WOENSDAG 4 FEBRUARI 1925 Nieuwe Leidsche Courant. TWEEDE BLAD. i De Leidsche Academie. 1575 8 Februari 1925/ t ■-?*- Leiden is wereldbekend. Wordt ook in 't buitenland geacht de zetel der we tenschappen en 't middelpunt der Euro- peesche beschaving te zijn. Een kind zal de reden er van kunnen zeggen. Leidens hoogeschool werd de roem van onze stad, van ons land en niet al leen de wetenschappelijke wereld viert straks gedachtenis van het 70ste Lus trum, maar heel de burgerij van stad en land richt stellig haar gedachten naar de Nederlandsche academie-stad en herhaalt dankbaar en geestdriftig het oude Vivat Academla. Dat was immers het Latijn, dat we reeds in onze kinderjaren vlot konden lezen en spreken, als onze mond ook vol was van de glorieuze lustrumfees ten, als we vol waren van de schitte rende straat- en gevelversieringen, van de feesttent op het park, feesten, zoo schitterend, dat de andere nationale hoogtijden, met uitzondering van de inhuldigingsfeesten van 1898 er maar een armzalige imitatie van heeten mo- gen. Als Leidens Academie jubileerde, was 't ook voor Leidens burgeren, ge- 1 leerd of ongeleerd, feest in den hoog- sten zin van het woord. En al zal 1925 geen maskerade in ouden stijl door onze typisch nauwe stadsstraten zien trekken, toch viert Leiden feest van heeler harte bij dit bijzondere lustrum, dat onze Univer siteit weer mag beleven. Misschien zal de Junimaand ons toch nog wel iets laten zien van de oude feestvieringen, zal in plaats van I de gas- en vetpotjes-illuminatie straks in het electrisch licht weer op vele j plaatsen het oude „Vivat Academia" I ons tegenschijnen, maar nu reeds zal 8 Februari de „dies natalis", de ge boortedag van onze hoogeschool, op 1 den 9den Februari de volle attenties van stad en land, van natie en buiten- j land van Europa, van de geheele be- I schaafde wereld hebben. En daarover verheugt zich elk goed Leidenaar, elk i Nederlander, die daarin ook dankbaar gedenkt den bijzonderen zegen door Neêrlands God aan ons kleine volk" ge- I geven. Want al moge Ook veel, wat weten schap en schijn-wetenschap, die 't bui ten God meende te kunnen stellen, in die school leerde, ons met droefheid I vervullen en absoluut in strijd zijn met het doel waarmee de Universiteit werd opgericht, niet minder zijn we trotsch op wat vele mannen van hooge bé- fkwaamheid daar ook geleerd en ge- jdaan hebben om die school te doen beantwoorden aan het voornaamste doel, ook in het stichtingso^troQi aan gegeven, om te zijn „bovenal 'n kweek hof voor de Eerke Christi." I i 't Met dat voorname 'doel was dan ook de voornaamste reden tot de stichting aangegeven, want wel was ze ook be stemd om tot een kweekschool voor rechtsgeleerden en artsen te verstrek ken, maar het hoofddoel was het. oog merk hierboven omschreven. j En zoo is dan ook ietwat bezijden de waarheid, dat Leiden de keuze gekre gen heeft na zijn ontzet, tusschen vrij dom van tollen of een hoogeschool als loon van betoonde volharding in den bangen zomer van 1574. Prof. R. Fruin, onze beroemde historicus, heeft aan deze kwestie ook zijn aandacht gewijd en als de uitslag van zijn onderzoek, deelt hij ons mede, dat deze overle vering, o.a. door den geschiedschrijver Wagenaar geboekt „uitsluitend rust op het gezag van Hooft, hetwelk in zulke zaken weinig of niets te betee- kenen heeft." Geen pluim op Hooft's hoofd, en wat volgt over Hooft's historische betrouw baarheid noopt ook tot verder onder zoek naar de meerdere of mindere ge loofwaardigheid van deze „overleve ring", die haast bij duizenden Leide- naars en Nederlanders even geloof waardig wordt geacht, als onze Room- sche landgenooten de overleveringen hunner kerk aannemen. Vrij zeker is 'dat dë Staten aan de Leidenaars tijdens het beleg, om hen tot volharding aan te sporen, hebben beloofd, dat