NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 25 APRIL 1925
want heel de dienst moet hoogstens ander
half uur duren, Goed moet een preek we
zen, want daarop heeft de gemeente recht.
En over dat mooie woordje „goed" zijn
de menschen het voorloopig nog niet eens.
Ook niet &nder de Gereformeerden. Is
bet dan een wonder, dat mijn hart niet
geheel gerust is over het predikant-zijn in
onze dagen Zou het onder de predikanten
denzelfden weg uitmoeten, als onder de
geneesheer en, dat er maai* weinig den
geheelen practijk aandurven, en het getal
der specialisten als bij den dag toeneemt
Nederl. Bijbelgenootschap.
Ingevolge de langdurige ongesteldheid
van den heer Van Wijk, algemeen secre
taris van het Ned. Bijbelgenootschap, heeft
het Hoofdbestuur besloten, de Jaarver
gadering van het Genootschap niet in
Juni te houden, zooals gebruikelijk is,
doch in de tweede helft van September.
Hospitaal op Soemba.
De samenwerkende Geref. Kerken in
de drie noordelijke provinciën voor de
Zending op Soemba trachten de oprich-
tiin van een hospitaal te Soemba te be
reiken. Men is thans bezig gelden te ver
zamelen. Thans is er op Soemba alleen
nog maar een h'ulphospitaal. West-Soem
ba, dat het dichtst bevolkt is, heeft niets,
geen ziekenhuis en geen medische hulp.
Dr. Berg, die totmissionair arts be
noemd is, hoopt dit jaar naar Soemba te
gaan. De regeering is tot subsidieverlee-
uing bereid. Maar de Zending moet zelf
zorgen voor f 50.000.
28000 zendelingen.
„Christian Work" publiceert statistische
gegevens omtrent den stand der Prortes-
tantsche Zendnig over de geheele wereld.
Daaraan ontleenen wij de volgende cijfers.
De zendingsgenootschappen hebben samen
28.000 zendelingen in niet-Christelijkë lan
den; op 36.610 Zondagsscholen worden
2 millioen kinderen onderwezen. In 703
zendingshopitalen worden jaarlijks plm.
3 millioen patiënten verpleegd. Verder
worden onderhouden: 245 weeshuizen. 25
blinden- en doofstommengestichten39
asylen voor melaatschen, 2 r tehuizen voor
gezonde kinderen van melaatsche ouders,
21 reddingshuizen voor gevallen vrouwen.
Verder zijn er nog 39.795 scholen voor
allerlei opleiding. Voor onderhoud van
dit groote zendingswerk, dat een groot
heid van de eerste macht is, werd in het
jaar '«923 niet minder dan f 12 millioen
bijeengebracht.
INDISCHE HOUTSOORTEN.
worden, aangezien men nergens ter,
wereld er nog in geslaagd is hout te
vinden dat aantasting door paalworm
weet te doorstaan.
Vandaar de groote belangstelling
welke men thans in Amerika en spe
ciaal in San Francisco, waar de paal
wormen niet lang geleden een schade
van tientallen millioenen dollars aan
richtten, voor de Celebeshoutsoortert
aan den dag legt.
TWEEDE BLAD.
NIET BEZORGD.
Daarom zeg Ik! u: zijt niet be-
Bezorgd zijn is dwaas, bezorgd zijn
is onnoodig; dat zijn waarheden die
wij, ik zal niet zeggen in toepassing
brengen, maar die wij toch wel mee
dragen uit dat laatste gedeelte van
Matth. 6.
De waarheid, dat niemand van ons,
met bezorgd te zij1*», een el tot zijn
lengte kan toedoen, is zóó klaar, dat
wij aanstonds toestemmen: bezorgd
zijn is dwaasheid.
