TTrEOWËXEIDSCHECÖURANTT^VAtT^ATERBAG^i^TrÜNlI^S^ Wat de bladen zeggen. De grooten gespaard? Wij lezen in de "S t a n d a a r d Het zijn de Vrijzinnig-democraten die zich niet ontzien om aan het Chr. Kabinet te verwijten, dat het in zijn politiek de kleinen heeft gedrukt en de grooten gespaard. Als.iets door de feiten wojrdt weer sproken, dan is het wel 'dit. Men behoeft daartoe slechts naar onze buren te zien, Vaar de jongste geschiedenis van het Duitsche volk, waar een tijdlang radicale vrees en onmacht den moed deden missen om het volk de volle waarheid voor te houden en een krachtige bezuinigings- politiek achterwege bleef, tot de ramp zoo ontzettend werd, dat het kwaad door Regeering en volk werd erkend en een krachtig optreden mogelijk werd. Een politiek, die naar de inflatie drijft, treft de kleinen tot in hun ge- heele bestaan en levert hen over aan de speculatiezucht van enkele grooten. Aan den eenen kant een ontzaglijke verarming, aan den anderen kant een matelooze verrijking. [i Het is juist de politiek van het .Christelijk Kabinet geweest, 'die de kleinen heeft gered en den woeker van een niets ontziend kapitalisme, j heeft gekeerd. Vrijzinnig-democraten en "Socialisten zouden ons volk hebben overgegeven aan de ellende, die inzonderheid de kleinen slaat. Zoo is het dus juist andersom, dan men van vrijzinnig-de- mocratischen kant thans in radicalen overmoed durft propageeren. Het stemt geruststellend dat ons vCAk de onwaarheid in deze propa ganda zeer goed beseft. j De Vrijz. Dem. ommezwaai. Öp 10 Maart 1921 sprak Prof. van lËmbden, de man, onder wiens leiding de vrijzinnig-democraten huii roekq- loozen omzwaai naar „nationale ont wapening" maakten, in de Eerste 'Ka mer het volgende: „Voor de handhaving van vrijheid !en vrede, voor onafhankelijkheid en neutraliteit, hebben wij vooralsnog een leger noodig. De mogelijkheid van een ontwapening, door één volk on dernomen op dit moment, zie ik tot mijn leedwezen niet voor mij... Neen, landsverdediging en hare voorberei ding is vooralsnog onvermijdelijk, het zij in nationale, hetzij in internationale organisatiewijl de toestand van vol slagen weerloosheid ons zou maken tot een internationaal gevaar ook voor andere pacifistisch gezinde.vol ken". In het jaar 1922, bij de behande ling der Oorlogsbegrooting, betoogde de heer Van Embden, alweder in de (Eerste Kamer. „Ik pleit niet voor de ontwapening 'en ik hoop, dat de Minister straks met betoogen zal, dat hij1 met men schen, die spreken van geen man en 'geen cent, en ons land weerloos wil len maken, niet kan praten. Ik er ken, dat men Iets kan en iets moet (doen. Men kan met zijn oorlogsuit- gaven scheppen een zeker risico voor den aanvaller, en voor zichzelf een kans, dat men er door komt. En dit doende, doen wij niet anders dan voort gaan in de lijn, waarin wij gewerkt en ons bevonden hebben in 1914". In het jaar 1923 verklaart 'dezelfde ,heer van Embden, wederom in een 'r^Öè in de Eerste Kamer: JWij kunnen 'te eenïger tijd geroe- i pen zijn om, hetzij als Staat alleen, hetzij met een bondgenoot, ons te ver dedigen tegen welke aanranding pok... (Men krijgt (met een beperkte weermacht, gelijk men voor 30 mil- i Tioen zou kunnen vormen'; een kleine kans om te ontsnappen aan een aan randing. „Het is het scheppen van een risi co, een risico der onzekerheid. Het zal uitoefenen een zekere preventieve werking. Volmaakte weerloosheid is bijna een uitnoodiging: kom binnen! (Een weermacht met een zeer be perkte defensieve kracht kan deze preventieve werking uitoefenen, gelijk onze weermacht in 1914 het deed, al was zij, militair-technisch