zij van veel lasten zouden worden vrijgesteld, van „groote vrij- domme, verlichtinge en verschooninge in de imposten, accijnsen en andere lasten van contributiën of ommesla- gen', maar vast staat niet eens, dat de Staten inderdaad een stellige toe zegging hadden gedaan. Zelfs zwegen daarvan de Curatoren toen ze zich in 1586 tot den Landvoogd Leicester wendden om hem van zijn heilloos voornemen af te brengen, dat men hem toeschreef, om de hooge school naar Utrecht te' vérplaatsen. Fruin zegt, dat de Curatoren bij die gelegenheid in hun missive zeiden, „dat de Universiteit, binnen de stad Leiden gestigt, gefondeert is in recom pense ende belooninge van de vromig heid ende ongehoorde volstandigheid, die de Burgeren derselver stede in hare twee belegeringen gedaan ende ver toond hebben, ende als in versoetinge van den honger, kommer ende ellende bij deselye overgekomen, geleden^ ende gedragen, sonder oit 'andere recom pense te hebben genoten." In tegenstellingmetFruin zal me nigeen deze uitspraak éen stellig pleit voor de waarheid der overlevering vin den, maar .ten slotte moet men de his torie der stichting nagaande, dezen ge leerde toch toestemmen, dat de vesti ging van de hoogeschool te Leiden slechts gedeeltelijk daaraan te danken is geweest en met een keuze der Lei denaars net evenveel te maken heeft gehad als de keuze van een sollici tant, die wel wat kruiwagens heeft, maar het toch niet aan zijn keuze ziet overgelaten of hij de begeerde post zal krijgen of niet." -Want, hoe vreemd liet ook- klinke, naar dé stichting binnen hare muren hebben verschillende steden gesollici teerd. Met name vooral Gouda. Gouda heeft zich tén slotte echter met zijn beroemd kaarslicht tevreden moeten stellen en het licht der weten schap in Leiden moeten zien ontsteken, hoe ook op voorstel van. burgemeeste- ren, door de- vroedschap besloten was, „in zulke gevallen .van stadswege te solliciteeren om de voornoemde Uni versiteit alhier (d.i. Gouda) te hebben." Gouda rookte toen reeds een leelijke pijp, want in het voorstel tot stichting van een Noord-Nedërlandsche-Univer siteit van Prins Willem werd Leiden reeds uitdrukkelijk genoemd. Zijn Ex cellentie betuigde, zegt Fruin, niet te twijfelen, of de Staten zouden het stich ten eener Universiteit, goedkeuren en daarom alleenlijk resteerende was een bekwame plaatse,waartoe syn Ex cellentie wel van meeninge was die stad van Leiden, op het believen van de Staien te ordonnëeren. Hoe dan die steden tot sollicitatie kwamen? Die zaak zat zoo. In 't laatst van 1574 was er sprake van vredeson derhandelingen, die werkelijk ook in 't voorjaar van 1575 te Breda plaats hadden. Prins Willem voorzag, dat, kwam de vrede tot stand Van het stichten van een hoogeschool voor het hervorm de Noord-Nederland, evenals te Leu ven een voor Vlaanderen en voor het Fransch-sprekend Zuid-Nederland er een te Douay was, niets zou komen. Dat dan ook, en zie hier weer de hoofdreden van de stichting van Lei dens Universiteit geen sprake zou zijn van voorziening in den predikanten nood, waarin het hervormde Neder land verkeerde. Daarom drong de Prins er op aan, dat 'de noodige spoed betracht zou worden. Ook zoo heeft hij met ware staatsmansswijsheid de zaak der Her- vorming^ gediend. De.