ZATERDAG 14 FEBRUARI 1925
Nieuwe Leidsche Courant.
TWEEDE BLAD.
De vraag der verslagenheid.
De Geest eens mans zal zijne
krankheid ondersteunen, maar
eenen verslagen geest, .wie zal
dien opheffen
Spr. 18:14.
Geestkracht steunt het zwakke hart,
maar wie heft de zinkende ziel op?
Met deze woorden wordt de bedoeling
der spreuk, hierboven afgedrukt, het
best weergegeven.
Een dapper mensch kan veel verdra
gen. Hij houdt hét lang vol en hij houdt
zich lang groot.
Mucius Scaevola staat voor den rech
ter in het oude Rome, en als deze hem
met de vreeseij'^ste straffen bedreigt, in
dien hij de namen zijner eedgenooten
niet bekend maakt, steekt hij zijn rech
terhand in de vlam van een offervuur
om te doen zien, hoe weinig hij den mar
teldood vreest.
Zebah en Tsalmuna zijn door Gideon
gevangen genomen. Deze zegt tot Jether,
zijn eerstgeborene: „sta op, dood heml"
Maar de jongeling trekt zijn zwaard niet
uit, hij huivert en weifelt. Met glimlach
end schouderophalen zien' dan de beide
koningen der Midianieten op den teeren
knaap neer. „Naar dat de nras is zoo is
zijne macht" zeggen ze en ze vragen aan
Gideon: „Sta gij op en val op ons aan!"
Van deze geestkracht zijn toonbeelden
te over. En niet aitijd dwingt de moed
van den menschelijken geest eerbied af.
In brutalen overmoed ging menige mis
dadiger lachend en spottend de trappen
van het schavot op.
In goddelooze onverschilligheid bleef
een kruiseling op Golgotha den Heiland
honen en smaden, zoolang het schrik
kelijk lijden hem kracht tot spreken gaf.
Er is een geestkracht, waarvan de
levenswijsheid zich laat samenvatten in
den rijmregel:
„Van al u'w leed trek af de schuld,
En draag het restje met geduld!"
in het aftrekken en wegcijferen van de
schuld heeft de menschelijke geest het
helaas bedroevend ver gebracht. Daar
uit volgt geen oefening tot Godzaligheid,
maar een oefening in gelatenheid, waar
door men zich heel rustig en oogen-
schijnlijk heel dapper in het onvermij
delijke schikt.
De ziel van den mensch zinkt daarbij
echter hulpeloos en lioopeloos weg. Zij
gaat onder in doffe berusting, in licht
zinnige oppervakkigheid, in wreed ego
ïsme, in koude ongevoeligheid.
Met geweldige inspanning van al ohzé
krachten kunnen we wel probeeren om
boven te blijven, maar het lukt niet.
De wereld in al hare levensvormen
is nu eenmaal als een zee, die geen vas
ten grdnd onder de voeten geeft, wier
duistere diepten ontelbare raadsels ver
borgen houden wier stormen ons tel
kens den koers doen verliezen, wier gol
ven ons voortdurend in angstige beroe
ring brengen.
Wie zal de zinkende ziel redden? Een
verslagen geest, wie zal dien opheffen?
Er viel eens een man te water. Een
geoefend zwemmer sprong hem na maar
stak geen hand uit om hem te redden,
zoolang nog de drenkeling met de gol
ven worstelde, om boven te blijven.
Eerst toen de ongelukkige machteloos
wegzonk, greep hij hem.
Toen de menschen later aan den red
der vroegen, waarom hij den drenkeling
niet eerder gegrepen had, was zijn ant
woord: ..Het was voor mij een onmoge
lijkheid hem te redden, zooank hij zich
zelf trachtte te redden".
Hierin-ligt een bevestiging van de on-
wedersprekelijke waarheid, dat Jezus de
verlorenen redt, en dat Hij alleen maar
een volkomen Zaligmaker wezen kan
voor den in zichzelf volkomen verloren
zondaar.
