r Aan het einde der Week j
Dj afgeloopen -week-is ae critieke week
•van de Londensche Conferentie
geweest. Waarin over kaar welslagen of
mislukken moest beslist worden.
Toch is het can gelukkig feit dat men te
Lenden de conferentie tot eiken prijs wil
doen slagen.
Zou het niet gelukken om tot overeen
komst te komen, dan zou de conferentie
over «enige weken weer opnieuw worden
samengeroepen.
Wie weet of dan, nadat nog eens rustig
het voor en het tegen is; overwogen, het
niet heter gelukken zal tot een aceoord te
geraken.
Het ging dan de afgeloopen week over
een kwestie, die eigenlijk huiten de com
petentie der conferentie valt, n.l. de mili
taire ontruiming van het Roergebied.
Voor de Duitschers evenwel de kwestie.
Want Duitschland zonder Roer is een
schip zonder roer.
Frankrijk heeft aangeboden het Roerge
bied binnen een jaar te zullen ontruimen.
Doch Duitschland wil, dat dit binnen
«en half jarr zal geschieden.
En de overige geallieerden steunen
Frankrijk, i
Wat in dit geval .misschic-n wel het ver
standigst is, al is het niet aangenaam voor
de Duitschers.
Want Herriot' kan zich met zijn politiek
niet buiten de volksopinie plaatsen.
En hij moet er rekening mee houden, dat
hij in het parlement slechts over een klei-;
ne meerderheid beschikt.
Zou hij door zijn buitenlandsohe politiek
Loucheür en diens geestverwanten tegen
zich in 't harnas jagen, dan zou hij in de
minderheid komen.
En dan ken op 't ministerie-Herriot wel
weer eens een min is terie-Poincarvolgen.
Waarmee de oplossing van het herstel-
vraagstuk zeker niet gebaat zou zijn en
v/at ook niet in' het belang der Duitschers
zou zijn. 'V'i-i A
Daarom zou het maar verstandig van
dezè laats ten zijn, eieren voor hun geld te
kiezen.
Doch de Duitschers moeten ook rekening
houden met den toestand in hun eigen
land.
Ook de regeering Marx-Slxesemann be
schikt niet over een sterke meerderheid.
Zoo zijn allerwege moeilijkheden «n ligt
de vyeg naar het herstel nog met voetangels
cn klemmen.
Maar één ding is zeker: nu wordt
Duitschland een kans geboden, die nooit
meer weerkeert.
Hef moet begrijpen: Nunc ant nunquam,
nu of nooit!
De wereld is vol moeilijkheden, dat geldt
ook voor Spanje.
Oogenschijnlijk is dit een land, dat wei
nig met moeilijkheden te kampen jnoest
hebben.
Het ligt zoover buiten de leidende (en
lii'iende) naties van Europa, dat het in
den jongsten wereldoorlog zonder moeite
zijn neutraliteit kon handhaven en geen
ernstig-gevaar liep, mee gesleept te worden
in den doodendans.
Spanje laat zich dan ook weinig met de
overige landen van Europa in. Het heeft
veel meer belangstelling voor andere we
re'ddeelen. B.v. rooi* het taal- en stam-
verwante Zuid-Amerika, en ook voor
Afrika.
Doch dit laatste is zijn ongeluk.
"A's een, worm knaagt aan de welvaart
Van Spanje maar steeds de Marokkaansche
kwestie. Marokko verslindt schatten gouds
en vraagt tallooze slachtoffers door den
gueriMa-oorlog, die daar steeds gevoerd
wordt en waar maar geen eind aan schijnt
1 te komen.
Ook de afgeloopen week kwamen uit
Marokko weer onrustbarende berichten,
en ook het directoire kan niet ontkennen,
dat de toestand daar niet bevredigend is.
Het gaat hier om «en algemeene opstand
der stammen en het komt er dus maar op
aan, dat die in de kiem gesmoord wordt,
'wil de toestand niet nog veel ernstiger
worden.
Primo de Rivera is evenwel voornemens,
de zaken flink aan te pakken.
Wij zullen zien, of hij succes heeft, en
.daarvan zal ook afhangen, of zijn binnen-
landsche positie krachtig zal zijn.
Immers, als een militaire dictatuur er
gens goed voor is, dan moet ze toch zeker
in Marokko orde op zaken kunnen stel
len
EEN LES DER GESCHIEDENIS.
