ZATERDAG 14 FEBRUARI 1925 Nieuwe Leidsche Courant. TWEEDE BLAD. De vraag der verslagenheid. De Geest eens mans zal zijne krankheid ondersteunen, maar eenen verslagen geest, .wie zal dien opheffen Spr. 18:14. Geestkracht steunt het zwakke hart, maar wie heft de zinkende ziel op? Met deze woorden wordt de bedoeling der spreuk, hierboven afgedrukt, het best weergegeven. Een dapper mensch kan veel verdra gen. Hij houdt hét lang vol en hij houdt zich lang groot. Mucius Scaevola staat voor den rech ter in het oude Rome, en als deze hem met de vreeseij'^ste straffen bedreigt, in dien hij de namen zijner eedgenooten niet bekend maakt, steekt hij zijn rech terhand in de vlam van een offervuur om te doen zien, hoe weinig hij den mar teldood vreest. Zebah en Tsalmuna zijn door Gideon gevangen genomen. Deze zegt tot Jether, zijn eerstgeborene: „sta op, dood heml" Maar de jongeling trekt zijn zwaard niet uit, hij huivert en weifelt. Met glimlach end schouderophalen zien' dan de beide koningen der Midianieten op den teeren knaap neer. „Naar dat de nras is zoo is zijne macht" zeggen ze en ze vragen aan Gideon: „Sta gij op en val op ons aan!" Van deze geestkracht zijn toonbeelden te over. En niet aitijd dwingt de moed van den menschelijken geest eerbied af. In brutalen overmoed ging menige mis dadiger lachend en spottend de trappen van het schavot op. In goddelooze onverschilligheid bleef een kruiseling op Golgotha den Heiland honen en smaden, zoolang het schrik kelijk lijden hem kracht tot spreken gaf. Er is een geestkracht, waarvan de levenswijsheid zich laat samenvatten in den rijmregel: „Van al u'w leed trek af de schuld, En draag het restje met geduld!" in het aftrekken en wegcijferen van de schuld heeft de menschelijke geest het helaas bedroevend ver gebracht. Daar uit volgt geen oefening tot Godzaligheid, maar een oefening in gelatenheid, waar door men zich heel rustig en oogen- schijnlijk heel dapper in het onvermij delijke schikt. De ziel van den mensch zinkt daarbij echter hulpeloos en lioopeloos weg. Zij gaat onder in doffe berusting, in licht zinnige oppervakkigheid, in wreed ego ïsme, in koude ongevoeligheid. Met geweldige inspanning van al ohzé krachten kunnen we wel probeeren om boven te blijven, maar het lukt niet. De wereld in al hare levensvormen is nu eenmaal als een zee, die geen vas ten grdnd onder de voeten geeft, wier duistere diepten ontelbare raadsels ver borgen houden wier stormen ons tel kens den koers doen verliezen, wier gol ven ons voortdurend in angstige beroe ring brengen. Wie zal de zinkende ziel redden? Een verslagen geest, wie zal dien opheffen? Er viel eens een man te water. Een geoefend zwemmer sprong hem na maar stak geen hand uit om hem te redden, zoolang nog de drenkeling met de gol ven worstelde, om boven te blijven. Eerst toen de ongelukkige machteloos wegzonk, greep hij hem. Toen de menschen later aan den red der vroegen, waarom hij den drenkeling niet eerder gegrepen had, was zijn ant woord: ..Het was voor mij een onmoge lijkheid hem te redden, zooank hij zich zelf trachtte te redden". Hierin-ligt een bevestiging van de on- wedersprekelijke waarheid, dat Jezus de verlorenen redt, en dat Hij alleen maar een volkomen Zaligmaker wezen kan voor den in zichzelf volkomen verloren zondaar. Zoolang de mensch nog zijn eigen za ligmaker tracht te wezen, kan de Zalig