ÉuweLeiMeOiit
Tweede Bladj
Zaterdag I September 1923
Hadad en Christus.
De geschiedenis van Hadad is aan wei-
mi gen bekend.
Zij verplaatst ons naar den gouden
eeuw van Israëls volksbestaan. Naar den
tijd toen David op het toppunt van zijn
macht stond. Het rijk der 12 stammen
strekte zich uit van Dan tot Berseba.
Er heerschte overal welvaart, en nog
steeds werden de grenzen des lands uit
gebreid.
Onder aanvoering van Joab, den erva
ren veldoverste van David, werd ook
Edom ten Zuiden van Israël, waar naar
men zegt de nakomelingen van Ezau
woonden, onderworpen. Joab ging, naar'
de gewoonte dier dagen, vreeselijk hard
handig te" werk. Wat; vluchten kon,
vluchtte, maar veel gelegenheid daartoe
gai hij niet.
Onder hen, dié ontkwamen, moet ook
Hadad genoemd worden, een jonge prins
van den bloede.
Na veel ontberingen kwam hij einde
lijk in Egypte, en hier ging den vorsten
zoon do zon des voorspoeds op. Hij
werd door Farao vriendelijk ontvangen.
Deze voorzag hem van geld en goed.
Het duurde zelfs niet lang of hij werd
de zwager van den machtigen Farao.
Menschelijkerwijs gesproken kon 't niet
mooier.
Ondertusschen- was David tot zijne va
deren verzameld, en ook Joab was ge
storven.
Hoi gerucht daarvan drong, natuurlijk
tot- ver over de grenzen door. Ook Hadad
hoorde 't en 't gaf hem veel te den
ken.
De genoegens van het hofleven hadden
op eenmaal veel van hunne bekoorlijk
heid voor hem verloren.
Hij moest voortdurend aan zijn oude
omgeving terugdenken.. Hoe zou 't daar
I' ginds gesteld zijn? Zou op de vertrapte
akkers het koren weer groeien, de verdre
venen teruggekeerd, de verwoeste dorpen
herbouwd zijn?
Is het niet mijn plicht naar Edom te
rug keeren en mijn landgenooten bij
te staan? Moeten steden en dorpen niet
uit hun asch verrijzen? Hebhen zij daar
niet groole behoefte aan een leidsman?
En hen ik, de eenigste overhlevene uit
het oude vorstenhuis, voor dat alles niet
de aangewezen man?
Maarde hoogvlakte van Edom kan
toch geen vergelijk doorstaan met het
vruchtbare. Nijldal?
En, stol, dat ik met mijn verzoek om
hcéii tö gaan tot den koning kom, hoe zal
die dit opnemen? Zal hij 't niet als on
tevredenheid beschouwen?
Bovendien, zal men daar ginds in het
Oosten van mij gediend zijn? Men wgot
er nauwelijks dat ik nog leef.
Vele vragen beangstigen hem, doch het
I eind van dit alles is dat Hadad naar het
uitgeputte bergland van Edom terugver
langt en met zijn verzoek 'tot den koning
I komt.
Deze begrijpt er niets van. Die jonge
man, die 't bij hem zoo goed heeft, dien
hij met geld, eer en aanzien overladen
heeft, wil naar zijn eigen land terug!
De verbaasde vorst vraagt zijn gunste
ling: Wat wilt ge eigenlijk? Hebt gij 't
bier niet goed bij mij? Wat ontbreekt u
bij mij?
En Hadad antwoordt: Mij ontbreekt
niets, maar wilt gij, o koning, bij al de
weldaden mij reeds bewezen, nog één" wel
daad voegen, laat mij gaan, omdat het
daar ginds mijn land is, mijn volk,
omdat ik 't als mijn plicht beschouw het
te helpen.
En Hadad ging. Hij deed wat zijn ge
weten hem voorschreef.
Nu zouden wij willen weten, hoe hij 't
daar vond; hoe zijn landgenooten hem
ontvingen, hoe hij zijn taak opvatte.
De Bijbel deelt er ons echter niets van
-mede. Maar ik meen te mogen zeggen,
I-Iadad zal 't heel moeilijk hebben gehad.