(Slot)
In ons vorig artikel schetsten we den
4oestand in het Romeinsche rijk, zooals
die was omstreeks het jaar 400.
Het leven in de steden werd hoe langer
zoo meer ontwricht.
De bevolking trachtte het verloren even
wicht te herstellen. Zij was genoodzaakt
dit te doen, wilde zij niet van honger om
komen.
Doch het Rijk ging met rassche scbft-
den zijn ondergang tegemoet.
Toen kwamen de G o t h e n op het we-
reldtooneel.
'Ze waren een Germaansche volksstam,
die sedert de 3de eeuw -herhaaldelijk po
gingen deed het Romeinsche rijk binnen
to dringen. In 321 werden zij door keizer
Constantijn den Groote teruggeslagen.
Later, nadat zij het Christendom aan
genomen hadclen en zich gesplitst hadden
in Oost- en West-Gothen ruimde keizer
Theodosius do Groote (379395) aan
laatstgenoemden de Donauprovinciën in.
Zij kwamen verder en trokken onder
■hun koning Alarik ook Italië binnen.
De Cothen waren een stam van hoeren;
Vandaar dat men hen aanvankelijk op
vreedzame wijze het land liet binnenko
ken.
Men gaf hun akkers, in de hoop dat
swj zouden meehelpen de zoo noodige pro-
Auctie op te voeren.
Doch later werd duidelijk, dat men in
^cn eigenlijk het paard van Troje had
binnengehaald.
Want behalve dat zij goede landbou
wers waren, konden zij ook op uitsteken
de wijze de wapens kanteeren. En zij
vormden een eenheid, met dezelfde taal
en dezelfde zeden, cn waren goed georga
niseerd.
Is het wonder, dat zij weldra de mees
ters werden in het land, waar zij zich ge
vestigd hadden?
Het is immers niet anders dan de lo
gische ontwikkeling van- de gebeurtenis-*
sen.
Den U de verhoudingen maar eens
goed in.
Hier stond een georganiseerde en
goed gevoede stam tegenover steden, die
bezig waren zich op te lossen.
Een krachtig, jeugdig volk tegenover -een,
dat alle symptomen van seniele aftake
ling vertoonde.
Toch is aan hun overwinning nog voor
afgegaan een nog verdere doorwerking
van het proces, dat leidde tot het einde
van het Romeinsche Rijk.
Tot óp dien ^jd had de koopman nog
wel betrekkelijk gemakkelijk zijn beroep
kunnen uitoefenen.
Want had het geld dan al niet veel
waarde meer, dan gaf hij zijn waren in
ruil voor de landbouwproducten, die de
stad immers zoo noodig had óm in haar
onderhoud te voorzien.
En de handel, al was hij weer tot den
oorspronkelijken toestand van ruilhandel
teruggekeerd, kon gemakkelijk plaats vin
den.
Met de bezetting door de Gothen veran
derde dit evenwel.
Het transport werd zoo gevaarlijk, dat
de geheele wijze, waarop de handel ge
dreven werd, zich wijzigde.
Er kwam een ware omwenteling in den
handel.
Tot dusver had de koopman uitsluitend
gewerkt met slaven. Zelfs de filialen
waren aan een slaaf toevertrouwd.
Tot het jaar 300 werkten in den handel
nog geen loontrekkende arbeiders.
Dit blijkt met voldoende zekerheid hier
uit, dat Diocletianus, die zooals we in het
vorig artikel zagen, maximumprijzen vast
stelde, ook maximum-salarissen bepaalde
voor verschillende groepen: arbeiders, lee
raars, advocaten, dokters, veeartsen; hij
vermeldt evenwel niet: handelsbedien
den. Die laatsfen waren er toen nog niet.
Pas tegen het einde der vijfde eeuw
verschenen zij op het tooneel, en wel om
de volgende redenen.
Het transport der koopwaren door sla
ven werd te duur, omdat men dan 'n dub
bel kapitaal riskeerde: de waren én de
slaven.
Bovendien, de slaven, gewend aan on
derwerping en onderdanigheid, misten
in 't algemeen gesproken, want ook hier
waren natuurlijk uitzonderingen de
energie en de tegenwoordigheid van geest,
die noodzakelijk waren om het hoofd te
bieden aan de velerlei gevaren, die hen
en hun waren op den weg bedreigden.
Want gevaren dreigden van alle kanten.
