Tweede Blad
Zaterdag 27 September 1924
UWE BESCHEIDENHEID.
Uwe bescheidenheid zij al
len mensclien bekend. De
V» Heere is nabij.
Philipp. 4: 5.
Daar is een nauw verband tusschen de
eerste komst vajn Jezus in Bet'klehcms
kribbe en zijne wederkomst op de wolken.
Een verband als tusschen het zaad etp
den oogst.
Het maakt een heel anderen indruk, of
wij hooren, dat de Zoon des menschen
komt om te zoeken en zalig te maken wat
verloren is. dan of ons gepredikt wordt
van Z'jne komt om te oordeeleai de leben
den en de dooden.
Maar dat is slechts het verschil vani
den indruk tusschen het zaad dat in de
-jpengepl oogde vore wordt geworpen en
ïet koren in do vruchtdragende aar.
Een rups verschilt veel yan een vlinder,
m toch is er levenseenheid.
De Christus die komt, is Dezelfde als
tie gekomen is; alleen zal do Middelaars-
heerlijkheid, dfe toen in Hem besloten
was, alsdan ontsloten wezen voor al-
\)0S.
Het Lam dat in Bethlehem kwam om
roor de Zijnen geofferd te worden, zal ko
nen op de wolken om de Zijnen te wei-
len en voor hen een Leidsman te zijn tot
levende fonteinon der wateren.
Maar zoo dan als toen is Hij het Lam.
€n zoo dan als toen wordt Hn"'j gezet tot
jen val en tot een opstanding van velen
n Israël.
Daaraan mag wel wat meer gedacht
Torden.
Wie zal, ook maar met schijn van recht,
•mze tegenwoordige Christenheid beschul
digen ran eenzijdige en te veelvoudige
overpeinzing van het gewicht der eeuwig
heid?
Is niet juist omgekeerd het evenwicht
•erbroken zoo, dat de schaal bedenkelijk
uvers'aat naar de zijde van tijdelijke en
aardsche beslommeringen?
Ons gejaagde, veelbeziige leven van te
genwoordig laat niet veel ruimte, ik zeg
det in de belijdenis, maar dan toch in
*et leven over voor de gedachte aan Je-
his' komst.
Het is voor de mee Sten hard werken in
^en dagelijkschen rosmalen, van den mi
nister op ziin bureau en den predikant
"M*j zijne nek en. tot de vrouw in het ge-
jim en den werkman op zijn karwei toe!
En dan moet de courant gelezen 'wor-
Jon, en men moet naaT vergadering, en
-oen moet met dezen raadplegen en gene
jog eens spreken, och, och, wat komt
c dan van de verzorging onzer ei-gene ziel
n die van ons huis.
De baocd'llen van den materialistischen
4jd:gee>st hebben ons allen besmet, zoodat
rij er moeite voor moeten doen om stil
--oor den Heere te komen.
Kan in zulke levensverhoudingen de
gedachte aan des Heeren wederkomst ge
nist worden ais een heilzame artsenij te-
<en de kwaal van on-zen tijd?
Juist omdat die gedachte zoo verwaar-
•oosd wordt, zijn wij ook minder waard
'oor het leven.
De gemeente zou veel.meer invloed héb-
ten op het volk, als haar Koning meer
.oor haar leefde en zij Diens kom^t met
■jrnst verhe;dde.
Als ze ernstiger acht nam op de eeuwig
heid, hare gangen in het heden zouden
vaster, reiner, heiliger wezen.
Woonde zij meer in in de lente van
haar Vorst en Heere, zij zou vorstelijker
3vermogen in hare worsteling met den
tijdgeest en heerlijker zajn in hemel«he
■Si-cradiën.
Zegt niet de apostel; „Uwe bescheiden
heid zij allen mensclien bekend. De Heere
nabi'j"
Met dat woord „bescheiden" I's onze
?tafenvertaDing voor onzen tijd niet al te
gelukkig.
Vroeger, toen die vertaling gemaakt
-yerd, beteekende „bescheiden" heel wat
anders dan nu.
f In Hand. 18:26 wordt van Aquila en
PrisoilTa gezegd, dat zij aan ApoLlos den
I weg Gods „hescheidenlijker" uitlegden.