maker niets met hem beginnen. Geluk kig, dat Hij ons desondanks in onze wor stelingen gadeslaat, dat Hij ons nabij is, Hij ons in het oog houdt en dat Hjj juist op het rechte oogenblik de hand Zijner reddende liefde naar ons uitstrekt. Treffend komt dat aan den dag in het bekende verhaal van Petrus' wandeling op de zee. De Heere Jezus heeft zich afgezonderd in het gebed, op eenen berg alleen. De discipelen zijn op de zee, die plotseling door een heftigen storm bewogen wordt. Het gevaar is groot. Zij worstelen om hun leven en doen dat met groote geest kracht. 'Wat kan die kracht echter op den duur baten! Wat kan 't ons baten, dat wij hier beneden in de diepte worstelen met al de duistere machten, die 't op ons leven voorzien hebben en die ons naar gene den willen trekken, als niet van de Hemelsche bergen der Eeuwige Liefde Eén is, die, ons kent. Een, die ons lief heeft en biddend gedenkt, tot ons af daalt, naar ons toekomt pver de wild bewogen wateren! Het kan wezen, dat wij door ongeloo- vige kortzichtigheid de nadering v^n Gods reddende liefde aanzien voor een spooksel onzer verbeelding en dat we schreeuwen van vrees. Maar 'het woord van den Heiligen Geest maakt ons bekend met den Verlos ser, die de wereldzee onder Zijn door nagelde voeten in bedwang houdt, op wiens bevel ook wij den voet op den onvasten bodem kunnen neerzetten en wiens Heilandshand opbeurt en opheft als we daarbij in klein geloof wankelen. Er is geen diepte zoo donker, zoo diep," zoo zondig, waaruit Hij niet redden en verlossen kan. Roep Hem aan in den dag der be nauwdheid en Hij zal u uithelpen! In Hem. verschijrtt, uit Hem zal spreken, De wijsheid Gods, der zielen raad; De troost zal van Zijn lippen leken*. Voor Adams neergebogen zaad. Hij heet: „de sterke God, die redt". Zijn reddende liefde heeft overwonnen. Dit toch is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft! Al wat uit God geboren is, overwint de wereld. Niet wat uit des ihenschen geest gebo ren is, al wordt het zwakke menschen- hart, daardoor vaak wonderlijk gesterkt. De verslagen geest wordt alleen maar opgeheven en de zinkende ziel wori* al leen maar gered door Hen, van Wien de oud-Testamentische Gemeente reeds zong: Gij temt de woeste zee, zij luistert naar Uw' wil, Hoe hoog zij zich verheff' Gij wenkt, en zij is stil. Door het geloof verstaan wij, dat de wereld een overwonnen wereld is. Al leen door het geloof! Wij zien dat niet, wanneer we letten op de wereld, die in het booze ligt en waarin het eigen-ik de groote- afgod is, die alom wordt geëerd en aangebeden. We zien dat niet, wanneer we letten op onze nederlagen, die benauwen op onze teleurstellingen, die grieven op onze moeiten en moeilijkheden, die het leven vredeloos en vreugdeloos ma ken, of als we letten op het verdorrende gras, de afvallende blgem, óns wegster vend leven. Wij zien het alleen maar, als onze ver slagen geest wordt opgeheven en onze zinkende ziel wordt gered door Hem, die de weTeld overwonnen heeft, wiens Geest zelfs de neerslachtige ziel van een Asaf zóó opbeurde, dat hij tenslotte zeg gen kon: „W^n heb ik nevens in den hemel?