De weg werd onveilig gemaakt door
Gotkische soldaten, door vagebonden van
allerlei nationaliteit, door weggeloopen
slaven en ook door rondreizende kooplie
den van verdacht allooi.
Zoo kwam dan de mercenar-ius,
een soort van commissionair, ten tooneele.
Om in dit beroep te slagen werd heel
wat vereisckt. Niet alleen handigheid was
noodig, doch ook wel minder goede eigen
schappen: 'men moest kunnen liegen, be
driegen, intrigeeren.
De mercenarius kon op die wijze for
tuin verdienen; toch was hij voor het
maatschappelijk leven in dien tijd nood
zakelijk: hij zorgde voor de proviandee
ring der steden, en van de dorpen die bin
nen het Rijk lagen.
En daarbij riskeerde hij het kapitaal
van zijn patroon, enzijn eigen
leven.
Het was evenwel lang niet. voldoende
wat hij doen kon. Het aanbod van waren
bleef slechts een gering gedeelte van de
steeds grooter wordende vraag.
Daarom werd door de wet bepaald, dat
zoowel de mercenarii als de slaven, die
bij de transporten de waren droegen, niét
mochten uitgevoerd worden.
Het baatte weinig. De handel verdween
meer en meer.
Ten slotte werd de toestand zoo, dat
omstreeks het jaar 500 door koning Alarik
II de volgende wet werd uitgevaardigd,
die wel een schril licht werpt op de toen
malige verhoudingen:
„Wij bevelen, dat bij den verkoop van
een of andere zaak de buren moeten aan
wezig zijn als getuigen, en deze wet moet
zoo uitgelegd worden, dat zólfs bij gele
genheid van den verkoop, van voorwerpen
van weinig waarde, deze vóór het slui
ten van den koop aan. de buren moeten
vertoond worden, teneinde den verkoop
van gestolen voorwerpen te verhinderen."
Men ziet, de toestand was toen zoo ge
worden, dat diefstal regel was en de han
del bijna geen plaats meer innam in het
leven.
Zoo zagen we dan de steden en staten
ontstaan als centra van handel en indus
trie.
En we zagen ook, dat het leven in de
steden moeilijk wordt, indien het aantal
barer bewoners grooter is clan de boer
met zijn producten kan onderhouden. Dan
is er maar één middel om het evenwicht
te herstellen, n.l. de bewoners die geen
middel van bestaan meer kunnen vinden
in handel en industrie, uit te voeren naar
het platteland»
Is dit laatste om de een of andere re
den niet mogelijk, dan is de ondergang
van den Staat zeker.
De geschiedenis is de groote leermees-
teresse. -
Zij kan ons don Ariadne-draad in han
den geven onvden weg te vinden in het la
byrinth van het lieden.
Zij kan ons onderwijzen, hoe te han
delen 'voor de toekomst. Want- Verleden,
Heden en Toekomst zijn onlosmakelijk
aan elkaar verbonden:
In 't Verleden
Ligt het Heden,
r In het tfu
Wat worden zal.
En inzonderheid wat do verhoudingen
op econimisch gebied betreft, zijn we wel
eens te gauw genegd te denken, dat we
te doen hebben met „etwas noch nie da-
gewesenes".
Dooh' dieper indringen in het verleden
overtuigt ons er van, dat er inderdaad
„niet nieuws onder de zon" is.
De geschiedenis van steden, staten en
wereldrijken is een proces van „opgaan,
blinken cn verzinken".
Niets is blijvend. Alleen bet Woord
onzes Gods gestaat in den eeuwigheid.
De volkeren verdwijnen.
Maar luider klinkt het lied:
De Wereldzon blijft schijnen,
Haar glansen sterven niet.
VERREGAANDE EENZIJDIGHEID.
Op de verregaande eenzijdigheid in som
mige kringen wijst' de „Waarheisvriend"
in het volgende slukske:
„Te Arnhem is gehouden het w e-
reldcongres van de Ster in
het Oosten, dat omtrent duizend perso
nen bijeenbracht uit alle oorden der we
reld; uit Zuid-Afrika, de Goudkust, In-
dië, Amerika, Engeland, Italië, Japan cn
het grootste aantal natuurlijk uit ons
land.