Dat will niet zeggen; nederiger, ootmoe
diger, maar nauwkeuriger, met meer pre-
crese kennen van zaken.
Letterlijk staat er; met meer acribie, eca
woord, dat sommige lezers ook wel ken
nen.
Zoo zegt Paulus in Hand. 22:3, dat hij
is onderwezen naar do bescheidêusle wij
ze der vaderlijke wet. Dat beduidt niet; ik
behoorde tot de nederigste Farizeën. Ne
derigheid en Farizeïsme sluiten elkander1
u't. Maar hij was onderwezen in de beste
school, waar men de wet het fijnste uit
ploos, met de s'trikste acribie.
In Hand. 24:4 zegt Tertullus tot Felix;
„Ik hid u, dat ,gij ons naar uwe beschei
denheid korfelijk hoort."
Hier wordt een ander woord gebezigd
(epi-eikeia), dat beteekent; betamelijk
heid, billijkheid.
En datzelfde woord nu wordt ook hier
gebruikt in Fil. 4:5; waarvan de betceke-
nis dus deze is: Laat alle menschen we
ten, dat gij u gedraagt gelijk hot behoort,
dat gitj betamelijk wandelt; uwe recht
schapenheid. uwe rechte levensmanier zij
aillen menschen hekend.
Inderdaad, zóó verstaan, is d^ bijvoer
ging geheel op hare praata: de Heere is
hab'j.
De Heere is nabij. Dat zegt gij te ge-
looven. Velen ge'ooven dat niet. En zij
richten er dan hun leven, hun eed rag,
hunne verhoudingen ook met naar in.
Maar zij eischen, en terecht, dat gai, die
zegt het wel te gelooven, dat geloof ook
waar maakt uit uwen wandel.
In dit opzicht loopt de eisch der were'd
onbewust parallel met den e'sch dos Hee
ren.
Gelooft gij aan de komst van Jezus?
Stelt er dan ook uw leven naar aan.
Dat doden bi|i de eerste koms't de S:-
m°ong, de Anna's.
Zij loefden rechtvaardig en godvree-
zende. want zij verwachtten de Vertroos
ting Israels.
En dat was bekend. Want zij heloden
don Heere en spraken van Hem tot allen,
d;e de verlossing in Jeruzalem verwacht
ten
Komt. volgen wij met Gods genade hun
voorbeeld.
Laat ens rechtvaardig ziin en god roe
zende, en den HeeTe belijden, en van Hem
spreken tot allien.
Onze bescheidenheid zij allen menschen
bekend.
Alle menschen moeten onze nauwgezet
heid van conscience kennen.
Het moet aan allen onenbaar woeden,
dat er b'j ons net alles door kan. dat wij
onzen schat, niet hi'er beneden hebben, dat
wi'j voor God en menschen leven in de we
tenschap, flat wij van ons leven reken
schap moeten afleggen. En dat zelfs spoe
dig.
Want de Heere is nabij.
LEUN STERK.
Kinid dat Ik liefheb, leun op Mij, leun
sterk
Laat meer het wicht der zorgen, die u
kwellen
Mij voelen, Ik weet uw last.
Want kin-d. Mijn maaksel, Mijn werk
Zijn de smarten die u kwellen.
Ik telde ze af, en heb met eigen hand
Die naar uw kracht en naar Mijn hulp
gewogen.
Toen Ik ze u toezond uit den Hoogen.
Sprak Ik, Ik zal in nood steeds bij hem
zijn
Naarmate hij Mij deel geeft in zijn *T>ijn
Zal Ik, niet hij, meer 't wicht zijns krui-
Zoo wil Ik u mijn kind als gij gelooft
Omsluiten met Mijn arm, o leg uw hoofd
Aan Mijne borst, Gij moogt stoutmoe-
t dig vragen.
Of zou Mijn arm. die de eeuwen schiep
en draagt,
Verkort zijn, waar Mijn uitverkoorne
klaagt.
Kom immer meer en meer vertrouwend
nader.
Dus kind leun daarom sterk. Hoe meer
gij aan Mijn schoot,
De smart vertrouwt van uwe zorg en nood.
Hoe meer uw hart, zelfs binnen u zal
roemen.
Te leunen op mijn God is: Hem mijn
Vader noemen.
