TTrEOWËXEIDSCHECÖURANTT^VAtT^ATERBAG^i^TrÜNlI^S^
Wat de bladen zeggen.
De grooten gespaard?
Wij lezen in de "S t a n d a a r d
Het zijn de Vrijzinnig-democraten
die zich niet ontzien om aan het Chr.
Kabinet te verwijten, dat het in zijn
politiek de kleinen heeft gedrukt en
de grooten gespaard.
Als.iets door de feiten wojrdt weer
sproken, dan is het wel 'dit.
Men behoeft daartoe slechts naar
onze buren te zien, Vaar de jongste
geschiedenis van het Duitsche volk,
waar een tijdlang radicale vrees en
onmacht den moed deden missen om
het volk de volle waarheid voor te
houden en een krachtige bezuinigings-
politiek achterwege bleef, tot de ramp
zoo ontzettend werd, dat het kwaad
door Regeering en volk werd erkend
en een krachtig optreden mogelijk
werd.
Een politiek, die naar de inflatie
drijft, treft de kleinen tot in hun ge-
heele bestaan en levert hen over aan
de speculatiezucht van enkele grooten.
Aan den eenen kant een ontzaglijke
verarming, aan den anderen kant een
matelooze verrijking.
[i Het is juist de politiek van het
.Christelijk Kabinet geweest, 'die de
kleinen heeft gered en den woeker
van een niets ontziend kapitalisme,
j heeft gekeerd.
Vrijzinnig-democraten en "Socialisten
zouden ons volk hebben overgegeven
aan de ellende, die inzonderheid de
kleinen slaat. Zoo is het dus juist
andersom, dan men van vrijzinnig-de-
mocratischen kant thans in radicalen
overmoed durft propageeren.
Het stemt geruststellend dat ons
vCAk de onwaarheid in deze propa
ganda zeer goed beseft.
j De Vrijz. Dem. ommezwaai.
Öp 10 Maart 1921 sprak Prof. van
lËmbden, de man, onder wiens leiding
de vrijzinnig-democraten huii roekq-
loozen omzwaai naar „nationale ont
wapening" maakten, in de Eerste 'Ka
mer het volgende:
„Voor de handhaving van vrijheid
!en vrede, voor onafhankelijkheid en
neutraliteit, hebben wij vooralsnog een
leger noodig. De mogelijkheid van
een ontwapening, door één volk on
dernomen op dit moment, zie ik tot
mijn leedwezen niet voor mij... Neen,
landsverdediging en hare voorberei
ding is vooralsnog onvermijdelijk, het
zij in nationale, hetzij in internationale
organisatiewijl de toestand van vol
slagen weerloosheid ons zou maken
tot een internationaal gevaar ook
voor andere pacifistisch gezinde.vol
ken".
In het jaar 1922, bij de behande
ling der Oorlogsbegrooting, betoogde
de heer Van Embden, alweder in de
(Eerste Kamer.
„Ik pleit niet voor de ontwapening
'en ik hoop, dat de Minister straks
met betoogen zal, dat hij1 met men
schen, die spreken van geen man en
'geen cent, en ons land weerloos wil
len maken, niet kan praten. Ik er
ken, dat men Iets kan en iets moet
(doen. Men kan met zijn oorlogsuit-
gaven scheppen een zeker risico voor
den aanvaller, en voor zichzelf een
kans, dat men er door komt. En dit
doende, doen wij niet anders dan voort
gaan in de lijn, waarin wij gewerkt
en ons bevonden hebben in 1914".
In het jaar 1923 verklaart 'dezelfde
,heer van Embden, wederom in een
'r^Öè in de Eerste Kamer:
JWij kunnen 'te eenïger tijd geroe-
i pen zijn om, hetzij als Staat alleen,
hetzij met een bondgenoot, ons te ver
dedigen tegen welke aanranding pok...
(Men krijgt (met een beperkte
weermacht, gelijk men voor 30 mil-
i Tioen zou kunnen vormen'; een kleine
kans om te ontsnappen aan een aan
randing.
„Het is het scheppen van een risi
co, een risico der onzekerheid. Het
zal uitoefenen een zekere preventieve
werking. Volmaakte weerloosheid is
bijna een uitnoodiging: kom binnen!