Zoolang de mensch nog zijn eigen za
ligmaker tracht te wezen, kan de Zalig
maker niets met hem beginnen. Geluk
kig, dat Hij ons desondanks in onze wor
stelingen gadeslaat, dat Hij ons nabij is,
Hij ons in het oog houdt en dat Hjj juist
op het rechte oogenblik de hand Zijner
reddende liefde naar ons uitstrekt.
Treffend komt dat aan den dag in het
bekende verhaal van Petrus' wandeling
op de zee.
De Heere Jezus heeft zich afgezonderd
in het gebed, op eenen berg alleen. De
discipelen zijn op de zee, die plotseling
door een heftigen storm bewogen wordt.
Het gevaar is groot. Zij worstelen om
hun leven en doen dat met groote geest
kracht.
'Wat kan die kracht echter op den duur
baten! Wat kan 't ons baten, dat wij hier
beneden in de diepte worstelen met al
de duistere machten, die 't op ons leven
voorzien hebben en die ons naar gene
den willen trekken, als niet van de
Hemelsche bergen der Eeuwige Liefde
Eén is, die, ons kent. Een, die ons lief
heeft en biddend gedenkt, tot ons af
daalt, naar ons toekomt pver de wild
bewogen wateren!
Het kan wezen, dat wij door ongeloo-
vige kortzichtigheid de nadering v^n
Gods reddende liefde aanzien voor een
spooksel onzer verbeelding en dat we
schreeuwen van vrees.
Maar 'het woord van den Heiligen
Geest maakt ons bekend met den Verlos
ser, die de wereldzee onder Zijn door
nagelde voeten in bedwang houdt, op
wiens bevel ook wij den voet op den
onvasten bodem kunnen neerzetten en
wiens Heilandshand opbeurt en opheft
als we daarbij in klein geloof wankelen.
Er is geen diepte zoo donker, zoo diep,"
zoo zondig, waaruit Hij niet redden en
verlossen kan.
Roep Hem aan in den dag der be
nauwdheid en Hij zal u uithelpen!
In Hem. verschijrtt, uit Hem zal
spreken,
De wijsheid Gods, der zielen raad;
De troost zal van Zijn lippen leken*.
Voor Adams neergebogen zaad.
Hij heet: „de sterke God, die redt".
Zijn reddende liefde heeft overwonnen.
Dit toch is de overwinning, die de
wereld overwonnen heeft! Al wat uit
God geboren is, overwint de wereld.
Niet wat uit des ihenschen geest gebo
ren is, al wordt het zwakke menschen-
hart, daardoor vaak wonderlijk gesterkt.
De verslagen geest wordt alleen maar
opgeheven en de zinkende ziel wori* al
leen maar gered door Hen, van Wien
de oud-Testamentische Gemeente reeds
zong:
Gij temt de woeste zee, zij luistert naar
Uw' wil,
Hoe hoog zij zich verheff' Gij wenkt,
en zij is stil.
Door het geloof verstaan wij, dat de
wereld een overwonnen wereld is. Al
leen door het geloof!
Wij zien dat niet, wanneer we letten
op de wereld, die in het booze ligt en
waarin het eigen-ik de groote- afgod is,
die alom wordt geëerd en aangebeden.
We zien dat niet, wanneer we letten
op onze nederlagen, die benauwen
op onze teleurstellingen, die grieven
op onze moeiten en moeilijkheden, die
het leven vredeloos en vreugdeloos ma
ken, of als we letten op het verdorrende
gras, de afvallende blgem, óns wegster
vend leven.
Wij zien het alleen maar, als onze ver
slagen geest wordt opgeheven en onze
zinkende ziel wordt gered door Hem, die
de weTeld overwonnen heeft, wiens
Geest zelfs de neerslachtige ziel van een
Asaf zóó opbeurde, dat hij tenslotte zeg
gen kon: „W^n heb ik nevens in den
hemel?-Nevens U lust mij ook niets op
de aarde! Bezwijkt mijn vleesch en mijn
hart, zoo is Gocf de Rotssteen mijns har
ten, en mijn Deel in eeuwigheid".
IN ZWAKHEID.
Zwak is de blik van ons oog,
Hij kan in de verte niet dringen;
Schaduwen rusten op 't pad
En donker en vaag is 't verschiet.
