I Febr. GRIEF Ie TOKIO.
2t Febr. GRIEF Ie LORDEN.
1 Maart GRIEF Ie LEIDEN.
ZATERDAG 28 FEBRUARI 1925
an hei einde der Week.
Europa heeft in de afgeloopen week
een zijner grootste mannen verloren:
den Zvveedschen staatsman H j a m ar
B ranting.
Branting was een man, die groote
Idealen had en die dag en nacht ge
streden heeft voor de verwezenlijking
daarvan.
Hij was sociaal-democraat en had
zijn liefde verpand aan de arbeiders
beweging. Doch hij was niet als zoo
velen zijner partijgenooten iemand
Wiens gezichtskring door groeps- of
klassebelang wds beperkt.
Hij zag verder en was behalve een
overtuigd socialist, tevens een goed
vaderlander, die ook de verdediging
van zijn land noodzakelijk achtte.
Doch ook buiten de grenzen van
Zweden is zijn naam bekend gewor
den, en wel sinds het uitbreken van
den wereldoorlog in 1914.
Tijdens den oorlog heeft hij he
laas zonder resultaat gewerkt in
het belang van den vrede en daarna
heeft hij als lid van den Volkenbonds
raad te Genève invloedrijken arbeid
verricht.
In 1921 werd hem de Nobelprijs
voor den Vrede toegekend, een on
derscheiding, door hem ten volle ver
diend.
Het opschrift op de medaille van
dien prijs: „pro pace et fraïernitate
gentium" (voor den vrede en de broe
derschap tusschen de volkeren; 'kan
wel als het motto voor geheel zijn le
ven gelden. Hij heeft daarvoor ge
werkt, zoolang het dag was.
We zouden Branting met den vroe-
geren Britschen prem er MacDonald
kunnen vergelijken, beiden idealisten,
doch die ook de realiteit niet uit het
oog verliezen. Mannen, niet van-groote
woorden, maar van daden. Aan zulken
heeft de wereld behoefte, te allen
tijde, doch vooral nu er zulke chaoti
sche toestanden alom heerschen en
er' van welvaart niet veel meer te
bespeuren is, dan bij uitzondering in
enkele landen en bij enkele groepen.
Doch wanneer we den wereldtoe
stand als geheel overzien, is er weinig
anders te bemerken dan armoecie, on
rust. en verwarring.
Tm velen trachten nog, bij dit alge-
meene ontbindingsproces, een voor
deeltje daaruit te slaan.
Men denke b.v. aan den oproerigen
Arabischen stam, de W a c h a bi eten
die voor eenige maanden in de buurt
van Mekka opereerden en thans ook
een inval hebben gedaan in Pales
tina, met het doel zich van het Over-
jordaansche «meester te maken.
Hun succes, alsmede weliicht de
moeilijkheden, die Turkije met Enge
land over de Mosoelkwestie en met
Griekenland én de andefe Balkan-
staten over de verbanning van den
patriarch heeft, heeft thans ook de
Koerden er toe gebracht, in op
stand te komen tegen de regeering
te Angora.
Dit volk woont "in Armenië en heeft
zoo dikwijls van zich doen spréken
1 door de slachtingen, die zij onder de
Armeniërs aanrichtten, hetgeen door
de Turksche regëering in de hand
gewerkt of althans oogluikend toe
gelaten werd.
Thans hebben zij zich tegen de Tur
ken gekeerd en naar het zich laat aan
zien, zal het dezen heel wat moeite
kosten, den opstand te dempen. Men
is zich dan ook te Angora den ernst
van den toestand wel bewust en heeft
reeds krachtige militaire maatregelen
genomen.
De beweging in Koerdistan draagt
een godsdienstig-politiek karakter.
Haar doel is de instelling van een
Koerdische regeering en de wederop
richting van het Kalifaat.
Zij gaat alzoo in tegen de regeering
te Angora, die het Kalifaat heeft af
geschaft en een einde gemaakt aan
de verbinding der geestelijke en we
reldlijke macht, zooals die vroeger in
den persoon van den Sultan-Kalief
was belichaamd.
De nieuwere, repubhkeinsche ideeën
hebben evenwél steeds meer vat op
de inwoners der groote steden, dan
op hen, die ver van deze centra wo
nen en mede ten gevolge daarvan
langer aan de oude traditiën gehecht
blijven, waaronder het monarchisme
zeker niet de laatste plaats inneemt.