[Wat viel er veel te doen en hij kon
slechts over weinig middelen beschikken!
Ohgetw^'felcl zal hij dikwijls aan Egypte
FEUIiXETOM
Den Vaderland ghetrouwe.
Een vertelling uit den i
Franschen tijd.
29)
De brand van 't huis kwam op de Te
kening der Franschen, maar als hij een
tegenrekening wilde opmaken, dan was
het voordeel met de redding der Bruns-
wijkers toch aan zijn kant; over het ver
raad van zijn buurman zouden de boeren
oordcelen, die door den schout reeds voor
den volgenden dag waren opgeroepen om
over den wederopbouw van de schepers-
.woning le beraadslagen.
Jan Bartels bleef van de bijeenkomst
weg. De hoofdaangelegenheid werd
eerst in orde gebracht en het voorstel
van den scheut aangenomen; de gemeente
3 gaf hel hout, de schaapherder zcu 't tim-
merwerk betalen, de schout wilde hem 't
'benoodigde geld voorschieten en de hoe
ren zouden alle andere hand- en span-
j diensten verrichten. Slechts één was er,
wien do heropbouw ergerde, terwijl hij
in zijn oud bouwvallig huis moest blij-
ven.
„Ja, ik dacht zoo," zei hij. ,.hct is toch
Ei een beetje veel verlangd. Nou krijgt -
hebben teruggedacht, waar hij geen zor
gen kende.
En toch, als ik mij een goede voorstel
ling van Hadad's karakter heb gemaakt,
behoeven wij hem niet te beklagen. Had
hij zich afgevraagd wat voor hem 't
aangenaamst en gemakkelijkst was, dan
was hij ongetwijfeld in Egypte .gebleven.
Daar had hij hij minder zorgen een ge
makkelijker leven.
Tot eer van deftn prins dient gezegd:
hij vraagt niet naar hetgeen lieni voor-
deelig of aangenaam is, maar wat het ge
weten hem voorschrijft.
Er is in het optreden van Hadad, die
rijkdom, gemak en weelde prijsgeeft om
zijn landgenooten te helpen, ongetwijfeld
veel dat ons aantrekt.
Maar wat dan te zeggen van Jezus,
die oneindig meer opg'af, om ons in zijn
overvloed te doen deelen.
Terstond komt ons voor den geest hot
woord van Paulus: „Gij kent dé genade
van onzen Heer Jezus Christus, dat hij,
terwijl hij rijk was, om uwentwil arm is
geworden, opdat gij door Zijne armoede
rijk zoudt worden."
Het Grieksche woord voor „genade"
voert terug naar eén wortel die vreugde
Uitdrukt, blijde of gelukkig zijn.
Jezus, die heerlijkheid had bij den Va
der, eer de wereld was, wilde den mensch
in die heerlijkheid doen deelen.
Daartoe verliet hij vrijwillig den he
mel.
Ik begon straks te zeggen, weinigen
kennen de geschiedenis van Hadad.
De geschiedenis van Jezus daarentegen
is ons zoo bekend, dat' het gevaar niet
denkbeeldig is dat het heiligo voor velen
niet heilig meer blijft.
En toch, tracht u eens in te denken wat
Christus prijs gaf. Hij die rijk was
werd arm om onzehtwil!
Wat was de rijkdom van Hadad verge
leken bij' dien van Christus!
Alle vergelijk valt hier weg. Zeker, Ha
dad gaf veel prijs, maar waar hij het ko
ninklijk hof van Egypte verliet, was de
gedachte hem niet vreemd om in Edom
een troon te vinden.
Christus daarentegen zocht geen enkel
voordeel. „Op een winteravond, lang ge
leden. toen er geen plaats voor hem was
in de geringste herberg overschreed hij
in de goddelijkste stilte den drempel der
wereld en stond voor haar als het kind
van Maria, de ^zoon van Jozef."
Dat „geen plaats in de herberg" was
toen reeds profetie van wat het later zou
worden.