KERK EN SCHOOL
NED. HERV. KERK.
Beroepen. Te Saaksum: A. Steen-
beek cand. te Wou-dsend; te Lage Zv.alu-
WeJ. F. Röth te Almkerk.
GEREF. KERKEN.
Bedankt. Voor Giessen Oud- en
Nieuwkerk: H. Moolhuizen te Krommenie.
CHR. GEREF. KERK.
Beroepen. Te Aalsmeer; G. Salomons
te Amersfoort.
GEREF. GEMEENTEN.
Bedankt. Voor Enkhuizen, J. Vreug-
denhil te Borssele.
Emeritaat.
D s. L. H^B o u m a, pred. der Geref.
Kerk van Mmdelburg, heeft op de Donder
dagavond aldaar gehouden Kerkeraads-
vergadering eervol emeritaat aangevraagd
tegen einde November.
Deze aanvrage was zóó ongedacht, dat
de Iverkeraa-d diep onder den indruk was.
Ds. Bouma is bijna 69 jaar en heeft 42
dienstjaren. Ook met het oog op den ge
zondheidstoestand van hem en zijn gade,
achtte hij zijn tijd van heengaan gekomen.
Hij diende de Geref. Kerken van Drie-
sum, Terneuzen, Emlichheim en sinds 1898
die van Middelburg.
Nog eens het Onze Vader.
De Leidsche hocgleeraar Prof. H. Win-
disch, die ook tot de moderne richting
behoort, maar meer wat men de jong-
modernen noemt, representeert, komt in
de Her vorming" op tegen de critiek, door
den oud-modernen hoogleeraar Oort op
het Onze Vader geoefend.
Niet dat hij het feit zelf, dat deze oud-
moderne het gewaagd heeft critiek te
oefenen op het gebed door Christus ons
gegeven, afkeurt., maar de bezwaren door
Prof. Oort tegen het Onze Vader inge
bracht, acht hij niet geheel en al juist.
Vooreerst niet, omdat wat Prof. Oort
meende in dit gebed te missen (c.e toon
van dank en de bede om heiliging) aan den
tekst van het Onze Vader niet heelemaal
vreemd is, en ten tweede omdat de be
zwaren door Prof. Oort ingebracht tegen
de bede om schuldvergeving, niet geheel
en al strooken met den inhoud en het
karakter van het Evangelie van Jezus.
Maar al gaat hij met de critiek van
Prof. Oort niet geheel mede, ook hij ver
klaart tot tweemaal toe, dat hij het „Onze
Vader" volstrekt niet een volmaakt ge
bed" acht. Hij beschouwt het Onze Vader
al3 een gebed, goed voor die menschen,
die de geestelijke gaven, die het Evangelie
aanbiedt, nog derven en die snakken naar
verlossing en eerst dan zullen danken,
wanneer -zij van de vervulling dezer beden
iets ervaren hebben. Daarom is dit gebed
niet volledig en dus ook niet „volmaakt."
,,Hij die reeds iets ontvangen heeft, zegt
hij, zal ook nog op andere wijze tot den
Vader bidden. Die den Geest heeft, zal
ook in geest en waarheid leeren bidden, al
zal hij telkens weer het gebed van de een-
voudigen, van de nog onverlosten en nog
wachtenden op zijne lippen nemen."
Zoo is er dus merkt de „Heraut"
hierbij op verschil in appreciatie tus
schen oud- en jong-modernen "van het Onze
Vader.
Maar bij alle verschil stemmen beiden
hierin overeen, dat critiek op het Onze
Vader volkomen geodrloofd is en dat het
Onze Vader geen „volmaakt" gebed is.
Voor Prof. Oort is het ©en gebed, dat voor
©en Christen niet deugt; voor Prof. Win-
disch ©en gebed, dat wel goed is voor nog
onverlosten", maar waarboven een Chis-
fcen, die den Geest heeft, toch eigenlijk
verheven is. Een principieel verschil maakt
dit niet.
Niet zonder hoofdakte naar lndiè'.
In ,,De Sch. m. d. Bijbel" schrijft D. dat
de Indische regeering geen onderwijzeres
sen zonder hoofdakte aanneemt.