(Een weermacht met een zeer be
perkte defensieve kracht kan deze
preventieve werking uitoefenen, gelijk
onze weermacht in 1914 het deed,
al was zij, militair-technisch gesprot-
ken, nietswaardig, maar een politiek-
preventieve werking heeft rij uitge
oefend door het enkele feit, dat het
niet geheel zonder gevaar was, om
ons aan te grijpen".
En toen werd in 1924, dwars.tegeli alle
vlak te voren afgelegde verklaringen
in, plotseling geijverd voor het geen
man en geen cent, zonder dat de po
sitie van ons land o£ de internationale
verhoudingen wezenlijk veranderd wa
ren.
„nationale" draaierij, die alle mede-
Hier is, zegt onze Rotterd., een
dingers bij voorbaat ontwapent!
Op 't Schip van Staat.
XIX.
Ministerieele verantwoordelijkheid.
Van een gemeenschappelijke verant
woordelijkheid van den ministerraad is
geen sprake. De grondwet kent slechts
ministers, die elk voor eigen daden ver
antwoordelijk zijn en wat door eiken
minister persoonlijk erkend wordt, als
hij, zooals dat sinds 1840 vereischt
wordt, onder elke wet zijn departement
betreffende, zijn contrasigne of hand
teekening zee. Daarmee was de beperkte
verantwoordelijkheid geboren, die in
1848 door; de volledige zou worden ge
volgd.
Maar al is er grondwettelijk geen ge
meenschappelijke verantwoordelijkhe.d
toch wil dit niet zeggn, dat een geheel
ministerie zich daarom niet .verant
woordelijk kan stellen. Dat is zelfs geen
uitzondering, maar regel, als een geheel
ministerie aftreedt, wanneer door den
utslag der verkiezingen of van stem
mingen in de Staten Generaal zulk een
ministerie in zijn algemeen^ beginselen
werd geoordeeld.
Het Regiement van .Orde voor den
Ministerraad spreekt z&lfs van die ge
meenschappelijke beginselen, als het
reeds in art. 1 handelt over „al wat een
gemeenschappelijk overleg tusschen dé
Hoofden der Departementen vordert,
teneinde eenheid in de toepassing der
regeeringsbeginselen te „verzekeren"
Met een vreemd woord noemt dat ge
meenschappelijk handelen homogeniteit
d. i. eenheid.
Betreft het voorstellen, die niet de
groote beginselen raken, maar meer
departementszaken mogen heeten, dan
treedt bij afkeuring in het parlement
slechts de betrokken minister af.
,Dat zijn politieke gevolgen van de
ministerieele verantwoordelijkheid. De
strafrechterlijke, zooals die vooral in
de wet van 1855 worden geregeld, ken
nen we hier gelukkig niet.
's Scheen nog jaren na 1848, dat we
hier zelfs ook de doorvoering van de
politieke verantwoordelijkheid niet zou
den te zien krijgen. Volle 20 jaren
moesten in ons kalme landje nog ver
loopen eer men goed kon zeggen, dat
ze er was. In onze parlementaire ge
schiedenis is daardoor 1868 een bekend
jaartal geworden.
Wel waren in die 20 jaren verschei
dene ministeries afgetreden om „gemis
aan overeenstemming" tusschen de ver
antwoordelijke raadslieden der Kroon
en de Kamer", zooals Thorbecke h.t
reeds in September 1849 uitdrukte,,
maar dat belettende neg n.et, dat hst
nu regel was geworden, dat een minis
terie heenging als zulke overeenstem
ming ontbrak. Dat geschiedde pas na
1868, toef n het ministerie Heemskerk-
Van Zuylen na feilen tegenstand zich
eindelijk gewonnen moest geven en af
trad. Een strijd als toen tusschen Minis
terie en Parlement gevoerd, is na dien
tijd nooit meer voorgekomen en sinds
dien was de doorwerking van het z.g.
Parlementaire Stelsel gevestigd.
De strijd van het Ministerie Heems
kerkVan Zuylen betrof alleereerst in
1866 reeds het koloniaal beleid, wat ook
de aanleiding tot het_onstaan van dit
ministerie was geweest, 't Wonderlijke
was daarbij, dat op denzelfden dag dat
de le Kamer stemde over een desbetref
fend wetsontwerp, de Kabinetsforma
teur, tevens Minister van Koloniën, ont
slag bleek aangevraagd te hebben en
nog twee dagen later Gouverneur Gene
raal bleek geworden te zijn.
