NIEUWE LETDSÜffE COURANT VAN DÖNt)ERDAÖ~9AFRIlL f928 TWEEDE BLAD. Het is volbracht. Heel de natuur, de bloemen, de wind, de regenboog en 'het vuur, al les spreekt van God. Zoo is het ook met de duisternis Is die den dag binnendringt. Dan spreekt ze ons van Gods ong oc-gen. Een oogenblik aangenomen, at die drie-urige duisternis op Golgotha een zon-eclips is geweest, dan is het toch niet minder een wonder dat die sa menviel met den dood van Christus. Voor Jezus is het langzaam verdwij nen van die donkerheid een goddelijk teeken geweest. Toen het licht weer doorbrak, riep Christus luide boven alle rumoer op den kruisheuvel uit: „Het is vol bracht". Hij die nooit half werk doet, heeft tot den laatsten penning toe de schuld betaald en in zijn hemel is geen nacht. „Vader", sprak Jezus nu weer kin derlijk vriendelijk, „in uwe handen be veel ik mijnen geest". De bewust heid van zijn Zoonschap was weder gekeerd en hij sprak nu niet langer van „mijn God". God was met den mensch verzoend. Met den dood was het verlossings werk volbracht. De smart was gedragen, het lijden geleden. Hij gaf den geest, hetgeen alleen Christus heeft kunnen doen. En toen de moordenaars nog levend aan het kruis hingen, was Hij reeds gestorven. Pilatus verwonderde zich over dat vlug sterven en ook de soldaten hebben zich afgevraagd, of hier van een na tuurlijken dood sprake was. De dood zelf bevestigde zijn Godheid en de hoofdman die dat alles zag en zich Jezus' woord tot Pilatus te binnen bracht, verklaarde luide: „waarlijk de ze mensch was Gods Zoon". Eens heeft Jezus gezegd dat de steenen haast spreken zouden, indien men het volk verbood hem te p:ij zen. De steenrotsen hebben niet ge zondigd en niet minder hard dan cier menschen harten,, spleten zij zich bij zijn dood, en een aardbeving die niet aiS een zonsverduistemg weienschap- pe.ijk kan worden voorzegd, liet een klaagzang hooren, luide in het rond. De rotsen hebben den Rots der eeuwen hun groet gebracht; het stof heeft hem vereerd, die nooit tot stof zou wederkeeren. De spot hield op. Het vo k verliet den kruisheuvel. De soldaten braken de beenen der moordenaars en verhaastten zoo hun dood. Maar Jezus was reeds gestor ven en geen been van Hem werd ge broken. Hij stond niet kreupel en verlamd van de dooden op, maar almachtig om te helpen. Een soldaat heeft zijn speer nog in de zijde van Christus gestoken, zijn hart d oroorende, maar zelfs deze ge welddaad heeft tot zijn heerlijkheid moeten medewei ken. Daar kwam in rijker mate dan uit zijn handen en voeten een reinigende en verlossende stroom bloed en water uit. Het beduidde een ovenlo:d:ge ver zoening. Hier was niet enkel dienen; hier was een liefde tot den dood. (Uit: „Van Bethle.ie .1 toi den OLjfb rg" door y. w'hitwail Wilsonj. EET RAADSEL VAN GETHSEMANè. Wij zijn in de Lijdensweken door al het lijden met Jezus heen geschre den. Ook door Gethsémané. Het laatste, het aller- en aller-laa':- ste, dat wij zouden willen zeggen, is wel: dat wij het gebeurde in Gethse- mane verstaan. Hier, in deze huivering en doods angst, in deze worsteling en d t dood zweet ging als wij wèl vermoeden FEUILLETON. De Loods van Zwaankreek. Een verhaal uit het verre Westen. 15) Af en toe hield hij even op, en com mandeerde met van angst verwrongen gelaat en schorre stem: „Allo, kleine duivels, er uit, zeg ik!" en, paf! ging het tegen dc kachelpijp, die reeds voi was met kogelgaatjes.. Na ieder schot hief hij weer luidkeels aan: De Heer is mijn Herder. Nooit in mijn leven heb ik iets zoo huiveringwekkends gezien, als dat too- neel: het lage blokhuis, nu zoo onge zellig en wanordelijk; de weerzinwek kende gedaante op het bed in den hoek; die door zinneloozen angst open gespalkte oogen; de akelige verwen- schingen, en liet nog akeliger psalm gezang, afgewisseld