Worden z© toch uitgezonden, dan wei
gert de regeering voorschot op uitrustings-
en overtochtskosten te geven en als ze
dan, geholpen door het comité van uit
zending, toch gaan, dan weigert de regee
ring deze onderwijzeressen to keuren, het
geen dus op verlies van geld en teleurstel
ling komt te staan.
Sollicitatie-brieven.
Sollicileeren is nu eenmaal geen mooi
werk. Je moet het wel doen; maar je doet
het niet voor je pleizier. 't Is zoo eigenaar
dig om al je kwaliteiten en -teitjes te éta-
leeren, zoodat men je zoo goed mogi
kent, zonder dat men den indruk krijgt,
dat het opgeschroefd is.
Een of andere gladdekker moest er eens
een formulier voor uitvinden.
Dat is meer neutraal.
Met alle noodige rubrieken: geboorteda
tum, woonplaats, standplaats, akten,
adressen voor referentie, enz. ene.
Dat zou nog zoo kwaad, niet zijn.
Maar alle gekheid aan kant, zegt E. H.
B. in „Onze Vacatures" dan, want hij wil
het hebiben over sollicitatie-brieven.
Als je het genoegen hebt ze eens te mo
gen ontvangen, dan sla je je handen vaak
in elkaar zoo gaat hij voort.
Niet bij de lezing van alle.
Natuurlijk niet.
Maar todh onder die brieven zijn er
niet weinige, die nog niet voldoen aan de
allereerste eisehen van bekoorlijkheid.
Wat een papier, vaak!
Soms op* halve velletjes; die nog niet
eens netjes zijn afgescheurd.
Nee maar, je vraagt je vaak af, of men
nou nog niet weet. hoe 't hoort.
En dan die indeeling.
't Is soms om te gieren. Datum, opschrift
en brief, dadelijk achter elkaar.
Net een ingeslagen sigarenzakje.
Menschen; is 't jullie dan nooit ge
leerd 1
verergert met het uur en kan
ontaarden inborstaandoeniijg
Wacht dus niet neem dadelijk
Over de titulatuur spreken we maar niet.
Ik houd van curiosa.
Maar wie schrijft nu aan een doodgewo
ner „bovenmeester" als aan een weledel-
zeergeleerde n" of aan een „weleerwaarden"
heer.
Te veel eer, lieve menschen.
En taalfouten!
D>e worden niet meer gemaakt!
Zou je denken!
Zeker mijnheer had „geen onvoldoendes"
op zijn cijferlijst en wilde solliciteeren naar
in mijn sohool ontstane vacature". Hij
was werkzaam geweest aan de school van
den heer X., „waar hij practisdhe oefenin
gen had mogen maken." Natuurlijk wilde
,de directeur van de kweekschool te Y.,
den heer Z. (zetter 't is geen vergissing van
mij, hoor) inlichtingen over hem geven.
Onlder zijn vele voortreffelijkheden hoor
de ook deze, dat reflectant .,een H. B. S.
met vijfjarigen curcus "had doorfoo.pen".
Natuurlijk maakten deze vlekjes niet een
enkel osje bont, maar vlekkeloos zijn tooh
niet aflle koetjes, die er in ons lieve vader
land z-jn.
Ik ken een kweekschool, waar de leeraar
in NederfandsCh zijn leerlingen méér dan
eens een brief liet schrijven.
En aan zijn leerlingen de critiek niet
spaarde. Zij hebben er inderdaad, wel bij
gevaren. Ik zou willen, dat meerdere col
lega's van dezen leeraar, diens voorbeeld
wilden volgen.
Onze jongere collega's zouden dan niet
voor hun nalatigheid behoeven te boeten.
JAARVERGADERING PATRIMONIUM.
In de voortgezette jaarvergadering van
Patrimonium" had de verkiezing plaats
van drie leden van het Dag. Bestuur met
het gevolg, dat de aftredenden meit groo-
te meerderheid van stemmen herkozen
werden, n.l. de lieergn C. Smeenk te Arn
hem; J. Douwes te Amsterdam, en F.
Noovdhof, te Arnhem.
Tot lid in de Comm:ssie van Advies
werd herkozen de heer Mr. S. de Vries
Czn., te 's-Gravenhage.