Deze orde is een echt a n t i-c h r i s t e-
1 ij k e Vereenigin'g, een doch
ter van de Theosofische Vereeniging. Zij
verwachten, dat een groot leeraar spoe
dig in de wereld zal verschijnen en wen-
schen reeds nu zoo te leven dat zij waar
dig zullen zijn hem te kennen, wanneer
hij komt, zoo staat in artikel 1 van hun
beginselprogramma. Vóórdat hij ver
schijnt, vereeren zij hem reeds als een
god. Iemand dus, waarvan de Heere
heeft gezegd: Er zullen vele valsche
Christussen komen, maar gelooft hen
niet.
„Musis Sacrum" 't grootste gebouw in
Arnhem is door hen gehuurd; van den
voorgevel waait de blauwe vlag met de
zilveren ster. Bij de gehouden openbare
samenkomst verdrong zich een massa
volks om 'een plaats te bekomen en in
de straten van Arnhem beweegt zich een
bonte menigte van Japanners, Javanen,
Engelschen, Franschën, Italianen en een
enkele pikzwarte, ik denk een neger, al
len getooid met het merkteeken: eer
blauwe ster.
Heel Arnhem is onder den indruk van
dit congres.
Ik neem het Predikbeurtenblad-, onder
redactie van de predikanten der Ned.
Herv. Kerk te Arnhem, ter hand, en
zoek naar een protest, een waarschu
wing, een voorlichting over deze gevaar
lijke beweging. He vind, na de lijst van
predikbeurten en een kort stichtelijk
woordvier kolommen, gevuld met
een vervolg-verhae.l van een schrijver,
Armin Stern, eh een artikel over bloeme-
tj«ekwcGkeri j
Over het congres: de Ster in het Oos-t
ten, g e e n w o o r d, geen' s y 11 a b c.
Ik lég.hét blad zeer teleurgesteld neer,
en ik denk: wacht maar, morgenochtend
komt „Staat en Kerk", het orgaan van de
H.G.S., dat pal wel anders uitpakken.
Deze partij heeft hier zoo'n groote af-
deeling en dit orgaan heeft zoo krachtig
geprotesteerd tegen het Eucharistisch
congres, dat zal nu natuurlijk niet nala
ten zijn waarschuwende stem te verhef
fen tegen dit goddelooze congres, en zal
zijn diepe verontwaardiging uitspreken
dat een zoodanig anti-christelijk congres
in een stad als Arnhem wordt toegela
ten.
Ik neem 't. blad ter hand en ik zoek. Ik
vertrouw mijn eigen oogen niet. Ik zoek
nóg eens van voren naar achteren en
van achteren naar voren, en ik vind....
na .een stichtelijk woord, vier kolommen
over Rome, Rome, Rome, en nog eens
Rome. 't Is al Rome wat de klok slaat.
Over het Internationale Wereldcon
gres van „De Ster in het Oosten", met
zijn verleidende, den mensch vleiende
beginselen, geen woord geen syl
labe.
Welk een teleurstelling!
Er is blijkbaar voor dit orgaan maar
één gevaar voor Staat- en Kerk, en dat
is: Rome. Voor al het overige heeft men
geen aandacht en laat dat alles maar
voortwoekéren. Men verdedigt alleen
maar de Zuiderpoort van de vesting, ter
wijl men van Oosten, Noorden en Westen
de vijanden Ongehinderd laat binnenko
men en hun verwoestend werk laat voort
zetten,
.Welk een verregaande eenzijdigheid!
PAPOESCHE DOODENFEESTEN.
Papoesche zeden.
In. het officieel jaarverslag betreffende
de (gewezen) residentie Nieuw-Guinea,
komt dej volgende mededeeling voor, die in
sobere woorden, een afgrijselijk beeld schil
dert van de barbaarsche gewoonten, welke
nog ih dezen donkeren uithoek van den
Archipel bestaan. De resident schrijft
daarin
,,Op dien 29s ten Juni 1923 is te Maiio-
kwari, naar aanleiding van een verzoek
van dien zendèling-leeraar Van Hasselt,
éeni vergadering gehouden van 27 Arfak-
solie hoofden en een deel hunner stamge
noot-en, ten doel hebbende in overleg met
het bestuur middelen) te beramen om een
einde te maken' aan eenigo oude gewoon
ten, welke door do aanwezigen eenstem
mig verafschuwd werden, maar waarmede
men toch niet durfde breken zonder hulp
van bet bestuur,
Do hierboven bedoelde gebruiken zijn de
doo-denfeesten, welke gehouden worden
voor overleden stamgenoot-en. Op deze
feesten, waaraan deelname verplichtend is,
moeten de uitgeiiioódigdenJ stukjes vleesch
van den overledene met sago nuttigen, lij-
kenvocht drinken en sigaretten rooken,
gemaakt van het haar van dien overledene.