Toch is ons hart onversaagd;
- Wij kunnen in 't duister nog
zingen;
Immers het is ons bewust,
Dat Gij steeds den weg voor ons ziet!
Zwak is de moed van ons hart,
Wij durven den vijand niet trotsen;
Groot is zijn woede en zijn toorn,
Arglistig en stout zijn beleid.
Toch is ons hart onversaagd,
Hoe fel ook de strijdmachten
botsen.
Immers het is ons bewust,
Dat zelf Gij den strijd voor ons
strijdt.
Zwak is de kracht van onz' arm,
Wij voelen ons hulplooze kinderen.
Moeilijk is 't pad, dat wij gaan,
En zwaar is de taak, die ons wacht
Toch is ons hart onversaagd,
Niets kan ons vertrouwen
Verminderen,
Immers, het is ons bewust,
Uw kracht wordt in zwakheid
volbracht.
KERK EN SCHOOL.
Bevestiging, Intrede, Afscheid.
Ds. F. M. Muller te Kerlédriel Koopt
Zondag den 8en Maart a.s. afscheid te
nemen van de Ned. Hen*. Gemeente te
Kerkdriel en Zondag den ijden Maart
d.a.v. zijn intrede te doen bij de Ned.
Herv. Gemeente te Gorinchem, na be
vestigd te zijn door Ds. de Bel van Slie-
drecht.
Na des morgens bevestigd te zijn
door Ds. H. A. Heijer van Vlaardingen
met een predicatie over 2 Timotheus 2
vers 19, deed Zondag j.l. Ds. W. Deur
gekomen van Zegveld, zijn intrede bij
de Ned. Herv. Gemeehte te Schoonhoven
sprekende naar aanleiding van 2 Cor. 5
vers 20.
Zondag nam Ds. F. A. Bakker
afscheid van de Chr. Geref. Gem. te Slie-
drecht met een predicatie over Matth.
2820.
Ouderling Korporaal sprak den schei
denden leeraar toe, waarna de gemeente
zong Psalm 134:3.
c- Ds. W. R. D iephuis hoopt van
de Ned. Herv. Gem. te Garmerwolde af
scheid te nemen op 8 Maart a.s. De 'be
vestiging en intrede te Oostwoud (N.-H.)
zal plaats hebben 15 Maart d.a.v. Beves
tiger is Ds. L. A. F. keddingius te Hau-
wert (N.-H.)
Ds. H. IJsebrands hoopt 22 Febr.
afscheid te nemen van de Ned. Herv.
Gemeente te Hekendorp en 1 Maart d.a.v.
-intrede te doen bij de Ned. Hen-, Gem.
te Ter Heyde aan Zee, na bevestigd te
zijn door Ds. Mr. E. D. G. van «der
Horst van Hoek van Holland.
Zondag werd cand. A. W. M. Odé
van Rijswijk, door Ds. J. 'Hengeveld met
een predicatie over Joh. 10: 11. bevestigd
bij de Ned. Herv. Gem. te Hoogvliet.
Aan de handoplegging namen deel: de
consulent Ds. D. Ozinga, van Pernis;
Ds. M. D. Gijsman van Zunderdorp en
Ds. N. J. Cupédo van Marken.
Des middags verbond de jonge leeraar
zich aan zijn nieuwe Gemeente met een
predikatie ever Joh. 'Si17b.
Stichtelijk woord.
De heer W. Sluiter te Driebergei
ontving het recht tot het spreken van
een stichtelijk woord in de kerken der
classis Gouda, nadat de aanvrage daartoe
bij de classis was ingediend door de kerk
van Bergambacht.
Voor de Zending.
Ds. P. J. Lambooy, missionair Dienaar
des Woords te Pajeti (Soemba) heeft van
een vriend der Zending een gift van f toot
ontvangen.
Een preek in de herberg.
Te Drouwenerveen in Drente, oadir de
kerkelijke gemeente Borger, was, naar
de „Nederl." meldt, wegens den verren
afstand tusschen kerk en dorp het ker
kelijk leven sinds lang verslapt
De tegenwoordige predikant der Ned.