Straks moeten Jozef en Maria met het
kindek© vluchten naar Egypte, en het
„geen plaats in de herberg" werd reeds
verscherpt „tot het „geen plaats onder
zijn eigen volk."
En zoo is 't eigenlijk altijd gegaan.
Zoodat wij later Jezus de bange klacht
hooren uiten: „De vossen hebben holen en
do vogelen des hemels nesten, maar de
Zoon des menschen beeft niets, waar hij
het hoofd neder legge".
En toch, deze armoede verarmde hem
niet; zij scheen hem slechts te meer tö
verrijken.
Hadad! Wij kunnen hem geen zelfopof
fering ontzeggen. Hij verliet het Konink
lijk hof van Egypte om er voor te vin
den ja wat?
Maar is't te veel gewaagd om le geloo-
ven dat ten slotte een kroon zijn deel
werd?
Jezus! Ik heb 't gezegd: alle vergelijk
valt hier weg. Jezus Christus verlaat den
hemel zijner heerlijkheid om er voor te
vinden een langen, moeilijken lijdens
weg, die uitloopt op een kruis.
Toen Hadad van plan was Egypte te
verlaten, vroeg Faiao hem: „Maar wat
ontbreekt er hij mij?" En hij zeide:
„Niets, maar laat mij toch gaan."
In het hemelsche rijk van Zijnen Va
der, heerschte licht en vrede en zalig
heid.
In hoeveel hoogeren zin kon Jezus
zeggen: „Mij ontbreekt niets".
En toch, hij verliet die heerlijkheid.
Omdat 't Zijn hoogste blijdschap uit
maakt zondaren te voeren uit de duister
nis tot het licht.
Wat Hadad in Edom tot stand bracht
wij weten it niet. De bijbel zwijgt er
over.
Wat Jezus deed vinden wij op iede
re bladzijde van liet N. Testament.
En bovendien, een groote schare, die
niemand tellen kan, uit alle rijken en ge
slachten en natiën en talen", wordt nim
mer moe hem dagelijks dank te brengen
voor wat hij deedi en nog doet.
Behoort gij er bij?
•de' scheper een nieuw huis en 't oude was
zoo vermolmdje kon geen luis meer
tegen een plank dooddrukken."
„Het oude had nog wel'honderd jaar
kunnen staaner waren alleen een
paar stijlen verrot."
„Ja, maar wat had Brun Dierks zijn
neus in dingen 1e steken, die hem niets
aangingen? Als hij zijn eigen gebrand
heeft, laat hem dan zelf op de blaren zit
ten." i i
„Hou nou-maar eens op met dien onzin
Kris," zei de schout. „Als de baljuw nou
eens bij jou was gekomen in plaats van
bij Brun Dierks, wat dan?"
„Ja dan luidde 't antwoord.
„Wel nou, dan is alles toch goed; de
sclieper is voor ons gegaan en wij gaan
voor hem. Dat hebben we daar net toch
uitgemaaktEn nou die zaak met Jan
Bartels." De schout vertelde den laag-
hartigen aanslag van den verrader. Aan
vankelijk zaten allen als verstomd; einde
lijk riep iemand: „Mensch, daar word-je
nou koud.van.Maar de ipan is anders
toch nooit zoo geweest."
„De duivel is in Jan Bartels gevaren",
riep een tweede.
„Dat schoelje van een Napoleon is in
hem gevaren; daar alleen komt alles van
daar."
„Dat komt overeen uit; dien heeft dq
MOZES" BEVRIJDINGSLIED.
Exod. XV.
Een psalm, een lied op harpa en luiten,
O gij, geredden van Gods hand!
Een treflijk heil deed Hij ontspruiten,
Zijn arm verbrak den slavenband.
Zijn hand geleidde ons door de baren,
Ontrukte ons den geweldenaren,
Voor eeuwig zijn hun lippen stom!
De machtigsten van Farao's benden,
Zij moesten hier hun leven enden,
Zij kwamen in de golven om!
Jehovah is een machtig Koning,
Hij helpt, Hij redt uit duizend doen!
Hij schouwde ons leed vanuit Zijn
[woning,
Hij gaf aan deez* tyrannen loon.