-Nevens U lust mij ook niets op de aarde! Bezwijkt mijn vleesch en mijn hart, zoo is Gocf de Rotssteen mijns har ten, en mijn Deel in eeuwigheid". IN ZWAKHEID. Zwak is de blik van ons oog, Hij kan in de verte niet dringen; Schaduwen rusten op 't pad En donker en vaag is 't verschiet. Toch is ons hart onversaagd; - Wij kunnen in 't duister nog zingen; Immers het is ons bewust, Dat Gij steeds den weg voor ons ziet! Zwak is de moed van ons hart, Wij durven den vijand niet trotsen; Groot is zijn woede en zijn toorn, Arglistig en stout zijn beleid. Toch is ons hart onversaagd, Hoe fel ook de strijdmachten botsen. Immers het is ons bewust, Dat zelf Gij den strijd voor ons strijdt. Zwak is de kracht van onz' arm, Wij voelen ons hulplooze kinderen. Moeilijk is 't pad, dat wij gaan, En zwaar is de taak, die ons wacht Toch is ons hart onversaagd, Niets kan ons vertrouwen Verminderen, Immers, het is ons bewust, Uw kracht wordt in zwakheid volbracht. KERK EN SCHOOL. Bevestiging, Intrede, Afscheid. Ds. F. M. Muller te Kerlédriel Koopt Zondag den 8en Maart a.s. afscheid te nemen van de Ned. Hen*. Gemeente te Kerkdriel en Zondag den ijden Maart d.a.v. zijn intrede te doen bij de Ned. Herv. Gemeente te Gorinchem, na be vestigd te zijn door Ds. de Bel van Slie- drecht. Na des morgens bevestigd te zijn door Ds. H. A. Heijer van Vlaardingen met een predicatie over 2 Timotheus 2 vers 19, deed Zondag j.l. Ds. W. Deur gekomen van Zegveld, zijn intrede bij de Ned. Herv. Gemeehte te Schoonhoven sprekende naar aanleiding van 2 Cor. 5 vers 20. Zondag nam Ds. F. A. Bakker afscheid van de Chr. Geref. Gem. te Slie- drecht met een predicatie over Matth. 2820. Ouderling Korporaal sprak den schei denden leeraar toe, waarna de gemeente zong Psalm 134:3. c- Ds. W. R. D iephuis hoopt van de Ned. Herv. Gem. te Garmerwolde af scheid te nemen op 8 Maart a.s. De 'be vestiging en intrede te Oostwoud (N.-H.) zal plaats hebben 15 Maart d.a.v. Beves tiger is Ds. L. A. F. keddingius te Hau- wert (N.-H.) Ds. H. IJsebrands hoopt 22 Febr. afscheid te nemen van de Ned. Herv. Gemeente te Hekendorp en 1 Maart d.a.v. -intrede te doen bij de Ned. Hen-, Gem. te Ter Heyde aan Zee, na bevestigd te zijn door Ds. Mr. E. D. G. van «der Horst van Hoek van Holland. Zondag werd cand. A. W. M. Odé van Rijswijk, door Ds. J. 'Hengeveld met een predicatie over Joh. 10: 11. bevestigd bij de Ned. Herv. Gem. te Hoogvliet. Aan de handoplegging namen deel: de consulent Ds. D. Ozinga, van Pernis; Ds. M. D. Gijsman van Zunderdorp en Ds. N. J. Cupédo van Marken. Des middags verbond de jonge leeraar zich aan zijn nieuwe Gemeente met een predikatie ever Joh. 'Si17b. Stichtelijk woord. De heer W. Sluiter te Driebergei ontving het recht tot het spreken van een stichtelijk woord in de kerken der classis Gouda, nadat de aanvrage daartoe bij de classis was ingediend door de kerk van Bergambacht. Voor de Zending. Ds. P. J. Lambooy, missionair Dienaar des Woords te Pajeti (Soemba) heeft van een vriend der Zending een gift van f toot ontvangen. Een preek in de herberg. Te Drouwenerveen in Drente, oadir de kerkelijke gemeente Borger, was, naar de „Nederl." meldt, wegens den verren afstand tusschen kerk en dorp het ker kelijk leven sinds lang verslapt De tegenwoordige predikant der Ned. Herv. Kerk -is thans aan de moeilijkheden der bevolking tegemoet gekomen, door in het afgelegen gehucht zijner gemeente te komen preeken en catechiseeren. Maar men heeft daarvoor geen gebouw, wes halve men de godsdienstoefening in een herberg houdt. In het „Zwolsche blad" tertelt ds. A H. Scholte, hoe hij daar een dienst heeft