Daarom zal een verstandige regee
ring steeds met gematigdheid te werk
gaan en bij het „fortiter in re" zek'er
ook het „suaviter in modo" betrach
ten.
Uit het grijs verleden.
DE SLAVERNIJ BIJ DE ROMEINEN.
II. (Slot).
Hoe was bij de Romeinen de verhou
ding van den slaaf tot zijn meester?
Welke waren zijn plichten, welke zijn
rechten, zoo hij die had, en hoedanig
was de behandeling, die hij zich moést
laten welgevallen?
Het antwoord op deze en dergelijke
vragen is niet mèt een enkel woord
te geven.
Over het lot van diQ slaaf kan zeer
verschillend geoordeeld worden, al
paar mate van het standpunt, waarop
men zich bij de beoordeeling plaatst.
Zoo maakt het b.v. een hemelsbreed
verschil of men de positie van don
slaaf in de wetgeving, of in de werke
lijkheid beschouwt.
Want er is steeds verschil tusschen
theorie en practijk, on Jat vooral bij
'n volk, dat aan de oude traditiën zoo
gehecht was als de Romeinen en waar
de Wetten de verandering in de zeden
niet op den voet volgden.
Tot in het midden der tweede eeuw
nrf Chr. was de wetgeving verschrik
kelijk hard voor den slaaf. Zij liet ge
heel aan zijn meester over, wat deze
met hém doen wilde; hij was dims
eigendom precies op dezelfde wijze
als z'n kudden en zijn velden; de eige
naar had het recht hem te gebruiken
of te misbruiken volgens zijn grillen;
hij was vrij, hem te beleedigen zoo
veel hij wilde, hij mocht hem slaan
en zelfs dooden.
Wanneer men 'Tit leest, zou men ge
neigd rijn te denken, Jat er nooit een
erger iets kan geweest zijn dan de Ro-
meinsche slavernij.
Men moet evenwel nfet vergeten, dat
de menschelijke instellingen nooit al
het goed of al het kwaad doen, dat zij
wel zouden kunnen doen.
Dat komt omdat er behalve de wet
geving nog een andere factor is, die
een woordje meespreekt, en dat is de
volksconscientie.
Er is, ook bij de Heidenen, door
Gods gemeene genade nog eenig be
sef van menschelijkheid overgebleven,
waardoor zij voor de allergrootste ex
cessen bewaard blijven en het leven
niét gaïisch en al een hel wordt.
En evenals eenerzijds, naar het oude
spreekwoord „Quid leges sine mori-
bus", wetten ,die niet geworteld zijn in
de zeden weinig baten, zoo is het an
derzijds niet minder waar, dat het le
ven, aan verouderde wetten ontgroeien
kan en hetgeen daarin barbaarsch voor
komt, in de practijk corrigeeren.
Men bedriegt zich dan ook ten zeer
ste,, indien men den socialen toestand
van een volk slechts naar zijn wetten
beóordeelt.
Men moet ook weten, op welke wijze
deze werden toegepast.
Én het is wel kwalijk aan te nemen,
dat tè Rome, zelfs in den tijd toen de
Zeden het ruwst waren, men anders
dan bij uitzondering gebruik maakte
van die verschrikkelijke rechten, die
de wet den meester over den slaaf
toestond.
Trouwens, wij weten van meerdere
slaven, die een draaglijk, zelfs een
goed léven hadden.
Cicero was b.v. goed voor Tiro, en
Zoo waren er meer meesters, die goed
voor hun slaven waren.
Men denke ook aan den Romein-
schen centurio uit Matth. 8, die voor
2ijn zieken knecht tot Jezus ging. Deze
knecht was blijkens het oorspronke
lijke Woord (doulo9) een slaaf.
Niets vervulde den slaaf meer met
bezorgdheid dan de dood.
Niet, dat hij dezen als zoodanig
vreésde, immers zijn leven behoorde
hem zoo weinig toe, dat hij er gemak
kelijk afstand van deed.
Maar hij dacht met bezorgdheid aan
wat op den dood volgde: aan de be
grafenis.
De bezorgdheid voor de begrafenis
moest natuurlijk hen te meer veront
rusten, die het meeste gevaar liepen,
er van verstoken te blijven.
