NU hel henoodigd SCHOENWERK gekocht in hef SCHOENMAGAZIJN van H. SIMMS 1 ZATERDAG 21 MAART 1925 Aan het einde der Week, „Le roi est mort. Vive le roi!" In dit teeken staat thans ook weer de hui Itenlandsche politiek. Het protocol van Genève is dood, ook jal zijn er nog die er de kunstmatige ademhaling op willen toepassen ten einde het weer in het leven terug te roepen. Maar leven de statenbonden! jDaar zullen we in de toekomst alle jheil van moeten verwachten. Daar is j op 't oogenblik alle belangstelling op geconcentreerd. Hoe zullen die statenbonden er uit moeten zien en welke mogendheden zullen zij moeten omvatten? Chamberlain beveelt een vijf- jbond aan, bestaande uit Frankrijk, België, Engeland, Italië en Duitscli- land, en meent op die wijze den bes ten waarborg te scheppen voor het behoud van den vrede in Europa. Op zijn doorreis van Genève naar Londen heeft Chamberlain te Parijs belangrijke besprekingen met Herriot gevoerd, evenwel zonder dat tastbare resultaten bereikt zijn, al zijn beiden zooals gewoonlijk opgetogen over den vriendschappelijken toon, waarop deze besprekingen hebben plaats gehad. B e n e sj, de bekende Tsjechische staatsman, heeft nog een ander, meer omvattend plan. Hij stelt/ zich voor een drietal statenbon den, die tezamen de Vereenigde Sta ten van Europa zullen vormen. Hij heeft dit plan te Genève met Cham berlain besproken en te Parijs bij Herriot toegelicht; de groote vraag zal evenwel zijn welk onthaal in het Brit- sch'e kabinet aan dit voorstel ten deel I valt. Chamberlain moet ze daar reeds |ter sprake hebbep <5«nacht, wel een bewiis. dat -±fff et waarde aan hecht. Wellicht"Is in dit verband nog van T.oteekenis, dat de Engelsche Minister Lord Curzon, die in de kwestie van het veiligheidsvraagstuk een an- der standpunt inneemt dan Chamber- lain in de afgeloopen week overleden j is. En waar Curzon de zre! was der oppositie in 't ministerie tegen Cham berlains inzichten in de onderhavige kwestie, zelfs zoozeer dat hij kort voor izijn vertrek naar Genève een moment iaan aftreden gedacht heeft, is diens positie thans weer sterker geworden i en zal het Britsche kabinet in de toe- i komst meer dan vroeger homogeen zijn. Zoo verkeert de geheele internatio nale politiek op het oogenblik in een toestand van afwachting en voorbe reiding Ditzelfde kan gezegd worden van Duitschland, waar de verschillende partijen zich gereed maken voor de a*s.presidentsverkiezing. Het is de verschillende partijen niet gelukt, met elkaar tot overeenstem ming te komen betreffende het stellen van gemeenschappelijke candidaten. Bij eerste stemming zal dus een vrij zuiver beeld verkregen worden van den aanhang, dien de verschillende partijen in het rijk hebben. Dit is ook de reden, waarom de Pruisische ministercrisis voorloopig onopgelost blijft. j Na eindelooze besprekingen tusschen de verschillende partijen zooals we dat |ook bij de jongste Duitsche crisis ge laden hebben, is het niet mogen geluk- iken, een ministerie samen te stellen. De partijen legden bovendien, met |'S®t oog op de a.s. rijkspresidentsver- I kiezing nog een bijzondere voorzich- j tigheid aan den dag, opdat de kiezers toch vooral uit hun houding geen con clusies zouden kunnen trekken, die van nadeeligen invloed zouden kun nen zijn op het stemmenaantal, dat volgende week Zondag op hun resp. candidaten zal worden uitgebracht. De oplossing der crisis is dan ook uitgesteld tot na de presidentsverkie zingen, omdat dan rekening zal kun nen gehouden worden met de sterkte, die de verschillende partijen alsdan zullen blijken te