door den scherpen knal van het doodaanbrengende lood. Wij keken elkander eenige minuten sprakeloos aan, trui zei de Prins op vasten toon, meer tot zichzelf dan tot ons: „Dat is voor het laatst geweest. Nu moet het voorgoed uit zijn met de ellendige dronkemansjolen." Ik vond hot heel menschkundlg van ging het 0111 een lijdensdiepte, zooals overigens slechts gaapte op Golgotha aan het Kruis, in de diepte van het onpeilbare: „Mijn God, waaróm hebt Gij| mij verlaten?" Ging het om wat sidderend een apos tel' heeft geschreven: „dat Hij! zonde gemaakt werd." iWjj moeten trachten er meer van te zeggen en zeker er telkens meer van te verstaan. Met ontschoeiden voet nader treden. En met geheiligd denken peinzen, woorden vinden, zéggen. Het heil' Gods moet zooveel het ietwat kan geschieden worden vast gelegd' in menschenwoorden en men- schenformules, opdat wij het omslui ten, bewaren, óver-dragen. Dies ontstaat onze belijdenis, ons onderricht, ons dogma. En zoo vaak wij van Gethsémané iets gezegd hebben met woorden, scha men wij ons. Want.dót, wat wij; zeiden; dót is het niet. Wat nu? Somwijlen kan het goed zijtn, dat wij ons-zelf en anderen helpen langs anderen weg. Langs dezen weg dat wij: het anderen zeggen laten. Die niét be lijden, dat zij bevend hebben door schouwd en trillend hebben gespro ken. Die niet denken aan schud-del- ging of verzoening. Die daardoor schijnbaar iets dichter staan bij Geth sémané dan wij. Die het dus ook ge makkelijker zeggen kunnen. Welnu: zij zeggen het. En met dat hun woorden klin ken, is het voor onze ziel tot levende bewustheid geworden, dat het zóó niet wezen kon en niet gezegd mocht wor den. Zóó niet. En meteen beseffen wij, hoe het dan wèl is; ook al dra gen onze woordèn en formuleeringen, het heilgeheim ook niet ten schouw. Hier is het boek van Rudolf Otto over het Heilige. Een beroemd boek. Dat in 1917 voor het eerst verscheen en toen midden in oorlog en inflatie in 1920 reeds zijn vierden druk beleefde en thans zijn elfden en twaalfden be reikt. De schrijver wil in de aanduiding „de Hei.ige" en „het Heilige" vooral datgene vinden, wat al te weinig daar in wordt beseft. Het is de majesteit het verhevene, het overwe digende in de Godheid, waarvoor de aardmeasch sidderend van ontroering staat en .neerzinkt met huivering, met schroom, met het vreesedjk besef van den on- eindigen afstand. Als in Abrahams bidden: „Ik heb mij onderwonden te spreken tot den Heere, hoewel ik stof en assche ben." 'Ontroerende bladzijden zijn hier. Zeer vele. Als dan de schrijver het Oude Tes tament dcorlocpen heeft en van het Nieuwe Testament een klank heeft opgevangen als: „Onze God is een verterend vuur".dan nadert hij Gethsémané. Ongeveer aldus spreekt hij er van: Staan wij hier bij Jezus' zielsont roering, bij zijn droefhe d tot den dood toe, bij zijn angst en b.oedzweet en tranen... tegenover een gewonere:s voor den dood? Het is onmogelijk, want zoo straks heeft Hij reeds van de jongeren af scheid genomen en den dood in de oogen gezien. Neen, h e is m.er. Hier is de huivering van het geschapene tegetiover het vreeselijk Wezen, de ontstellende Geheimenis. Hier iets als Jacob aan de Jabbok: een God; een mensch, die met Hem worstelt tot den morgen. Hier het Goddelijk We zen vol vrecselijke M j .st t 01 m e in Hem, dien Jezus anders „Vader" noemde. Hier de Heilige Israëls. 