gesprot- ken, nietswaardig, maar een politiek- preventieve werking heeft rij uitge oefend door het enkele feit, dat het niet geheel zonder gevaar was, om ons aan te grijpen". En toen werd in 1924, dwars.tegeli alle vlak te voren afgelegde verklaringen in, plotseling geijverd voor het geen man en geen cent, zonder dat de po sitie van ons land o£ de internationale verhoudingen wezenlijk veranderd wa ren. „nationale" draaierij, die alle mede- Hier is, zegt onze Rotterd., een dingers bij voorbaat ontwapent! Op 't Schip van Staat. XIX. Ministerieele verantwoordelijkheid. Van een gemeenschappelijke verant woordelijkheid van den ministerraad is geen sprake. De grondwet kent slechts ministers, die elk voor eigen daden ver antwoordelijk zijn en wat door eiken minister persoonlijk erkend wordt, als hij, zooals dat sinds 1840 vereischt wordt, onder elke wet zijn departement betreffende, zijn contrasigne of hand teekening zee. Daarmee was de beperkte verantwoordelijkheid geboren, die in 1848 door; de volledige zou worden ge volgd. Maar al is er grondwettelijk geen ge meenschappelijke verantwoordelijkhe.d toch wil dit niet zeggn, dat een geheel ministerie zich daarom niet .verant woordelijk kan stellen. Dat is zelfs geen uitzondering, maar regel, als een geheel ministerie aftreedt, wanneer door den utslag der verkiezingen of van stem mingen in de Staten Generaal zulk een ministerie in zijn algemeen^ beginselen werd geoordeeld. Het Regiement van .Orde voor den Ministerraad spreekt z&lfs van die ge meenschappelijke beginselen, als het reeds in art. 1 handelt over „al wat een gemeenschappelijk overleg tusschen dé Hoofden der Departementen vordert, teneinde eenheid in de toepassing der regeeringsbeginselen te „verzekeren" Met een vreemd woord noemt dat ge meenschappelijk handelen homogeniteit d. i. eenheid. Betreft het voorstellen, die niet de groote beginselen raken, maar meer departementszaken mogen heeten, dan treedt bij afkeuring in het parlement slechts de betrokken minister af. ,Dat zijn politieke gevolgen van de ministerieele verantwoordelijkheid. De strafrechterlijke, zooals die vooral in de wet van 1855 worden geregeld, ken nen we hier gelukkig niet. 's Scheen nog jaren na 1848, dat we hier zelfs ook de doorvoering van de politieke verantwoordelijkheid niet zou den te zien krijgen. Volle 20 jaren moesten in ons kalme landje nog ver loopen eer men goed kon zeggen, dat ze er was. In onze parlementaire ge schiedenis is daardoor 1868 een bekend jaartal geworden. Wel waren in die 20 jaren verschei dene ministeries afgetreden om „gemis aan overeenstemming" tusschen de ver antwoordelijke raadslieden der Kroon en de Kamer", zooals Thorbecke h.t reeds in September 1849 uitdrukte,, maar dat belettende neg n.et, dat hst nu regel was geworden, dat een minis terie heenging als zulke overeenstem ming ontbrak. Dat geschiedde pas na 1868, toef n het ministerie Heemskerk- Van Zuylen na feilen tegenstand zich eindelijk gewonnen moest geven en af trad. Een strijd als toen tusschen Minis terie en Parlement gevoerd, is na dien tijd nooit meer voorgekomen en sinds dien was de doorwerking van het z.g. Parlementaire Stelsel gevestigd. De strijd van het Ministerie Heems kerkVan Zuylen betrof alleereerst in 1866 reeds het koloniaal beleid, wat ook de aanleiding tot het_onstaan van dit ministerie was geweest, 't Wonderlijke was daarbij, dat op denzelfden dag dat de le Kamer stemde over een desbetref fend wetsontwerp, de Kabinetsforma teur, tevens Minister van Koloniën, ont slag bleek aangevraagd te hebben en nog twee dagen later Gouverneur Gene raal bleek