geleid. „Vorigen Zondag", aldus de schrij ver, „ben ik er geweest en heb ik c-r .een preekbeurt vervuld. Stel u voor: een gelagkamer, in 't midden een kachel, daar omheen stoelen, tafeltjes en een. biljart, aan de wanden tapkast, affiches, kleu rige platen, enz. vreemde omgeving om daar te preeken. De zaal liep vol. Toen het tijd was om te beginnen, rog even een blik van de kasteleines naar buiten, „of er nog volk op pad was" Neen, niemand meer te bekennen. „Dan sluiten we de zaak". En de deur ging op de knip, de gelagkamer was een bede huis geworden. En waarlijk, liet heeft me niet 't mind, gedeerd. De katheder was me te eng en te wankel, maar daar stond het biljart en daar achter was prachtige ruimte en 't groene laken diende voor lessenaar dit maal. Zingen zonder begeleiding is wel eens bezwaarlijk, maar we zouden 't pro beeren, .een psalm des geloofs behoort er toch bij 't ging, en 't ging goed. Ik heb er gepreekt met s&chting voor wie daar met me waren". Men tracht inmiddels in het *gehucht een eigen gebouw te stichten. De zending op Nieuw Guinea. Het „Hbld" gaf dezer dagen een inte ressant artikel over de zending op Nieuw Guinea, nu een 70 jaren geleden begonnen door twee handwerklieden Ottow en Geissler. Een opleiding kénde men in die dagen niet. Men zocht flinke, godvreezende jon gelieden, die uit liefde tot den Heiland naar de heidenen gingen, en daar door het uitoefenen van hun handwerk moes ten trachten aan den kost te komen en tevens met de bevolking wier taal ze niet kenden aanraking te verkrijgen Deze methode is verkeerd gebleken maar met eerbied ziet men op naar die mannen, die gaarne hun leven offerden in den dienst van hun Heiland. Een gedeelte van het artikel laten wij hier volgen Eerbied en bewondering vervullen ons, als wij denken aan de ontzaggelijke moev lijkheden, die hen daar ontmoetten, en waaraan zij moedig het hoofd hebben ge. beden. Hun leven was een aaneenscha- keling van teleurstellingen, maar toch werkten zij voort in de vaste verzekering dat het gestrooide zaad eerst moest on> kiemen en langzaam zou wassen alvorens het vrucht kon voortbrengen. Zij vestigden zich op het eiland Ma- naswarie, dicht bij de tegenwoordige be- stuursvesting Manokwari, een eiland waar de kooplieden zich in den regel ophielden, omdat het daar veiliger was, dan op de vaste kust. Een oude loods, waarin han delsartikelen geborgen werden, was hun eerste woonplaats. Benijdenswaardig was hun positie niet. De Sultan van Tidore had hun een aanbevelingsbrief medege geven, maar de bevolking leende dezen alleen als den grooten slavenjager. Dan hun huidskleur; wit is immers voor dv Papoea's het gewaad der booze geesten zooals bij ons het zwart. Dan hun geheim zinnige manier van doen, wat aan de bevolking tot allerlei gissingen aanlei. ding gaf. Er moest iets achter zitten, maar wat,? Van land en volk hadden deze man nen geen begrip. Ze waren geheel aan zichzelf overgelaten, en toch werden ze van alle kanten bespied. Meermalen heeft de bevolking er over gedacht hen uit den weg te ruimen, maar een paar ver. standigen vreesden een strafoefening van den Resident van Ternate. Hun eerste zorg was een plek schoon te kappen om er een huis te bouwen Ook gingen ze een boomstam uithollen cm er een kano van te maken. Dat 5ag nu eenmaal in hun roeping om werk lieden te zijn en in en door hun Ühan* denarbeid