Als ministerie in de plaats van het
vorige geroepen om de koloniale kwes
tie op te lossen, verdween dus zoo onge
dacht de hoofdpersoon in deze historie,
de Minister van Koloniën Mijer in eens
van het tooneel, althans als verantwoor
delijk minister.
Dat was iets ongehoords en een
scherp gestelde motie van onzen Keu-
chenius, welke sprak van „die uittre
ding als van een_ miskenning van de
roeping van het Kabinet" werd door de
2e Kamer na een tweedaagsch heftig
debat, met 39 tegen 23 stemmen aan-
genotnen. In plaats van aftreding van
het ministerie volgde Kamerontbinding
welke evenwel voor het ministerie niet
hef gewenscht gevolg had. Vrijwel on
veranderd keerde de Kamer terug en
aftreding lag dus voor de hand.
Maar en hier komt de niet door-
werking van de ministerieele verant
woordelijkheid aan het licht, het
ministerie bleef.
Een nieuw conflict deed zich echter
reeds weer voor in het volgend jaar,
toen de z.g. Luxemburgsche kwestie
aan de orde kwam. Luxemburg was,
mede onder waarborg van Nederland
op het Congres van Londen neutraal
verklaard. De 2e Kamer oordeelde, dat
Nederland met deze kwestie niets te
maken had en achtte het ook gevaarlijk
omdat w er door in oorlog zouden kun
nen geraken. De begrooting van Buiten-
landsche Zaken werd daarom verwor
pen.
Het Ministerie diende nu wel zijn
ontslag in, maar dit werd door Koning
Willem III niet aanvaard. Het minis
terie nam onmiddellijk weer de verant
woordelijkheid van een Kamerontbm
ding-op zich en stelde zich daarna
weer schrap tegen het Parlement
De verkiezingsstrijd ging cTaarom dan
ook niet over het beleid van Buiten-
landsche Zaken, maar om het gebruik
of misbruik van het onfbindingsrecht.
De uitslag veroordeelde 't ministerie,
maar weer bleef het aan. Toen werd
echter voor de tweede maal de begroo
ting van Buitenlandsche Zaken verwor
pen op 28 April 1868. Nog scheen de
oude Heemskerk het er op aan te willen
laten komen en leek het nog tot een
3de Kamerontbinding te zullen komen.
Dat gebeurde niet, doordat 5 gezag
hebbende leden der lste Kamer het
initiatief namen tot bijeenroeping dier
Kamer, om een adres aan den Koning
te behandelen over deze zaak.
Nadat be9lo'.en was dit voorstel in de
afdeelingen te onderzoeken, week het
ministerie en werd door Minister
Heemskerk medegedeeld dat aan een be
kend staatsman, den heer Van Reenen
opdracht tot vorming van een ander
Kabinet was gegeven.
Daarmee was de strijd beslist en dë
parlementaire regeeringsvorm geves
tigd.
.We weten wel, o.a. uit 'de gescïïlede
nis van het MinisterieKuyper, dat
daarmee niet voor het laatst kameront
binding was toegepast. Maar daarover
later.
GEMENGD NIEUWS.
Smakelijk. In het Jaarverslag van
den Utrechtschen Keuringsdienst over
1924 komt de volgende passage voor:
In de gemeente Leusden werd gecon
stateerd, dat een bakker het roggebrood
deeg met zijn bloote voeten bewerkte,
hetgeen beu. voor het vervolg verboden
werd.
In enkele banketbakkerijen werd aan
merking gemaakt, op hoogst onsmake
lijke handelingen. Zoo werd b.v. gecon
stateerd, dat een banketbakker bij het
versieren van een taart met geconfijte
vruchten, deze eerst stuk voor stuk in
zijn mond stak, voordat zij op de taart
werden aangebracht.
Een koninklijk besluit waarbij derge
lijke hoogst bedenkelijke manipulaties
worden gestraft, is zeer gewenscht.
Groote aardbeienaanvoer. De aanvoer
van aardbeien aan de veitling te Zalt—
Bommel is enorm. Per dag wordt wel
van 40 tot 60.000 pond geveild, meestal
voor vervoer.
De prijzen dalen daardoor zeer sterk
en varieeren thans van 6 tot 25 ets. per
pond.