bezitten. In dien tusschentijd zal een voorloo- pige regeering, een interregnum ge vormd worden, omtrent de samenstel ling waarvan men het intusschen ook niet eens is. Zoo staan de staatslieden en volks leiders overal voor moeilijke vraag stukken, die maar niet met een hand omdraaien opgelost zijn. En bij die zuiver politieke komen dan nog de andere moeilijkheden; men denke aan de malaise, waar we nog steeds onder zuchten en waar maar geen verandering in schijnt te komen, en natuurrampen, zooals den wervelstorm in Amerika, die zooveel honderden menschen het le ven gekost heeft en waardoor geheele steden bijna van den aardbodem zijn weggevaagd. Ook wie nuchter genoeg is om de verledene .tijden niet te idealiseeren, zal moeten erkennen, dat het tegen woordige geslacht toch wel bijzonder moeilijke tijden doormaakt.... Uit het grijs verleden. TACITUS ALS REDENAAR. Van het leven van Tacitus, den grootsten Romeinschen geschiedschrij ver, weten wij slechts zeer weinig. Zelfs zijn geboortejaar is niet met zekerheid bekend, al neemt men ge woonlijk aan, dat het 54 na Chr. ge weest is. Doch wel weten wij, als 'tware door een gelukkig toeval, iets van het milieu, waarin hij geboren is. De natuurvorscher Plinius de Oude vermeldt in een der anecdoten, waar mee bij zijn „Natuurlijke Historie" illustreert, den naam van een Romein schen ridder Cornelius Tacitus, die in zijn tijd de opbrengsten van Belgisch Gallië administreerde. Dat moet de vader of de oom van onzen geschiedschrijver geweest zijn en daardoor weten wij, dat de laatste is voortgekomen uit een van die fami- liën. van ridders, die betrekkingen be kleedden, waarin het gemakkelijk was fortuin te maken. Het is daarom onjuist, aooals ge woonlijk beweerd wordt door wie zijn onpartijdigheid in twijfel willen trek- keh, dat hij bevooroordeeld was ten opzichte van de groote heeren, omdat hij tot him cöterie behoorde en hun belangen bepleitend tevens zijn eigen zaak verdedigde. De waarheid is, dat men hem te Rome ais een parvenu, een homo no vu s beschouwde, d.w.z. dat nog geer», der zijnen lid van den Senaat geweest was. Het schijnt, dat zijn vader, die be zat wat de ridderstand gaf: aanzien en geld, wide dat zijn zoon het nog verder bracht en er naar zou staan, een hoogen rang in den staat te be- kleeden. Hij verwierf voor hem van den Kei zer de Ia tic lave, d.w.z. het recht om het witte kleed met den breeden purperen band te dragen, zijnde dit de gewone manier een jongen man bin nen te leiden in de kringen waarvoor de hooge eereambten waren bestemd- Zoo was hij al van te voren aan gewezen voor de quaestuur, en later, als het geluk hem diende, zou hij het dan wellicht zelfs tot het consulaat kunnen brengen. Om die hooge bestemming te berei ken, ontving de jonge Tacitus een op voeding, waaraan veel zorg besteed werd. Hij leerde van alles, wat in dien tijd onderwezen werd, en wat hem in zijn aanstaande politieke loopbaan van nut kon zijn. Daartoe behoorde i de eerste plaats de welsprekendheid, die met groot ta lent onderwezen werd door Quincti- lianus, voor wien de keizer den eer sten publieken leerstoel voor welspre kendheid te Rome gevestigd had. En Tacitus, boewei een vlijtig leer ling, zwoer niet bij de woorden van zijn leermeester; hij week in sommige punten van dezen af en behield zijn zelfstandigheid van oordeel. -r, r; I De opvoeding van Tacitus viel ge durende de eerste jaren der regeering van keizer Vespasianus (69—79). Dat was, in vele opzichten, een ge lukkig tijdvak, hetgeen nog te meer uitkwam na de verschrikkelijke ge beurtenissen, die