Tn de avondvergadering voerde 0a
Dijk van, 's-Gravenhage hit woord qS
te spreken over: ,,Het So of aal £'èS
zag raa Godi Woord."
Spr. begint met te herinneren aan degj
strijd, nu ÊO jaar geleden gevoerd tusachojf
Dr. B. Wielenga en wijlen Minister A. 8,
Talma oveT de vrijmaking van den arbe£
denden stand. De strijd ging over dtf
vraag, of er van een gezagverhouding
dezen sprake kan zijn. Spr. wil in zijn in
leiding deze vraag bij het licht van Godi
Woord bezien en releveert allereerst, he&
geen Ds. Talma indertijd over dit puni
gezegd en geschreven heeft. Duidelijk deed
Talma uitkomen, dat er voor een rechts
grond voor Sociaal gezag geen sprake kaa
zijn, in den zin zooals wij dien verstaan.
Spr. stelt de vraag, of het vermaan i4
de Heilige Schritf voor de arbeiders vaa
toepassing is. De exegese van verschillen
de teksten leidt spr. tot da conclusie, dat
de Apostelen den toestand, dien ze heb
ben gevonden, hebben aanvaard en geen
revolutie hebben gepredikt en dat zij dé
gehoorzaamheid der slaven hebben onder
worpen aan de gehoorzaamheid aan Chris
tus, waarbij zij de slaven gewezen hebbeif
op de zedelijke, geestelijke vrijheid, dié
aanwezig moet zijn.
Dit was de doodsteek voor de slavernij
en hierin ligt voor deze maatschappij dé
wet, dat het sociaal gezag bestaanbaar ia^
wanneer het niets tekort doet aan de ge
hoorzaamheid aan Christus en rekening
houdt met de innerlijke, zedelijke consciëO!
tievrijheid. Wij kunnen spreken van eea
gezagsverhouding, want gezag komt vaxf
zeggen en is ontleend aan het absoluté
goddelijke gezag.
Vrijheid en gezag sluiten elkaar niei
uit. Het vrijwillig binnentreden in eet
bepaakk ö«Perkten kring brengt mof-
zich, dat ••«n het gezag binneg
dien kring ontfe
Dit geldt, tldua spr. ook van de verhou
ding tusschen patroon en arbeider. Drieörtt
lei sfeer van gezag ia te onderscheiden^
n.l. het gezag in het huisgezin, dat abso
luut is, het gezag in den Staat, beperk!
door de constitutie, en het gezag in dé
sociale verhoudingen beperkt door hel
vrijwillig aangaan van een arbeidsovet*
eenkomst. Deze vrije overeenkomst biedé
plaats aan tal van voorwaarden en bepa
lingen, met erkenning echter van het ge
zag van den patroon, die dat ontvangen
heeft krachtens Goddelijke ordening.
De vraag rijst of in plaats van gezag
niet van leiding kan gesproken worden.
Dit ia een woordenspel, want leiding be
rust op gezag. Wat betreft de medezeggen^
schap zegt spr., dat dit theoretisch t«
aanvaarden is, indien het fn het contract
is vastgelegd met wederzijdsch goedvinden
èn van patroon èn van arbeider. Theorer
tisch te aanvaarden, doch practisch naaf
sprekers meening uitloopend op een des
illusie. Want steeds zal blijven beslaan
de verhouding van patroon en arbeider,
omdat het hier geldt een Goddelijke orde.
Tenslotte wijst spr. er nadrukkelijk op,
dat alle verhouding moet beheerscht wor
den door het recht Gods. waarvan oen
ieder doordrongen moet zijn. Dan zal Pa
trimonium in de toekomst haar oudo vaan,
met hetzelfde opschrift, kunnen uitdragen.
(Applaus.)
Op het referaat volgt een levendige, ge
animeerde discussie, waaraan door eeik
vijftal personen werd deelgenomen.
O.m. werd door den heer Kruithof
den referent verweten, dat hij Ds. Taluia(
verloochend had en een smet op dienr
naam had geworpen.
D r. Dijk ontkende dit laatste ten s.el
ligste. Wel verschilt spr. met Ds. Talrns
in enkele punten van meening. doch dit ii
geen smet werpen op iemands naam. ripr.
erkent Talma's groote beteekenis voor di
ontwikkeling van het sociale leven dank
baar.