Onnoodig is het ook,
Wij zien immers de vogelen, die
zaaien noch maaien en nochtans ge
voed worden. De bloemen, die, al
arbeiden zij niet en al spinnen zij niet,
toch bekleed zijh met een heerlijker
kleed, dan ooit Salomo sierde. En
Hij, die de vogelen voedt en de bloe
men kleedt, is uw Vader in de heme
len.
Ja, de dwaasheid der bezorgdheid
is groot, daarover zijn wij het vrij
wel eens.
Af 'die redenen, die de Heere ge
bruikt om ons te doen zfen hoe nöo
deloos en hoe dwaas de bezorgdheid
is, komen echter in de fweede plaats.
ais de "Heere ze genoemd" heeft,
als 'Hij' de ^cfemgélöovigen er op ge
wezen rreeft,aat zij vogeren en moe-
men zeer veel te boven gaan, spreekt
Hij in vs. 31: „daarom zijt niet be
zorgd".
Maar bedenkt gij wel dat dit het
tweede daarom van den Heere is?
Reeds in vs. "25 heeft Hij het met
veel gróoteren nadruk gebezigd.
De geheele waarschuwing tegen cfe
Bezorgdheid wordt met een zeer ern
stig daarom, dat maar al te veel
over het hoofd gezien wordt, inge
leid.
Hoor maar: „Niemand kan twee
Tieeren dienen; want <5f hij zal den
eenen haten en den anderen liefheb
ben, óf hij zal den eenen aanhangen
en den anderen verachten; gij kunt
God niet dienen en den Mammon,
daarom zeg Ik u: zijt niet bezorgd.''
De eerste en voornaamste reden,
waarom 'de Heere tegen de bezorgd
heid waarschuwt, 'is dus haar gevaar.
De bezorgde loopt gevaar "God te
willen dienen en den Mammon.
Het is tot recht verstand van de
woorden des Heeren zeer noodig,
deze gedachte vast te houden.
Wanneer wij ze bespreken, trekken
wij al heel licht te velde tegen men
schen, die de grens tusschen zorgen
en bezorgd zijn uitwisschen.
Wij toornen over het misbruik, van
deze woorden gemaakt door hen, die
onder de leus: „zij arbeiden niet en
spinnen niet," wanen dat zij zonder
werken wel door de wereld zullen
rollen.
Wij worden verontwaardigd tegen
hen, die met een gr^nzenlooze lucht
hartigheid en met pijnlijke lichtvaar
digheid tot den man, over wiens hoofd
vele zorgen heengaan, spreken: „kom
wees toch vroolijk, en laten de zor
gen u niet drukken," als had de
Heere Zijn woord over de onbezorgd
heid niet besloten met te wijzen op
het kwaad waaraan elke dag genoeg
heeft.
Maar zouden wij ons dien ijver en
die verontwaardiging niet kunnen be
sparen
Let maar op de aanvangswoorden
van den Heere, en dan ziet gij wel,
dat Hij hier het woord niet richt tot
hen, die .in den gewonen zin door zor
gen zijn gedrukt; dat Hij nog veel
minder een vrijbrief geeft aan die
ondiepe geesten, die het leven willen
doordansen.
Neen, de bezorgden waarover de
Heere spreekt, zijn menschen wier
hart is gedeeld.
God willen zij1 "dienen, zeker, o ze
ker, maar zij zien al de maatschappe
lijke bezwaren aan dat dienen van
God verbonden, en nu loopen zij ge
vaar het met hun geweten op een ak
koord te gooien.
Die toestand, van aan den eenen
kant te zien den eisch Gods „dien
Mij," en aan de andere zijde het ver
lies dat kan voortspruiten uit dat die
nen van God, die toestand wordt hier
geteekend in dat bezorgd zijn.
Hebt gij u dien toestand wel eens
ernstig ingedacht; u verplaatst in de
positie van den man, wiens hart ge
raakt i s door de heilige eischen Gods
en die nu ontdekt, dat hij 'in zijn
leven eene verandering moet brengen
die raakt aan zijh brood?