Des afgronds muil, gereed tot slopen,
Borst onder vuur en' vlammen open,
En sleept hen woedend in zijn kracht.
Den bliksem smeet Uw hand, o Heere!
Uw toorn ontwaakte tot Uw eere
Zij vloon als stoppels door de lucht!
,Wat haalt o Hoer, bij Uwe sterkte,
Wat is als Gij in heiligheid?
Wat afgodsbeeld, dat wondren werktq,
Gelijk aan 't heil door bereid?
Dat eeuwiglijk mijn lied vermelde,
Hoe Gij Ons in de ruimte stelde,
H-oe zachikens- Gij ons hebt geleid.
En hoe Ge ons vcerdet naar de woning
.Van, Uwo heerlijkheid, mijn Koning,
Om U te zien in^eeüwigheid!
De bange tijding is gekomen
In 't oor van Palestina's volle.
Reeds heeft hen weedom ingenomen,
Het hart doorvlijmend als een dolk!
De vorsten zelfs der Edomieten
Het-heir verbaast der Moabieten
Heel Kanaan versmelt van vrees!
Totdat Uw volk is doorgetogen,
.Vernielt de gloed hen van Uw oogen,
Verstomt Uw glorie, Heer, hen reeds!
Uw volk, dat zult Ge verder voeren,
Hen planten op den berg van heil.
Tor plaatse van Uw erf hen snoeren
Met zegeningen zonder peil! -
Daar zult Gij zeegnend bij hen wonen,
Daar eeuwiglijk hun arbeid kroonen,
Zoolang de zon haar lichtglans biedt.
De gansche wereld zal het weten:
In Sion is de Heer gezeten,
Een andre Heiland is er niet!
In eeuwigheid zal God regeeren,
Zijn volk verlost Hij van 't geweld,
Hij deed het watei' wederkeeren
En naard en ruiter lag geveld!
Maar Isrels duizendtallen traden
In 't hart der kolken, als op paden
Van een niet-om-te-stooten rots
Zijn vuurkolom gaf hun haar flonker;
Zijn wolk hield Farao in 't donker,
Zijn wind begroef hem in 't geklots!
1855. A. BRUMMELKAMP Jr.
KEBK EU SCHOOL
NED. HERV. KERK.
Drietal. Te "Winterswijk: J. G. Frank
te Coevorden, J. C. Wissing te Vüght en'
B. ter Haar te Grcenlo.
Beroepen. Te Oester hout bij Nijme-
eng (toez.): J. v. d. Giesen, cand. te Rot
terdam; te Kerkrade-TerwinsOlen, (toez.),
J. Poort to Eikerzee; te Mastenbroek: P.
A. Binshergen, te' Leerbroek c. a.
Aangenomen. Naar MoppelC. Koe
nekoop te Biggekerke; naar Letterbert c.a.
B. Bruins to Garsthuizen.
Bedankt. Voor Emmen (Evangelisa
tie) Jac. Poort te Eikerzee.
GEREF. KERKEN.
Tweetal. Te KatOndrecht (vac.-W.
van 't Sant): Dr. J. Thijs te Meppel en A.
G. Wolff te Loenen-Vreelandte Axel:
W. M. Le Cointre te Woubrugge en D. de
Wit te Berlikum.
Beroepen. Te Zuid-Beijerland (2de
maal),*Dr. H. W. van der Vaart Smit te
's-Graveland.
•CHR. GEREF. KERK.
Bedankt. Voor Amsterdam: A. H.
Hilbers te Enschede; voor Kornhorn: W.
Vos te Drachten.
GEREF. GEMEENTEN.
Beroepen. Te Bruinisse: J. Yreug-
denhill to Borsseleni
D s. N. B i'j d e m a s t werd Woens
dagavond als tweede predikant der Chr.
Geref. Gem. te Rotterdam bevestigd door
Ds. P. de Groot, die rijn gehoor wist te
bepalen bij 2 Cor. 5 vs. 19 ©n 20: „Want
duivel al zoo lang te pakken."