geworden te zijn. Als ministerie in de plaats van het vorige geroepen om de koloniale kwes tie op te lossen, verdween dus zoo onge dacht de hoofdpersoon in deze historie, de Minister van Koloniën Mijer in eens van het tooneel, althans als verantwoor delijk minister. Dat was iets ongehoords en een scherp gestelde motie van onzen Keu- chenius, welke sprak van „die uittre ding als van een_ miskenning van de roeping van het Kabinet" werd door de 2e Kamer na een tweedaagsch heftig debat, met 39 tegen 23 stemmen aan- genotnen. In plaats van aftreding van het ministerie volgde Kamerontbinding welke evenwel voor het ministerie niet hef gewenscht gevolg had. Vrijwel on veranderd keerde de Kamer terug en aftreding lag dus voor de hand. Maar en hier komt de niet door- werking van de ministerieele verant woordelijkheid aan het licht, het ministerie bleef. Een nieuw conflict deed zich echter reeds weer voor in het volgend jaar, toen de z.g. Luxemburgsche kwestie aan de orde kwam. Luxemburg was, mede onder waarborg van Nederland op het Congres van Londen neutraal verklaard. De 2e Kamer oordeelde, dat Nederland met deze kwestie niets te maken had en achtte het ook gevaarlijk omdat w er door in oorlog zouden kun nen geraken. De begrooting van Buiten- landsche Zaken werd daarom verwor pen. Het Ministerie diende nu wel zijn ontslag in, maar dit werd door Koning Willem III niet aanvaard. Het minis terie nam onmiddellijk weer de verant woordelijkheid van een Kamerontbm ding-op zich en stelde zich daarna weer schrap tegen het Parlement De verkiezingsstrijd ging cTaarom dan ook niet over het beleid van Buiten- landsche Zaken, maar om het gebruik of misbruik van het onfbindingsrecht. De uitslag veroordeelde 't ministerie, maar weer bleef het aan. Toen werd echter voor de tweede maal de begroo ting van Buitenlandsche Zaken verwor pen op 28 April 1868. Nog scheen de oude Heemskerk het er op aan te willen laten komen en leek het nog tot een 3de Kamerontbinding te zullen komen. Dat gebeurde niet, doordat 5 gezag hebbende leden der lste Kamer het initiatief namen tot bijeenroeping dier Kamer, om een adres aan den Koning te behandelen over deze zaak. Nadat be9lo'.en was dit voorstel in de afdeelingen te onderzoeken, week het ministerie en werd door Minister Heemskerk medegedeeld dat aan een be kend staatsman, den heer Van Reenen opdracht tot vorming van een ander Kabinet was gegeven. Daarmee was de strijd beslist en dë parlementaire regeeringsvorm geves tigd. .We weten wel, o.a. uit 'de gescïïlede nis van het MinisterieKuyper, dat daarmee niet voor het laatst kameront binding was toegepast. Maar daarover later. GEMENGD NIEUWS. Smakelijk. In het Jaarverslag van den Utrechtschen Keuringsdienst over 1924 komt de volgende passage voor: In de gemeente Leusden werd gecon stateerd, dat een bakker het roggebrood deeg met zijn bloote voeten bewerkte, hetgeen beu. voor het vervolg verboden werd. In enkele banketbakkerijen werd aan merking gemaakt, op hoogst onsmake lijke handelingen. Zoo werd b.v. gecon stateerd, dat een banketbakker bij het versieren van een taart met geconfijte vruchten, deze eerst stuk voor stuk in zijn mond stak, voordat zij op de taart werden aangebracht. Een koninklijk besluit waarbij derge lijke hoogst bedenkelijke manipulaties worden gestraft, is zeer gewenscht. Groote aardbeienaanvoer. De aanvoer van aardbeien aan de veitling te Zalt— Bommel is enorm. Per dag wordt wel van 40 tot 60.000 pond geveild, meestal voor vervoer. De prijzen dalen daardoor zeer sterk en varieeren thans van 6 tot 25 ets. per pond. De groote warmte en droogte nood