NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 25 APRIL 1925 want heel de dienst moet hoogstens ander half uur duren, Goed moet een preek we zen, want daarop heeft de gemeente recht. En over dat mooie woordje „goed" zijn de menschen het voorloopig nog niet eens. Ook niet &nder de Gereformeerden. Is bet dan een wonder, dat mijn hart niet geheel gerust is over het predikant-zijn in onze dagen Zou het onder de predikanten denzelfden weg uitmoeten, als onder de geneesheer en, dat er maai* weinig den geheelen practijk aandurven, en het getal der specialisten als bij den dag toeneemt Nederl. Bijbelgenootschap. Ingevolge de langdurige ongesteldheid van den heer Van Wijk, algemeen secre taris van het Ned. Bijbelgenootschap, heeft het Hoofdbestuur besloten, de Jaarver gadering van het Genootschap niet in Juni te houden, zooals gebruikelijk is, doch in de tweede helft van September. Hospitaal op Soemba. De samenwerkende Geref. Kerken in de drie noordelijke provinciën voor de Zending op Soemba trachten de oprich- tiin van een hospitaal te Soemba te be reiken. Men is thans bezig gelden te ver zamelen. Thans is er op Soemba alleen nog maar een h'ulphospitaal. West-Soem ba, dat het dichtst bevolkt is, heeft niets, geen ziekenhuis en geen medische hulp. Dr. Berg, die totmissionair arts be noemd is, hoopt dit jaar naar Soemba te gaan. De regeering is tot subsidieverlee- uing bereid. Maar de Zending moet zelf zorgen voor f 50.000. 28000 zendelingen. „Christian Work" publiceert statistische gegevens omtrent den stand der Prortes- tantsche Zendnig over de geheele wereld. Daaraan ontleenen wij de volgende cijfers. De zendingsgenootschappen hebben samen 28.000 zendelingen in niet-Christelijkë lan den; op 36.610 Zondagsscholen worden 2 millioen kinderen onderwezen. In 703 zendingshopitalen worden jaarlijks plm. 3 millioen patiënten verpleegd. Verder worden onderhouden: 245 weeshuizen. 25 blinden- en doofstommengestichten39 asylen voor melaatschen, 2 r tehuizen voor gezonde kinderen van melaatsche ouders, 21 reddingshuizen voor gevallen vrouwen. Verder zijn er nog 39.795 scholen voor allerlei opleiding. Voor onderhoud van dit groote zendingswerk, dat een groot heid van de eerste macht is, werd in het jaar '«923 niet minder dan f 12 millioen bijeengebracht. INDISCHE HOUTSOORTEN. worden, aangezien men nergens ter, wereld er nog in geslaagd is hout te vinden dat aantasting door paalworm weet te doorstaan. Vandaar de groote belangstelling welke men thans in Amerika en spe ciaal in San Francisco, waar de paal wormen niet lang geleden een schade van tientallen millioenen dollars aan richtten, voor de Celebeshoutsoortert aan den dag legt. TWEEDE BLAD. NIET BEZORGD. Daarom zeg Ik! u: zijt niet be- Bezorgd zijn is dwaas, bezorgd zijn is onnoodig; dat zijn waarheden die wij, ik zal niet zeggen in toepassing brengen, maar die wij toch wel mee dragen uit dat laatste gedeelte van Matth. 6. De waarheid, dat niemand van ons, met bezorgd te zij1*», een el tot zijn lengte kan toedoen, is zóó klaar, dat wij aanstonds toestemmen: bezorgd zijn is dwaasheid. Onnoodig is het ook, Wij zien immers de vogelen, die zaaien noch maaien en nochtans ge voed worden. De bloemen, die, al arbeiden zij niet en al spinnen zij niet, toch bekleed zijh met een heerlijker kleed, dan ooit Salomo sierde. En Hij, die de vogelen voedt en de bloe men kleedt, is uw Vader in de heme len. Ja, de dwaasheid der bezorgdheid is groot, daarover zijn wij het vrij wel eens. Af 'die redenen, die de Heere ge bruikt om ons te doen zfen hoe nöo deloos en hoe dwaas de bezorgdheid is, komen echter in de fweede plaats. ais de "Heere ze genoemd" heeft, als 