Wellicht moet hij', als hij den Heere
wil dienen, laten varen een winst
waarvan hij leefde.
Nu komt de bezorgheid. „Ik moet
toch leven, ik moet mij' toch kleeden,
ik moet toch eten!" zoo roept hét
ongeloovige hart, en het voegt er aan
toe: „God kan toch niet willen, dat
ik dit alles opgeef als ik nog geen
uitkomst zie?"
En nu begint dat pogen, waartoe
de bezorgde zoo licht vervalt, om God
te dienen en den Mammon.
Hoe is het ook mogelijk om het
anders te doen?
'Dat is alleen mogelijk door God.
„O, mljh arm bezorgd kind," zegt
de Heere, „ben ik niet uw Vader
en zou mijn weg dan geen goede weg
zijn? Vraag nu irihar alleen hoe gij
Mij kunt volgen, en laat al het andere
aan Mij over.
Zie naar de bloemen, hoe zij
bloeien; luister naar de vogelen, hoe
zij'zingen. Zorg ik niet voor hen met
koninklijke trouw, en denkt gij dan
dat Ik u zal vergeten?"
Daar komen in ieders leven van
die oogenblikken waarin God zegt
dat moet, en ons hart: dat kan
niet; in zulke oogenblikken willen
wij van God een stem uit den hemel
afdwingen; maar die laat zich niet
hooren.
Weet gij waarom niet
Omdat God uit de aarde laat op-
spruiten zijn vriendelijke leliën, die
ons het antwoord Gods brengen.
Die blanke bloemen zijn boden
Gods. Laat ons beluisteren wat zij ons
zeggen, niet enkel om bemoedigd te
worden, maar om door hen gewaar
schuwd te worden voor het groote ge
vaar der bezorgdheid, waarin wij zoo
licht komen tot een dienen van God
en den Mammon.
STILTE-KLANKEN.
Een gloriezang uit klare hemeloorden
Sprengt zegenrijk op mijne ziel terneer,
In zilvren dauw van wondere accoor-
den,
Licht-spranklen van der heerlijkheden
Heer;
Wanneer mijn oog bij avondhemel-
donker
Zich bevend laaft aan 'tglinstrend
stargeflonker.
Reeds zingt mijn hart bij wankle para
dijzen;
Hoe zal 'tdan zijn in eeuwigheidssfeeri
Waar eens mijn vreugd ten hoogsten
top zal rijzen,
Bij 't schouwen van Uw majesteit, o
Heer?
Dan wordt mijn zang om Uwen Naam
te loven,
Een symphonie in gouden hemelhpven.
Wat zijt gij? aard met uw begeerlijk
heden,
Voor hem wien biedt een onverwelk-
bre kroon,
Die eens dq paarlep poorte door gaat
treden,
En blinken zal bij Jezus in Zijn Troon!
Verdwijn dan vrij bij 't licht der
eeuwge dingen
Der waereld schijn met al zijn beuze
lingen.
O Godes Rijk waar wij eens zullen
lichten
Als eêlgesteent in Christus' diadeem,
Hoe waard is 'tmij naar U den blik
te richten,
Uw glans ontglanst der waereld
schoonst embleem.
Voor al dit heil in U door mij ge
vonden,
Zij U de roem, Verzoener mijner
zonden.
KERK EN SCHOOL,
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Ouddorp, J. H. van
Schuppem te Groot-Ammers.
Aangenomen: Naar Hoorn, H. van
Lunzen, te Peperga.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Suawoude, H. R'. Pel
le Stadskanaal. Te Hemelura (Fr.), B.
Telder, cand. te Utrecht.
Aangenomen: Naar St. Panoras-
Heer Hugowaard, H. W. H. van Andel,
cand. te De Bildt.
Bedankt: Voor Groningen, G. R.