De groote warmte en droogte nood
zaakt alles zoo spoedig mogelijk af te
plukken.
Droevig ongeval. Op den Haaksberg
schen grintweg te Buurse is een auto
ongeluk gebeurd, met doodelijken af
loop. Een SOjarige boerenknecht van
den landbouwer M. te Buurse en ge
boörtig uit Lieten (Did.) wilde zich per
fiets naar een bruiloft te Haaksbergen
begeven. Hij greep zich vast aan een
juist passeerende autobus van de .aiito
busonderneming M. Bij een bocht in den
weg liet hij echter de bus los en week
met zijn fiets naar links uit, met het ge
volg, dat hij- terecht kwam onder een
juist uit de andere richting komlnde
bus van dezelfde onderneming. De on
gelukkige -as onmiddellijk dood. Den
ohauffeur treft geen schuld..
Een arbeider doodgedrukt. Woensdag
morgen is de 25jarige arbeider H. v.
aan de Berghuizerpapierfabriek te
Hattem door het drijfwerk van een
glanscylind r gegrepen en gedood.
Nader vertelde men, dat H. v. D. bet
ongeluk trof bij het opmaken van een
persvil en dat vroeger bij deze werk
zaamheden de machine werd stilgezet.
Tegenwoordig zou de angst voor den
„chef" zoo groot zijn dat men niet
durfde stoppen.
Een ernstig onderzoek of hier werke
lijk lichtzinnig met een i^enschen-
leven werd omgesprongen, lijkt wel
noodig, schrijft „Het Volk".
Treurig. In den nacht-D-trein Berlijn
BentheimAmsterdam is gisternacht
een Amerikaan in een slaapwagen van
al zijn geldswaarde, sieraden enz be
roofd. Bij aankomst te Bentheim be
stond zijn geh'eele bezitting nog uit
hemd, broek en een paar kamerpantof
fels.
Brief uit Sassenheim.
XX.
Amice,
Je zult deze week! wel het stukje gelezen
hebben, dat onze „Nieuwe Leidsche" even
als de meeste andere bladen, overnam uit
het Handelsblad, onder het opschrift: Bol-
lenweelde en weelde in het bollenlaifl.
Ik heb een oogenblik versteld gestaan,
dat een blad als het Handelsblad zulk
geschrijf opnam, en dat zooiets door bijna
alle bladen werd overgenomen.
De schrijver toch geeft blijk niet veel
kijk te hebben op de toestanden in het
bollenvak en maakt zich bovendien aan
schrikkelijke overdrijving schuldig.
Om de tegenwoordige welvaart juist
te kunnen beoordeelen, moet men de ge
schiedenis van het bollenland kennen. In
't algemeen kan worden gezegd, dat de
tegenwoordige welvaart de vrucht is van
meer dan 40 jaar hard werken, terwijl men
tevens profiteert van het hoogere wel
vaartspeil der wereldbevolking.
't Zou mij te ver voeren, amice, als ik
de geschiedenis van het vak hier moest
gaan beschrijven, maar enkele punten uil
ik toch even aanstippen.
De export naar Amerika is voor den
bloembollenhandel van groote beteeke-
nis geweest.
Ik meen, dat in 18S2 de heer Beerhorst
deeerste Hollander was, die het stoute
plan opvatte en uitvoerde om in Ame
rika Hollandsche bloembollen te gaan
verkoopen. Hij werd spoedig door ande
ren gevolgd,
De reuzen arbeid van d.eze eerste pio
niers dwingt nog heden do grootste be
wondering af. Men werkte onder de meest
ongunstige omstandigheden. Die eerste
reizigers waren heel eenvoudige men-
schen, met weinig of geen kennis van de
Engeische taal (en. veelal maar met enkele
honderden guldens kapitaal te hunner be
schikking. Zij moesten een product ^aan
verkoopen, dat bijna onbekend was.
Alles ging dan ook lang niet van „een
leien dakje", de uitkomsten der eerste ja
ren waren juist goed genoeg om er den
moed in te houden, en door te gaan, waar
er maar weinig werd verdiend. Langza
merhand werd het artikel echter meer
bekend en kon de afzet worden vergroot
Zoo breide zich ook het aantal reizigers
meer en meer uit. totdat dit tot een heel
leger was aangegroeid. Ik meen, dat er
dit voorjaar in Amerika alleen meer dan
200 Hollandsche jongens ons mooie pro
duct hebben loópen verkoopen.