Herv. Kerk -is thans aan de moeilijkheden
der bevolking tegemoet gekomen, door
in het afgelegen gehucht zijner gemeente
te komen preeken en catechiseeren. Maar
men heeft daarvoor geen gebouw, wes
halve men de godsdienstoefening in een
herberg houdt.
In het „Zwolsche blad" tertelt ds. A
H. Scholte, hoe hij daar een dienst heeft
geleid. „Vorigen Zondag", aldus de schrij
ver, „ben ik er geweest en heb ik c-r
.een preekbeurt vervuld. Stel u voor: een
gelagkamer, in 't midden een kachel, daar
omheen stoelen, tafeltjes en een. biljart,
aan de wanden tapkast, affiches, kleu
rige platen, enz. vreemde omgeving
om daar te preeken. De zaal liep vol.
Toen het tijd was om te beginnen, rog
even een blik van de kasteleines naar
buiten, „of er nog volk op pad was"
Neen, niemand meer te bekennen. „Dan
sluiten we de zaak". En de deur ging
op de knip, de gelagkamer was een bede
huis geworden.
En waarlijk, liet heeft me niet 't mind,
gedeerd. De katheder was me te eng
en te wankel, maar daar stond het biljart
en daar achter was prachtige ruimte en
't groene laken diende voor lessenaar dit
maal. Zingen zonder begeleiding is wel
eens bezwaarlijk, maar we zouden 't pro
beeren, .een psalm des geloofs behoort er
toch bij 't ging, en 't ging goed. Ik
heb er gepreekt met s&chting voor wie
daar met me waren".
Men tracht inmiddels in het *gehucht
een eigen gebouw te stichten.
De zending op Nieuw Guinea.
Het „Hbld" gaf dezer dagen een inte
ressant artikel over de zending op Nieuw
Guinea, nu een 70 jaren geleden begonnen
door twee handwerklieden Ottow en
Geissler.
Een opleiding kénde men in die dagen
niet. Men zocht flinke, godvreezende jon
gelieden, die uit liefde tot den Heiland
naar de heidenen gingen, en daar door
het uitoefenen van hun handwerk moes
ten trachten aan den kost te komen en
tevens met de bevolking wier taal ze
niet kenden aanraking te verkrijgen
Deze methode is verkeerd gebleken
maar met eerbied ziet men op naar die
mannen, die gaarne hun leven offerden
in den dienst van hun Heiland.
Een gedeelte van het artikel laten wij
hier volgen
Eerbied en bewondering vervullen ons,
als wij denken aan de ontzaggelijke moev
lijkheden, die hen daar ontmoetten, en
waaraan zij moedig het hoofd hebben ge.
beden. Hun leven was een aaneenscha-
keling van teleurstellingen, maar toch
werkten zij voort in de vaste verzekering
dat het gestrooide zaad eerst moest on>
kiemen en langzaam zou wassen alvorens
het vrucht kon voortbrengen.
Zij vestigden zich op het eiland Ma-
naswarie, dicht bij de tegenwoordige be-
stuursvesting Manokwari, een eiland waar
de kooplieden zich in den regel ophielden,
omdat het daar veiliger was, dan op de
vaste kust. Een oude loods, waarin han
delsartikelen geborgen werden, was hun
eerste woonplaats. Benijdenswaardig was
hun positie niet. De Sultan van Tidore
had hun een aanbevelingsbrief medege
geven, maar de bevolking leende dezen
alleen als den grooten slavenjager. Dan
hun huidskleur; wit is immers voor dv
Papoea's het gewaad der booze geesten
zooals bij ons het zwart. Dan hun geheim
zinnige manier van doen, wat aan de
bevolking tot allerlei gissingen aanlei.
ding gaf. Er moest iets achter zitten, maar
wat,? Van land en volk hadden deze man
nen geen begrip. Ze waren geheel aan
zichzelf overgelaten, en toch werden ze
van alle kanten bespied. Meermalen heeft
de bevolking er over gedacht hen uit
den weg te ruimen, maar een paar ver.
standigen vreesden een strafoefening van
den Resident van Ternate.