Kuijper, te Haarlem. Voor Doetinchem,
Aarlanderveen, St. Laurens, Tienhoiven,
Vianen, Zoetermeer-Zegwaart, Tornaard,
Dwingelo, Oegstgeest, Domburg, West-
k'apeüe, en Uithoorn, H*. W. H. van An-
CHR. GEREF. KERK.
del, cand. te de Bildt.
Beroepen: Te Arnhem, C. S. v. d.
Ven, te Lisse.
Ds. W. den Hengst.
Door ongesteldheid is Ds. W. den
Hengst, pred. der Geref. Gemeente te Lei
den, tot absolute rust gedwongen.
Beroepingswerk.
Te Herkingen is in een ledenvergade
ring der Geref. gfemeente besloten, over
te gaan tot het beroepen van een eigen
predikant.
Een predikantenfamilie.
23 April herdenkt de 85-jarige emeritus
predikant, Ds. W. J. Oudegeest te Nij
megen het feit, dat hij 60 jaar geleden
op dien datum bevestigd werd in zijn
eerste gemeente te Houten. Vervolgens
stond hij te Vlijmen (18711881) en te
Vugt. In 1905 verkreeg hij emeritaat. Ds.
Oudegeest is de laatst overgeblevene van
een heefc predikantenfamilie, want zijn
vader en vijf broeders waren, evenals hij,
predikant in de Ned. Herv. Kerk.
Het predikant-zijn.
Ds. J. J. Gispen van Groningen geeft in
zijn altijd interessante brieven in de „Ba
zuin" enkele indrukken van de vergade
ring van Geiref. predikanten, waarbij o.m.
wordt opgemerkt, dat de voorzitterskeuze
van het vorig jaar, toen Prof Gr eide
werd aangewezen, een uitstekende ulijkt
te zijn geweest.
„Minder gerust, zoo vervolgt hij, „is mijn
hart wat het predikant-zijn betreft. Dat
toch wordt van jaar tót jaar moeilijker.
Allerlei speciale eischen worden tegen
woordig aan een preek gesïfeld. Ze moet
wat taal en stijl betreft, goed verzorgd
wezen, en van inhoud moet ze zóó zijn.
dat een kind ze begrijpen kan, een arbei
der er sociaal door gesticht wordt, en.
een hoogleeraar er geestelijk voedsel in
vindt. Een predikant moet alles weten
wat de hoofden en harten vervult van de
menschen en dat alles doen uitkomen in
de twee preeken, welke hij eiken Zondag
heeft te houden.
Kleiner dan klein ben ik uit Utrecht
thuis gekomen en meer dan ooit heb ik
het gevoel, dat een goed predikant zeld
zamer is dan het goud, dat in den vader-
landsclien bodem te vinden is.
Mijn troost is, dat ik laatst een zeerge
leerden heer ontmoette, die zoo nu en
dan wel eens uit spreken ging en beweer
de, dat hij nooit meer respect voor zijn
domine gehad had, dan nu hij uit eigen
ondervinding wist, wat er aan vast zat
om een eenigszitis dragelijke speech op
schrift te stellen.
„Hoe jullie dorniné's bij al het andere
werk nog voor eiken Zondag twee preeken
klaar krijgt, is me een raadsel', riep de
zeergeleerde uit. Ook denk ik maar aan
het gezegde van een gewezen boer, die
in een vrije gemeente oefenaar was ge
worden, en op mijn vraag, hoe hem het
preeken beviel, met een zucht uitriep: „ik
steek liever een voer hooi op".
Maar ook in deze moet het ideaal wor
den hooggehouden. Maar niet steeds zijn
idealen te verwerkelijken, vooral niet wat
het werk van ons predikanten betreft.
ICort en goed zijm twee, zegt een oud 1
spreekwoord. Kort moet een preek wezen,
Naar het N. v. tl. D. verneemt, wordt
van Amerikaansche zijde groote be
langstelling betoond voor enkele C.eJe-
bes-houtsoorten welke, volgens de ont
dekking van den Indischen houtvester
Gonggrijp te Buitenzorg bestand zijn
tegen paalwormen.