En ook de Europeesche handel breidde
zich sterk uit. Naast Engeland en Duitsch
land traden ook Scandinavië en Rusland
steeds meer als koopers van Hollandsche
bloembollen op den voorgrond, terwijl ook
de kleinere afnemers als Frankrijk, Oosten
rijk-Hongarije, enz. niet over. het hoofd
werden gezien.
Er werd met veel energie, gewerkt. Als
jongen van 16 jaar trokken de bollen-
menschen veelal reeds het buitenland in,
om de verschillende talen goed vlot te
leeren spreken, en zoodra 't maar even
kan, trekt men er pp uit pm te gaan ver
koopen.
Zoo kwam de bloembollenstreek' tot
bloei, en begon de export van bloembol
len in de jaren die aan den oorlog vooraf
gingen reeds heel wat beteekenen.
Toch werd er vóór 1914 betrekkelijk itiet
veel verdiend, noch door de exporteurs,
noch door de kweekers. De al te groote
zucht tot verkoopen veroorzaakt over
het algemeen een zeer scherpe concur
rentie in het buitenland. In den wedloop
om toch maar een groot aantal kisten
te kunnen verzenden, werd op de soliditeit
van de buitenlandsche klanten wel eens
niet voldoende gelet, zoodat „stroppen"
niet uitbleven.
De kweekers, van wie de ex]3o(rteurs een
gedeelte van de door hun verkochte bloem
bollen moesten betrekken waren niet sterk
genoeg georganiseerd, bovendien waren
ze in 't algemeen niet kapitaalkrachtig,
rdat ze, als de handel niet vlot liep,
spoedig bang werden, en dan maar
wat lager gingen verkoopen. De expor
teurs concurreerden in het buitenland ver
bazend sterk, zooals ik reeds opmerkte,
en 't resultaat was, dat de winstmarge niet
bijzonder groot was. De menschen ver
dienden, dank zij hun noesten arbeid, een
goed stuk broed, maar ondanks alle ener
gie werd men in het bloembollenvak niet
gemakkelijk rijk.
De oorlog bracht voor 't vak groote
moeilijkheden met zich. De export werd
ten zeerste belemmerd. Verschillende lan
den sloten hun grenzen voor dit luxe
artikel geheel en ail, en men leed groote
koersverliezen op de verschillende buiten
landsche valuta's. Het algemeene herstel
dat direct na den oorlog werd verwacht,
bleef uit. Landen als Duitschland, Rusland
Oostenrijk, enz. moesten voorloopig ge
heel als koopers worden uitgeschakeld.
De geheele bollenstreek sloeg zich ech
ter meesterlijk door deze moeilijke tijden
heen. De landen, die voor den export van
bloembollen open bleven, werden dubbel
intensief bewerkt. Met het land hier werd
gewoekerd, men trachtte buiten de bloem
bollen zooveel mogelijk zaad en groenten
te telen, om hier weer eenigszins mee
goed te maken, wat veelal aan de bollen
werd verloren. En er hebben dan ook zoo
goed als geen faillissementen van be-
teekenis plaats gehad.
Na den oorlog werd direct getracht met
inspanning van alle krachten het terreiii
dat verloren was te 'herwinnen. Geduren
de de oorlogsjaren was de handel op
Scandinavië en Amerika belangrijk uit
gebreid, en toen na het sluiten van den
vrede Engeland ook weer als kooper
optrad, veroorzaakte dit een belangrijke
opleving.
Waar het telen van verschillende soor
ten bollen gedurende den oorlog niet be
taalde, was heel wat voor veevoeder en al
lerlei industrie-doeleinden opgeruimd. Het
gevolg was, dat de voorraden belangrijk
waren ingekrompen en de opleving in
den handel een sterke prijsstijging tenge
volge had.
In 1920 trad eenige reactie in, maar
vanaf 1921 zijn de prijzen in 't algemeen
weer voortdurend gestegen. De handel
heeft zich ook gestadig uitgebreid. In 1924
werd, als ik me niet vergis, voor meer dan
30 millioen gulden aan bloembollen uit
gevoerd.