- stichting moest een voldongen feit zijn, opdat er bij den vredehandel geen sprake zou-zijn van het oprichten van iets nieuws, maar slechts van het in wezen houden van iets, dat al bestond. Daarom liet de Prins dan ook den 2den Januari een voorstel doen aan de Staten, en reeds den 3en Jan. 1575 werd tot stichting .te Leiden besloten. Den 6den Januari werd het Octrooi in den naam van.... Philips II uitgevaardigd en op 8 Februari had reeds de inwij ding "plaats met groote plechtigheid in het voormalige St. Barbara-klooster op den hoek-van de-Voldersgracht of Langebrug (de plaats waar thans de drukkerij van de Leidsche Courant is gevestigd). En als dus straks wellicht in navolging van wat dien 8sten Fe bruari geschiedde de professoren zich weer aan „een heei**ijke en plechtige maaltijd" zullen vereenigen, dan zul len zij, dat doende in „Maison Bruins" op dezelfde plaats wezen, waar in 1575 Leidens Universtiteit werd geopend. Uit het bovenstaande blijkt echter genoegzaam, meenen we, dat al moge de moed van Leidens burgers tijdens het beleg aan de stichting van de school binnen Leidens muren niet vreemd zijn, van een keuze dienaan gaande toch geen sprake is. KERK EN SCHOOL. Predikantsiractementen. De Raa-d van Beheer voor de predikants fraktementen in de Ned'. Herv. Kerk heeft aan bijdragen der gemeenten over 1924 in het vorige jaar f 742.333,73. ontvangen. Bovendien kwam in, nog betrekking heb bende op het jaa-r 1922: f 82.824,44; eii nog betrekking hebbende op het jaar 1923 f 3I3°35.J4- Hierdoor, steeg het totaal aan bijdragen der gemeenten over 1922 tot f959.086,35 -en over 1923 tot f 940.275,02. Aan rente wegens te laat gedan^ betaling werd iff 1924 f 3159,82 ontvangen. De*~töïalê ontvangsten gedu rende het - jaar 1924 bedroegen f 1.146.517,42V2 en de totale uitgaven f 1.139-069,38." In 1924 werden aan predikanten over het jaar 1924 uitkëeriïigen gedaan tot een bedrag van f 592.863. Over he,t jaar 1923 werd alsnog f368.763,13 uitgekeerd; tot 31 Dec. 1923 was reeds f 493.957,96 uit gekeerd. Óver het jaar 1922 werd nog f97-557,6i uitgekeerd, terwijl tot 31 Dec, 1923 over 1922 reeds f 791.359,771/0 uit gekeerd was. De uitkëeringen volgens art. 5.van het reglement voor de predikantstraktemen ten bedroegen over het jaar 1922 f5088,62 terwijl reeds in 1923 14082,851/2 w,as uit betaald en over het jaar 1923 f 10.263,44. Boetgezanten. Over dit onderwerp schreef Ds. J. Gis pen in de „Bazuin" dezer dagen o.m. het volgende „Ook wekt de toon van sommige boete predikers, die in de Gereformeerde Ker ken gevonden worden, dikwijls juist on der de jongeren,., eenigen twijfel bij mij aan de oprechtheid. Ze kunnen het zoo hebben over de vormelijkheid, over de ver^teening, over de" veruitwendiging en dan kan ik het zoo in menig opzicht met hen eens zijn. Maar ik mis zooveel in Hun spreken en preeken. Het is-het rouwdragen over die inzinking, over dien uitwendigen gods dienst. Hun woorden zijn soms scherp als een scheermes ze kunnen snijden, ze kunnen wonden openleggen, ze kunnen klagen en nog beter aajiklaggn. Maar wat ik zoo Weinig bespeur, is Het leed dragen, het gevoel van rouw om d*» Heeren wil, dat de toestanden aldus zijn voor Zijn aangezicht. .Wat heb ik menigmaal dien Samuël lief niet slechts- om de godsvrucht van zijn jeugd, om zijn blanke oprechtheid, om zijn trouw in het aanzeggen van Sauls overtredingen, maar hierom ook en hier om niet het minst/dat ik dit van (hem in Gods Woord lees: „En Samuël zag Saul niet meer tot den dag zijns doods toe evenwel droeg Samuël leed om Saul" Dat is het fijne gevoel, dat is het leed dragen, dat Gods Geest ons leert, dat een teekën is, dat we* verstaan wat het zeggen wil, dat Saul, Israëls eerste ko ning, dat eene ziel verloren gaat voor de eeuwigheid. Of ook dieP.aulus was een man, die niet maar beschuldigde, .aanklaagde en veroordeelde, ook al had hij reden den Galaten te zeggen; „O, gij uitzinnige Ga laten, wie heeft ubet'ooverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn?" Wat zegt diezelfde man, die werkelijk de Galaten kras durfde aanpakken „Mijn kinderkensr die ik wederom ar- beide te baren, totdat Christus een ge stalte in u krijge". - Dat is teeder, dat komt uit een hart, dat toornt uitware liefde, zulk een hart bidt, bidt tot God, bidt om den Heiligen Geest. En zie, dat is het wat ik mis In het cordeelen en beoordeelen van het