Hun eerste zorg was een plek schoon
te kappen om er een huis te bouwen
Ook gingen ze een boomstam uithollen
cm er een kano van te maken. Dat 5ag
nu eenmaal in hun roeping om werk
lieden te zijn en in en door hun Ühan*
denarbeid het Evangelie te verkondigen
Jammer is, dat daarmee zooveel werk
kracht en zooveel tijd verloren ginger\
dié 'nuttiger hadden kunnen zijn besteed
De heer Van Hasselt, die later als eerstt
zendeling der Utrechtsche Zendingsver-
eeniging bun arbeid overnam, schrijft hier
over in zijn Gedenkboek: „Als ik naga
wat Ottow en Gessier bij hun ainkpmst
hier gewerkt hebben, dan denk ik aan
een emigrant naar „the far West" van
Amerika. Daar kan men wellicht zulk*
krachtsinspanningen zender schade zich
getroosten, maar de Europeaan, die op
Nieuw-Guinea zich aldus blootstelt, al i;
hij nog zoo sterk van gestel, wordt krank"
Aan het Zoek"
Leiden, 14 Febr. 1925.
Een eigenaardig völkje toch, or. ze
liberale medeburgers.
Toen een p^ar jaar geleden de lieer
Dresselhuys den Vrijheidsbond stich^e
met een rede waarin het godsdienstig
tintje niet ontbrak, daarbij geflankeerd
door de middenstanders van Staalman
en de amusementsliefhebbers van ter
Hall, en begeleid door het verheffend;
gezang van Speenhof, scheen het dat
de nieuwe dag voor het liberalisme
was aangebroken.
Alleen de Tiberale kiezers bleven
thuis.
Maar geen nood, daar was nog Mr.
Sam van Houten, de vader van de men
schelijkerwijs volmaakte kieswet, die
fier de echte oude liberale banier liet
wapperen.
'tWas een verheffend gezicht, waar
bij het aan k ij k e r s niet ontbrak. De
k o o p e r s evenwel bleven rustig op
den achtergrond.
En nu is er weer het Vaderlandsch
Verbond dat een nieuwe poging zal
doen om de liberalen van alle gading
te verzamelen.
De reveille werd al geblazen, maar
in de liberale tenten is nog steeds niet1
de minste beweging te bespeuren.
Ik begin haast te gelooven dat Koe-
veel aantrekkingskracht de liberale
gedachte ook mag hebben, de 1 i b e
r a 1 e n langzamerhand gaan ontbre
ken.
OBSERVATOR.
De gevolgen zijn dan cok niet uitge- j
bleven. Ottow kreeg een hersenontste*
king en bij Gessier ontwikkelue zich een
gevaarlijk beenabces. Wel bleven de Pa
poea's hen bespieden, maar niemand dacht
er aan hen te helpen.
Toen er een oorlogschip ter reede
kwam en de officieren eens naar hem
gingen kijken, sprongen hun de tranen
in de oogen bij het zien van zooveel
ellende. Geissler werd naar Ternate ge
bracht en keerde na zijn herstel weer
vol moed terug. Ottow weigerde her
land te verlaten en is korten tijd daar
na in 1862 overleden. Vóór zijn ster-'
ven heeft hij niet gezien, dat één Pa
poea zich liet doopen. Hij ging heen met
het woord op de lippen: „Zalig zijn zij,
die niet gezien en nochtans zullen ge
loofd hebben".
Geissler arbeidde er tot 1869, toen,
ging hij met verlof naar Europa, maar
na een korte ongesteldheid is hij in 1870
ontslapen.
Intusschen waren toen de zendelingen
der Utrechtsche Zendingsvereeniging op
Nieuw-Guinea gekomen om den aange
vangen arbeid onder vele en zware moei
lijkheden voort te zetten.
Ook de zending op Nieuw-Guinea heeft
bewezen, dat de uitzending van „zende
linge^-werklieden" berustte op een on
juiste beschouwing van het zendingswerk.