zaakt alles zoo spoedig mogelijk af te plukken. Droevig ongeval. Op den Haaksberg schen grintweg te Buurse is een auto ongeluk gebeurd, met doodelijken af loop. Een SOjarige boerenknecht van den landbouwer M. te Buurse en ge boörtig uit Lieten (Did.) wilde zich per fiets naar een bruiloft te Haaksbergen begeven. Hij greep zich vast aan een juist passeerende autobus van de .aiito busonderneming M. Bij een bocht in den weg liet hij echter de bus los en week met zijn fiets naar links uit, met het ge volg, dat hij- terecht kwam onder een juist uit de andere richting komlnde bus van dezelfde onderneming. De on gelukkige -as onmiddellijk dood. Den ohauffeur treft geen schuld.. Een arbeider doodgedrukt. Woensdag morgen is de 25jarige arbeider H. v. aan de Berghuizerpapierfabriek te Hattem door het drijfwerk van een glanscylind r gegrepen en gedood. Nader vertelde men, dat H. v. D. bet ongeluk trof bij het opmaken van een persvil en dat vroeger bij deze werk zaamheden de machine werd stilgezet. Tegenwoordig zou de angst voor den „chef" zoo groot zijn dat men niet durfde stoppen. Een ernstig onderzoek of hier werke lijk lichtzinnig met een i^enschen- leven werd omgesprongen, lijkt wel noodig, schrijft „Het Volk". Treurig. In den nacht-D-trein Berlijn BentheimAmsterdam is gisternacht een Amerikaan in een slaapwagen van al zijn geldswaarde, sieraden enz be roofd. Bij aankomst te Bentheim be stond zijn geh'eele bezitting nog uit hemd, broek en een paar kamerpantof fels. Brief uit Sassenheim. XX. Amice, Je zult deze week! wel het stukje gelezen hebben, dat onze „Nieuwe Leidsche" even als de meeste andere bladen, overnam uit het Handelsblad, onder het opschrift: Bol- lenweelde en weelde in het bollenlaifl. Ik heb een oogenblik versteld gestaan, dat een blad als het Handelsblad zulk geschrijf opnam, en dat zooiets door bijna alle bladen werd overgenomen. De schrijver toch geeft blijk niet veel kijk te hebben op de toestanden in het bollenvak en maakt zich bovendien aan schrikkelijke overdrijving schuldig. Om de tegenwoordige welvaart juist te kunnen beoordeelen, moet men de ge schiedenis van het bollenland kennen. In 't algemeen kan worden gezegd, dat de tegenwoordige welvaart de vrucht is van meer dan 40 jaar hard werken, terwijl men tevens profiteert van het hoogere wel vaartspeil der wereldbevolking. 't Zou mij te ver voeren, amice, als ik de geschiedenis van het vak hier moest gaan beschrijven, maar enkele punten uil ik toch even aanstippen. De export naar Amerika is voor den bloembollenhandel van groote beteeke- nis geweest. Ik meen, dat in 18S2 de heer Beerhorst deeerste Hollander was, die het stoute plan opvatte en uitvoerde om in Ame rika Hollandsche bloembollen te gaan verkoopen. Hij werd spoedig door ande ren gevolgd, De reuzen arbeid van d.eze eerste pio niers dwingt nog heden do grootste be wondering af. Men werkte onder de meest ongunstige omstandigheden. Die eerste reizigers waren heel eenvoudige men- schen, met weinig of geen kennis van de Engeische taal (en. veelal maar met enkele honderden guldens kapitaal te hunner be schikking. Zij moesten een product ^aan verkoopen, dat bijna onbekend was. Alles ging dan ook lang niet van „een leien dakje", de uitkomsten der eerste ja ren waren juist goed genoeg om er den moed in te houden, en door te gaan, waar er maar weinig werd verdiend. Langza merhand werd het artikel echter meer bekend en kon de afzet worden vergroot Zoo breide zich ook het aantal reizigers meer en meer uit. totdat dit tot een heel leger was aangegroeid. Ik meen, dat er dit voorjaar in Amerika alleen meer dan 200 