Verder bewoog liet debat zich om enkelf
onderdeelen van het onderwerp.
De Voorzitter dankt den referen*
hartelijk voor zijn arbeid en deelt nog
mede, dat is ingekomen een telegram van
H. M. de Koningin, waarin Zij Patrimo
nium dankt voor het gezonden huldet ele-
granj.
Donderdagmorgen te 9 uur werd do ver
gadering voortgezet. Aan de ordo kwamen
de verschillende vraagpunten, terwijl i*
den namiddag Mr. S. de Vries Czn^
zijn referaat hield over: ,.Het belang
van kapitaal v Drmin g."
FEUILLETON
De Sterren hadden gelogen.
Verhaal uit den dertigjarigen oorlog.
72)
Reeds was het laat in den avond eoi noig
werd telkens opnieuw de beker opgeheven,
om onder vorwenschingen van den keifcer
en zijn hof, o phet welslagen, van WaJ-
lenstein te drinken.
De ongelukkigen gisten, niet, dat ze hun
doodenmaal hielden.
Het slot was met soldaten bezet, die
?an het gruwelstuk onderricht waren.
Afie uitgangen waren met wachten
voorzien, waarop met rekenen kon.
De pooten waren geisl'oten, de valbrug
was opgehaald, en daar, naast de eetmaal,
wachtten zes dragonders uit Buttllers re-*
gimemt op het aangewezen teekën.
„We hebben alle recht nu de zorgen van
Ons te zetten," zeidö lila.
„Nog drie dagen en de Zweden staan
bier met een leger, zooals de FrieÖlander
aaog nimmer onder zijne bevelen gehad
beeft." i
„Ha!" riep Neumann uit, „ik verheug
jnij reeds In het vooruitzicht, dat we naar
Weenen gaan en onze hadden wasschen
kunnen in he't bloed der Oostenrijkers!"
Plotseling openen zich de dieuren; een
'«Jrom géwapenden treedt binnen en plaatst
zich achter de stoelen der gasten.* Ver-;
baasd staren dezeln nu Leslie, dan Gordon
i
„Leve Ferdinandl"- Minkt het door de
zaal.
De dragonders van Buttler stormen de
deur open en Kinsbyy en Terzky -Worden
iop hetzelfde oogenbldk, waarin «ij van
ihunne stoelen oprezen, doodgestoken.
Neumann sneït te midden der verwar
ring de deur uit.
Ulo werpt een ijskouden blik op Gordon,
trekt zijn degen en schreeuwt:
„Lage Verrader! Kom gijzelf hier ten
waag u aan een eerlijken strijd met dit
staal!"
De dragonders ijlen op hem toe.
Hij velt er twee d'ood aan zijne
.neer.
Doch 't volgende oogenblik verft ook
hij den vloer der zaal met zijn bloed.
Terstond zendt Buttler patrouilles uit,
om de aanhangers van Wallensteiii in be-
id'warig te houden, als zij de gruweldaad
zouden vernemen.
Letslie spoed zilch naar buiten, om een
oploop i!u de stad te Voorkomen.
Doch do wachten zien ihem voor een der
gasten aan, meenen, dat hij ontvliedt, en
Schieten hunne geweren op heim af.
i [Wel treffen zij hem nïfét, doch hij
haastte fzch nog meer, om de wachten
in" de istad igerust te stellen, vreezende, dat
deze andere troepen naar het slot zullen
zenden en dè burgerij in opschudding
Térstond laat men ook alle toegangen tot
(Wallensteins velrMijf bezetten, opdat detze
niet ontsnappe.
Terwijl!! zi'jne bevelhebbers zich aan den
wlin te goed deden, had JValtflensteim zich
met Zeni in zijne vertrekken begeven.
De hertog had den sterrenwichelaar on
der ruwe bewoordingen zijne vergissing
aangaande Piccolomini ver'weten; doch
toen Zeaii hem zeide, dat er ongewone din
gen gebeurden aan het uitspansel en on
regelmatigheden zich voordeden, waarvan
jhiij tot heden vergeefs den sleutel zocht,
ihad de hertog hem zelf gerustgesteld.
