WOENSDAG 4 FEBRUARI 1925
Nieuwe Leidsche Courant.
TWEEDE BLAD.
i
De Leidsche Academie.
1575 8 Februari 1925/
t ■-?*-
Leiden is wereldbekend. Wordt ook
in 't buitenland geacht de zetel der we
tenschappen en 't middelpunt der Euro-
peesche beschaving te zijn. Een kind
zal de reden er van kunnen zeggen.
Leidens hoogeschool werd de roem van
onze stad, van ons land en niet al
leen de wetenschappelijke wereld viert
straks gedachtenis van het 70ste Lus
trum, maar heel de burgerij van stad
en land richt stellig haar gedachten
naar de Nederlandsche academie-stad
en herhaalt dankbaar en geestdriftig
het oude
Vivat Academla.
Dat was immers het Latijn, dat we
reeds in onze kinderjaren vlot konden
lezen en spreken, als onze mond ook
vol was van de glorieuze lustrumfees
ten, als we vol waren van de schitte
rende straat- en gevelversieringen, van
de feesttent op het park, feesten, zoo
schitterend, dat de andere nationale
hoogtijden, met uitzondering van de
inhuldigingsfeesten van 1898 er maar
een armzalige imitatie van heeten mo-
gen.
Als Leidens Academie jubileerde,
was 't ook voor Leidens burgeren, ge-
1 leerd of ongeleerd, feest in den hoog-
sten zin van het woord.
En al zal 1925 geen maskerade in
ouden stijl door onze typisch nauwe
stadsstraten zien trekken, toch viert
Leiden feest van heeler harte bij dit
bijzondere lustrum, dat onze Univer
siteit weer mag beleven.
Misschien zal de Junimaand ons
toch nog wel iets laten zien van de
oude feestvieringen, zal in plaats van
I de gas- en vetpotjes-illuminatie straks
in het electrisch licht weer op vele
j plaatsen het oude „Vivat Academia"
I ons tegenschijnen, maar nu reeds zal
8 Februari de „dies natalis", de ge
boortedag van onze hoogeschool, op
1 den 9den Februari de volle attenties
van stad en land, van natie en buiten-
j land van Europa, van de geheele be-
I schaafde wereld hebben. En daarover
verheugt zich elk goed Leidenaar, elk
i Nederlander, die daarin ook dankbaar
gedenkt den bijzonderen zegen door
Neêrlands God aan ons kleine volk" ge-
I geven.
Want al moge Ook veel, wat weten
schap en schijn-wetenschap, die 't bui
ten God meende te kunnen stellen, in
die school leerde, ons met droefheid
I vervullen en absoluut in strijd zijn met
het doel waarmee de Universiteit werd
opgericht, niet minder zijn we trotsch
op wat vele mannen van hooge bé-
fkwaamheid daar ook geleerd en ge-
jdaan hebben om die school te doen
beantwoorden aan het voornaamste
doel, ook in het stichtingso^troQi aan
gegeven, om te zijn „bovenal 'n kweek
hof voor de Eerke Christi."
I i 't
Met dat voorname 'doel was dan ook
de voornaamste reden tot de stichting
aangegeven, want wel was ze ook be
stemd om tot een kweekschool voor
rechtsgeleerden en artsen te verstrek
ken, maar het hoofddoel was het. oog
merk hierboven omschreven.
j En zoo is dan ook ietwat bezijden de
waarheid, dat Leiden de keuze gekre
gen heeft na zijn ontzet, tusschen vrij
dom van tollen of een hoogeschool als
loon van betoonde volharding in den
bangen zomer van 1574. Prof. R. Fruin,
onze beroemde historicus, heeft aan
deze kwestie ook zijn aandacht gewijd
en als de uitslag van zijn onderzoek,
deelt hij ons mede, dat deze overle
vering, o.a. door den geschiedschrijver
Wagenaar geboekt „uitsluitend rust
op het gezag van Hooft, hetwelk in
zulke zaken weinig of niets te betee-
kenen heeft."