Hollandsche jongens ons mooie pro duct hebben loópen verkoopen. En ook de Europeesche handel breidde zich sterk uit. Naast Engeland en Duitsch land traden ook Scandinavië en Rusland steeds meer als koopers van Hollandsche bloembollen op den voorgrond, terwijl ook de kleinere afnemers als Frankrijk, Oosten rijk-Hongarije, enz. niet over. het hoofd werden gezien. Er werd met veel energie, gewerkt. Als jongen van 16 jaar trokken de bollen- menschen veelal reeds het buitenland in, om de verschillende talen goed vlot te leeren spreken, en zoodra 't maar even kan, trekt men er pp uit pm te gaan ver koopen. Zoo kwam de bloembollenstreek' tot bloei, en begon de export van bloembol len in de jaren die aan den oorlog vooraf gingen reeds heel wat beteekenen. Toch werd er vóór 1914 betrekkelijk itiet veel verdiend, noch door de exporteurs, noch door de kweekers. De al te groote zucht tot verkoopen veroorzaakt over het algemeen een zeer scherpe concur rentie in het buitenland. In den wedloop om toch maar een groot aantal kisten te kunnen verzenden, werd op de soliditeit van de buitenlandsche klanten wel eens niet voldoende gelet, zoodat „stroppen" niet uitbleven. De kweekers, van wie de ex]3o(rteurs een gedeelte van de door hun verkochte bloem bollen moesten betrekken waren niet sterk genoeg georganiseerd, bovendien waren ze in 't algemeen niet kapitaalkrachtig, rdat ze, als de handel niet vlot liep, spoedig bang werden, en dan maar wat lager gingen verkoopen. De expor teurs concurreerden in het buitenland ver bazend sterk, zooals ik reeds opmerkte, en 't resultaat was, dat de winstmarge niet bijzonder groot was. De menschen ver dienden, dank zij hun noesten arbeid, een goed stuk broed, maar ondanks alle ener gie werd men in het bloembollenvak niet gemakkelijk rijk. De oorlog bracht voor 't vak groote moeilijkheden met zich. De export werd ten zeerste belemmerd. Verschillende lan den sloten hun grenzen voor dit luxe artikel geheel en ail, en men leed groote koersverliezen op de verschillende buiten landsche valuta's. Het algemeene herstel dat direct na den oorlog werd verwacht, bleef uit. Landen als Duitschland, Rusland Oostenrijk, enz. moesten voorloopig ge heel als koopers worden uitgeschakeld. De geheele bollenstreek sloeg zich ech ter meesterlijk door deze moeilijke tijden heen. De landen, die voor den export van bloembollen open bleven, werden dubbel intensief bewerkt. Met het land hier werd gewoekerd, men trachtte buiten de bloem bollen zooveel mogelijk zaad en groenten te telen, om hier weer eenigszins mee goed te maken, wat veelal aan de bollen werd verloren. En er hebben dan ook zoo goed als geen faillissementen van be- teekenis plaats gehad. Na den oorlog werd direct getracht met inspanning van alle krachten het terreiii dat verloren was te 'herwinnen. Geduren de de oorlogsjaren was de handel op Scandinavië en Amerika belangrijk uit gebreid, en toen na het sluiten van den vrede Engeland ook weer als kooper optrad, veroorzaakte dit een belangrijke opleving. Waar het telen van verschillende soor ten bollen gedurende den oorlog niet be taalde, was heel wat voor veevoeder en al lerlei industrie-doeleinden opgeruimd. Het gevolg was, dat de voorraden belangrijk waren ingekrompen en de opleving in den handel een sterke prijsstijging tenge volge had. In 1920 trad eenige reactie in, maar vanaf 1921 zijn de prijzen in 't algemeen weer voortdurend gestegen. De handel heeft zich ook gestadig uitgebreid. In 1924 werd, als ik me niet vergis, voor meer dan 30 millioen gulden aan bloembollen uit gevoerd. Maar de toestand is dan ook zooi, dat