .wissewasje worden
geroepen. Ze hebben er anders wel slag
van, die kleine kleuters, om' zich op hun
wenken te laten bedienen; met prinselijk
gebaar worden de attenties in ontvangst
genomen en straks stapt een kleine dwin
geland uit het bed, die moeder nog heel
wat last bezorgt, en die in het leven nog
menige gevoelige knauw krijgt, omdat
hij meer eischt, dan hem toekomt.
Ja, 'tis eigenlijk' geen mooi werk, er
tusschen te komen, wanneer een moeder
bezig is, haar zieke kind weer op te
knappen, of wanneer «een heel gezin be
zig is, toe te geven aan de wenschen
van een patiëntje.
Maar ik geloof toch, dat de oogen
open moeten zijn voor de gevaren, die
hier dreigen. En wel allermeest voor den
patiënt zelf. Neen, moeder mag niet toe
geven, als het kind langer wil opblijven
dan de dokter heeft toegestaan. Geen
voedsel mag gegeven worden, indien de
dokter hl et verbood, al heeft het kind er
dan ook nog zooveel zin in. Het bit
tere drankje moet op tijd worden inge
nomen en in de voorgeschreven hoeveel
heid, hoe het kind ook soebat, om, toch
een keertje over te slaan.
.Waarvoor het gevaar met zoo'n kind
ook groot is? Dat men vervalt in .den
Het bezoek was afgeloopen. Het so
cialisme wa<s gepredikt. En als straks
vele kiezers, bang gemaakt voor Co-
lijn, op den rooden candidaat stem
men, dan beet het dat het socialisme
voortgang beeft gemaakt en dat de
Socialistische gedachte steeds meer
ingang vindt.
'tls wel een gemakkelijke en goed-
koope reclame, maar waar men vroe
ger of later zelf de bittere vruchten
van zal plukken.
Intusschen is 'tzeer goed mogelijk,
dat zooals „Het Volk" schreef, deze
soort propaganda wel inslaat. Als men
de kiezers eenzijdig voorlicht, de rech
terzijde maar steeds met de zwartste
kleuren verft en het goedgeloovige pu
bliek allerlei moois belooft, dan is het
zeer wel mogelijk, dat velen daarvan
de dupe worden en op de Socialistische
candidaten him stein uitbrengen.
Daarom vooral echter is het noodig,
dat onzerzijds hard en zonder ophou
den gewerkt wordt en gepropageerd.
Dat moeten niet alleen doen zij, die
er namens de kiesvereeniging op uit
gaan, maar dat is de taak van alle
antirevolutionaire mannen en vrou
wen, een ieder in zijn of haar kring.
Indertijd schreef eens iemand: tls
een lust antirevolutionair te zijn. Aan
dat woord heb ik deze laatste dagen
meer dan eens gedacht. Wat is er
mooi en eensgezind en krachtig aan
gepakt! En al3 de propaganda ook
een k>f anderen vorm. van omkooperij en
dat is voor hun volgend leven heel las
tig. Dan wordt hun gehoorzaamheid aan.
voorwaarden gebonden. Ze willen wel 'n
bitter drankje innemen, maar dan moeten
ze ook een lekker hapje na hebben. Ze
willen wel weer vroeg naar bed, maar
dan moet moeder bij hun bed zitten.
En zoo hebben ze voor alle goede daden
die ze doen, hunne bedingen.
Wie nu in zijn gewilligheid, om zijn
ziek of herstellend kind een plezier te
doen, daaraan heeft toegegeven, heeft
zijn voet gezet op een pad, waarvan hij
niet gemakkelijk terug kon keeren. He{
kind mag zich niet opwinden, mag niet
schreien. Het zalal moeilijker worden
om zich tegen den wil - van het kind te
verzetten, want die wil is gegroeid en
heftig zal de tegenstand van de zijde van
het kind zijn, wanneer vader en moeder
het eindelijk noodzakelijk achten, den wil
van het kind te weerstaan.