Geen pluim op Hooft's hoofd, en wat
volgt over Hooft's historische betrouw
baarheid noopt ook tot verder onder
zoek naar de meerdere of mindere ge
loofwaardigheid van deze „overleve
ring", die haast bij duizenden Leide-
naars en Nederlanders even geloof
waardig wordt geacht, als onze Room-
sche landgenooten de overleveringen
hunner kerk aannemen.
Vrij zeker is 'dat dë Staten aan de
Leidenaars tijdens het beleg, om hen
tot volharding aan te sporen, hebben
beloofd, dat zij van veel lasten zouden
worden vrijgesteld, van „groote vrij-
domme, verlichtinge en verschooninge
in de imposten, accijnsen en andere
lasten van contributiën of ommesla-
gen', maar vast staat niet eens, dat
de Staten inderdaad een stellige toe
zegging hadden gedaan.
Zelfs zwegen daarvan de Curatoren
toen ze zich in 1586 tot den Landvoogd
Leicester wendden om hem van zijn
heilloos voornemen af te brengen, dat
men hem toeschreef, om de hooge
school naar Utrecht te' vérplaatsen.
Fruin zegt, dat de Curatoren bij die
gelegenheid in hun missive zeiden,
„dat de Universiteit, binnen de stad
Leiden gestigt, gefondeert is in recom
pense ende belooninge van de vromig
heid ende ongehoorde volstandigheid,
die de Burgeren derselver stede in hare
twee belegeringen gedaan ende ver
toond hebben, ende als in versoetinge
van den honger, kommer ende ellende
bij deselye overgekomen, geleden^ ende
gedragen, sonder oit 'andere recom
pense te hebben genoten."
In tegenstellingmetFruin zal me
nigeen deze uitspraak éen stellig pleit
voor de waarheid der overlevering vin
den, maar .ten slotte moet men de his
torie der stichting nagaande, dezen ge
leerde toch toestemmen, dat de vesti
ging van de hoogeschool te Leiden
slechts gedeeltelijk daaraan te danken
is geweest en met een keuze der Lei
denaars net evenveel te maken heeft
gehad als de keuze van een sollici
tant, die wel wat kruiwagens heeft,
maar het toch niet aan zijn keuze ziet
overgelaten of hij de begeerde post zal
krijgen of niet."
-Want, hoe vreemd liet ook- klinke,
naar dé stichting binnen hare muren
hebben verschillende steden gesollici
teerd. Met name vooral Gouda.
Gouda heeft zich tén slotte echter
met zijn beroemd kaarslicht tevreden
moeten stellen en het licht der weten
schap in Leiden moeten zien ontsteken,
hoe ook op voorstel van. burgemeeste-
ren, door de- vroedschap besloten was,
„in zulke gevallen .van stadswege te
solliciteeren om de voornoemde Uni
versiteit alhier (d.i. Gouda) te hebben."
Gouda rookte toen reeds een leelijke
pijp, want in het voorstel tot stichting
van een Noord-Nedërlandsche-Univer
siteit van Prins Willem werd Leiden
reeds uitdrukkelijk genoemd. Zijn Ex
cellentie betuigde, zegt Fruin, niet te
twijfelen, of de Staten zouden het stich
ten eener Universiteit, goedkeuren en
daarom alleenlijk resteerende was een
bekwame plaatse,waartoe syn Ex
cellentie wel van meeninge was die
stad van Leiden, op het believen van
de Staien te ordonnëeren.
Hoe dan die steden tot sollicitatie
kwamen? Die zaak zat zoo. In 't laatst
van 1574 was er sprake van vredeson
derhandelingen, die werkelijk ook in
't voorjaar van 1575 te Breda plaats
hadden.
Prins Willem voorzag, dat, kwam
de vrede tot stand Van het stichten
van een hoogeschool voor het hervorm
de Noord-Nederland, evenals te Leu
ven een voor Vlaanderen en voor het
Fransch-sprekend Zuid-Nederland er
een te Douay was, niets zou komen.