het bijna ondoenlijk is# ergens ter wereld 'n bloemist te vinden, die niet jaarlijks voor eenige honderden guldens aan bloembol len koopt en die niet door één of meer Hollanders geregeld wordt bezocht. Waar een zeer groot gedeelte der door de kweekers geteelde bloembollen tegen woordig op publieke veilingen wordt ver kocht is het kunstmatig drukken van den prijs vrijwel uitgesloten. Ook de sterkere financieele positie der kweekers is oor zaak, dat de heeren niet meer zoo spoedig „bang" zijn en hun prijs langer durven handhaven, ook als het eens even wat strookt. Zooals ik reeds opmerkte, het hoogere Welvaartspeil der wereldbevolking heeft mede de vraag naar de Hollandsche bol letjes verhoogd. Men klaagt wel overal, maar dit .neemt niet weg, dat groote volksgroepen zich thans toch heel wat meer luxe veroorloven^ dan vóór 1914. En dank zjj een goed georganiseerde reclame, hebben de bloemisten over de geheele wereld hiervan geprofiteerd. Een bloemetje in huis verhoogt in hooge ma te de gezelligheid, en zoowel bij feesten als bij ziekbedden 2ijn bloeimen altijd een welkom geschenk. En als de' wereldvraag naar bloemen toeneemt, kan men er verzekerd van zijn, dat de Hollandsche bollenjongens wel zul len zorgen, dat »j hun aandeel er. van krijgen. Zoo. zijn de prijzen voor de algemeene handelssoorten reeds een paar jaar hoog te noemen en wordt er door vele kwee kers goed geld verdiend. Dit is oorzaak, dat ook het aantal menschen dat in staat is zich zoo nu en dan wat nieuwere soor ten aan te schaffen belangrijk' is "uitge breid. Dit brengt natuurlijk ook de prijs voor de nieuwigheden omhoog. En het is toch zekér een zeer natuurlijk ver schijnsel, dat de prijsstijging van het land eenigermate gelijken tred houdt met de prijsstijging van de bollen. Of er dan nooit eens gekke dingen ge beuren? Natuurlijk wel, maar t zijn overi het algemeen uitzonderingen. En niemand zal ontkennen, dat op deze vette jaren ook wel weer eens enkele ma gere jaren zouden kunnen volgen. Nis» mand weet nog, wat de sluiting van Ame-' rika voor de Narcissen zal beteekenen. Maar als de correspondent van het Handelsblad den tegen woo rdigen toestand gaat vergelijken met den dwazen tulpen handel uit de 16de eeuw, is dit in één woord bespottelijk. Dat de bollen van 10 a 12 ct gestegen zouden zijn "tot 60 ct is eenvoudig niet waar, en evenmin is waar, dat we hier menschen hebben, die er 4 of 5 auto's op na houden. Ik zal op-die verschillende details nu maar niet ingaAn. 't Spreekt natuurlijk vanzelf, dat men bij meerdere welvaart ook zichzelf wat meer luxe gunt. Maar over *t algemeen weet men hier nog best wat men doet, en geloof ik niet, dat er Redenen zijn om zich voor de toekomst zoo bijzonder druk of ongerust te maken. Het kan tenslotte niet worden ontkend, dat voor Christenen, deze groot ere wel vaart ook een grootere verantwoordelijk heid met zich brengt. Wij blijvr-. ..r.ers onder alle omstanaighedai s.echts rent meesters. En voordat we er toe over gaan de uitgaven voor onszelf te verhoo- gen, zullen we nauwkeurig hebben toe te zien, dat we ook onze bijdrage voor, Kerk en Zending, ja voor allen arbeid in Gods Koninkrijk, steeds meer op peil brengen. Sassenheim, 11 Juni. SASSEMER. Ons Babbelhoekje. OnawandaK I. Heel lang geleden, toen er nog vijan-^ dige Indianen in de bosschen woonden, toen iedere kolonie of nederzetting een fort had om de inwoners te beschermen, was er in een van de steden aan de Con» necticutrivier gelegen, een dominé, Bain genaamd, die 'n zoontje had en 'n doch tertje. Zijn vrouw was gestorven; maar een oude, trouwe dienstbode zorgde voor de