'Zoo schrijft Otto. -Niet meer. ^Vij willen niet -ontleden; ook niet aanvullen of verbeteren. Alleen-maar zrggen, dat de helsche diepte van Gethscmané zoo ook van verre niet gepeild is. En zeggen, dat er dus een zah'ghe d den Loods, dat hij er geen woord op antwoordde. HOOFDSTUK VIII. Een ernstige waarschuwing. De toestand was uiterst gevaarlijk, een waanzinnige met een buks! Er moest iets gedaan worden, en spoe dig ook. Maar wat? Die zich in de deur vertoonde, ging een wissen dood tegemoet. Ik zal tegen hem spreken; houdt jullie hem in 't oog", zei de Prins. „Zeg eens, Bruce, wat voer je toch uit?" riep hij hem toe. Dadelijk hield het zingen op en ver anderde de uitdrukking van zijn ge laat. Met een sluw lachje en zonder een woord te spreken laadde hij de buks en hield den loop op de deur- gericht. Na een poos gewacht te hebben riep hij luide: „Kom maar binnen! Jij bent de ergste duivel; ik zal je daarheen zenden, waar je thuis hoort! Waar blijf je nu? Kom dan toch!" Zijn oogen glommen van dronken- manspret, en bleven onafgebroken op de deur staren. Wij overlegden wat ons te doen stond. „Ik bedank er voor om een kogel in mijn lijf te krijgen" zei ik. is, die wij nu, door de tegenstelling met dit volkomen onvoldoende nog' te zaliger vermoeden. Öok al strompelen onze woorden, zoo wij het zeggen gaan. (Nederl.) JEZUS CHRISTUS LOFGEZONGEN! Halleluja 1 lof gezongen Jezus Christus onzen Heer! Paart verlosten, hart en tongen, Juicht, Zijn liefd' en macht ter eer! Hem, Die redt uit alle nopden, Die waarachtig en getrouw, Vastheid geeft aan 't Godsgebouw Hem, den eerst'ling uit de dooden, Hem, den Koning van 't heelal, .Wieai 't heelal eens eerea zal. Halleluja I onze zangen Zijn voor eeuwig Hem gewijd, Die het Godsrijk heeft ontvangen Als den loon op Zijnen strijd Die aan 't kruis Zich liet verhoogen, En ons minde tot den dood, Met een liefd' ondenkbaar groot, Met een GodTijk mededoogen; Hem, die ons onrein gemoed, Heeft gewasschen in Zijn bloed. Halleluja! 't loflied rijzo I Hem, die onze banden slaakt, Hem, die ons, Zijn naam ten prijze, Koningen en priesters maakt. Die ons opheft onder lijden En ons door Zijn Geest bestuurd, Door Zijn kruisdood aangevuurd, Waken, bidden leert en strijden; Hem zij heerlijkheid en macht, Eeuwig, eeuwig toegebracht. Amen, Jezus Christus, Amenl Ja, Gij zult in 't groot heelal "t Rijk der duisternis beschamen, Tot het niet meer wezen zal. Woon, o Heiland, in ons midden: Onder Uwe heerschappij, Zijn wij zalig, zijn wij vrij Leer ons strijden, leer ons bidden! Amen, heerlijkheid en macht, Word' U eeuwig toegebracht! KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Assen (Vereen, v. Chr. Bel.), H. E. Beker te Gorssel. Te Klaas waal, J. Schweitzer te Maassluis. Aangenomen: Naar Doetinchem, G. Groenboer te Blankenham. Bedankt: Voor Bennekom, K. J. v. d. Berg te Amersfoort. GEREF. KERK. Beroepen: Te Hillegersberg, J. Mey- tr te Fijnaart. CHR. &EREF. KERK. Tweetal: Te Harderwijk, P. de Smit, te Nieuwe Pekela en C. S. v. d. te Lisse. Hei Mulo-diploma. Het .aantal candidaten voor deze diplo ma's wordt ieder jaar groover. Het exa menwerd het eerst afgenomen in 1907 geëxamineerd werden maar 27 candidaten. De eerste jaren groeide dit getal niet sterk het werd 36, 51, 77, 105, 162, 218 enz., doch toen eenmaal de duizend overschre den was, werden de aantallen 1079, 1532, 2050, 2354, 3022, 3394, en 414Ó, welk laat ste aantai bereikt werd in 1924. Uit deze getallen blijkt wel, dat het M.U.L.O.-di ploma burgerrecht heeft 'gekregen. Werd voorgaande jaren, als Rijkssubsi die voor de M.U.L.O.-examens per can- didaat f 10 (als maximum) uitgekeerd, thans is dit bedrag bepaald op f 5 per candidaat. Waar in 1924 het aantal can didaten bijna 4200 bedroeg, zal dit dus een besparing geven van ruim f 20.000, daar in 1925 het aantal candidaten voor het verkrijgen van een M.U.L.O.