het Evangelie te verkondigen Jammer is, dat daarmee zooveel werk kracht en zooveel tijd verloren ginger\ dié 'nuttiger hadden kunnen zijn besteed De heer Van Hasselt, die later als eerstt zendeling der Utrechtsche Zendingsver- eeniging bun arbeid overnam, schrijft hier over in zijn Gedenkboek: „Als ik naga wat Ottow en Gessier bij hun ainkpmst hier gewerkt hebben, dan denk ik aan een emigrant naar „the far West" van Amerika. Daar kan men wellicht zulk* krachtsinspanningen zender schade zich getroosten, maar de Europeaan, die op Nieuw-Guinea zich aldus blootstelt, al i; hij nog zoo sterk van gestel, wordt krank" Aan het Zoek" Leiden, 14 Febr. 1925. Een eigenaardig völkje toch, or. ze liberale medeburgers. Toen een p^ar jaar geleden de lieer Dresselhuys den Vrijheidsbond stich^e met een rede waarin het godsdienstig tintje niet ontbrak, daarbij geflankeerd door de middenstanders van Staalman en de amusementsliefhebbers van ter Hall, en begeleid door het verheffend; gezang van Speenhof, scheen het dat de nieuwe dag voor het liberalisme was aangebroken. Alleen de Tiberale kiezers bleven thuis. Maar geen nood, daar was nog Mr. Sam van Houten, de vader van de men schelijkerwijs volmaakte kieswet, die fier de echte oude liberale banier liet wapperen. 'tWas een verheffend gezicht, waar bij het aan k ij k e r s niet ontbrak. De k o o p e r s evenwel bleven rustig op den achtergrond. En nu is er weer het Vaderlandsch Verbond dat een nieuwe poging zal doen om de liberalen van alle gading te verzamelen. De reveille werd al geblazen, maar in de liberale tenten is nog steeds niet1 de minste beweging te bespeuren. Ik begin haast te gelooven dat Koe- veel aantrekkingskracht de liberale gedachte ook mag hebben, de 1 i b e r a 1 e n langzamerhand gaan ontbre ken. OBSERVATOR. De gevolgen zijn dan cok niet uitge- j bleven. Ottow kreeg een hersenontste* king en bij Gessier ontwikkelue zich een gevaarlijk beenabces. Wel bleven de Pa poea's hen bespieden, maar niemand dacht er aan hen te helpen. Toen er een oorlogschip ter reede kwam en de officieren eens naar hem gingen kijken, sprongen hun de tranen in de oogen bij het zien van zooveel ellende. Geissler werd naar Ternate ge bracht en keerde na zijn herstel weer vol moed terug. Ottow weigerde her land te verlaten en is korten tijd daar na in 1862 overleden. Vóór zijn ster-' ven heeft hij niet gezien, dat één Pa poea zich liet doopen. Hij ging heen met het woord op de lippen: „Zalig zijn zij, die niet gezien en nochtans zullen ge loofd hebben". Geissler arbeidde er tot 1869, toen, ging hij met verlof naar Europa, maar na een korte ongesteldheid is hij in 1870 ontslapen. Intusschen waren toen de zendelingen der Utrechtsche Zendingsvereeniging op Nieuw-Guinea gekomen om den aange vangen arbeid onder vele en zware moei lijkheden voort te zetten. Ook de zending op Nieuw-Guinea heeft bewezen, dat de uitzending van „zende linge^-werklieden" berustte op een on juiste beschouwing van het zendingswerk. Geheel ter goeder trouw heeft men deze mannen onvoldoende toegerust onder een zoo verwilderd volk als de Papoea's ge zonden. Door het gemis aan voorberei ding was de taalstudie onnoemelijk zwaan waar men de taal alleen door het gehoor kon opvangen. Met hun handwerk konden zij ginds niets uitrichten. Daar er nie mand in het vaderland achter hen stond, om voor hun tractement en hun arbeids- mogelijkheid te zorgen, hebben zij on noemelijk veel geleden. Die z.g. „goed- koope" manier van werken is voor het werk zelf zeer schadelijk geweest. Des te meer eerbied hebben wij voor deze kloeke mannen, die in het besef hunner goddelijke roeping, geen offer te groot hebben geacht en geen moeilijk- heden als onoverkomelijk hebben gezien. 