er aan waren voor afgegaan. Het was dan ook een gunstig mo ment voor een jongmensch, die be kend wilde worden. Tacitus bereidde zich daartoe voor, gelijk we zagen, door de lessen van Quinctilianus alsmede door andere groote redenaars te volgen; hij hoorde hen, zooals hij zelf zegt, met al den gloed der jeugd en met een wonder lijken hartstocht om te leeren. Toen hij oordeelde, dat hij er ge noeg van wist en dat hij de anderen voldoende gehoord had, begon hijzelf op te treden. Wij weten niet, in welke rechtszaak hij het eerst pleitte, maar het is zeer waarschijnlijk, dat hij de eerste maal reeds 9ucces had. Plinius (de Jonge), die 9lechts. wei nige jaren na hem debuteerde, deelt mede, dat Tacitus toen reeds bekend en beroemd was. Die reputatie had hij alzoo reeds spoedig verworven. Hoe hij als redenaar was, weten wij niet precies, want geen zijner rede voeringen is ons bewaard gebleven. Maar uit die welke hij n zijn his torische werken aan verschillende per sonen in den mönd legt, kunnen wij ons wel een idee ervan vormen, om dat hij die wel zal samengesteld heb ben volgens zijn eigen methode. Ook geeft Plinius ons een belang rijke aanwijzing in dezen. Bij bet ver trekken uit een zitting van den Senaat schrijft hij aan een zijner vrienden: „Tacitus spreekt met veel welspre kendheid en, wat het karakter van zijn talent is, met ernst." Zoo stellen wij hem ons ook voor. Bossuet noemt hem „den ernstigsten der geschiedschrijvers", hij was zon der twijfel ook de ernstigste der re denaars. Er is geen twijfel aan, of hij had een bijzondere voorliefde voor deze kunst, waarin hij het reeds vroeg zoo ver gebracht had. In zijn „Dialoog" schetst een der personen die soort van bedwelming, die een spreker voelt, wanneer hij in staat is, zijn gehoor te boeien en te overtuigen, en noemt dat de verborgen genietingen van <ten redenaar. En het schijnt, of er in die woorden een zeer persoonlijk accent ligt, of dit een confidentie van den schrijver is. UIT DE OMGEVING. RIJNSBURG. Het Kinderzangkoor „Soli Deo Gloria" alhier, een loot van de Geref. Zondag school, gaf onder leiding van zijn 'di recteur-oprichter, dhr F, Heemskerk, gis teravond in de Geref, Kerk een goed ge slaagde uitvoering, met medewerking van dhr G. de Wolf te Leiden (orgel en viool). Dhr Schone veld opende met ge bed, nadat Ps. 146:1 en 8 gezongen wa ren, las vervolgens een gedeelte van Ps. 119 voor, en gaf toen, na hoorders en medewerkers te hebben verwelkomd, en eenige woorden aan de beteekenis van dit Christelijk Zangkoor te hebben gewijd, den directeur gelegenheid het uitgebreide programma af te werken. Een kinderkoor, mits bij het samen stellen ervan voldoende zorg wordt gewijd aan het harmonieeren van de jonge, veel al nog ongevormde stemmen, heeft altijd iets aantrekkelijks^ onder meer door de losse, weinig gebonden voordracht en de frissche klankvorming. Uiteraart leent zich echter het eene lied voor een weergave door deze jonge kelen beter dan het an dere, en daarom, was het goed gezien van dén leider om op het programma ook! een eervolle plaats te reserveeren voor enkele solonummers, die voor reke ning werden gelegd van een viertal jonge dames, leden van het koor, die zich in dit opzicht reeds hadden onderscheiden. Over het algemeen heeft de zang van het koor wel voldoening gewekt. Het bleek, zich goed in de verschillende num mers te hebben ingewerkt. In de eerste nummers lieten de sopraantjes het best blijken, dat ze de beteekenis van de woor den en het lied kenden, wat o.m. uitkwam in de beheersching, waarmee ze zangen. Mej. M. Heemskerk