Weigering tot deelname aan dezen onsma
kelij ken maaitijd, het toornen van' walging
voor het' te nuttigen voedsel, of liet Icuclien
bij het rooken der sigaretten maakt den
overtreder des doods schuldig; de nabe
staanden van den overledene moeten hem
onmiddellijk als offer la-ten vallen.
In overleg met do aanwezigen werd over
cengekomen, dat door liet bestuur zal wor
den verbodleii:
bij de zoogenaamde dooienfeesten lij-
kenvocht te drinken, lijkcnvleesch te nut
tigen of lijkenbaar te rooken;
een' lijk meer dan één nacht of langer
dan 24 uur boven aarde te laten;
het lijk, óok nadat het ter aarde is be
steld, in eenig opzicht te schenden."
Tot zoover het jaurberiebt.
Opnieuw blijkt hieruit van hoe groote
beteebenis het Christendom ook voor het
natuurlijk leven is.
Moge de Christenheid hare roeping ver
staan opdat ook over de lVapoea's, die nog
wonen in de donkerheid en do schaduw
des doods, het licht des Evangelies mag
opgaan.
HET RIJWIELPLAATJE.
Welkom, schattig rijwielplaatje,
Welgekozen kunstproduct.
Dat de vaderlandscho beurzen
Vol van kunstvervoering plukt!
Laat ik U maar welkom heeten
Op ons vrije grondgebied,
5k Snakte reeds naar Uw verschijnen
Eneen ander doet het niet!
Zeer kunstzinnig sier je 't rijwiel,
Tot zelfs van Colijn en Buys,
Sierlijk slangt je blanke lijfje
Om de stoere balhoofdbuis.
Drie pop is voor jouw prestaties
Werkelijk een prijsje, hoor!
Een kunstlievend mensch zegt eerlij!
„Wel, hoe maakt men het er voor?!"
J-ammer, dat men zeer baatzuchtig
Aan je repufatie raakt;
Jij wordt voor een simpel kwartje,
En goedkooper, nagemaakt!
Nederlanders zijn geen Belgen,
Holland kent zichzelve niet,
Want. de postcheque en de giro
Gaat ginds best en bier failliet 1
Uiltje."
LEIDSCHE PENKRASSEN
Amice!
Als het u gaat als mij, dan hebt ge met
meer dan gewone interesse gelezen, de ar
tikeltjes in het nummer van j.L Woensdag
over de vraag of het ongeloof in ons land
aan de winnende hand is.
De cijfers door Prof. Bong-er gegeven
en waarop in bedoelde driestarren de aan
dacht werd gevestigd, zijn zeker wel in
staat o-m tot nadenken te stemmen. Het
getal van hen die openlijk verklaren tot
geen enkel kerkgenootschap te hehooren,
en. die als regel finaal met God en zijn
dienst hebben gebroken,-: neemt onrustba
rend toe. Het leger der ongeloovigen wordt
elk jaar niet met tien- en hondertallen ver
sterkt, -maar met vele duizenden. j
En. als daarbij dan in aanmerking
wordt genomen dat straks een geheel ge
slacht wordt opgekweekt in een niet-Ghris
telijke, zoo niet anti-Christelijke sfeer, en
dat er onder hen die nog tot de belijders
gerekend worden niet weinigen door den
stroom van het ongeloof worden gegrepen
en weggevoerd, dan is er zeker wel reden
-voor ongerustheid, en komt als vanzelf de
vraag op, wat de toekomst ons wel zal
brengen.
Nu geef ik onmiddellijk toe, amice, dat
we ons ook bij het spreken over deze din
gen .moeten hoeden voor overdrijving en
dat we de werkelijkheid ook hier niet uit
het oog mogen verliezen.
De sterke toename van het getal dergo-
non, die verklaren tot geen kerkgenoot
schap to willen hehooren is toch misschien
mede een gevolg van het feit, dat men in
zijn opgave oerlijker is dan voorheen.
Er is oen tijd geweest en ik geef toe
dat dit opzichzelf nog een gunstig ver
schijnsel was dat men er voor terug
schrikte de consequenties van zijne levens
opvatting te aanvaarden.