„In da laatste dagen is daar een zeld
zame strijd onder de hemellichamen,"
sprak de sterrenwichelaar, „en in ieder
geval zou ik u, mijn meester, dringend
willen smeeken, toch zeer omzichtig te
handelen."
„Ja, zoo spreekt ge nu, omdat de ge
beurtenissen toonen, dat ge misgezien
heht," sprak de hertog.
„Doch ik zeg u, ik zal' zegepralen! Ik wil
alles en allen dwingen! Niet hij is groot,
idie zich door het noodlot leiden laat, maar
hij, die het overwint en het zelf stuurt."
Droevig schudde Zeni het hoofd, terwijl
hij zich van den kijker verwijderde.
„Zie zelf, mijn meester, ik twijfel niet,
of gij zult overwinnen.
Nog is uw einde niet daar.
Wellicht wacht u nog schitterender toe
komst dan weleer, maar, ik herhaal: het
gevaar is volstrekt niet voorbijl"
;,Ik zeg u, dat het thans gebed1 over
is. Slechts voor u niet, ongeluksprofeet!
Morgen wacht u de kerker, en nu, ga heen,
zeg ik u!"
Zeni verwijderde zich en Waltleristein,
die zich door de somheire voorzeggingen
van zijn vertrouwe'ing onaangenaam ge
stemd gevfielde, ontkleedde zjch en legde
zich te' bed.
Nauwelijks was hij ingeslu merd, of het
geknal van een geweerschot wekte hem.
Hij" luisterde.
Daar deed zich oen tweede hooren.
Wat mocht dat zijn?
Hij sprong van zijn leger en plaatste
zich in zijn .nachthemd voor het venster,
doch hij onderscheidde niets in het don
ker, dat hem omgaf.
Hij opende het venster.
Hij hoorde gillen en het weeklagen van
vrouwen.
Het waren de gravinnen Terzky en Hlo,
die hare vermoorde echtgenooten beween
den.
Daar klonken woeste schreden en ruwe
Stemmen op de trap.
't Was Deveroux, een van Buttlers offi-
cieren, die met zes hellebaardiers naar de
woning van den burgemeester gekneM
was.
Zij begaven zich naaT Wallensteins ver
trekken. De page, dien zij i,n de gang ont
moetten, werd doodgestoken.
„St!" fluisterde de kamerdienaar en
hield hen temg.
„Maakt geen leven! De hertog is zoo-
even ingeslapen!"
„Ha, ha!" schaterde Deveroux. „vriend,
't is nu tijd om leven te maken!"
Hij holde naar do deur en trapte die
openv
Wallenstein riep de wacht, maar geen
antwoord volgde.
Deveroux stond met den uitgetrokken
degen voor hem.
„Zijt gij de schelm, d e het wik van
don keizer tot den vijand wilt doen over-*
loopen en Zijne Majesteit de kroon van
het hoofd rukken wilt?"
Als een mattieren beeld, de armen wijd
uitgestrekt, staat daat de man. die zich*
zooeven nog- met de schitterendste ttoe-
komst had gevleid.
Onbewegelijk was z:jn blik, doodbleek
pijn gelaat.
Hij wilde «preken, doch hij kon net.
„Gij zult sterven!" schreuwde Deverou*
en stiet hem den degen in de borst!
„Wat is er toch?" vroeg Zeni, die door1
een angstig voorgevoel verontrust, op het
geraas toegesueld was, en de moordenaars
ontmoette, welke daareven hun bloedig
werk volbracht hadden. 1
„Grijpt dien hond en werpt hem in den
kerker tot morgen!" schreeuwde Devefoux
I
De sterren hadden gelogen.
Ze hadden Zeni en zijn meester bitter,
bedrogen. 1.
Maar Hij, die Zijn troon boven de ster-i
ren gegrond, heeft, houdt den Zijnen
trouwe tot in eiruwighe'ld!
Nog woedde de 'kampstrijd voort in
Duitschland en daarbuiten, noe meenden
Zijne vijanden Zijn volk uit te roeien
van don grond hunner vaderen; doch, ala
het in hangen nood het hart tol Hem ver
hief. dan sprak de Heere der Kerk tof
de benauwde zielen:
„De zege is Mij bcschorent
.1
EINDE.