zong hierna heel verdienstelijk het bekende ,,Onze Vader" van Van der Sloot, dat ook nu weer in druk maakte, eenvoudig, zuiver, en vrij als het werd voorgedragen. In de pauze gaf het koor nu nog een drietal goede nummertjes, waarvan het laatste, „Gebed", een verbeterde opvatting toonde. De pauze, die met het zingen van Ps. 6810 werd ingeleid, bracht eenige mooie verrichtingen op het kerkorgel, door den heer G. de Wolf,die een keurige voor dracht gaf van „Elevation", van Th. Du bois, en een (verkorte) „Toccata" in G ldeine terts- van G. F. Handel. „Het lied der ruste" dat de inleiding op het slotgedeelte vormde, werd als duet heel aardig voorgedragen door de jonge dames Jaca de Mooy en Adra v. Egmond. In het „Neig tot ons uw gunstig' ooren" dat nu volgde, liet het koor zich van zijn beste zijde zien, en ook in het volgende, schoon van een heel ander genre „de Natuur". Een der glansp-untjes van den avond werd de solozang van mej. A. Heems kerk, die een werkelijk fijne vertolking gaf van ,het „De Heilige Stad". De aan dacht, die haar ten deel viel was gemak kelijk te .verklaren, en velen zullen in haar stem mooie kwaliteiten hebben ont dekt. Het koor zong tot slot het bekende lied van Paul Gerhard: „Komt, laat ons voortgaan kindrendat met gevoel werd gezongen en een waardig eind vorm de. Een dankbare taak had ook de heer de Wolf, die de solo-nummers met viool en de overige met orgelmuziek begeleidde, op een hoogst verdienstelijke wijze. De dirigent, die tevens de orgelbegeleiding .der solo-nummers verzorgde, mag op een goed stuk werk neerzien. Na dankgebed werd geëindigd methet zingen van Ps. 7.2:II. ZOETERWOUDE. Gistermiddag had alhier op den Hoogen j Rijndijk een botsing plaats tusschen twee wielrijders. Ze gaven elkaar de schuld. 1 Beiden hadden nogal eenige schade aan j hun rijwiel. De veldwachter, die in de zaak betrokken werd, kreeg na onderzoek ook de overtuiging, dat schipper S. te Rijper wetering de meest schuldige aan het ongeval was. Door schipper W. H. a. d. Rijndijk' alhier werd bij den veldwachter aangifte gedaan, dat aan een hem toebehoorende woning vernieling was aangebracht. Een ruit was bevuild en meerdere ruiten en het raamkozijn waren met teer besmeerd. De baldadige is door den veldwachter D. op gespoord. In de buurtschap Geüderswoude al hier is van den veehoudersknecht, de R., een rijwiel ontvreemd, dat hij des nachts onder den hooiberg had laten staan. WOUBEUGGE. Nu ook hier een Comité gevormd is, om den dood van Johannes Pistorius te herdenken op 15 Sept. a.s., bleek, dat men wenschte iets meer van dezen ge loofsheld te vernemen. Die' wensch zal straks geheel vervuld worden, als de studiën van Ds. J. W. Gunst van Woerden zullen verschijnen. Op enkele gegevens in dit werk, dat op deze gemeente betrekking heeft, val len wij' den nadruk leggen. In de Vaderlandsche en Kerkgeschie denis lezen wij telkens van „Jan de Bak ker als „De pastoor van Woerden" of bij andere geschiedkundigen als „onder pastoor of kapelaan van Woerden". Nu bleek uit de archie ven, dat deze martelaar nimmer die ambten daar be kleed heeft, doch wel als priester ook daar de reformatie heeft gepredikt. Jacobswoude is alleen de plaats geweest, waar Pistorius het ambt van pastoor ver vuld heeft. Ds. Gunst schreef: „Jacobswoude was de eerste van alle Hcllandsche plaatsen, waar de „Nye leere" publiek van den kansel in een kerkgebouw verkondigd werd. De prediker was Johannes Pisto rius, die er in 1522 als pastoor fungeerde". R.K. geschiedschrijvers als van Heus- den en van Rijn deelen dit ook in hun belangrijkwerk mede en hun berichten rusten meer op authentiek! stukken. Ook schreef pastoor H. J. A. Goppens van Jan de Bakker als „pastoor' van Ja cobswoude", trouwens de latere opspo ringen uit het vaticaanarchief bevestigen het. Aan het plekje in den polder „Vier- RECLAME GROOTST EN GOEDKOOPST Haarlemmerstraat 138 - Telef. 