Dat dan ook, en zie hier weer de
hoofdreden van de stichting van Lei
dens Universiteit geen sprake zou zijn
van voorziening in den predikanten
nood, waarin het hervormde Neder
land verkeerde.
Daarom drong de Prins er op aan,
dat 'de noodige spoed betracht zou
worden. Ook zoo heeft hij met ware
staatsmansswijsheid de zaak der Her-
vorming^ gediend. De.- stichting moest
een voldongen feit zijn, opdat er bij
den vredehandel geen sprake zou-zijn
van het oprichten van iets nieuws,
maar slechts van het in wezen houden
van iets, dat al bestond.
Daarom liet de Prins dan ook den
2den Januari een voorstel doen aan de
Staten, en reeds den 3en Jan. 1575 werd
tot stichting .te Leiden besloten. Den
6den Januari werd het Octrooi in den
naam van.... Philips II uitgevaardigd
en op 8 Februari had reeds de inwij
ding "plaats met groote plechtigheid in
het voormalige St. Barbara-klooster
op den hoek-van de-Voldersgracht of
Langebrug (de plaats waar thans de
drukkerij van de Leidsche Courant is
gevestigd). En als dus straks wellicht
in navolging van wat dien 8sten Fe
bruari geschiedde de professoren zich
weer aan „een heei**ijke en plechtige
maaltijd" zullen vereenigen, dan zul
len zij, dat doende in „Maison Bruins"
op dezelfde plaats wezen, waar in 1575
Leidens Universtiteit werd geopend.
Uit het bovenstaande blijkt echter
genoegzaam, meenen we, dat al moge
de moed van Leidens burgers tijdens
het beleg aan de stichting van de
school binnen Leidens muren niet
vreemd zijn, van een keuze dienaan
gaande toch geen sprake is.
KERK EN SCHOOL.
Predikantsiractementen.
De Raa-d van Beheer voor de predikants
fraktementen in de Ned'. Herv. Kerk heeft
aan bijdragen der gemeenten over 1924
in het vorige jaar f 742.333,73. ontvangen.
Bovendien kwam in, nog betrekking heb
bende op het jaa-r 1922: f 82.824,44; eii
nog betrekking hebbende op het jaar 1923
f 3I3°35.J4- Hierdoor, steeg het totaal
aan bijdragen der gemeenten over 1922
tot f959.086,35 -en over 1923 tot
f 940.275,02. Aan rente wegens te laat
gedan^ betaling werd iff 1924 f 3159,82
ontvangen. De*~töïalê ontvangsten gedu
rende het - jaar 1924 bedroegen
f 1.146.517,42V2 en de totale uitgaven
f 1.139-069,38."
In 1924 werden aan predikanten over
het jaar 1924 uitkëeriïigen gedaan tot een
bedrag van f 592.863. Over he,t jaar 1923
werd alsnog f368.763,13 uitgekeerd; tot
31 Dec. 1923 was reeds f 493.957,96 uit
gekeerd. Óver het jaar 1922 werd nog
f97-557,6i uitgekeerd, terwijl tot 31 Dec,
1923 over 1922 reeds f 791.359,771/0 uit
gekeerd was.
De uitkëeringen volgens art. 5.van het
reglement voor de predikantstraktemen
ten bedroegen over het jaar 1922 f5088,62
terwijl reeds in 1923 14082,851/2 w,as uit
betaald en over het jaar 1923 f 10.263,44.
Boetgezanten.
Over dit onderwerp schreef Ds. J. Gis
pen in de „Bazuin" dezer dagen o.m. het
volgende
„Ook wekt de toon van sommige boete
predikers, die in de Gereformeerde Ker
ken gevonden worden, dikwijls juist on
der de jongeren,., eenigen twijfel bij mij
aan de oprechtheid. Ze kunnen het zoo
hebben over de vormelijkheid, over de
ver^teening, over de" veruitwendiging
en dan kan ik het zoo in menig opzicht
met hen eens zijn.
Maar ik mis zooveel in Hun spreken en
preeken. Het is-het rouwdragen over die
inzinking, over dien uitwendigen gods
dienst.