Men was gedoopt en misschien wel
„aangenomen", zoodat men in de kerkelijk
•ke registers stond ingeschreven, maar ver
der was er feitelijk geen enkele hand met
de kerk. Van kerkgaan was als regel geen
-sprake. Slechts 'bij hooge uitzondering
werd nog eens een dienst hij-gewoond.Velen
stelden er b.v. prijs op, hunne kinderen
te laten doop en-, omdat ze daardoor zekere
rechten kregen, als b.v. eventücele opname
in een weeshuis, enz.
Maar verder bekommerde men zich dan
óok niet over de kerk en werd geleefd zoo
als Paulus het uitdrukte: zónder hoop en
'zonder God in de wereld.
Werd echter aan dergelijke menschen
gevraagd of ze tot een of ander kerkge
nootschap behoorden, dan zouden ze er
geen oogenblik aan denken die vraag ont
kennend te beantwoorden.. Zeker, waren
ze lid van een kerk! Ze behoorden toch tot
do fatsoenlijke, welopgevoede menschen en
zo stonden toch niet op één lijn met de
heidenen. Wat dacht men toch wel van
hen!
Aan dat- s c h ij nl e v e n, aan dat
n a am-Christendom zonder meer, begint
nu hij velen een einde te konten. Mefi kan
het in meerdere opzichten' heter dan vroe
ger huiten do kerk stellen, men komt or
ook driester voor uit wat men uu eigen
lijk is, en veel "gemakkelijker dan voor
heen, komt men er toe, den hand met de
kerk te verbreken.
De achteruitgang, amice, is dus niet zoo
groot als het oppervlakkig wel schijnt. Ik
geloof zelfs te mogen zeggen dat -het aan
tal personen dat kerkelijk meeleeft vol
strekt niet kleiner is geworden de laatste
Prof. Bonger verstrekte cijfers een ernsti
ge waarschuwing vormen.
Het feit toch, dat duizenden hij duizen
den den moed grijpen o-m openlijk den
hand met de kerk le verbreken heeft ons
wel iets te zegg'en. Namen ze vroeger oerf
meer negatief standpunt in, thans is het')
gekomen tot een positieve belijdenis van$
ongeloof en godver'zaking.
En terecht is in herinnering gebracht*
dat ongeloof en revolutie hand aan hand
gaan. Ongeloof is feitelijk revolutie; he! i&j
opstand tegen God; een den oorlog verklap
ren aan God; een proclameeren van de'
m-enschelijke souvereiniteit en' een ontken-;
ning en miskenning van de volstrekte sou-!
vereiniteit Gods. ji
Dg innerlijke revolutie is een feit ge-l
worden en de grondslag voor de openlijke't
revolutie is gelegd. i;
Do groote sla-in-den-weg voor de revo
lutionaire beweging is het geloof in God,*-
den ahnachtigen Schepper van hemel eR^
aarde, die alles onderhoudt en regeert, aan
Wiien alle schepsel gehoorzaamheid ver
schuldigd is en aan Wiens ordinantiën abri
les wat leeft zich heeft te onderwerpen, li'
Vandaar dat het eerste pogen er altijd
op gericht is om het geloof in God en denj
Christus te ondermijnen en het ongeloof I
te doen zegevieren. i;
Denk ipaar aan wat zich in Duitschland j
en vooral in Rusland heeft afgespeeld dol
laatste jaren, waar de kerk weer een kruis:
kerk is-geworden en waar de geloovigerij
zijn vervolgd en gemarteld. -'j
En nu is er een welbewust pogen om o-oïe j
in ons land het ongeloof te doen zegevie-j
ren en de revolutie voor te bereiden. Wie;
niet ziende blind is, kan het waarnemen.
De los-aan-de-kerk-beweging wordt zoo-'
De los-van-de-kerk-beweging wordt zoo-'
nis'ten hebben reeds hunne Zondagscholen I -
en de socialisten hunne jeugdbeweging. I
Alles wordt er op gezet om allereerst dej
harten van de jeugd en straks het
geheele volk t-e revolutioneer enij
Nu mag met dank aan God erkend wor
den amice, dat ons land ook in dit opzicht
tot de bevoorrechte landen behoort. Er is
nog een groote schare van mannen en.
vrouwen die wenschen te leven naar hef;
Woord Gods. De zuivere verkondiging van
het Evangelie van Jezus Christus wordt in
breede kringen nog op hoogen prijs ge- 1
steld. Er is nog belangstelling voor het
Christelijk' onderwijs. De Christelijko
jeugdbeweging neemt een eerste plaats in»
Onze Christelijke vakorganisaties oefenen i
grooten invloed uit en in het staalkundige,
leven hebben tot nu toe de Christelijke',
partijen een leidende positie..