Maar de toestand is dan ook zooi, dat
het bijna ondoenlijk is# ergens ter wereld
'n bloemist te vinden, die niet jaarlijks voor
eenige honderden guldens aan bloembol
len koopt en die niet door één of meer
Hollanders geregeld wordt bezocht.
Waar een zeer groot gedeelte der door
de kweekers geteelde bloembollen tegen
woordig op publieke veilingen wordt ver
kocht is het kunstmatig drukken van den
prijs vrijwel uitgesloten. Ook de sterkere
financieele positie der kweekers is oor
zaak, dat de heeren niet meer zoo spoedig
„bang" zijn en hun prijs langer durven
handhaven, ook als het eens even wat
strookt.
Zooals ik reeds opmerkte, het hoogere
Welvaartspeil der wereldbevolking heeft
mede de vraag naar de Hollandsche bol
letjes verhoogd. Men klaagt wel overal,
maar dit .neemt niet weg, dat groote
volksgroepen zich thans toch heel wat
meer luxe veroorloven^ dan vóór 1914.
En dank zjj een goed georganiseerde
reclame, hebben de bloemisten over de
geheele wereld hiervan geprofiteerd. Een
bloemetje in huis verhoogt in hooge ma
te de gezelligheid, en zoowel bij feesten
als bij ziekbedden 2ijn bloeimen altijd een
welkom geschenk.
En als de' wereldvraag naar bloemen
toeneemt, kan men er verzekerd van zijn,
dat de Hollandsche bollenjongens wel zul
len zorgen, dat »j hun aandeel er. van
krijgen.
Zoo. zijn de prijzen voor de algemeene
handelssoorten reeds een paar jaar hoog
te noemen en wordt er door vele kwee
kers goed geld verdiend. Dit is oorzaak,
dat ook het aantal menschen dat in staat
is zich zoo nu en dan wat nieuwere soor
ten aan te schaffen belangrijk' is "uitge
breid. Dit brengt natuurlijk ook de prijs
voor de nieuwigheden omhoog. En het
is toch zekér een zeer natuurlijk ver
schijnsel, dat de prijsstijging van het land
eenigermate gelijken tred houdt met de
prijsstijging van de bollen.
Of er dan nooit eens gekke dingen ge
beuren? Natuurlijk wel, maar t zijn overi
het algemeen uitzonderingen.
En niemand zal ontkennen, dat op deze
vette jaren ook wel weer eens enkele ma
gere jaren zouden kunnen volgen. Nis»
mand weet nog, wat de sluiting van Ame-'
rika voor de Narcissen zal beteekenen.
Maar als de correspondent van het
Handelsblad den tegen woo rdigen toestand
gaat vergelijken met den dwazen tulpen
handel uit de 16de eeuw, is dit in één
woord bespottelijk.
Dat de bollen van 10 a 12 ct gestegen
zouden zijn "tot 60 ct is eenvoudig niet
waar, en evenmin is waar, dat we hier
menschen hebben, die er 4 of 5 auto's
op na houden. Ik zal op-die verschillende
details nu maar niet ingaAn.
't Spreekt natuurlijk vanzelf, dat men
bij meerdere welvaart ook zichzelf wat
meer luxe gunt. Maar over *t algemeen
weet men hier nog best wat men doet, en
geloof ik niet, dat er Redenen zijn om
zich voor de toekomst zoo bijzonder druk
of ongerust te maken.
Het kan tenslotte niet worden ontkend,
dat voor Christenen, deze groot ere wel
vaart ook een grootere verantwoordelijk
heid met zich brengt. Wij blijvr-. ..r.ers
onder alle omstanaighedai s.echts rent
meesters. En voordat we er toe over
gaan de uitgaven voor onszelf te verhoo-
gen, zullen we nauwkeurig hebben toe
te zien, dat we ook onze bijdrage voor,
Kerk en Zending, ja voor allen arbeid
in Gods Koninkrijk, steeds meer op peil
brengen.
Sassenheim, 11 Juni. SASSEMER.
Ons Babbelhoekje.
OnawandaK
I.
Heel lang geleden, toen er nog vijan-^
dige Indianen in de bosschen woonden,
toen iedere kolonie of nederzetting een
fort had om de inwoners te beschermen,
was er in een van de steden aan de Con»
necticutrivier gelegen, een dominé, Bain
genaamd, die 'n zoontje had en 'n doch
tertje. Zijn vrouw was gestorven; maar
een oude, trouwe dienstbode zorgde voor
de kinderen.