Hun woorden zijn soms scherp als een
scheermes ze kunnen snijden, ze kunnen
wonden openleggen, ze kunnen klagen
en nog beter aajiklaggn.
Maar wat ik zoo Weinig bespeur, is Het
leed dragen, het gevoel van rouw om d*»
Heeren wil, dat de toestanden aldus zijn
voor Zijn aangezicht.
.Wat heb ik menigmaal dien Samuël lief
niet slechts- om de godsvrucht van zijn
jeugd, om zijn blanke oprechtheid, om
zijn trouw in het aanzeggen van Sauls
overtredingen, maar hierom ook en hier
om niet het minst/dat ik dit van (hem in
Gods Woord lees: „En Samuël zag Saul
niet meer tot den dag zijns doods toe
evenwel droeg Samuël leed om Saul"
Dat is het fijne gevoel, dat is het leed
dragen, dat Gods Geest ons leert, dat
een teekën is, dat we* verstaan wat het
zeggen wil, dat Saul, Israëls eerste ko
ning, dat eene ziel verloren gaat voor de
eeuwigheid.
Of ook dieP.aulus was een man, die
niet maar beschuldigde, .aanklaagde en
veroordeelde, ook al had hij reden den
Galaten te zeggen; „O, gij uitzinnige Ga
laten, wie heeft ubet'ooverd, dat gij der
waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn?"
Wat zegt diezelfde man, die werkelijk de
Galaten kras durfde aanpakken
„Mijn kinderkensr die ik wederom ar-
beide te baren, totdat Christus een ge
stalte in u krijge". -
Dat is teeder, dat komt uit een hart,
dat toornt uitware liefde, zulk een hart
bidt, bidt tot God, bidt om den Heiligen
Geest.
En zie, dat is het wat ik mis In het
cordeelen en beoordeelen van het gees
telijk leven in onze- kerken.
Ik heb eens een spreker gehoord, die
voor een Gereformeerde Jongelingsver-
eeniging optrad.
Hij was een collega -met een staat van
idienst van naar ik meen, anderhalf jaar. Hij
sprak over het uitwendige in de Geref.
Kerken, over dat roemen in uitwendigen
bloei van de Geref. Jongelingsvereenigin-
gen, het zweren bij een doode belijdenis,
het doen van predikanten, die tot de „jol.
geren" in hun strijd en twijfel maar ant
woorden „je moet maar gelooven".
Wij <^>udere predikanten moesten het
hoofd \Vel buigen onder de rede van den
jeugdigen boetgezant. Maar toen de rede
ten einde was, meende is, dat nu wol
dit aanklagend woord van bezorg'dheid
over zooveel verkeerds en zondigs zou
leiden tot een vurig, een innig, een oot
moedig smeekend gebed 0111 genade, om
de werkingen van den Heiligen Geest.
Maar neen, dat was anders.
Het was een gebed van eenige woorden
en we konden huiswaarts gaan.
Ik gevoelde het. in mijn hart hiér
ontbrak het voornaamste. Hier ontbrak
het ware gevoel, het medelijden, de ont
ferming, hier werd gemist, wat elke ver
maning, en elk aanklagend woord ovc:
geesteloosheid stempelt tot het echte, het
ware.
Er was geen weenen.
Geen weenen als bij Jezus, toen Hij
weende over Jeruzalem.
Hier ontbrak het „leed dragen".
Hier werd gemist het dragen van ge
meenschappelijke schuld.
Het werd niet gehoord het vragen om
vergeving, het inroepen van genade, het
roepen om den Heiligen Geest die levend
maakt.
En daarom ontbrak het voornaamste,
hetgeen alleen onze harten had kunnen
roeren en verbrijzelen". -
Een alsemrirup?
Prof. Hepp schrijft in de Reformatie;
In een Overigens hoogst sympathiek ar
tikel, waarin Prof. Dr. Kuvper gehuldigd
wordt, schrijft Prof. Bouwman in „De
Bazuin" iets, dat ons leed doot.