Dat zijn zegeningen, waarvoor we niet:
de oogen mogen sluiten, maar die wc te'
tellen hebben één voor één.
Maar aan den anderen kant, amice, mo
gen we daarmee toch ook weer niet. tevre-
den zijn. Want wie roemt op zijn rijk-'
dom, verkeert in oen gevaarlijke positia i
De groo'te vraag die wij ons stellen moe-j
ten-, telkens weer, is deze, of wij van de
zegeningen die wij ontvingen een behoor- I'
lijk gebruik maken en of wij wel al de
middelen die God ons schonk, gebruiken j
in den strijd tegen ongeloof en revolutie.
Als we die vraag stellen, amice, dan.
vrees ik, dat het antwoord ontkennend cn
in elk geval niet bevredigend moet luiden..,
Over1 hét kerkelijk leven zal' ik ïiwmaar
niet spreken, hoewel daarvan zeker ook'
wel een en ander te zeggen-zou zijn. Maar
hoe staat, het b.v. in het politieke leven.
Het duurt nog slechts een paar maanden
en we -zitten weer midden in de verkie-
zingsdrukte. Daarvoor is geld noodig, fi-
nancieel steun, maar veel meer nog ze-
delijke en persoonlijke steun. Maar ga j
er nu eerst op uit en vraag ééns aan de',
menschen of op hun steun kan worden ge-
rekend. We hebben -nog heel wat intellep-
tueelen in onze kringen, dis in- staat zijn
in kleiner of grooter lering voorlichting to-;
geven. Doch wat, kemt -daarvan in de prac-
tijk? De een heeft geen tijd en de ander!
heeft geen lust om in den strijd een werk-!
zaam aandeel te nemen. Ga er eens op'
uit cn vraag om financieelen steun. Het.
antwoord zal in verreweg de meeste ge-,
-vallen teleur stellen. Men heeft gold vooir
ontspanning en ontwikkeling, voor lezin-,
gen en concerten, maar als een.' 'sirijdpen-
ning gevraagd wordt, daij is men meestal
toevallig slecht hij kas.
Ik zou zoo wel door kunnen-gaan, ami-;,
ce, maar het heeft weinig zin, omdat ieder;
die even nadenkt, met deze dingen volko
men op de hoogte is.
Slechts op één punt wil ik nog wijzen.:
De groote waard.e van de Christelijke,
pers wordt door zeer velen erkend. Men
weet wel, dat de pers een machtig wapen,
is,, zoowel len kwade als ten goede. En-
toch is het met onze pers meestal een ho
peloos getob omdat er betrekkelijk weini
gen zijn, die bereid zijn financieelen en
zedelijken steun te verkenen.
Wanneer alle Antie-revolufionairc-n, ook.-
in deze omgeving, een heslist standpunt,
innamen, dan zou onze por?, zonder dat;
iemand een cent extra behoefde uit te ge-;
ven, voor goed geholpen 'zijn en in staat
wezen hare vleugelen uit te slaan. Dan zou
onzo pers evenals het Christelijk onderwijs,
oen leidende positie kunnen innemen ea,
zouden we daarin hebben een macblig wa-j
pen in-den strijd tegen het meer-en meer-
opdringende revolutionaire leger.
Helaas, nogal te velen, geven er voor-,
keur aan met den vijand te heulen en op,
die wijze de ontwikkeling van de Chris'.e-i
lijke pers tegen te houden. r
Dat is een gevaarlijk standpunt, amice.-
Het is een onverantwoordelijke houding;
En ik hoop dan ook dat dit briefje er toe j
zal bijdragen, dat velen nog eens over ueze.
dingen gaan nadenken.
Het ongeloof telt zijne slachtoffers In)
duizenden.
Het revolutionaire leger wordt met den
dag sterker."
Het getal van lien die zich openli.w; van
God en zijn dienst afkoeren wordt rfcotoi
grooter.
Welnu, amice, laten wij onszelf dan oens;
'opnieuw mot den -moesten er&st afvragen.)
Wat is in dezen de taak door God mij pp
de schouders gelegd? Wat kan ik doen, 1
persoonlijk, om den snel wassenden stroom
van ongeloof en revolutie te koeren' i
VERITAS. 1