gees telijk leven in onze- kerken. Ik heb eens een spreker gehoord, die voor een Gereformeerde Jongelingsver- eeniging optrad. Hij was een collega -met een staat van idienst van naar ik meen, anderhalf jaar. Hij sprak over het uitwendige in de Geref. Kerken, over dat roemen in uitwendigen bloei van de Geref. Jongelingsvereenigin- gen, het zweren bij een doode belijdenis, het doen van predikanten, die tot de „jol. geren" in hun strijd en twijfel maar ant woorden „je moet maar gelooven". Wij <^>udere predikanten moesten het hoofd \Vel buigen onder de rede van den jeugdigen boetgezant. Maar toen de rede ten einde was, meende is, dat nu wol dit aanklagend woord van bezorg'dheid over zooveel verkeerds en zondigs zou leiden tot een vurig, een innig, een oot moedig smeekend gebed 0111 genade, om de werkingen van den Heiligen Geest. Maar neen, dat was anders. Het was een gebed van eenige woorden en we konden huiswaarts gaan. Ik gevoelde het. in mijn hart hiér ontbrak het voornaamste. Hier ontbrak het ware gevoel, het medelijden, de ont ferming, hier werd gemist, wat elke ver maning, en elk aanklagend woord ovc: geesteloosheid stempelt tot het echte, het ware. Er was geen weenen. Geen weenen als bij Jezus, toen Hij weende over Jeruzalem. Hier ontbrak het „leed dragen". Hier werd gemist het dragen van ge meenschappelijke schuld. Het werd niet gehoord het vragen om vergeving, het inroepen van genade, het roepen om den Heiligen Geest die levend maakt. En daarom ontbrak het voornaamste, hetgeen alleen onze harten had kunnen roeren en verbrijzelen". - Een alsemrirup? Prof. Hepp schrijft in de Reformatie; In een Overigens hoogst sympathiek ar tikel, waarin Prof. Dr. Kuvper gehuldigd wordt, schrijft Prof. Bouwman in „De Bazuin" iets, dat ons leed doot. Hij laat aan zijn pen deze zinsnede ont glippen: „Te midden van de vervlakking en ide verslapping der beginselen; die helaas aim- de Vrije Universiteit haar in- i trede deed/staat hij ;'(nE Dr H. H. Kuyper) l als een rots". Ons bezwaar geldt natuurlijk niet de vergelijking van Prof." Kuyper bij' een irots. Maar wel, dat Hier niets meer of niets minder wordt verklaard, dan dat de ver- vlakking en de verslapping der begin se- 1 len helaas aan de Vrije Universiteit haar intrede heeft gedaan. Dit is een alsemdrup in den edelen wijn welke hier wordt opgediend. Wij kunnen het niet genoeg betreuren, dat een hoogleeraar van een bevriende f inrichting zich zoo uitliet. Heeft dit niet den schijn te preeken r vtfor eigen parochie? Zal men er niet uit afleiden: hier in Kampen zijn uwe zoons, die tot het ambt van Dienaar des Woords moeten worden opgeleid, veilig, maar aan de Vrije kunt gij ze niet zoo gerust toevertrouwen, daar is wel Dr. Kuyper, maar overigens... Wordt zijdelings in deze passage het monopolie voor orthodoxie niet vóór Kam pen opgeëischt en met een ..helaas" de -Vrije Universiteit onder verdenking van heterodoxie of halforthodoxie gesteld, met één uitzondering dan Nog eens, het schrijnt zoo iets van de hand-van Prof. Bouwman te lezen. Ieder begrijpt natuurlijk wel, waarop J hij zinspeelt. En wij ontkennen niet, dat er in ver- band met de Vrije Universiteit op het een en ander kan wórden gewezen, dat ook' wij niet goedkeuren. Maar geeft dat het recht om te gene- raliseeren en dadelijk vervlakking en ver slapping der beginselen te constateeren En dan nog wel in deze woorden, dat deze haar intrede hebben gedaan. Hij zegt niet: binnengeslopen, hoewel wc ook daartegen zoudero moeten opkomen Een „intrede" heeft altijd iets officieels. We nemen aan, dat Prof. Bouwman het zoo kras niet heeft bedoeld. Maar daardoor verandert de kracht, j welke er van. zijn woorden uitgaat, niet Gebeurde er ook, aan onze vaderland- sche Hoogescholen, toen het Calvinisme hier nog bloeide, nooit iets, wat tot er