Hij laat aan zijn pen deze zinsnede ont
glippen: „Te midden van de vervlakking
en ide verslapping der beginselen; die
helaas aim- de Vrije Universiteit haar in- i
trede deed/staat hij ;'(nE Dr H. H. Kuyper) l
als een rots".
Ons bezwaar geldt natuurlijk niet de
vergelijking van Prof." Kuyper bij' een
irots.
Maar wel, dat Hier niets meer of niets
minder wordt verklaard, dan dat de ver-
vlakking en de verslapping der begin se- 1
len helaas aan de Vrije Universiteit haar
intrede heeft gedaan.
Dit is een alsemdrup in den edelen wijn
welke hier wordt opgediend.
Wij kunnen het niet genoeg betreuren,
dat een hoogleeraar van een bevriende f
inrichting zich zoo uitliet.
Heeft dit niet den schijn te preeken r
vtfor eigen parochie?
Zal men er niet uit afleiden: hier in
Kampen zijn uwe zoons, die tot het ambt
van Dienaar des Woords moeten worden
opgeleid, veilig, maar aan de Vrije kunt
gij ze niet zoo gerust toevertrouwen, daar
is wel Dr. Kuyper, maar overigens...
Wordt zijdelings in deze passage het
monopolie voor orthodoxie niet vóór Kam
pen opgeëischt en met een ..helaas" de
-Vrije Universiteit onder verdenking van
heterodoxie of halforthodoxie gesteld, met
één uitzondering dan
Nog eens, het schrijnt zoo iets van de
hand-van Prof. Bouwman te lezen.
Ieder begrijpt natuurlijk wel, waarop J
hij zinspeelt.
En wij ontkennen niet, dat er in ver-
band met de Vrije Universiteit op het
een en ander kan wórden gewezen, dat
ook' wij niet goedkeuren.
Maar geeft dat het recht om te gene-
raliseeren en dadelijk vervlakking en ver
slapping der beginselen te constateeren
En dan nog wel in deze woorden, dat
deze haar intrede hebben gedaan. Hij
zegt niet: binnengeslopen, hoewel wc ook
daartegen zoudero moeten opkomen
Een „intrede" heeft altijd iets officieels.
We nemen aan, dat Prof. Bouwman het
zoo kras niet heeft bedoeld.
Maar daardoor verandert de kracht, j
welke er van. zijn woorden uitgaat, niet
Gebeurde er ook, aan onze vaderland-
sche Hoogescholen, toen het Calvinisme
hier nog bloeide, nooit iets, wat tot er
gernis aanleiding gaf
En is de geschiedenis van de Theolo
gische School absoluut vrij van elk plek
je
'Aan elke inrichting van dezen, aard
zal wel eens iets voorkomen," dal men
niet onder bescherming hm nemen.
Laten wij er niet meer van zeggen, dan
dat wij gaarne zagen, dat prof. Boa*
man zijn onjuiste bewering terugnam.
Zendmgsjuhileum.
In Indië heeft zich een comité gevormd
om aan de zending der Geref. Kerken in
Djókja bij haar 25-ja.rig bestaan op 1 April
een tweede Javaansch kerkgebouw aan
te bieden. Het comité heeft zich hiertoe
per» circulaire tot de leden der Geref. Ker
ken en dc Zendingsvrienden in Ned.-
Indië gewend.
Geheele families van stervende Rus
sische boeren verbranden zich levend,
Vernemt de ..Daily Mail". v
HET WEGSTERVENDE RUSLAND.
Naar het blad verder meldt, dien-
ide de voorzitter der commissie van
commissarissen voor de regeering' van
iStravopolsk bij den sovjet-commissa
ris voor de hongersnood-districten, op
!26 Januari het volgende rapport iff
In het hongersnood-district heeft de
militaire macht zes gevallen gecon-
istaterd, waarin boeren-famihes zich de
lvend hebben verbrand. Volgens de
politie sluiten de gezinnen. wanhopend
dat zij geen koran zullen ontvangen,
zich op in hun woning, sluiten de
vensters stevig en steken des nachts1
;de woning in brand.