De rijke bezat het graf van zijn fa
milie, hij was zeker een plaats te vin
den naast zijn vaderen, die hem daar
wachtten.
Veel treuriger was het lot van den
slaaf; indien hij geen middelen had
om zich een eervolle begrafenis te
doen geven, werd hij op een zeer pri
mitieve wijze ter aarde besteld.
Dan werd hij door zijn kameraden
in een grove doodkist gedaan en in
den nacht droeg men hem met zoo
min mogelijk ophef weg en ging hem
in een soort van put gooien.
Aan dezen smaad te ontkomen, was
de voortdurende gedachte van den
slaaf; tijdens zijn leven onfzeide hij
zich alles, om na zijn dood een graf
te hebben.
„Dit graf", zegt een hunner in zijn
grafschrift, „heb ik mij van mijn spaar
penningen gemaakt."
Wanneer de spaarpenningen daartoe
niet voldoende waren, wat meermalen
het geval was, gebeurde het wel, dat
de vrienden zich onderling verstonden
om de kosten ervan te betalen.
De inschriften van Napels toonen ons
drie slaven, die zich hebben vereenigd
om voor een kameraad een grafmonu
ment op te richten en die er zelfs twee
roerende verzen op hebben doen grif
fen. Soms liet de slaaf of vrijgelatene,
wanneer hij gefortuneerd was, zich een
groot monument bouwen en had er
dan ook nog plaatsen over voor, zijn
vrienden.
De grootste uiting van genegenheid,
die men iemand kon geven, was hem
Mn zijn graf te ontvangen; zoo is er
eëp„ die na twee van zijn vrienden
te l\ebben aangewezen, aan wie hij
deze^gunst toestond, zich eenigszans
l) De slaven verdienden bij de Ro
meinen ook geld en konden dus snaren
verlegen tegenover de anderen veront
schuldigt.
Maar, men kon niet altijd rekenen
op de welwillendheid van zijn kame
raden, daarom was het 't verstandigst
zich zelve van een graftombe te voor
zien, hetgeen dan ook, wie eenigszins
daartoe in de gelegenheid was, deed.
DE BUREAUCRATISCHE SPIN.
Aan den bundel „Korte Opstellen
over gemeenterecht en gemeentebeleid'
door Mr. G. A. van Poelje is het vol
gende epigram, gewijd aan St. Bureau-
cratius
Een reuzenspinne weeft er
Haar webbe in Den Haag,
In duizend draden zweeft er
Haar spinsel naar omlaag.
Het dekt veel oudé wijsheid,
Veel twisten ook, helaas!
Maar dor,re grijze vaalheid
Bedekt het keurig waas.
Het waas van bruisend levert,
Geloof in eigen kracht.
Nog overig gebleven
Van glorieuser pracht.
Uit heerelijker jaren,
Toen burger, boer en knecht
De fiere dragers waren
Van 't eigen stedenrecht.
Dat dreigend doffe duister
Beteekent Vrijheids nood
Wie breekt, wie scheurt die kluister,
Wie trapt die spinne dood!_
BINNENLAND.
Minister de Visser over het Onderwijs
beleid.
In de Memorie van Antwoord aan
de Eerste Kamer betreffende hoofdstuk
Va (Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen) der Staatsbegrooting 1925
verdedigt de minister zich uitvoerig
tegen de. in het Voorloopig Verslag ge
leverde critiek op zijn beleid.
De volgende bedenkingen werden in
het voorloopig verslag in hoofdzaak
in het midden gebracht:
1. dat van het bezuinigingsplan der
Regeering het Onderwijs het meest te
lijden heeft gehad;
2. dat door de maatregelen, ter ver
mindering van de Onderwijs-üitgaven
inbreuk is gemaakt op het compromis
bij de beëindiging van den schoolstrijd
getroffen, en
3. dat de salarispolitiek, welke de
Regeering volgde, aan hét onderwijs
schade heeft toegebracht.
Ten aanzieji van het eerste punt is
het, naar de meening van den minis
ter, thans nog niet mogelijk een zuiver
oordeel, te vellen. De maatregelen, ter
inkrimping van den staatsdienst kun
nen niet, dan geléidelijlc doorwerken
en men zal eerst over eenige jaren in
staat zijn, in vergelijkende beschou
wingen te treden. Bovendien dragen
sommige der maatregelen op Onder-
wijs-gebied, zooals de opschorting van
het 7e leerjaar en van de uitbreiding
van den leerplichtduur een tijdelijk
karakter.