'Hij' de ^cfemgélöovigen er op ge wezen rreeft,aat zij vogeren en moe- men zeer veel te boven gaan, spreekt Hij in vs. 31: „daarom zijt niet be zorgd". Maar bedenkt gij wel dat dit het tweede daarom van den Heere is? Reeds in vs. "25 heeft Hij het met veel gróoteren nadruk gebezigd. De geheele waarschuwing tegen cfe Bezorgdheid wordt met een zeer ern stig daarom, dat maar al te veel over het hoofd gezien wordt, inge leid. Hoor maar: „Niemand kan twee Tieeren dienen; want <5f hij zal den eenen haten en den anderen liefheb ben, óf hij zal den eenen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt God niet dienen en den Mammon, daarom zeg Ik u: zijt niet bezorgd.'' De eerste en voornaamste reden, waarom 'de Heere tegen de bezorgd heid waarschuwt, 'is dus haar gevaar. De bezorgde loopt gevaar "God te willen dienen en den Mammon. Het is tot recht verstand van de woorden des Heeren zeer noodig, deze gedachte vast te houden. Wanneer wij ze bespreken, trekken wij al heel licht te velde tegen men schen, die de grens tusschen zorgen en bezorgd zijn uitwisschen. Wij toornen over het misbruik, van deze woorden gemaakt door hen, die onder de leus: „zij arbeiden niet en spinnen niet," wanen dat zij zonder werken wel door de wereld zullen rollen. Wij worden verontwaardigd tegen hen, die met een gr^nzenlooze lucht hartigheid en met pijnlijke lichtvaar digheid tot den man, over wiens hoofd vele zorgen heengaan, spreken: „kom wees toch vroolijk, en laten de zor gen u niet drukken," als had de Heere Zijn woord over de onbezorgd heid niet besloten met te wijzen op het kwaad waaraan elke dag genoeg heeft. Maar zouden wij ons dien ijver en die verontwaardiging niet kunnen be sparen Let maar op de aanvangswoorden van den Heere, en dan ziet gij wel, dat Hij hier het woord niet richt tot hen, die .in den gewonen zin door zor gen zijn gedrukt; dat Hij nog veel minder een vrijbrief geeft aan die ondiepe geesten, die het leven willen doordansen. Neen, de bezorgden waarover de Heere spreekt, zijn menschen wier hart is gedeeld. God willen zij1 "dienen, zeker, o ze ker, maar zij zien al de maatschappe lijke bezwaren aan dat dienen van God verbonden, en nu loopen zij ge vaar het met hun geweten op een ak koord te gooien. Die toestand, van aan den eenen kant te zien den eisch Gods „dien Mij," en aan de andere zijde het ver lies dat kan voortspruiten uit dat die nen van God, die toestand wordt hier geteekend in dat bezorgd zijn. Hebt gij u dien toestand wel eens ernstig ingedacht; u verplaatst in de positie van den man, wiens hart ge raakt i s door de heilige eischen Gods en die nu ontdekt, dat hij 'in zijn leven eene verandering moet brengen die raakt aan zijh brood? Wellicht moet hij', als hij den Heere wil dienen, laten varen een winst waarvan hij leefde. Nu komt de bezorgheid. „Ik moet toch leven, ik moet mij' toch kleeden, ik moet toch eten!" zoo roept hét ongeloovige hart, en het voegt er aan toe: „God kan toch niet willen, dat ik dit alles opgeef als ik nog geen uitkomst zie?" En nu begint dat pogen, waartoe de bezorgde zoo licht vervalt, om God te dienen en den Mammon. Hoe is het ook mogelijk om het anders te doen? 