Geheel ter goeder trouw heeft men deze
mannen onvoldoende toegerust onder een
zoo verwilderd volk als de Papoea's ge
zonden. Door het gemis aan voorberei
ding was de taalstudie onnoemelijk zwaan
waar men de taal alleen door het gehoor
kon opvangen. Met hun handwerk konden
zij ginds niets uitrichten. Daar er nie
mand in het vaderland achter hen stond,
om voor hun tractement en hun arbeids-
mogelijkheid te zorgen, hebben zij on
noemelijk veel geleden. Die z.g. „goed-
koope" manier van werken is voor het
werk zelf zeer schadelijk geweest.
Des te meer eerbied hebben wij voor
deze kloeke mannen, die in het besef
hunner goddelijke roeping, geen offer te
groot hebben geacht en geen moeilijk-
heden als onoverkomelijk hebben gezien. 1
Zij hebben den grondslag gelegd van den
tegenwoordigen arbeid. Alle stammen der
Papoea's, die langs de kusten wonen, zijn
thans toegankelijk voor de Zending. A!s
deze flink kon aanpakken en dit uitge
strekte arbeidsveld behoorlijk kon bezet-
ten, zou binnen korten tijd deze gehee-
le kusteilandbevolking zijn gechristiani-
seerd. En dat na 70 jaren. Het Chris
tendom heeft er in zijn verovering van
Europa langer over moeten doen.
FEUILLETON.
3n 's levens branding
(Uit het Engelsch)).
38)
Hij had zich losgerukt uit zijn kete
nen en ze afgeschud, zooals men de
verschrikkingen van een nachtmerrie
afschudt. Hij wilde liever de klerk zijn
van een geldschieter, en leven van
twaalf gulden per week, en werken van
's morgens vroeg tot 's avonds laat, dan
leven iri weelde en overvloed, en ge
bogen gaan onder den ondragelijken
last van de geloofsbelijdenis zijner
moeder.
Niettemin, voelde hij, dat hij een al-
gemeenen afkeer had van godsdienst
en godsdienstige menschen. Als zijn
moeder hem nooit had liefgehad, zoc-
r.ls hij had gezien, dat andere moeders
haar kinderen liefhadden, dan kwam
dat omdat de godsdienst haar hart
had verhard en haar oordeel bene
veld. Hij had nog nimmer eer/ kerk
betreden, sedert hij het ouderlijk huis
had verlaten. Hij zeide tot zichzcfl, dat
liij van den godsdienst genoeg had ge
had, en er niots meer mee te maken
wilde hebben. Hij gaf. zich niet de
moeite, zich op de hoogte te stellen
of de godsdienst zijner moeder, de
ware voorstelling en beoefening van
het Christendom was. Indien hij kon
afgaan op de gesprekken van de men
schen, die bij haar aan huis kwamen
en leefden van haar liefdadigheid, dan
was zij een heilige; en indien hetgeen
hij zag, heiligheid moest voorstellen,
dan was hij liever een zondaar.
Hij liep groot gevaar, en hij wist het,
cynisch en liefdeloos te zullen worden.
Sedert was hij de wereld moeten in
gaan om voor zichzelf te zorgen, en
de strijd was hem zeer moeilijk geval
len; en hij had den indruk ontvangen
(misschien vergiste hij zich), dat de
godsdienstige menschen, hem harder
hadden behandeld dan de anderen. Het
was ten minste een feit, dat een zekere
betrekking hem geweigerd was, uit
angst, dat zijn onverschilligheid ten
opzichte van godsdienst de andere jon
gelui zou bederven.
Hij was op 'tpunt geweest in wan
hoop naar huis terug te keeren, toen
Mozes Schlinger zijn armen voor hem
opende. Hoe minder godsdienst een
man had, des te beter, uit Mozes' oog
punt beschouwd; hoewel hij zelf een
zeer vroom Israëliet was, den Sabbath
hield en geen varkensvl<*esch at.
Toen Dougfas uit zijn flauwte ont
waakte, en tot het besef kwam, dat hij
in het ziekenhuis lag met een gebro
ken arm, had hij een gevoel, alsof het
noodlot hem tot mikpunt had gekozen
Het was slechts een paar weken gele
den, dat hij in Dr. Upton's huis lag
met een kogelwond in zijn schouder en
een veel diepere wonde in zijn hart.