-diploma eerder meer dan minder zal zijn dan in het voorgaande jaar. Gerefsrznaerd Schoolverband. In het 19e jaarverslag van't Gerefor- jnesrd Schoolverband wordt de corres pondentie medegedeeld tusschen da com missie van uitvoering van het Verband en de hoofdcommissie van Christ. Nat. Schoolonderwijs inzake den leerstoel vo-5r de Paedagogiek. Ter alg&meene verga dering van het verband zullen nadere me ded -etingen worden verstrekt over de on derhandelingen met directeuren der Vrije Universiteit over deze leerstoel. Chr. Nat. Schoolonderwijs wenschte het oordeel van directeuren af te wachten. Aan het verband onttrokken zich de scholen te Aalten,- Boskoop (2), Bozum, Brouwershaven, Ferwerde Harkstede, Lei- „Neen ,er zijn pleizieriger dingen te bedenken, en hij is een vrij goed schut ter", antwoordde de Prins. Intusschen was het zingen weer be gonnen, en glurende door de reten zag ik dat Bruce de oogen weer gevestigd hield op de kachelpijp. Terwijl ik zoo stond te kijken, glipte de Loods van ons weg, naar de deur. „Ben je niet wijs, man?" riep de Prins. „Kom dadelijk terug! Hij schiet je wis en zeker overhoop." Moore sloeg geen acht op de waar schuwing, maar bleef bij de deur staan wachten. Een paar tellen later schoot Bruce weer naar de kachelpijp. Oogen- blikkelijk snelde de Loods naar binnen en riep hem met levendige belangstel ling toe: „Heb je er een geraakt?" „Neen" antwoordde Bruce teleurge steld, „zij spelen verstoppertje echt duivelsch, he?" „Ik weet er wel raad op. Drijf ze er uit door rook", zei Moore en wilde het kacheldeurtje openmaken. „Neen, pas op!" schreeuwde Bruce, „laat het deurtje (licht. De kachel zit er vol van zeg ik je." Moore hield den knop nog vast, maar draaide hem niet om. „Neen natuurlijk niet; maar zie je, rook van hout is heel iets anders. derdorp, Makkum, Stadskanaal (2), en te Wierum. Daarentegen sloten zich aan: vier scholen te Amsterdam, Boxum, Bunscho: ten, Coevorden, Coevorden, Harmeien, Helpman, Idsegahuizen, Katwijk a. d. Rijn, Marum, Monster, Oudega (Sm.), Schettens en Terzooi. Door het afschrijven van 12 en het toetreden van 16 scholen kwam het aantal aangesloten sdholen van 333 op 337, met 15811 onderwijzers (essen) en 51.091; leerlingen. Het verslag geeft verder de verslagen van gewesten en districten en deelt mede, dat er op de jaarrekening een batig saldo van f 36,28 is. De inkomsten en uitgaven toonen een totaal van f 5500,52. Zendingsactie. Aan allen, die aangesloten zijn bij den Post Chèque- en Girodienst is of wordt dezer dagen door de te Oegstgeest Sa menwerkende Zendingscorporaües een op roep om hulp tot dekking van het tekort gezonden. In dat rondschrijven wordt gevezen op de vele gemakken, welke de Girodienst biedt; thuis, rustig kan iedereen zijn fi nanciën beheeren maar ookweldoen. Zoo heel gemakkelijk b.v. kan men een gulden laten overschrijven op eens an ders rekening. Alle Girohouders worden dringend ver zocht om ditmaal één (liefst twee een •voor degenen, die niet mede doen gulden over te schrijven op de postreke ning van het Zendingsbureau te Oegst geest No. 6074. Verondersteld wordt, dat aan dit ver zoek zal worden voldaan, óf omdat men voor den geestelijken kant voelt, óf om dat men de maatschappelijke beteekenis van het werk kent. Het drukkende tekort over 1924 be draagt nog f 80.000. Vele handen maken licht werk. De circulaire eindigt met een „Dank u zeer" aan allen, die aan het verzoek voldoen. Ongetwijfeld zullen velen aan dit ori- gineele verzoek, dat „aan allen" gedaan wordt, gevolg geven. De radio en de prediking. Een redacteur der „Nieuwe Provinci ale" schrijft: Terwijl we Woensdagavond door een der buitenwijken van Groningen wandel den, werd ons oor getroffen door een stem, die we dadelijk herkenden als te zijn van den zendeling onder de Joden, Ds. Velders te Amsterdam. Hij stond, zoo bleek ons later, te Hilversum, voor den zender van de Ned. Chr. Radio-vereeni ging en de bewoner van het huis, waar we voor stonden, had de vriendelijkheid ge had een luidspreker op zijn ontvangtoe stel te plaatsen en zijn raam omhoog te schuiven, waardoor alle voorbijgangers in staat waren te