699 HEERENBOTTINES vanaf f 5.75 - - Speciaal adres voor IJZERSTERKE SCHOOLLAARZEH - - GEEN VERHOOGDE PRIJZEN Leidsche Penkrassen. Amice, Er begint zoo langzamerhand een /beetje Teven te komen in de politieke brouwerij ook hier in Leiden en om- I geving. In tal van dorpen werden j reeds vergaderingen gehouden waar j de beteekenis van de komende ver- I kiezingen in het licht werd gesteld j.en naar ik van bevoegde zijde vernam cal omze Leidsche Kiesvereenigïng bin I nenkort dit voorbeeld volgen en hoopt Mr. H. Bijl eve ld van 's-Gravenhage op 30 Maart a.s. hier in openbare verga dering op te treden. Dat belooft een mooie avond te wor den. Van personen die deze week de 'te 's-Gravenhage gehouden vergade- ring van de Kieskringcentrale bijwoon den vernam ik althans dat het woord van Mr. Bijleveld daar een machtigen j indruk had gemaakt. Wat zou het 1 heerlijk zijn zoo werd opgemerkt, in- dien dat woord door al onze mannen en vrouwen kon worden beluisterd. En daarvoor bestaat nu gelegenheid. Mr. Bijleveld heeft zich bereid ver klaard naar hier te komen en dus mag nu ook worden verwacht, dat al len die daartoe ook maar even in de gelegenheid zijn, dezen avond zullen vrij houden om zelf bezield te worden en anderen dóór hun voorbeeld te be zielen. Van die bezieling die toch zoo on misbaar is ook in den verkiezings strijd bemerkt men nog niet zoo heel veel. Wie rondziet in onze ,eelo<Hren kan daar nog heel wat traagheid en lusteloosheid opmerken 't Rechte vuur is er nog niet, wat ook wel eenigszins te verklaren is uit het feit, dat het nog meer dan drie maanden duurt eer de stembus opengaat. Maar er zijn toch wel verblijdende en zeer moedgevende voorteekenen. Ik denk hierbij o.a. aan het werk van onze propagandaclub die vandaag haar tweede propagandablaadje, waar van hier in Leiden 16000 exemplaren verspreid worden, heeft doen verschij nen. 't Blaadje ziet er frisch en pittig uit, het is in bevattelijken toon ge steld en zal naar vernacht mag wor den, zijn goede uitwerking biet mis sen. Met groote blijdschap amice, heb ik dezen arbeid van onze jeugdige pro pagandisten begroet, 'tls soms om te huilen als men ziet hoe vele 'ouderen voor de verbreiding van onze begin selen en voor de versterking van den invloed der A. R. partij, die toch niets anders wenscht en beoogt dan de Christelijke grondslagen van ons volks leven te bevestigen en te beveiligen en de eere van Gods heiligen Naam te bevorderen, geen vinger uitsteken. Daar zijn mannen door. God met ga ven en talenten versierd en zij doen niets om dezen arbeid te bevorderen. Heel de politieke'strijd laat hen koud. Zij kunnen niet ontkennen dat het hier gaat om beginselen van de hoog ste orde en dat het wel en wee van ons volk mee afhangt van de wijze waarop ons land wordt bestuurd, maar zonder eenig bezwaar laten zij het werk dat gedaan moej worden aan anderen over. Dat is in hooge mate ontmoedigend. Maar hoe verblijdend is het dan ook amice, als daar telkens weer op staan jonge mannen, die in heilige bezieling aan het werk gegaan en da gen en weken en maanden aaneen hun beste krachten geven om de doorwer king van onze beginselen te bevorde ren en ons partijleven te sterken. Wie meeleeft in het politieke leven amice, die weet wel dat het