1 Zij hebben den grondslag gelegd van den tegenwoordigen arbeid. Alle stammen der Papoea's, die langs de kusten wonen, zijn thans toegankelijk voor de Zending. A!s deze flink kon aanpakken en dit uitge strekte arbeidsveld behoorlijk kon bezet- ten, zou binnen korten tijd deze gehee- le kusteilandbevolking zijn gechristiani- seerd. En dat na 70 jaren. Het Chris tendom heeft er in zijn verovering van Europa langer over moeten doen. FEUILLETON. 3n 's levens branding (Uit het Engelsch)). 38) Hij had zich losgerukt uit zijn kete nen en ze afgeschud, zooals men de verschrikkingen van een nachtmerrie afschudt. Hij wilde liever de klerk zijn van een geldschieter, en leven van twaalf gulden per week, en werken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, dan leven iri weelde en overvloed, en ge bogen gaan onder den ondragelijken last van de geloofsbelijdenis zijner moeder. Niettemin, voelde hij, dat hij een al- gemeenen afkeer had van godsdienst en godsdienstige menschen. Als zijn moeder hem nooit had liefgehad, zoc- r.ls hij had gezien, dat andere moeders haar kinderen liefhadden, dan kwam dat omdat de godsdienst haar hart had verhard en haar oordeel bene veld. Hij had nog nimmer eer/ kerk betreden, sedert hij het ouderlijk huis had verlaten. Hij zeide tot zichzcfl, dat liij van den godsdienst genoeg had ge had, en er niots meer mee te maken wilde hebben. Hij gaf. zich niet de moeite, zich op de hoogte te stellen of de godsdienst zijner moeder, de ware voorstelling en beoefening van het Christendom was. Indien hij kon afgaan op de gesprekken van de men schen, die bij haar aan huis kwamen en leefden van haar liefdadigheid, dan was zij een heilige; en indien hetgeen hij zag, heiligheid moest voorstellen, dan was hij liever een zondaar. Hij liep groot gevaar, en hij wist het, cynisch en liefdeloos te zullen worden. Sedert was hij de wereld moeten in gaan om voor zichzelf te zorgen, en de strijd was hem zeer moeilijk geval len; en hij had den indruk ontvangen (misschien vergiste hij zich), dat de godsdienstige menschen, hem harder hadden behandeld dan de anderen. Het was ten minste een feit, dat een zekere betrekking hem geweigerd was, uit angst, dat zijn onverschilligheid ten opzichte van godsdienst de andere jon gelui zou bederven. Hij was op 'tpunt geweest in wan hoop naar huis terug te keeren, toen Mozes Schlinger zijn armen voor hem opende. Hoe minder godsdienst een man had, des te beter, uit Mozes' oog punt beschouwd; hoewel hij zelf een zeer vroom Israëliet was, den Sabbath hield en geen varkensvl<*esch at. Toen Dougfas uit zijn flauwte ont waakte, en tot het besef kwam, dat hij in het ziekenhuis lag met een gebro ken arm, had hij een gevoel, alsof het noodlot hem tot mikpunt had gekozen Het was slechts een paar weken gele den, dat hij in Dr. Upton's huis lag met een kogelwond in zijn schouder en een veel diepere wonde in zijn hart. De kogelwond was genezen, maar zijn hart smachtte meer dan ooit. En juist de hopeloosheid van