De kogelwond was genezen, maar
zijn hart smachtte meer dan ooit. En
juist de hopeloosheid van zijn liefde,
de verachting van het meisje, dat zijn
hart had gestolen, dienden slechts om
zijn hartstocht aan te wakkeren. En
hierbij kwam nog het feit, dat zij op
het punt was een man te trouwen, die
haar niet waard was dat zij blin
delings in een afgrond liep, en dat hij
haar niet kon redden, no$h waarschu
wen.
Het was zijn plan geweest dezen Da
vid Sutcliffe voor Dr. Upton en zijn pu
pil te ontmaskeren. Ter wille van Floss
had hij zich voorgenomen al de feiten
uit te pluizen, en het geheim te ontdek
ken, dat school achter hetgeen hij had
afgeluisterd.
Maar aan dit alles wa9 de bodem
ingeslagen. Hij kon niets doen. Hij kon
daar slechts werkeloos liggen en zijn
toorn én verdriet koe'steren, en inmid
dels werd er voortgang gemaakt met
de toebereidselen voor het huwelijk.
Toch, zcoals wij zeiden, had hij iets,
dat hem troost en vergoeding voor zijn
lijden gaf. Hot was heerlijk te weten,
dat hij twee menschen gelukkig had
gemaakt; dat hij de sympathie en de
dankbaarheid van een paar eerlijke
harten had gewonnen.
Ook was het een openbaring voor
hem, te zien hoe deze moeder haar
kinderen liefhad. Zóóveel belang boe
zemde zij hem in, dat hij niet kon na
laten haar een paar vragen te doen,
toen zij weder eens bezoek bracht.
„Hoe brengt ge uw Zondagen door?"
vroeg hij, „als het koud is en regent?"
„O, wij wonen niet ver van een kerk"
zeide zij, „en wij gaan altijd, en nemen
de kinderen mede."
„De kinderen vinden den Zondag
zeker vervelend, nietwaar?" vtoeg hij.
„Vervelend? Integendeel. Zij vinden
het den prettigsten dag van de geheele
week."
,Maar zij mogen toch zeker hun
speelgoed niet hebben op Zondag?"
„En waarom niet?" vroeg zij in .de
grootste verbazing. „Wel, mijn man on
ik doen ons best den Zondag tot den
prettigsten dag van de week voor hen
te maken."
„Maar menschen die godsdienstig
zijn, doen dat toch niet, is het wel?"
zeide hij.
„O, dat zegt u toch maar uit gekheid,
nietwaar", zeide zij, haar oogen zeer
wijd openzettend.
„De godsdienst maakt juist, dat wij
onze kinderen liefhebben en iedereen
liefhebben en als wij hen liefhebben,
dan doen we toch alles wat in ons ver
mogen is, om hen gelukkig te maken,
doen we niet?"
„O ja, dat geloof ik ook", zeide hij
peinzend; maar hij was niet volkomen
overtuigd.
HOOFDSTUK £v.
Floss in het ziekenhuis.
Het was Zondagmiddag Douglas met
zijn arm in een verband, zat in een ge-
makkelijken stoel voor een vroolijk
vuur en las „De Opmerker van Dee
ping". Om juister te zijn, hij had gele
zen. Zijn oogen rustten nog op de blad
zijde, doch hij zag de letters niet meer.
Zijn gedachten vertoefden in de toe
komst, en zijn verbeelding was druk
bezig met het bouwen van luchtkas-
teelen. Niettegenstaande zijn gebroken,
arm, was hij meer hoopvol gestemd,
dan in langen tijd het geval was ge-,
weest. De reden hiervoor was niet ver
te zoeken. Op den dag na den brand
was de redacteur van „De Opmerker
van Deeping" in eigen persoon bij hem
geweest, en de twee mannen hadden
genegenheid voor elkander opgevat.
John Sugden was zelf ook nog maar
een jonge man, een geboren journalist.
Door zijn aanleg en bekwaamheid had
hij zich van klerk tot redacteur opge
werkt, maar daarom zag hij niet, zoo
als vele anderen, die voorspoed heb
ben, met minachting neer op hen, die
minder gelukkig zijn in het veroveren
van een positie.
(Wordt vervolgd).