luisteren. En het duurde slechts kort of het groepje menschen voor het huis werd steeds grooter en met be langstelling werd het gesprokene aange hoord. Ds. Velders wees o.m. op de beteekenis die het a.s. te vieren Paaschfeest voor de Joden had en die het behoorde te heb ben. En aan het eind van zijn toespraak wendde hij zich in teedere, ernstige taal tot de luisteraars, die hij ieder persoonlijk de vraag stelde, hoe zij stonden tegenover den Christus, den Zaligmaker van zonda ren, Die ook om hunnentwille had geleden was gestorven en opgestaan ten derden dage. Zou, vragen we, de prediking van liet Evangelie, door middel van de radio, on gezegend kunnen blijven r HET OUDSTE DOCUMENT VAN ARCHIMEDES' DOOD. „Noli turbare circulos meos!" d. w. z. „Vlak mijn cirkels niet uit!" was volgens de overlevering uit den Romeinsch n Kei zerstijd dei uitroep, waarmede Archimedes na de inneming van Syracuse den Ro- meinschen soldaat ontving, die plunderend in zijn studeervertrek 'doordrong en den geleerde neerstak. In weerwil van dit zelfs dcor de Ro meinen veelvuldig geciteerde wcord, wist spoedig niemand meer, op welke wijze Ar chimedes om het leven gekomen was. In het leven van den Rcmeinschen veld heer Marcus Claudius Marcellus, laat Plu- tarchus den lezer de keuze sschen drie verschillende opvattingen. „Niets aldus Piutarchus deed Mar ceüus meer leed, dan het lot van Archime des. Deze beschouwde in zichzelf verzon ken een geometrische figuur en had daar op zoowei zijn gedachten als zijn oogen zoo zeer gevestigd, da', hij noch het heen en weer loopen der soldaten, noch de in neming der stad bemerkte, Plotseling Daar kunnen ze niet tegen zei hij gevat. Dit was blijkbaar voor Bruce een nieuw gezichtspunt in de demonenleer want hij zonk in de kussens terug, terwijl Moore het vuur aanmaakte en een ketel water opzette. Hij keek rond, of hij ook ergens een theebus kon ont dekken. „Daar, op die plank", zei Bruce, voor een oogenblik zijn duivels vergetende, en op een aardig ouderwetsch thee kistje wijzende. Moore nam het er af, bekeek het van alle kanten, en zag toen Bruce weer aan. „Zeker van thui9 meegebracht?" „Van mijn moeder", antwoordde Bru ce ernstig. „Ik zou er een eed op hebben kun nen doen, dat het van mijn tante te Balleymena was", zei Moore. „Mijn tante woonde daar in een allerliefst huisje, heelemaal begroeid met rozen. En nu volgde een levendige beschrij ving van de woning, waar hij zijn kin derjaren had doorgebracht. Zijn stem klonk heel welluidend, zacht en kal meerend. De arme zieke bleef rustig liggen en de woeste uitdrukking in zijn oogen verdween geheel en al. De Prins en ik keken elkander aan. Aan het Zoeklicht. Leiden, 9 April 1925. Een goede aanteekening voor Pa trimonium vond ik in het jubileum nummer van „Het Volk". De heer Mendels, een van de eerste redacteuren diept oude herinneringen op. En dan zegt hij van den chef van de zetterij: „Sleef, de meesterknecht ter zetterij, stond te stampvoeten. H ij vloekte nooit. Hij was uit „P a- trimonium" afkomstig. Een u i t s tek end werkman. Maar.een man die nooit vloekte. Wan t: hij was uit „Patrimonium' afkomstig. Het betreft hier een man die „Patri- monium" den rug had toegekeerd. Maar de invloed, de gu 11 s t i g e in vloed werkte nog na. Aan „Patrimonium" mijne gelukwen schen met dit getuigenis van een ver klaard tegenstander. OBSERVATOR. stond een soldaat voor hem en beval hem onmiddellijk naar Maroellus te vol gen. Archimedes wilde niet, alvorens hij het vraagstuk opgelost en het bewijs ge leverd had. Daarover geraakte dan de soldaat in toorn, trok het zwaard en dood de hem op de plaats zelve. Anderen vertellen, dat de Romein on middellijk met ontbloot zwaard voor hem trad, met het doel Archimedes te dooden. Deze verzo ht hem echtir d:ing:nd, slechts