Om zulk een uitbarsting te voorkomen,
is het verstandig, ook bij zieke kinderen
de teugels zelf in handen te houden. Ik
weet, dat het moeilijk is, maar ook, dat
het mogelijk is. We mogen ze best koes
teren, ze mogen best aan ons. merken,
dat we met ze mede-lijden, dat we alles
willen doen om hun leed te verzachten
om hun genezing te bevorderen, maar
vader en moeter blijven zeggen hoe het
moet, wat mag en wat niet mag. Een
lastige patiënt moeten we durven tereebt-
zetten, al is het dan met zachte woorden.
Ook hier is weer het loon der trouw,
groot, en later zullen onze kinderen ons
daar dankbaar voor zijn.
DER VAADREN EER.
Niet om Colijn, hoe hoog door on®
vereerd,
Hoe krachtig in regeerkunst ook ge
bleken;
Niet om Colijn, hoe duchtig hij zich
weert:
De worstelstrijd staat in een hooger
teeken.
Men mag den man bevechten en zijn
heir,
't.Gaat om Wien hij belijdt: „Der Vaa
dren Eer."
Wie, welke geest stelt aan het land
de wet,
Dat is de inzet van het machtig pogen:
Zal Gods gebod de wet zijn, onverlet;
Zal Neerlands volk de roem zijns
Gods beoogen;
Of keert het zich van zijnen hoogen
Heer
En buigt het voor den draak des op-
stands neer?
'tls de oude strijd: Om Christus en
het Kruis 1
De wereld wil, dat wij Zijn Naam ver
bergen,
Maar bij het Kruis, daar weten wij ons
thuis,
Of ook de werledmachten honend
tergen.
Dies mannen, vrouwen op voor uwen
Heer!
Uw Christenplicht vervuld: 'tGaat om
Zijn eer!
Indien gij thuis bleef en de draak
verwon,
Zoo gij nog twijfelde of gij mee zou
strijden,
Zoo ge u onthouden zou en meedoen
kon,
Dorst gij dit vrijuit voor uw God be
lijden?
'tls niet een kamp voor menschen-
macht en eer:
Die u ten strijd roept, is uw God en
Heer.
'tZijn menschen ja, die Zijne vaan
dels dragen
En komen ze in beleid en kracht
tekort,
Niet daarom vallen op hen neer de
slagen,
Maar dat door hen Gods Naam gedra
gen wordt.
'tGaat niet om hem, maar om „Der
Vaadren Eer";
-Stemt gij Colijn, gij strijdt voor uwen
Heer!
V.
maar eenige beteekenis heeft, dan mo
gen we zeker met eenige gerustheid
den stembusuitslag tegemoet zien.
Ik waag me niet aan voorspellingen.
De Socialisten profeteeren dat wij an
tirevolutionairen klop zullen krijgen
en in een liberaal blad las ik dat nu
de kans bestaat ons land voor altijd
van een recihtsche regeering te ver
lossen.
Ik kan dat niet zoo goed beoordee-
len.
Maar zeker is wel, vooral ook in
verband met bet optreden van de klei
ne rechtsche partijen, dat de linker
zijde ditmaal een goede kans maakt.
Voor ons moet die wetenschap een
reden zijn om des te harder aan te
pakken. Denkt u eens in amice, dat
straks de vrijzinnigen evenals in 1913
hunne overwinningsliederen zingenen
dat wij dan zouden moeten zeggen:
dat is mee mijn schuld. Had ik mijn
tijd en mijn kracht en mijn geld be
schikbaar gesteld had, ik mijn stem
niet verknoeid aan een of andere klei
ne partij, dan zou het misschien an
ders zijn gegaan.
Laat dat van ons niet gezegd kun
nen worden amice, maar laat het bij
ons zijn, dat we bidden alsof we niets
vermogen en dat we tegelijkertijd ar
beiden alsof alles van dien arbeid
afhangt. VERITAS.