Haar ergste bedreiging, als Ruben, en
Eunice eens ondeugend waren, was: „Pas
op, anders komen de Indianen jullie ha
len".
Zoo groeiden zij op, in groote vreeze,
oor de Roodhuiden. Zelfs de goedgezinde
Indianen, die van tijd tot tijd kruit en le
rensmiddelen kwamen koopen, werden
door het volk met achterdocht gadego- J
Geen man zou naar zijn werk gaan, zon
der zijn geweer mee te nemen. Des Zon
dags, als zij naar hun eenvoudig kerkje
stapten, hadden zij allen zonder onder
scheid de trouwe buks op den schouder
en terwijl de dominé preekte, stond er
altijd een schildwacht aan de deur, om
te waarschuwen, zoodra zich een kano op
de rivier of een Indianengezicht aan den
zoom van het bosch vertoonde.
Eens op een avond in den herfst, toen
de eerste najaarsregens begonnen te val
len en een scherpe koude wind door de
dalen floot, werd er aan de deur van de
pastorie geklqpt en toen de dominé zelf
ging zien, wie daar nog zoo laat kon,
wezen, vond hij een Indianenjongen,
bijna geheel "naakt, hongerig met
doorgeloopen voeten, die om een stuk'
brood en een nachtverblijf verzocht. In
gebroken Engelsch vertelde hij, dat hij
ziek geworden en door een vijandelijke.
Indianenstam, die hem maanden geleden
-an zijn eigen volk 'gestolen had, was
achtergelaten om te sterven; hij kad dar-
gen en nachten rondgezworven, totdat hij
bijna niet meer voort kon; nu had het
licht in de pastorie hem den weg gewe-r
zen en hij smeekte den predikant om
hulp en een schuilplaats tegen koude en
regen.
„Stuur hem weg, mijnheer, of wij zullen
er voor moeten boeten. Het is een spion
en wij zullen allen gescalpeerd worden!
door de bloeddorstige Indianen, die in
het bosch op den loer liggen", zeide de
oude Becky onmeedoogen loos, terwijl de
kleine Eunice haar gezichtje angstig ver
borg in de plooien van Becky's japon
en de twaalfjarige Ruben zijn boog op
nam, om zijn zusje zoo noodig te ver
dedigen.
Maar de goede man trok' de knaap
naar binnen en zei met zijn gewonen
vriendelijken glimlach: „Zouden wij, Chris
tenen minder gastvrij zijn dan een blinde
heiden? Kom1 binnen kind, wij zullen u
eten geven; gij hebt waarlijk wel rust
en verkwikking noodig".
Met een innig verheugd gezicht zag de
knaap naar hem op; woorden om zijn
dankbaarheid uit te drukken had hii niet
maar hij kroop dicht bij het vuur en at
als een wolf, terwijl Becky in zichzel-
ve litgp te pruttelen en de kinderen den
donker gekleurden knaap op een veilige»
afstand gadesloegen. Er was iets in zijn
vermagerd gelaat, zijn gewonde voeten,
in de geduldige, pijnlijke uitdrukking van
zijn oogen, dat Eunice's hartje week;
maakte en aan die medelijdende opwel-'
ling toegevend, nam zij haar eigen beker
met lekkere melk, zette die voor den
vreemdeling neder en liep toen op een
drafje naar haar vader, want zij herinner
de zich opeens, dat dit nu een van die
zoo gevreesde Indianen was.
„Dat is lief van u, mijn kleine Euniae.
„Gij zult uw vijanden liefhebben en met
de armen uw brood deelen" staat in den
Bijbel. Zie eens, hij lacht tegen u; uw
vriendelijkheid heeft hem zeker plezier ge
daan en dat wil hij ons toonen".
Maar Eunice durfde dien avond geen
verdere toenadering beproeven en lag in
haar bedje te rillen bij de gedachte, dat
die Indiaan beneden voor het keukenvuur
op een deken zou slapen.
Ruben wist zijn angst beter te verbergen
en besloot wakker te blijven, terwijl de
anderen sliepen; maar ternauwernood had
zijn krullebol* het kussen aangeraakt, ot
hij sliep als een roos 011 droomde van
strijdbijlen en oorlogskreten tot den vol
genden morgen.
^Woxdt vervolgd.)