een oogenblik te wachten, opdat hij het vraagstuk zou kunnen oplossen en niet onbewezen achterlaten. Zonder zich aan dit verzoek! te storen zou de soldaat hem onmiddellijk doorstoken hebben. Er bestaat nog een derde lezing. Vol gens deze ontmoette Archimedes, terwijl hij met zijn zonnewijzers, cirkels, kwadran ten en andere mathematische instrumenten waarmede hij de gTootte van de zon placht te meten, naar Marcellus ging, eenige sol daten, die in de meening dat hij in de doozen goud droeg, hem om het leven brachten". Piutarchus, die zoovele twijfelachtige bijzonderheden over het beleg van Syra cuse en het leven van Archimedes mede deelt waagde het toch met. uit een van deze drie varianten over Archimedes dood een keuze te doen. D& Romeinen hielden, over het alge meen vast aan het woord „Noli turbare circulos meos" en teekenden Archimedes terwijl liij over den grond gebukt in het zand kringen treki. Deze algemeen ver breide opvatting blijkt onjuist te zijn. I11 het oude Museum te Berlijn wordt volgens de „Tel. op het oogenblik een mozaïek tentoongesteld, dat door Jérome Bonaparte in 18Ó0 te Herculanum tusschen de lava-massa's werd gevonden en dat aus tenminste dateert uit het jaar 79 na Christus, toen de gloeiende lava-stroom Herculanum bedolf. Na den docd van j.'- rome Bonaparte kwam het moiaick 111 htui den van een Duitsche familie die het iharu in bruikleen aan het oude Museum t'^ Berlijn heeft afgestaan. Het beeldt Archimedes af. terwijl hij verschrikt opkijkt naar een scldaau die op hem afkomt. De geleerde heeft een passer in de rechterhand en is op een stoei voor een laag tafeltje gezeten. Voor hem staat een doos met vastgedrukt en glad gestreken fijn zand. In dit zand tee- Mendc Archimedes zijn figuren. Daar de latere Romeinen dit soort schrijf materi aal niet meer kenden en niettemin dcor overicmuog wisteb, dat Archimedes ge dood werd, terwijl hij in he. zand cirkels trok* kwamen zij op het denkbeeld dat Archimedes gebukt op den grond zijn fi guren maakte. Professor Karl Anton N'cugebauer, de Custos van het oude Museum te Berlijn is van mcening, dat de teekening vervaar digd is naar een nog veel ouder schilderij. De ontwerper van het stuk moe; n vreemdeling geweest zijn, daar luj de dracht der Romeinsche soldaten niet ken de. -M3g andere technische bijzonderheden, vooral een vergelijking met het grootc beroemde mozaïek in het museum van Na pels. dat den s'.ag van Issos vojrstelt, rechtvaardigen volgens Prof. Neugebauer de con cl ui j, dat dit Archimedes moraiek van een ouden Griekschen datum is. On getwijfeld hebben wij hier te doen met het oudste bewaard gebleven document over Archimedes (dcod. „Niet kwaad bedacht", zei hij na een oogenblik zwijgens. „Laat ons cle paarden op stal bren gen", antwoordde ik. „In 't eerste half uur zullen ze ons niet n'oodig hebben." Toen wij terugkwamen was de ka mer opgeruimd ,het theewater kookte, de beddelakens waren glad getrokken, de bloedvlekken op Bruce's armen en gelaat afgewasschen. „Gij komt of gij geroepen waart. Aan dit durfde ik mij niet wagen" zei Moore en wees op het verband. Dien geheelen langen dag en den daarop volgenden nacht verzorgde hij den zieke met het grootste geduld. Nu eens zong hij iets voor hem, dan we der tra kt te hij hem afleiding te be zorgen door verhaaltjes, heel eenvou dige vertelseltjes, maar die een won derbaarlijke macht hadden om de zor nuwachtige rusteloosheid tot bedaren I te brengen, het gevolg van de pijü j in den verwonden arm en het maan denlang overmatig overmatig gebruik van sterken, drank. De Prins voelde zich blijkbaar niet op zijn gemak. Hij sprak een paar maal tegen Bruce, maar het eenige antwoord was een toenemende rusteloosheid of een vloek. (Wordt vervolgd.;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5