kinderen. Haar ergste bedreiging, als Ruben, en Eunice eens ondeugend waren, was: „Pas op, anders komen de Indianen jullie ha len". Zoo groeiden zij op, in groote vreeze, oor de Roodhuiden. Zelfs de goedgezinde Indianen, die van tijd tot tijd kruit en le rensmiddelen kwamen koopen, werden door het volk met achterdocht gadego- J Geen man zou naar zijn werk gaan, zon der zijn geweer mee te nemen. Des Zon dags, als zij naar hun eenvoudig kerkje stapten, hadden zij allen zonder onder scheid de trouwe buks op den schouder en terwijl de dominé preekte, stond er altijd een schildwacht aan de deur, om te waarschuwen, zoodra zich een kano op de rivier of een Indianengezicht aan den zoom van het bosch vertoonde. Eens op een avond in den herfst, toen de eerste najaarsregens begonnen te val len en een scherpe koude wind door de dalen floot, werd er aan de deur van de pastorie geklqpt en toen de dominé zelf ging zien, wie daar nog zoo laat kon, wezen, vond hij een Indianenjongen, bijna geheel "naakt, hongerig met doorgeloopen voeten, die om een stuk' brood en een nachtverblijf verzocht. In gebroken Engelsch vertelde hij, dat hij ziek geworden en door een vijandelijke. Indianenstam, die hem maanden geleden -an zijn eigen volk 'gestolen had, was achtergelaten om te sterven; hij kad dar- gen en nachten rondgezworven, totdat hij bijna niet meer voort kon; nu had het licht in de pastorie hem den weg gewe-r zen en hij smeekte den predikant om hulp en een schuilplaats tegen koude en regen. „Stuur hem weg, mijnheer, of wij zullen er voor moeten boeten. Het is een spion en wij zullen allen gescalpeerd worden! door de bloeddorstige Indianen, die in het bosch op den loer liggen", zeide de oude Becky onmeedoogen loos, terwijl de kleine Eunice haar gezichtje angstig ver borg in de plooien van Becky's japon en de twaalfjarige Ruben zijn boog op nam, om zijn zusje zoo noodig te ver dedigen. Maar de goede man trok' de knaap naar binnen en zei met zijn gewonen vriendelijken glimlach: „Zouden wij, Chris tenen minder gastvrij zijn dan een blinde heiden? Kom1 binnen kind, wij zullen u eten geven; gij hebt waarlijk wel rust en verkwikking noodig". Met een innig verheugd gezicht zag de knaap naar hem op; woorden om zijn dankbaarheid uit te drukken had hii niet maar hij kroop dicht bij het vuur en at als een wolf, terwijl Becky in zichzel- ve litgp te pruttelen en de kinderen den donker gekleurden knaap op een veilige» afstand gadesloegen. Er was iets in zijn vermagerd gelaat, zijn gewonde voeten, in de geduldige, pijnlijke uitdrukking van zijn oogen, dat Eunice's hartje week; maakte en aan die medelijdende opwel-' ling toegevend, nam zij haar eigen beker met lekkere melk, zette die voor den vreemdeling neder en liep toen op een drafje naar haar vader, want zij herinner de zich opeens, dat dit nu een van die zoo gevreesde Indianen was. „Dat is lief van u, mijn kleine Euniae. „Gij zult uw vijanden liefhebben en met de armen uw brood deelen" staat in den Bijbel. Zie eens, hij lacht tegen u; uw vriendelijkheid heeft hem zeker plezier ge daan en dat wil hij ons toonen". Maar Eunice durfde dien avond geen verdere toenadering beproeven en lag in haar bedje te rillen bij de gedachte, dat die Indiaan beneden voor het keukenvuur op een deken zou slapen. Ruben wist zijn angst beter te verbergen en besloot wakker te blijven, terwijl de anderen sliepen; maar ternauwernood had zijn krullebol* het kussen aangeraakt, ot hij sliep als een roos 011 droomde van strijdbijlen en oorlogskreten tot den vol genden morgen. ^Woxdt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 7