Enkele maanden geleden werd een
kleine proefzending van zes stammen
(twee van elke soort) naar San Fran
cisco verscheept en dezer dagen kwam
het bericht, dat men gaarne een proef
wilde nemen op grootsre schaal, ter
wijl ook verdere inlichtingen gevraagd
zijn omtrent eventueele leveranties.
De houtvester Gonggrijp kwam eeni-
gen tijd geleden na langdurige proeven
en onderzoekingen tot de ontdekking,
dat het voorkomen van kiezelzuur in
hout een bescherming is tegen den z.g.
paalworm, die zich anders door de
hardste houtsoorten steeds een weg
weet te boren.
Het diertje doet dit met een schelp
vormig orgaan, dat voor epn groot deel
uit kalk bestaat. Houtsoorten waarin
kiezelzuur in een bepaalde hoeveelheid
werd aangetroffen blijken absoluut be
stand te zijn tegen deze doordringing,
klaarblijkelijk doordat het doorboren
van den worm door dit zuur wordt
aangetast en opgelost.
Latere experimenten wezen uit, 'dat
in Indië alleen op Gelebes een hout
soort is, welke door het kiezelzuur-ge-
halte volkomen bestand 's tegen paal
wormen.
Het is gebleken, dat de soorten het
meest voorkomen in het gebied rond de
Giolf van Boni; uitgestrekte bosschen
worden er niet aangetroffen, wel hier
en daar complexen waar de gezochte
boomsoorten veelvuldiger voorkomen
dan elders.
De ontdekking van 'deze houtsoort
kan voor Indië van zeer groot belang
Aan het Zoeklicht.
Leiden, 25 April 1925,
De A.R. partij hield deze week eet*
mooie Deputatenvergadering.
Maar tegenover den Vri jheidsbond
zal ze het toch moeten afleggen vrees
ik.
Deze liberale Bond houdt Zaterdag
2 en Zondag 3 Mei een algemeene ver
gadering.
Behalve de gewone onderwerpen
komt op de agenda ook voor een ge
meenschappelijke thee, een gemeen
schappelijke maaltijd en zeker vanwe
ge de godsdienstvrijheid waarvan Mr.
Dresselhuijs verleden jaar zoo roerendi
sprak, op Zondagmorgen een auto-
tocht.
Bovendien zal ook nog een filmwerlc
„De Vrijheid" worden vertoond, spe
ciaal voor den Vrijheidsbond vervaar-,
digd, en dat naar ik vermoed zal moe
ten dienen om het onvrijzinnige en'(
onverdraagzame optreden van de libe-i
ralen in de vorige eeuw m beeld tA
brengen.
Intusschen eere wien eere toe-'
komt de Vrijheidsbond volgt de-
historische lijn.
Zong bij de oprichting niemand min
der dan de heer Speenhof van het „na-
turelijk verschijnsel" dat men in den.
Vrijheidsbond vindt, thans worden de
congresgangers onthaald op een film-
vertooning.
Echt een bewijs van het besef van
den ernst van den tijd en van poli
tieke kracht.
Maar wie sprak er ook weer van
een waardeloos narrenpak?
OBSERVATOR
EEN OUDE LEGENDE.
In Gennua, ;,la Superba" bijgenaamd
die prachtstad met haar verrukkelijke
mooie oude paleizen, haar schilderach
tige nauwe straatjes vol antiquiteiten-
en goudsmidswinkels, met haar leven
dige internationale bevolking, die toch
een zoo sterk eigen karakter heeft, is
een van de bezienswaardigheden die de
meeste vreemdelingen tot zich trekken
de grandiose haven, waar ieder jaar.
6000 a 8000 stoomschepen uit alle dee-
len der wereld in- en uitgaan.