tal van onaangename kanten heeft. Maar al dat onaangename dat nu eenmaaül onvermijdelijk schijnt verdwijnt in het niet bij de blijdschap die er is, over zooveel vurige liefde voor de A. R. be ginselen als men toch ook telkens weer kan constateeren. Welk een oorzaak van dank aan God is het niet, als men mag zien dat, terwijl aan de eene zijde de ouderen langzamerhand wegvallen en anderen een onverschillige houding aannemen, er aan den anderen kant weer opstaan jonge mannen, die door hun daden toonen dat het hun lust is den Heere te vreezen en Hem te dienen op alle terrein des levens. Meermalen is mij de laatste weken gevraagd hoe we er als A. R. partij voorstaan, een vraag die haar oorzaak heeft in de vrees dat we weieens ge voelig klop zouden kunen krijgen bij de a.s. verkiezingen, en een vraag waarop een eenvoudige pennekrasser zooals ik mij dezer dagen zag aange duid, natuurlijk geen antwoord kan geven. Er is, ik geef het toe, voor de vrees van sommigen wel eenige grond. Op pervlakkig bezien staan we er niet zoo gunstig voor. 't Is u misschien bekend amice, dat de heer Colijn toen hij als Minister van Financiën optrad verklaard heeft dat als hij zijn taak goed vervulde en ik neem aan dat hij dit gedaan heeft dit aan onze partij twee Ka merzetels izou kunnen kosten, omdat hij maatregelen zou moeten nemen, die misschien in breede kringen ont stemming- zouden wekken. En er is ontstemming ook wel bij sommigen in onze kringen,-die de gevolgen van de bezuiniging aan den lijve hebben ge voeld, en die zwaardere offers hébben moeten brengen dan menigeen ver moedt. Toch geloof ik" niet amice, dat wij ons zelfs ondanks de hetze v. links tegen Colijn en de mooie leuzen waar mee men aan die zijde werkt al te bevreesd behoeven te maken. 't Is waar, de heer Colijn is opgetre den niet als de vriendelijke kok die met allerlei uitgezochte lekkernijen de gasten weet te behagen, maar als de koelbloedige en schijnbaar harde dokter, die niet vraagt wat zijn pa- tienten aangenaam vinden, maar die als 't noodzakelijk is, bitterp drankjes te slikken geeft en het mes er diep inzet. Dat is niet altijd even prettig. Maar een verstandige maaglijder amice, zal tenslotte toch vael meer respect hebben voor den dokter die hem weet te genezen, dan voor den kok die slechts zijn kwaal weet te ver ergeren. En zoo gaat het ook hier. Van dö noodzakelijkheid van het ingrijpen van Minister Colijn is het overgroote deel van onze kiezers wel overtuigd en al had men sommige dingen graag anders gezien, zijn bedoeling weet men toch wel te waardeeren. Maar daarbij komt iets anders en dat is van veel meer beteekenis. Het beginsel waaruit men leeft spreekt hiér ook een woordje mee en wie mee leeft die weet ook dat Minister Colijn gehandeld heeft als hij deed en zoo handelen k o n, omdat hij is antirevo lutionair, en dat de haat tegen Colijn haar oorzaak vindt in de beginselen door den heer Colijn beleden. En nu heb ik genoeg vertrouwen in onze kiezers amice, ook in hen die zich eenigermate ontstemd gevoelen, dat zij zich straks door hun begin- s e 1 zullen laten leiden en dat zij bij het uitbrengen van hun stem het be lang van land en volk en van de be ginselen waarvoor onze partij strijdt, in het oog zullen houden. Zij zullen dat doen omdat ze niet anders kunnen. En daarom amice, ben ik op den afloop van de komende verkiezingen niet al te ongerust en ga ik [met Iniet minde-' vertrouwen da de heer Vliegen voci S.D.A.P. blee' te hebben, de komende verkiezingr tegemoet ,._^i VERITAS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 6