'Dat is alleen mogelijk door God. „O, mljh arm bezorgd kind," zegt de Heere, „ben ik niet uw Vader en zou mijn weg dan geen goede weg zijn? Vraag nu irihar alleen hoe gij Mij kunt volgen, en laat al het andere aan Mij over. Zie naar de bloemen, hoe zij bloeien; luister naar de vogelen, hoe zij'zingen. Zorg ik niet voor hen met koninklijke trouw, en denkt gij dan dat Ik u zal vergeten?" Daar komen in ieders leven van die oogenblikken waarin God zegt dat moet, en ons hart: dat kan niet; in zulke oogenblikken willen wij van God een stem uit den hemel afdwingen; maar die laat zich niet hooren. Weet gij waarom niet Omdat God uit de aarde laat op- spruiten zijn vriendelijke leliën, die ons het antwoord Gods brengen. Die blanke bloemen zijn boden Gods. Laat ons beluisteren wat zij ons zeggen, niet enkel om bemoedigd te worden, maar om door hen gewaar schuwd te worden voor het groote ge vaar der bezorgdheid, waarin wij zoo licht komen tot een dienen van God en den Mammon. STILTE-KLANKEN. Een gloriezang uit klare hemeloorden Sprengt zegenrijk op mijne ziel terneer, In zilvren dauw van wondere accoor- den, Licht-spranklen van der heerlijkheden Heer; Wanneer mijn oog bij avondhemel- donker Zich bevend laaft aan 'tglinstrend stargeflonker. Reeds zingt mijn hart bij wankle para dijzen; Hoe zal 'tdan zijn in eeuwigheidssfeeri Waar eens mijn vreugd ten hoogsten top zal rijzen, Bij 't schouwen van Uw majesteit, o Heer? Dan wordt mijn zang om Uwen Naam te loven, Een symphonie in gouden hemelhpven. Wat zijt gij? aard met uw begeerlijk heden, Voor hem wien biedt een onverwelk- bre kroon, Die eens dq paarlep poorte door gaat treden, En blinken zal bij Jezus in Zijn Troon! Verdwijn dan vrij bij 't licht der eeuwge dingen Der waereld schijn met al zijn beuze lingen. O Godes Rijk waar wij eens zullen lichten Als eêlgesteent in Christus' diadeem, Hoe waard is 'tmij naar U den blik te richten, Uw glans ontglanst der waereld schoonst embleem. Voor al dit heil in U door mij ge vonden, Zij U de roem, Verzoener mijner zonden. KERK EN SCHOOL, NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Ouddorp, J. H. van Schuppem te Groot-Ammers. Aangenomen: Naar Hoorn, H. van Lunzen, te Peperga. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Suawoude, H. R'. Pel le Stadskanaal. Te Hemelura (Fr.), B. Telder, cand. te Utrecht. Aangenomen: Naar St. Panoras- Heer Hugowaard, H. W. H. van Andel, cand. te De Bildt. Bedankt: Voor Groningen, G. R. Kuijper, te Haarlem. Voor Doetinchem, Aarlanderveen, St. Laurens, Tienhoiven, Vianen, Zoetermeer-Zegwaart, Tornaard, Dwingelo, Oegstgeest, Domburg, West- k'apeüe, en Uithoorn, H*. W. H. van An- CHR. GEREF. KERK. del, cand. te de Bildt. Beroepen: Te Arnhem, C. S. v. d. Ven, te Lisse. Ds. W. den Hengst. Door ongesteldheid is Ds. W. den Hengst, pred. der Geref. Gemeente te Lei den, tot absolute rust gedwongen. Beroepingswerk. Te Herkingen is in een ledenvergade ring der Geref. gfemeente besloten, over te gaan tot het beroepen van een eigen predikant. Een predikantenfamilie. 23 April herdenkt de 85-jarige emeritus predikant, Ds. W. J. Oudegeest te Nij megen het feit, dat hij 60 jaar geleden op dien datum bevestigd werd in zijn eerste gemeente te Houten. Vervolgens stond hij te Vlijmen (18711881) en te Vugt. In 1905 verkreeg hij emeritaat. Ds. Oudegeest is de laatst overgeblevene van een heefc predikantenfamilie, want zijn vader en vijf broeders waren, evenals hij, predikant in de Ned. Herv. Kerk. Het predikant-zijn. Ds. J. J. Gispen van Groningen geeft in zijn altijd interessante brieven in de „Ba zuin" enkele indrukken van de vergade ring van Geiref. predikanten, waarbij o.m. wordt opgemerkt, dat de voorzitterskeuze van het vorig jaar, toen Prof Gr eide werd aangewezen, een uitstekende ulijkt te zijn geweest. „Minder gerust, zoo vervolgt hij, „is mijn hart wat het predikant-zijn betreft. Dat toch wordt van jaar tót jaar moeilijker. Allerlei speciale eischen worden tegen woordig aan een preek gesïfeld. Ze moet wat taal en stijl betreft, goed verzorgd wezen, en van inhoud moet ze zóó zijn. dat een kind ze begrijpen kan, een arbei der er sociaal