Zoover hebben de zegeningen van
het bolschcwisme reeds do bevolking* 1
(gebracht, dat zij, door den honger
[waanzinnig geworden, zich aan do I
vlammen prijs geeft. Een ijzing wefc-
kend, donkere getuigenis van den
heerlijken paradijsclijkcn staat, ei ie ko
men zou.
FEUILLETON.
in 's levens branding
(Uit het Engelsch)).
129) I
„Maar wat kan ik doen?" vroeg Mo-
zes, met ten hemel geheven handen.
„Ge moet onmiddellijk met mij naar
Dr. Upton gaan, en hem onder eede ver-
j klaren, dat ge mij vóór vandaag nooit
had gezien, en dat ik u geen cent schul
dig ben.
„Onmogelijk!" En Mozes hief zijn
dikke handen in vrome afschuw op.
I „U weet niet, wat u vraagt. Ik leugens
1 vertellen- Ik!"
„Het zal ongetwijfeld vreeselijk hin
deren een onwaarheid te zeggen", zeide
David met bijtend sarcasme. „Plet is
i jammer, dat uw geweten zoo buiten
gewoon teeder is, maar in dit geval is
er niets aan te doen."
„En ontkennen, dat u mij iets schul-
1 dig zijt?"
„Niet op papier, man; alleen in woor
den en gij weet, wat dié waard
zijn!"
„Het kan niet gebeuren", zeide Mo
zes, met een zucht.
„Dan kunt ge naar uw geld fluiten
dat is alles. „Ik kan duidelijk -ge
noeg bemerken, dat Upton suspiccs
heeft. Ik weet wat dat zeggen wil, en
als ik het meisje niet trouw wcinu,
zelfs gij kunt geen huid van een ge
vild konijn aftrekken."
„Uw vader is er ook nog."
„Ge kent hem niet."
Mozes steunde. Hij kreeg een vaag
vermoeden, dat hij er ditmaal was in-
geloopen.
David had zelf geen middelen. De
eenige gegronde hoop die de geldschie
ter had, om zijn eigendom „met woe
ker" terug te krijgen, was gevestigd
op het huwelijk van David met juf
frouw Gresham.
Gedurende verscheidene minuten zat
hij in het vuur te staren, met een be
kommerde uitdrukking in zijn oogen.
Hij was niet iemand, die haastig tot
het een of ander overging. Zijn eigen
belangen verloor hij ooit uit het oog.
„Ik zal het doen; wat u vraagt" zeide
hij ten laatste. Hij wist dat een mon
delinge belofte of verklaring geen waar
de had in de oogen der wet. Indien hij
den dokter kon tevreden stellen, dan
zou het in zijn eigen belang zijn, dit
te doen. Hij hoopte, dat hij mettertijd
het grootste gedeelte van juffrouw
Gresham's fortuin in zijn eigen han
den zou krijgen; maar om dit doel te
bereiken moest David haar trouwen.
„Ik dacht wel, dat ge eieren voor uw
geld zoüdt kiezen", merkte David spot
tend op.
Daar zij "?n vigeïante aanriepen, zoo
dra zij op Jtraat waren, hadden zij de
plaats hunner bestemming weldra be
reikt.
„N11 cl ritk ik u slechts cén ding goed
op het hart, Schlinger, ide David,
terwijl zij wachtten tot liv.n zou wor
den opengedaan, „verklaar nadrukke
lijk en beslist, dat ge mij vóór van
avond nooit hebt gezien."
David werd bij den dokter binnen
gelaten, terwijl Mofces in de gang
wachtte.
-,,U-heeft me een ontzettende moeite
bezorgd", merkte David nijdig op,
„maar ik heb den bewusten geldschie
ter eindelijk gevonden en hem mee
terug gebracht,"
„Dat is best; laat hem hier komen.
Gij kunt zoo lang bij Floss blijven, ze
is. in het salon."
Mozes schuifelde naar binnen, zijn
gelaat stralend van schijnbare welwil
lendheid.
„U kent natuurlijk den heer David
Sutcliffe?"