Daar, zoo vertelt het Hdbl., op een
rotsachtig voorgebergte tusschen Genua
en San Pier d'Arena, vanwaar de ;;Mu-
lo nuovo", de Nieuwe Pier zich uit
strekt in zee, daar verheft zich in de
enorme vuurtoren van Genua, de z.g.
Lanterna, wier licht tol op 27 zeemij
len afstand te zien is.
Die toren is al heel, heel oud, men
weet niet precies hoe oud en men
weet ook niet wie de architect van dit
bouwwerk is, dat zoowel om zijn ele
gance als om zijn soliditeit een uni
cum is.
Deze legende wordt er van verteld,
van dien architect:
Toen de vuurtoren afgebouwd was,
en de Senaat van Genua verrukt hel
meesterwerk aanzag, liet ze den archi
tect bij zich komen en stel'de hem deze
vraag:
Zoudt u in staat zijn zoo'n twee
den vuurtoren te bouwen?
Zeker! antwoordde de architect, en
zelfs een die nog mooie* is en nog ster
ker!
En de Senaat, die niet wilde, 'dat
eenige andere stad ter wereld een vuur
toren zou bezitten die tegelijk zoo mooi
en zoo sterk was als de hare, of 'dien
misschien zelfs overtreffen zou lie;
den armen architect boven van zijn
eigen vuurtoren afin zee smijten
rüUÏLLETON.
De Loods van Zwaankreek.
tien verhaal uit het verre Westen.
27)
De Prins zweeg. Zóó had. ik hem
nog nooit gezien, zoo geheel van streek
bevende over 't geheele lichaam. Hij
las mijn verbazing op mijn gelaat, en
zeide: „Je moet mij niet voor heele-
maal stapel aanzien, ouwe jongen,
maar jij kunt niet weten wat die klei
ne nleid al deze jaren voor mij geweest
is. Haar vertrouwen in mij, en 't is
werkelijk iets buitengewoons, zoo vol
komen als zij mij vertrouwt, heeft
mij in zekeren zin staande gehouden.
Zonder liaar was ik al lang te gronde
gegaan, 't Is het eenige lichtpunt in
mijn leven hier. Ieder ander vindt mij
een duivel, van de vermakelijke of de
onvermakelijke soort, al naar gelang
van omstandigheden."
Ik kwam hier natuurlijk tegen op,
maar mijn protest klonk tamelijk
flauw.
„O, doe je geweten maar geen ge-
eld aan", antwoordde hij met een
nlijk lachje. „Als je mij beter ken-
f.ou je precies zoo oordeelen."
Weer zweeg hij een poosje; toen zei-
de hij: „Als Gwen sterft, ruk ik uit.
Ik zou het hier niet kunnen uithou
den zonder haar."
Toen wij bij de hpeve stilhielden,
kwam de dokter juist naar buiten.
„Wat denkt u er van, dokter?" vroeg
de Prins.
„Ik kan er nog niets van zeggen.
Voor 't oogenblik slecht. Goedenavond.
Zoo gemakkelijk zou hij er echter
niet afkomen. De Prins hield hem bij
den schouder vast, met een greep, die
tot op het been moet zijn doorgedron
gen, en vraagde met heesche stem:
„Zou zij in 't leven blijven?"
De dokter kromp ineen, maar kon
dien ijzeren greep niet afschudden.
„Laat los, wildeman, laat los! Waar
denk je dat ik van gemaakt ben?"
riep hij toornig. „Had ik geweten, dat
ik hier in het hol van een beer terecht
zou komen, voorwaar, ik had ihijn
geweer meegebracht!"
De Prins bood hem dadelijk zijn ver
ontschuldiging aan; maar het kostte
nog heel wat moeite hem genoegzaam
in zijn humeur te krijgen, om uit te
spreken wat hij er van dacht.
„Neen, zij zal niet sterven, 'n Flinke
meid. 't Zou misschien te wc-nscher
zijn dat zij stierf. In de eerste veer
tien dagen kan ik er niets van zeggen.