door gesticht wordt, en. een hoogleeraar er geestelijk voedsel in vindt. Een predikant moet alles weten wat de hoofden en harten vervult van de menschen en dat alles doen uitkomen in de twee preeken, welke hij eiken Zondag heeft te houden. Kleiner dan klein ben ik uit Utrecht thuis gekomen en meer dan ooit heb ik het gevoel, dat een goed predikant zeld zamer is dan het goud, dat in den vader- landsclien bodem te vinden is. Mijn troost is, dat ik laatst een zeerge leerden heer ontmoette, die zoo nu en dan wel eens uit spreken ging en beweer de, dat hij nooit meer respect voor zijn domine gehad had, dan nu hij uit eigen ondervinding wist, wat er aan vast zat om een eenigszitis dragelijke speech op schrift te stellen. „Hoe jullie dorniné's bij al het andere werk nog voor eiken Zondag twee preeken klaar krijgt, is me een raadsel', riep de zeergeleerde uit. Ook denk ik maar aan het gezegde van een gewezen boer, die in een vrije gemeente oefenaar was ge worden, en op mijn vraag, hoe hem het preeken beviel, met een zucht uitriep: „ik steek liever een voer hooi op". Maar ook in deze moet het ideaal wor den hooggehouden. Maar niet steeds zijn idealen te verwerkelijken, vooral niet wat het werk van ons predikanten betreft. ICort en goed zijm twee, zegt een oud 1 spreekwoord. Kort moet een preek wezen, Naar het N. v. tl. D. verneemt, wordt van Amerikaansche zijde groote be langstelling betoond voor enkele C.eJe- bes-houtsoorten welke, volgens de ont dekking van den Indischen houtvester Gonggrijp te Buitenzorg bestand zijn tegen paalwormen. Enkele maanden geleden werd een kleine proefzending van zes stammen (twee van elke soort) naar San Fran cisco verscheept en dezer dagen kwam het bericht, dat men gaarne een proef wilde nemen op grootsre schaal, ter wijl ook verdere inlichtingen gevraagd zijn omtrent eventueele leveranties. De houtvester Gonggrijp kwam eeni- gen tijd geleden na langdurige proeven en onderzoekingen tot de ontdekking, dat het voorkomen van kiezelzuur in hout een bescherming is tegen den z.g. paalworm, die zich anders door de hardste houtsoorten steeds een weg weet te boren. Het diertje doet dit met een schelp vormig orgaan, dat voor epn groot deel uit kalk bestaat. Houtsoorten waarin kiezelzuur in een bepaalde hoeveelheid werd aangetroffen blijken absoluut be stand te zijn tegen deze doordringing, klaarblijkelijk doordat het doorboren van den worm door dit zuur wordt aangetast en opgelost. Latere experimenten wezen uit, 'dat in Indië alleen op Gelebes een hout soort is, welke door het kiezelzuur-ge- halte volkomen bestand 's tegen paal wormen. Het is gebleken, dat de soorten het meest voorkomen in het gebied rond de Giolf van Boni; uitgestrekte bosschen worden er niet aangetroffen, wel hier en daar complexen waar de gezochte boomsoorten veelvuldiger voorkomen dan elders. De ontdekking van 'deze houtsoort kan voor Indië van zeer groot belang Aan het Zoeklicht. Leiden, 25 April 1925, De A.R. partij hield deze week eet* mooie Deputatenvergadering. Maar tegenover den Vri jheidsbond zal ze het toch moeten afleggen vrees ik. Deze liberale Bond houdt Zaterdag 2 en Zondag 3 Mei een algemeene ver gadering. Behalve de gewone onderwerpen komt op de agenda ook voor een ge meenschappelijke thee, een gemeen schappelijke maaltijd en zeker vanwe ge de godsdienstvrijheid waarvan Mr. Dresselhuijs verleden jaar zoo roerendi sprak, op Zondagmorgen een auto- tocht. Bovendien zal ook nog een filmwerlc „De Vrijheid" worden vertoond, spe ciaal voor den Vrijheidsbond vervaar-, digd, en dat naar ik vermoed zal moe ten dienen om het onvrijzinnige en'( onverdraagzame optreden van de libe-i