Mozes keek verbaasd en uit het ve:
geslagen .„Neen, dat geloof ik niet",
zeide hij langzaam.
„Ik weet niet, wien u bedoelt."
„U kent den heer toch, die u hier
heeft gebracht?"
„Nu maakt u een kleine vergissing.
Ik ken hem niet."
„U wilt dus zeggen, dat 11 den heer.
die u hier heeft gebracht, niet kent?'
„Ik heb hem vóór vandaag niet ge
zien nooit.
„U wilt daar eén eed op'doen."
Mozes trok zijii schouders op en
spreidde zijn vingers uit. „Waarom
zou ik een eed deen?" vroeg liij. „Hij
zeide, dat u mij' wilde spreken. Ik
kwam hier om Dr. Upton to spreken.
I U zijt Dr. Upton, ver \10ed i!r. Best. Ik
ben gekomen. Nu vraagt u mij naar
hem. Hij is mij volkomen vreemd. Als
u Dr. Upton zijt, wat verlangt u dan
van mij?"
De oude dokter wist niet, wat hij
van de zaak moest denken. Hij heeft
u dus niet verteld, wat de zaak was?"
vroeg hij eindelijk'.
Mozes glimlachte weder op zijn in
nemendste en goedhartigste manier.
Hij heeft mij niets verteld. Ik hoop
het van u te hooren."
„Wel, de waarheid is", zpide de oude
dokter, die een gevoel had, alsof hij
vreeselijk in het nauw was gedreven,
en dat hij er zich het beste uit zou
kunnen redden, door ronduit de waar
heid te zeggen, „deze jonge mijnheer,
die u hier heeft gebracht, is mij, in
zekeren zin, nauw verwant. En mij
was verteld ja, ik zal het maar zeg
gen/ door uw secretaris, die zooals
u weet, geruimen tijd hier in huis
was.
„Ach, nu weet ik het", viel Mozes
hem in de rede „ik dacht al, dat ik uw
naam meer had gehoord. Welzeker,
mijnheer Wyburn werd hier gewond,
nu weet ik het."
Welnu, deze Mijnheer vertelde mij.
dat de jonge mijnheer, die u gehaald
heeft, zeer diep bij u in de schuld
stend."
Mozes liet zich in den dichtst bij-
zijnden stoel vallen, alsof hij een doo-
delijke wond had ontvangen. „Zeide
hij dat?" bracht hij uit.
„Dat deed b.'.J. En ik verlangde op
dit punt gerustgesteld te worden."
„Vreeselijk! Wat een ellendige Jeu/
genaar is hij- Dot had ik nooit van
hem gedacht. Het is goed. dat u mij
ingelicht heeft. Nu moet hij mij ver
laten. Hij weet niets van mijn klanten
af, evenmin "als ik iets van dien mijn
heer afweet. Lieve tijd, als l\ij derge-
Iijke leugens rondstrooit, zal hij mij
ruïneeren."
„Dus er is geen woord waar, van
hetgeen hij beweert?"
„Waar? Het zijn leugens van hof be
gin tot het eind. Alles leugens alles.'
„Dank u." De. dokter was zeer ingc- j
nomen met de blijkbare oprechtheid
van den Jood, en, na hem een glas
wijn te hebben opgedrongen, liet hiï
hem gaan onder vele dankbetuigingen
en verontschuldigingen.
Gedurende het overige gedeelte van 1
den avond was de dokter zichzelf we- j
der. Hij was overtuigd, dat hij den
Jood zulke sliftime strikvragen had ge
steld, dat hij zich ongetwijfeld had
moeten verraden, indien er eenige
waarheid geweest was in de bewerin
gen van den heer-Wyburn. Dienten
gevolge bevredigde de uitkomst hem
volkomen.
Maar Floss bleef over het geval tob-'
ben. De blik in Douglas Wyburn's
oogen toen zij hem verzocht het huis
te verlaten, vervolgde haar. Zij kon
nog steeds niet gelooven, dat hij de
slechte man was, die hij volgens an-1
deren wezen moest.
(Wordt vervolgd).