zijn liefde, de verachting van het meisje, dat zijn hart had gestolen, dienden slechts om zijn hartstocht aan te wakkeren. En hierbij kwam nog het feit, dat zij op het punt was een man te trouwen, die haar niet waard was dat zij blin delings in een afgrond liep, en dat hij haar niet kon redden, no$h waarschu wen. Het was zijn plan geweest dezen Da vid Sutcliffe voor Dr. Upton en zijn pu pil te ontmaskeren. Ter wille van Floss had hij zich voorgenomen al de feiten uit te pluizen, en het geheim te ontdek ken, dat school achter hetgeen hij had afgeluisterd. Maar aan dit alles wa9 de bodem ingeslagen. Hij kon niets doen. Hij kon daar slechts werkeloos liggen en zijn toorn én verdriet koe'steren, en inmid dels werd er voortgang gemaakt met de toebereidselen voor het huwelijk. Toch, zcoals wij zeiden, had hij iets, dat hem troost en vergoeding voor zijn lijden gaf. Hot was heerlijk te weten, dat hij twee menschen gelukkig had gemaakt; dat hij de sympathie en de dankbaarheid van een paar eerlijke harten had gewonnen. Ook was het een openbaring voor hem, te zien hoe deze moeder haar kinderen liefhad. Zóóveel belang boe zemde zij hem in, dat hij niet kon na laten haar een paar vragen te doen, toen zij weder eens bezoek bracht. „Hoe brengt ge uw Zondagen door?" vroeg hij, „als het koud is en regent?" „O, wij wonen niet ver van een kerk" zeide zij, „en wij gaan altijd, en nemen de kinderen mede." „De kinderen vinden den Zondag zeker vervelend, nietwaar?" vtoeg hij. „Vervelend? Integendeel. Zij vinden het den prettigsten dag van de geheele week." ,Maar zij mogen toch zeker hun speelgoed niet hebben op Zondag?" „En waarom niet?" vroeg zij in .de grootste verbazing. „Wel, mijn man on ik doen ons best den Zondag tot den prettigsten dag van de week voor hen te maken." „Maar menschen die godsdienstig zijn, doen dat toch niet, is het wel?" zeide hij. „O, dat zegt u toch maar uit gekheid, nietwaar", zeide zij, haar oogen zeer wijd openzettend. „De godsdienst maakt juist, dat wij onze kinderen liefhebben en iedereen liefhebben en als wij hen liefhebben, dan doen we toch alles wat in ons ver mogen is, om hen gelukkig te maken, doen we niet?" „O ja, dat geloof ik ook", zeide hij peinzend; maar hij was niet volkomen overtuigd. HOOFDSTUK £v. Floss in het ziekenhuis. Het was Zondagmiddag Douglas met zijn arm in een verband, zat in een ge- makkelijken stoel voor een vroolijk vuur en las „De Opmerker van Dee ping". Om juister te zijn, hij had gele zen. Zijn oogen rustten nog op de blad zijde, doch hij zag de letters niet meer. Zijn gedachten vertoefden in de toe komst, en zijn verbeelding was druk bezig met het bouwen van luchtkas- teelen. Niettegenstaande zijn gebroken, arm, was hij meer hoopvol gestemd, dan in langen tijd het geval was ge-, weest. De reden hiervoor was niet ver te zoeken. Op den dag na den brand was de redacteur van „De Opmerker van Deeping" in eigen persoon bij hem geweest, en de twee mannen hadden genegenheid voor elkander opgevat. John Sugden was zelf ook nog maar een jonge man, een geboren journalist. Door zijn aanleg en bekwaamheid had hij zich van klerk tot redacteur opge werkt, maar daarom zag hij niet, zoo als vele anderen, die voorspoed heb ben, met minachting neer op hen, die minder gelukkig zijn in het veroveren van een positie. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5