Met betrekking tot het tweede punt
merkt de minister op, dat nu door de
ongunstige tijden de verwezenlijking
van het ideaal, dat allen bij het on
derwijs vóór oogen stond, n.l. verbe
tering van het enderwijs, in verder ver
schiet terugwijkt, het niet billijk i
dit als een inbreuk op het, bij de pa
cificatie gegeven woord voor te stellen.
De mededeeling van een der leden,
dat destijds doorlinker- en rechter
zijde over de beëindiging van den
schoolstrijd onderhandeld zou zijn, in
verband met de tot standkoming van
het algemeen kiesrecht, meent de mi
nister onbesproken te moeten laten.
Deze onderhandelingen, zoo zij heeft
plaats gehad, is buiten hem om ge
schied.
Ten opzichte van het derde punt zegt
de minister,., dat zonder salarisveral-
ging over dé geheele lijn, een sluitend
budget niet te verkrijgen was, en de
bewering is niet vól te houden, dat de
ze catogorie van ambtenaren strenger,
dan andere categorieën zou zijn be
handeld. De in het voorloopig verslag
uitgesproken stelling, dat de onderwij
zers nu ;,tot schade van het onder
wijs" hun kracht en energie weer moe
ten geven aan den strijd tot verbete
ring der salariéering, laat de minister
voor rekening, van hen, die haar uit
spraken. Hij zelf heeft van de over-
groöte meerderheid van het Neder-
landsche onderwijzerseorps een hooger
dunk.
Met betrekking'tot het Instituut van
assistenten merkt, de minister nog
maals op, dat het niet de bedoeling is
dezulken in de school, toe te laten, als
een goedkoopèr soort onderwijskrach
ten.
Tot zijn leedwezen moet de minister
de enkele leden, die het denkbeeld
eener "nieuwe staatscommissie, tot het
zoeken naar krachtige bezuiniging op
de onderwijsuitgaven, met behoud
van de financieele gelijkstelling blij
ven aanbevelen, teleurstellen. Hij moet
zijn, tot dusver hieromtrent ingeno
men standpunt handhaven.
Het ligt in het vobl'nemen op den
weg van inkrimping, tevens verbete-
RECLAME
ert misschien zullen we eerstdaags lezen:
Gij allen kunt trachten dit te voorkomen
door U minder vatbaar te maken voor
griep. Regelmatig gebruik van Akkers
Abdijsiroop versterkt Uw ademhalings
organen en maakt Uw slijmvliezen onge
voeliger voor ziektekiemen, waardoor het
gevaar van besmetting vermindert. Wacht
daarom niet totdat ge reeds ziek zijt,
juist deborstversterkende eigenschappen
van Akker's Abdijsiroop, bereid uit ge
neeskrachtige kruiden, zal vaak ziek
worden voorkomen. Ge zijt verplicht
jegens Uw huisgenooten, Uw buren, Uw
collega's, kortom jegens iedereen met
wien gij in aanraking komt, om het griep-
gevaar zooveel mogelijk te beperken,
door besmetting te voorkomen. Koop dus
nog heden Akkef's Abdijsiroop en ge
zult gewapend zijn. 1039
r)ing, der onderwijsopleiding geleide
lijk voort te gaan.
Fransch op de lagere, school.
De minister van Onderwijs 'deelt in
de Memorie van Antwoord aan de
Eerste Kamer, betreffende de Onder-
wijsbegrooting mede, dat hij nog bezig
is, advies in te winnen over de vraag,
hoe zijn gedragslijn zal moeten zijn in
de kwestie van het onderwijs van het
Fransch op'de Lagere School.
Om deze reden meent de Minister
zich er van te moeten onthouden, om
op de, in het voorloopig verslag ge
maakte opmerkingen, met betrekking
tot dit onderwerp in te gaan.
Chr. Kantoor- en Handelsbedienden.
Naar wij vernemen zal de dertigste
jaarlijksche algemeene vergadering v.
de Ned. Vereen, van Chr. Kantoor- en
Handelsbedienden Vrijdag 24 en Za
terdag 25 April a.s. te Utrecht worden
gehouden.