ralen in de vorige eeuw m beeld tA brengen. Intusschen eere wien eere toe-' komt de Vrijheidsbond volgt de- historische lijn. Zong bij de oprichting niemand min der dan de heer Speenhof van het „na- turelijk verschijnsel" dat men in den. Vrijheidsbond vindt, thans worden de congresgangers onthaald op een film- vertooning. Echt een bewijs van het besef van den ernst van den tijd en van poli tieke kracht. Maar wie sprak er ook weer van een waardeloos narrenpak? OBSERVATOR EEN OUDE LEGENDE. In Gennua, ;,la Superba" bijgenaamd die prachtstad met haar verrukkelijke mooie oude paleizen, haar schilderach tige nauwe straatjes vol antiquiteiten- en goudsmidswinkels, met haar leven dige internationale bevolking, die toch een zoo sterk eigen karakter heeft, is een van de bezienswaardigheden die de meeste vreemdelingen tot zich trekken de grandiose haven, waar ieder jaar. 6000 a 8000 stoomschepen uit alle dee- len der wereld in- en uitgaan. Daar, zoo vertelt het Hdbl., op een rotsachtig voorgebergte tusschen Genua en San Pier d'Arena, vanwaar de ;;Mu- lo nuovo", de Nieuwe Pier zich uit strekt in zee, daar verheft zich in de enorme vuurtoren van Genua, de z.g. Lanterna, wier licht tol op 27 zeemij len afstand te zien is. Die toren is al heel, heel oud, men weet niet precies hoe oud en men weet ook niet wie de architect van dit bouwwerk is, dat zoowel om zijn ele gance als om zijn soliditeit een uni cum is. Deze legende wordt er van verteld, van dien architect: Toen de vuurtoren afgebouwd was, en de Senaat van Genua verrukt hel meesterwerk aanzag, liet ze den archi tect bij zich komen en stel'de hem deze vraag: Zoudt u in staat zijn zoo'n twee den vuurtoren te bouwen? Zeker! antwoordde de architect, en zelfs een die nog mooie* is en nog ster ker! En de Senaat, die niet wilde, 'dat eenige andere stad ter wereld een vuur toren zou bezitten die tegelijk zoo mooi en zoo sterk was als de hare, of 'dien misschien zelfs overtreffen zou lie; den armen architect boven van zijn eigen vuurtoren afin zee smijten rüUÏLLETON. De Loods van Zwaankreek. tien verhaal uit het verre Westen. 27) De Prins zweeg. Zóó had. ik hem nog nooit gezien, zoo geheel van streek bevende over 't geheele lichaam. Hij las mijn verbazing op mijn gelaat, en zeide: „Je moet mij niet voor heele- maal stapel aanzien, ouwe jongen, maar jij kunt niet weten wat die klei ne nleid al deze jaren voor mij geweest is. Haar vertrouwen in mij, en 't is werkelijk iets buitengewoons, zoo vol komen als zij mij vertrouwt, heeft mij in zekeren zin staande gehouden. Zonder liaar was ik al lang te gronde gegaan, 't Is het eenige lichtpunt in mijn leven hier. Ieder ander vindt mij een duivel, van de vermakelijke of de onvermakelijke soort, al naar gelang van omstandigheden." Ik kwam hier natuurlijk tegen op, maar mijn protest klonk tamelijk flauw. „O, doe je geweten maar geen ge- eld aan", antwoordde hij met een nlijk lachje. „Als je mij beter ken- f.ou je precies zoo oordeelen." Weer zweeg hij een poosje; toen zei- de hij: „Als Gwen sterft, ruk ik uit. Ik zou het hier niet kunnen uithou den zonder haar." Toen wij bij de hpeve stilhielden, kwam de dokter juist naar buiten. „Wat denkt u er van, dokter?" vroeg de Prins. „Ik kan er nog niets van zeggen. Voor 't oogenblik slecht. Goedenavond. Zoo gemakkelijk zou hij er echter niet afkomen. De Prins hield hem bij den schouder vast, met een greep, die tot op het been moet zijn doorgedron gen, en vraagde met heesche stem: „Zou zij in 't leven blijven?" De dokter kromp ineen, maar kon dien ijzeren greep niet afschudden. „Laat los, wildeman, laat los! Waar denk je dat ik van gemaakt ben?" riep hij toornig. „Had ik geweten, dat ik hier in het hol van een beer terecht zou komen, voorwaar, ik had ihijn geweer meegebracht!" De Prins bood hem dadelijk zijn ver ontschuldiging aan; maar het kostte nog heel wat moeite hem genoegzaam in zijn humeur te krijgen, om uit te spreken wat hij er van dacht. „Neen, zij zal niet sterven, 'n Flinke meid. 