gernis aanleiding gaf En is de geschiedenis van de Theolo gische School absoluut vrij van elk plek je 'Aan elke inrichting van dezen, aard zal wel eens iets voorkomen," dal men niet onder bescherming hm nemen. Laten wij er niet meer van zeggen, dan dat wij gaarne zagen, dat prof. Boa* man zijn onjuiste bewering terugnam. Zendmgsjuhileum. In Indië heeft zich een comité gevormd om aan de zending der Geref. Kerken in Djókja bij haar 25-ja.rig bestaan op 1 April een tweede Javaansch kerkgebouw aan te bieden. Het comité heeft zich hiertoe per» circulaire tot de leden der Geref. Ker ken en dc Zendingsvrienden in Ned.- Indië gewend. Geheele families van stervende Rus sische boeren verbranden zich levend, Vernemt de ..Daily Mail". v HET WEGSTERVENDE RUSLAND. Naar het blad verder meldt, dien- ide de voorzitter der commissie van commissarissen voor de regeering' van iStravopolsk bij den sovjet-commissa ris voor de hongersnood-districten, op !26 Januari het volgende rapport iff In het hongersnood-district heeft de militaire macht zes gevallen gecon- istaterd, waarin boeren-famihes zich de lvend hebben verbrand. Volgens de politie sluiten de gezinnen. wanhopend dat zij geen koran zullen ontvangen, zich op in hun woning, sluiten de vensters stevig en steken des nachts1 ;de woning in brand. Zoover hebben de zegeningen van het bolschcwisme reeds do bevolking* 1 (gebracht, dat zij, door den honger [waanzinnig geworden, zich aan do I vlammen prijs geeft. Een ijzing wefc- kend, donkere getuigenis van den heerlijken paradijsclijkcn staat, ei ie ko men zou. FEUILLETON. in 's levens branding (Uit het Engelsch)). 129) I „Maar wat kan ik doen?" vroeg Mo- zes, met ten hemel geheven handen. „Ge moet onmiddellijk met mij naar Dr. Upton gaan, en hem onder eede ver- j klaren, dat ge mij vóór vandaag nooit had gezien, en dat ik u geen cent schul dig ben. „Onmogelijk!" En Mozes hief zijn dikke handen in vrome afschuw op. I „U weet niet, wat u vraagt. Ik leugens 1 vertellen- Ik!" „Het zal ongetwijfeld vreeselijk hin deren een onwaarheid te zeggen", zeide David met bijtend sarcasme. „Plet is i jammer, dat uw geweten zoo buiten gewoon teeder is, maar in dit geval is er niets aan te doen." „En ontkennen, dat u mij iets schul- 1 dig zijt?" „Niet op papier, man; alleen in woor den en gij weet, wat dié waard zijn!" „Het kan niet gebeuren", zeide Mo zes, met een zucht. „Dan kunt ge naar uw geld fluiten dat is alles. „Ik kan duidelijk -ge noeg bemerken, dat Upton suspiccs heeft. Ik weet wat dat zeggen wil, en als ik het meisje niet trouw wcinu, zelfs gij kunt geen huid van een ge vild konijn aftrekken." „Uw vader is er ook nog." „Ge kent hem niet." Mozes steunde. Hij kreeg een vaag vermoeden, dat hij er ditmaal was in- geloopen. David had zelf geen middelen. De eenige gegronde hoop die de geldschie ter had, om zijn eigendom „met woe ker" terug te krijgen, was gevestigd op het huwelijk van David met juf frouw Gresham. Gedurende verscheidene minuten zat hij in het vuur te staren, met een be kommerde uitdrukking in zijn oogen. Hij was niet iemand, die haastig tot het een of ander overging. Zijn eigen belangen verloor hij ooit uit het oog. „Ik zal het doen; wat u vraagt" zeide hij ten laatste. Hij wist dat een mon delinge belofte of verklaring geen waar de had in de oogen der wet. Indien hij den dokter kon tevreden stellen, dan zou het in zijn eigen belang zijn, dit te doen. Hij hoopte, dat hij mettertijd het grootste gedeelte van juffrouw Gresham's fortuin in zijn eigen han den zou krijgen; maar om dit doel te bereiken moest David haar trouwen. „Ik dacht wel, dat ge eieren voor uw geld zoüdt kiezen", merkte David spot tend op. Daar zij "?n vigeïante aanriepen, zoo dra zij op Jtraat waren, hadden zij de plaats hunner bestemming weldra be reikt. „N11 cl ritk ik u