Aan de beurt van aftreding zijn de
hoofdbestuursleden, de heer W. J. Bos
senbroek te Amsterdam, H. A. C. van.
der Kraan te Rotterdam en K. Rijper
Pz. te Amsterdam.
Het gastmaal ten Hove.
Donderdag had irt de kleine eetzaal
ten Koninklijken Paleize te 's-Graven-
hage het gastmaal plaats dat de Ko
ningin, ter. gelegenheid- van hare pro
motie tot doctor in'de rechtsgeleerd
heid honóris' causa aan de Universi
teit te Leiden, aanbood aan een aan
tal dames en heeren uit den kr^ng der
Leidsche Hoogeschool, wier namen als
genoodigden korten tijd geleden reeds
werden vermeld.
Met de Koningin en de Prins nam
Prinses Juliana aan dezen maaltijd
deel. De tafels prijkten met bloemver-
siering, terwijl als middentafelstuk 't
wapen van de stad Leiden in bloemen
kunstig was uitgevoerd. Hoofdzakelijk
bestond de bloéméntooi uit roode tul
pen. De Koninklijke Milit. Kapel gaf
onder leiding van haren directeur, le
Luitenant Boer, een muziekuitvoering.
Leidsche Petikrassen.
Amice,
Door de. herdenking van het 350-
jarig bestaan der Universiteit en de
straks te vieren Lustrumfeesten waar
voor reeds de eerste voorbereidingen
worden getroffen, is er voor de Uni
versiteit' en hare leerlingen v^eer meer
belangstelling, dan gewoonlijk wel het
geval is.
In gewone dagen is er tusschen de
academie en de bevolking' al heel wei
nig contact en als de studenten zoo
nu en dan niet op een ietwat onbehoor
lijke manier de blommetjes buiten zet
ten, dan zou er door de groote meer
derheid van d«. bevolking aan de stu-
deerende bevolking al bitter weinig
aandacht worden; geschonken.
Dat is vroeger wel een weinig an
ders geweest "al is het zeer de vraag
of ook hier gezégd kan worden dat de
vorige dingen beter waren. Wat on
langs in dit blad omtrent het studen
tenleven werd medegedeeld was van
dien aard, dat er geen reden bestaat
om hier van 'achteruitgang te spre
ken. Al is er nu vaak reden voor recht
matige critiek, in vergelijking met
vroeger zijn .we. toch wel, althans voor
zoover een buitenstaander dat kan
beoordeelen, vooruit gegaan.
Ook in andere opzichten is vooruit
gang merkbaar, een vooruitgang die
echter voor hen die aan de Universi
teit verbonden zijn, niet zonder meer
als zoodanig zal worden aangemerkt.
Er is nil. een- tijd geweest dat aan
de inschrijving als. student aan de Hoo
geschool een reeks van voorrechten
verbonden waren welke voorrechten
ook golden vcror de hoogleeraren en
allen die in een of andere dienstver
houding tot de Universiteit stonden.
Niet alleen toch dat men vrijdom
van tollen genoot, maar er was ook
vrijdom van belastingen en accijnzen.
Nu is het, betalen van belasting in
dezen tijd,, nu de fiscus op 'n zoo groot
deel van iemands inkomen besla's fegt.
een ver van aangename zaak. Vroeger
echter, toen de belastingdruk heel wat
minder zwaar was, was men er ook
al op uit om zich aan zijn belasting
plichten te onttrekken. Men had er dit
op gevonden, dat men wat in die
dagen mogelijk bleek te zijn zeer
jeugdige knapen als student liet in
schrijven, waarvan dan de voordeelen
door de ouders werden geplukt.
Verhaald wordt, dat schoolkinderen
reeds als leerlingen werden ingeschre
ven, met 't gevolg dat een minimum
leeftijd van 12 jaar werd gesteld, wel
ke grens later tot 16 jaar werd ver
hoogd. Bekend is dat Hugo de Groot
reeds als jongen van 12 jaar als stu
dent was ingeschreven.
De grens was dus toen wel heel laag
gesteld, maar toch waren er nog die
op onrechtmatige wijze van. de privi
legiën trachtten te profiteeren. Men
deed het omgekeerde van wat we nu
wel zien in tram en trein en gaf een
te hoogen leeftijd op. Zoo zou b.v. Jan
de Witt, toen hij nog geen 16 was, met
een verkeerd, hem wat ouder makend
geboortejaar zijn ingeschreven.