't Zou misschien te wc-nscher zijn dat zij stierf. In de eerste veer tien dagen kan ik er niets van zeggen. Maar weet dit", voegde hij er bij, den Prins, die als verplet stond, scherp aanziende, „zij mag in geen geval den moed verliezen. Ik heb hun allen met een vroolijk gezicht brutaal voorgelo gen. Dat moet gij ook doen." Weg stepte de dokter, luid roepen de: „Joel Joel Waar zit de jongen dan toch? Joe, hoor je me niet?.... Wonderbare beschikkingen soms van de Voorzienigheid. Wij zouden geen traan gelaten hebben om dien luien halfbloed. O, ben je daar? Weergasche jongen De dokter hield eensklaps op. De diepe smart op het donkerkleurig ge laat was te veel, zelfs voor den ruwen dokter. Stram en onbeweeglijk hield Joe het paard vast, totdat dé dokter opgestegen was; toen vroeg hij in zicht bare spanning: „Kleine juffie, zal zij sterven?" „Sterven? Beware!" riep d8 dokter met een blik naar het open raam. „Neen, zeker niet* Zij zal je metter tijd nog voordoen hoe je een stier hij de horens moet vatten." Joe kwam wat dichter hij en vroeg op fluisterenden toon: „Zegt dokter de waarheid aan mij? Ik een man, ik geen kind." De doordringende zwarte oogen za gen den dokter onderzoekend aan. De ze aarzelde een oogenblik en zeide toen schijnbaar volkomen te goeder trouw en met de grootste opgewektheid: „Wees maar gerust, Joe. Jij en je oude pony zullen het nog menigmaal afleg gen tegen juffrouw Gwen. Maar één ding, denk er om je moet haar el- ken dag aan 't lachen maken. Begre pen?" Joe kruiste de armen over de borst en bleef, een standbeeld gelijk, staan totdat de dokter het erf verlaten had. Toen keerde hij zich tot ons met de verzekering: „Goede man, hij; niet waar?" „Een opperste beste" antwoordde de Prins. „Onthoud maai' goed wat hij je gezegd heeft. Je moet haar eiken dag aan 't lachen maken." Arme Joe! In grappen had hij het niet ver gebracht en zijn pogingen daartoe zouden belachelijk zijn ge weest, zoo zij niet zoo innig aanddfen- 1 ijk waren. Hoe ik mijn rol speelde kan ik niet zeggen. Die weken zijn mij bijgebleven als een akelige droom. De door smart gebogen vader, de zieken kamer in- en uitgaande zonder iets tot verlichting te kunnen aanbren gen; Ponka's wanhoop als zij zich on- bespiSft waande; Joe's goedgemeende mislukte aardigheden; de onverstoor bare opgewektheid van den Prins, dit alles te zamen brengt licht erf schaduw aan voor het beeld, dat de herinnering in mij wakker roept van Gwen, tijdens die dagen van spanning. In de eerste twee weken was zij be wonderenswaardig moedig. Zïj ver droeg de pijnen zonder klagen, en on derwierp zich met engelachtig geduld aan de gevangenschap, die haar zwaar der viel dan de pijn. Joe, de Prins en ik volvoerden onze opdracht met de grootste nauwgezetheid. Zij twijfelde er geen oogenblik aan, en wij 9tijfden haar in dien waan, dat zij binnen een paar weken weer op haar pic to ach ter het vee zou draven. Zij liet bet ons op ons cerewoord beloven, meer dan eens zelfs. Het had er oeel van, of zij de leugens op ons. voorhoofd las. „Als zij mij zoo ernstig aankijkt, behoort er heel wat toe om blijmoedig te kunnen Regen", zei de Prin9 opj zekeren dag. „De dokter mocht oqi' wel een opwekkend middeltje gevenj 't Valt mij verbazend zwaar." (Wordt vervolgd-.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5