slechts cén ding goed op het hart, Schlinger, ide David, terwijl zij wachtten tot liv.n zou wor den opengedaan, „verklaar nadrukke lijk en beslist, dat ge mij vóór van avond nooit hebt gezien." David werd bij den dokter binnen gelaten, terwijl Mofces in de gang wachtte. -,,U-heeft me een ontzettende moeite bezorgd", merkte David nijdig op, „maar ik heb den bewusten geldschie ter eindelijk gevonden en hem mee terug gebracht," „Dat is best; laat hem hier komen. Gij kunt zoo lang bij Floss blijven, ze is. in het salon." Mozes schuifelde naar binnen, zijn gelaat stralend van schijnbare welwil lendheid. „U kent natuurlijk den heer David Sutcliffe?" Mozes keek verbaasd en uit het ve: geslagen .„Neen, dat geloof ik niet", zeide hij langzaam. „Ik weet niet, wien u bedoelt." „U kent den heer toch, die u hier heeft gebracht?" „Nu maakt u een kleine vergissing. Ik ken hem niet." „U wilt dus zeggen, dat 11 den heer. die u hier heeft gebracht, niet kent?' „Ik heb hem vóór vandaag niet ge zien nooit. „U wilt daar eén eed op'doen." Mozes trok zijii schouders op en spreidde zijn vingers uit. „Waarom zou ik een eed deen?" vroeg liij. „Hij zeide, dat u mij' wilde spreken. Ik kwam hier om Dr. Upton to spreken. I U zijt Dr. Upton, ver \10ed i!r. Best. Ik ben gekomen. Nu vraagt u mij naar hem. Hij is mij volkomen vreemd. Als u Dr. Upton zijt, wat verlangt u dan van mij?" De oude dokter wist niet, wat hij van de zaak moest denken. Hij heeft u dus niet verteld, wat de zaak was?" vroeg hij eindelijk'. Mozes glimlachte weder op zijn in nemendste en goedhartigste manier. Hij heeft mij niets verteld. Ik hoop het van u te hooren." „Wel, de waarheid is", zpide de oude dokter, die een gevoel had, alsof hij vreeselijk in het nauw was gedreven, en dat hij er zich het beste uit zou kunnen redden, door ronduit de waar heid te zeggen, „deze jonge mijnheer, die u hier heeft gebracht, is mij, in zekeren zin, nauw verwant. En mij was verteld ja, ik zal het maar zeg gen/ door uw secretaris, die zooals u weet, geruimen tijd hier in huis was. „Ach, nu weet ik het", viel Mozes hem in de rede „ik dacht al, dat ik uw naam meer had gehoord. Welzeker, mijnheer Wyburn werd hier gewond, nu weet ik het." Welnu, deze Mijnheer vertelde mij. dat de jonge mijnheer, die u gehaald heeft, zeer diep bij u in de schuld stend." Mozes liet zich in den dichtst bij- zijnden stoel vallen, alsof hij een doo- delijke wond had ontvangen. „Zeide hij dat?" bracht hij uit. „Dat deed b.'.J. En ik verlangde op dit punt gerustgesteld te worden." „Vreeselijk! Wat een ellendige Jeu/ genaar is hij- Dot had ik nooit van hem gedacht. Het is goed. dat u mij ingelicht heeft. Nu moet hij mij ver laten. Hij weet niets van mijn klanten af, evenmin "als ik iets van dien mijn heer afweet. Lieve tijd, als l\ij derge- Iijke leugens rondstrooit, zal hij mij ruïneeren." „Dus er is geen woord waar, van hetgeen hij beweert?" „Waar? Het zijn leugens van hof be gin tot het eind. Alles leugens alles.' „Dank u." De. dokter was zeer ingc- j nomen met de blijkbare oprechtheid van den Jood, en, na hem een glas wijn te hebben opgedrongen, liet hiï hem gaan onder vele dankbetuigingen en verontschuldigingen. Gedurende het overige gedeelte van 1 den avond was de dokter zichzelf we- j der. Hij was overtuigd, dat hij den Jood zulke sliftime strikvragen had ge steld, dat hij zich ongetwijfeld had moeten verraden, indien er eenige waarheid geweest was in de bewerin gen van den heer-Wyburn. Dienten gevolge bevredigde de uitkomst hem volkomen. Maar Floss bleef over het geval tob-' ben. De blik in Douglas Wyburn's oogen toen zij hem verzocht het huis te verlaten, vervolgde haar. Zij kon nog steeds niet gelooven, dat hij de slechte man was, die hij volgens an-1 deren wezen moest. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5