Zooals ge ziet amice, zijn de men
schep en de menschelijke neigingen in
den loop der jaren al heel weinig ver
anderd en is het pogen om den fiscus
te misleiden een kwaad dat in onze
dagen, ook in Christèlijke kringen
gróote afmetingen aangenomen schijnt
te hebben volstrekt niet een uitvin
ding van deze eeuw.
Ik vermoed, dat de afschaffing van
deze voorrechten door de studeerende'
of de althans als stud.eerend bekend
staande bevolking wel niet als een
vooruitgang zal worden beschouwd,
evenmin als de afschaffing van de af
zonderlijke rechtspraak voor hen, die
van de LTniversiteit deel uitmaken.
In het algemeen mag dit echter als
een vèrbetering worden beschouwd,
vooral ook om de voortdurende twis
ten tusschen den Senaat en het Leid
sche stadsbestuur. Deed de Senaat alle
moeite om de privileges in eere te hou-
den, de burgemResteren der stad Lei
den trachtten met hand en tand hun
eigen gezag te laten gelden.
Als een voordeel van de vroegere be
palingen zou kunnen worden aange-
merkt, dat daardoor het wonen in .Lei
den aantrekkelijk werd gemaakt en
wie^ weet, als opnieuw soortgelijke be
palingen werden gemaakt of dén het
aantal spoorstudenten niet belangrijk
zou verminderen.
Beter lijkt me echter en meer af
doende als door onze vroedschapop
een andere wijze getracht wordt* Lei
den als woonplaats aantrekkelijk te
maken, n.l. door krachtige maatrege
len te nemen tot vermindering van
den werkelijk al te zwaren belasting
druk.
Nog in een ander opzicht is er vér-
schil met vroeger merkbaar. Aan de
Leidsche Universiteit kwamen vroeger
de tegenstellingen op geestelijk gebied"
sterker naar voren dan in onzen tijd.
Denk slechts aan d. strijd tusschen Ar-
minius en Gomarus, een strijd die'niet.
beperkt bleef tot deze geleerde heeren.
maar die vaak op straat tusschen de
studenten en dan niet met geestelijke
wapenen werd voortgezet.
Van zooiets hoort men in dezen tijd
niet.
Als er iets van het studentenleven
naar buiten openbaar wordt, dan staat
dat meestal niet in verband met den
strijd der geesten, al mag met groote
dankbaarheid geconstateerd dat onze
christen-studenten, door onderlinge or
ganisatie hunne positie trachten te
sterken en het leven trachten te ver
diepen. Maar van een strijd der gees
ten, als vroeger wel het geval was,
merkt men weinig, omdat verreweg de
meeste hooggeleerden tot een bepaalde
richting behooren.
Moesten voorheen de studenten een
eed zweren dat zij eerbied en gehoor
zaamheid jegens den rector, senaat en
academische statuten, zouden betoonen
en dat zij geenerlei leeringen zouden
aanhangen dan die in deze UniversS-
iteit geprofesseerd en geleeraard wer^
den, we zijn nu tot een ander uiterste
gekomen in dien zin dat als regel an
dere dan moderne eenden vergeef
me deze ietwat ongepaste beeldspraak
in den academischen vijverniet
werden geduld.
Daardoor is er minder wrijving >en
minder strijd, maar een vooruitgang
zie ik hier niet.
Het Christendom vraagt van ons
dat we vredelievend zijn. Maar het,.is
altijd een gunstig verschijnsel, als er
met name onder de jongeren om de
hoogere dingen geworsteld wordt. Niet
op ongepaste wijze en met onnoodige
scherpte, maar wel met vuur en be
slistheid tengevolge van een besliste
levensovertuiging.
En ik beschouw het als een zegen
van dezen tijd, amice, dat waar zoo
vele ouderen als moedeloos het hoofd
laten hangen en tot geen groote din
gen meer in staat schijnen, zoo tal van
jongeren, ook hier in Leiden en omge
ving de geestelijke wapenrusting gaan
aangorden en zich, waar straks weer
om de hoogste goederen moet worden
gekampt, met bezieling in den strij
werpen. VERITAS.