Maar weet dit", voegde hij er bij, den
Prins, die als verplet stond, scherp
aanziende, „zij mag in geen geval den
moed verliezen. Ik heb hun allen met
een vroolijk gezicht brutaal voorgelo
gen. Dat moet gij ook doen."
Weg stepte de dokter, luid roepen
de: „Joel Joel Waar zit de jongen
dan toch? Joe, hoor je me niet?....
Wonderbare beschikkingen soms van
de Voorzienigheid. Wij zouden geen
traan gelaten hebben om dien luien
halfbloed. O, ben je daar? Weergasche
jongen
De dokter hield eensklaps op. De
diepe smart op het donkerkleurig ge
laat was te veel, zelfs voor den ruwen
dokter. Stram en onbeweeglijk hield
Joe het paard vast, totdat dé dokter
opgestegen was; toen vroeg hij in zicht
bare spanning: „Kleine juffie, zal zij
sterven?"
„Sterven? Beware!" riep d8 dokter
met een blik naar het open raam.
„Neen, zeker niet* Zij zal je metter
tijd nog voordoen hoe je een stier hij
de horens moet vatten."
Joe kwam wat dichter hij en vroeg
op fluisterenden toon: „Zegt dokter
de waarheid aan mij? Ik een man, ik
geen kind."
De doordringende zwarte oogen za
gen den dokter onderzoekend aan. De
ze aarzelde een oogenblik en zeide toen
schijnbaar volkomen te goeder trouw
en met de grootste opgewektheid:
„Wees maar gerust, Joe. Jij en je oude
pony zullen het nog menigmaal afleg
gen tegen juffrouw Gwen. Maar één
ding, denk er om je moet haar el-
ken dag aan 't lachen maken. Begre
pen?"
Joe kruiste de armen over de borst
en bleef, een standbeeld gelijk, staan
totdat de dokter het erf verlaten had.
Toen keerde hij zich tot ons met de
verzekering: „Goede man, hij; niet
waar?"
„Een opperste beste" antwoordde de
Prins. „Onthoud maai' goed wat hij
je gezegd heeft. Je moet haar eiken
dag aan 't lachen maken."
Arme Joe! In grappen had hij het
niet ver gebracht en zijn pogingen
daartoe zouden belachelijk zijn ge
weest, zoo zij niet zoo innig aanddfen-
1 ijk waren. Hoe ik mijn rol speelde
kan ik niet zeggen. Die weken zijn mij
bijgebleven als een akelige droom. De
door smart gebogen vader, de zieken
kamer in- en uitgaande zonder iets
tot verlichting te kunnen aanbren
gen; Ponka's wanhoop als zij zich on-
bespiSft waande; Joe's goedgemeende
mislukte aardigheden; de onverstoor
bare opgewektheid van den Prins,
dit alles te zamen brengt licht erf
schaduw aan voor het beeld, dat de
herinnering in mij wakker roept van
Gwen, tijdens die dagen van spanning.
In de eerste twee weken was zij be
wonderenswaardig moedig. Zïj ver
droeg de pijnen zonder klagen, en on
derwierp zich met engelachtig geduld
aan de gevangenschap, die haar zwaar
der viel dan de pijn. Joe, de Prins en
ik volvoerden onze opdracht met de
grootste nauwgezetheid. Zij twijfelde
er geen oogenblik aan, en wij 9tijfden
haar in dien waan, dat zij binnen een
paar weken weer op haar pic to ach
ter het vee zou draven. Zij liet bet ons
op ons cerewoord beloven, meer dan
eens zelfs. Het had er oeel van, of zij
de leugens op ons. voorhoofd las.
„Als zij mij zoo ernstig aankijkt,
behoort er heel wat toe om blijmoedig
te kunnen Regen", zei de Prin9 opj
zekeren dag. „De dokter mocht oqi'
wel een opwekkend middeltje gevenj
't Valt mij verbazend zwaar."
(Wordt vervolgd-.