„Dan moet hij eens en ferme schop
van achteren hebben, dat hij hals over
kop weer naar Frankrijk terugvaart."
„Je hebt mooi praten," zei de schout,
„maar met mooi praten alleen lok-je
nachts nog geen hond van zijn erf...
[Wat zee-jij er wel van, scheper?"
„De luitenant heeft me gezegd, dat,
toen ze aan de Franschen het eerste stuk
van het Duitsche rijk hebben laten hou
den, dat toen 't ongeluk begonnen was."
„Geef den duivel de pink en hij neemt
de heele hand."
„De hertog van Brunswijk heeft ons
van Napoleon willen losrukken; 't is jam
mer, dat daar niets van gekomen ds."
„Daar hebben we het," zei de schout,
„en nou is het to laat; maar zoo is het
nou altijd bij ons gegaan; we staan met
den mond vol tanden en zeggen: dat had
den We. toch niet gedacht."
„Ja, dan racet 't maar zoo blijven, zoo
als 't nou is."
Allen zwegen, eindelijk vroeg iemand
weer: „Hoe denk-jij er over, scheper?"
„Zoo blijven kan en zal het zeker niet,
want staat er niet geschreven: Gewisse-
lijk heb ik gezien de mishandeling mijns
volks en ik heb hun zuchten gehoord en
hen wedergekomen om hen daaruit te
verlossen"!'
God vcs. in Christus cc wêreid met- rich
zc've-i Yeyzcesep.ee
Don nieuwen leeraar v.-erd toegezongen
Psalm 132 vs. 0, waarna Ds. cle Grcofc hein
nog hartelijk toesprak en bij Kerkeraad
en Gemeente aanbeval. Een grote schare
was getuige van deze plechtige ure.
Cand. H. Mondt is voornemens
in de Ncd. Herv. Gemeente te Nijega en,
Elahuizen intrede te doen op Zondag 2
Sept. a.s., na bevestigd -te zijn door Dr.
H. Schokking van 's-Gravenhage.
Jubilea.
Ds. E. Prinsen, Geref. Pred. te En
schede hoopt Maandag a.s. zijn 30-jarig
jubileum als predikant te herdenken. Ds.
Prinsen heeft in dien tijd slechts 2 ge
meenten gediend, n.l. van 1893—1899 zijn
eerste gemeente Önstwolde en daarna zijn
tegenwoordige gemoente Enschede.
D s. H. G'. van den Brink her
denkt Maandag den dag dab hij voor 30
jaar in de Geref. Kerk te Rinsumageest
werd bebsstigd als predikant. De jubila
ris diende daarna. Heeg, Rotterdam, Die
ren en sinds 22 Oct.. 1919 zijn tegenwoor
dige standplaats Zandvoorfc.
Generale Synode der Geref. Kerken.
-Zitting van Donderdag.
Op voorstel van Dr. Dijk wordt besloten
de gisteren ter tafel gebracht© conclusies
over de z.g. krankencommunie niet te be
handelen gedurende deze Synode, doch
eerst op de volgende (Assen 1926), aange
zien de kerken nog niet in do gelegenheid
geweest zijn, zich een oordeel over deze
aangelegenheid te vormen.
Aan prof. dr. H. Bouwman wordt een
telegram van gelukwensch gezonden, aan
gezien deze heden zijn 60sten verjaardag
viert.
Eenige zendingszaken worden afgehan
deld.
Het comité der centrale diaconale confe
rentie wenscht gaarne een regeling voor
onderlingen steun der diaconieën. Besloten
werd, deputaten te benoemen, die de vol
gende Sjmode van advies zullen dienen
over de vraag, of behoef to bestaat aan
zulk een regeling en indien ja, op welke
wijze deze het beet zou kunnen getroffen
worden.
Daarna werd de dag gevuld met een
breed, hoogstaand debat (rapporteur W.
H. Gispen) over de voorstellen inzake een
nieuw Leerbeek voor de catechisatiën, om
nevens den Heïdilbergschen catechismus
gebruikt te worden, dat meer rekening
houdt met de eischen van dezen tijd en
van de paedagogiek. Door Ds. J. H. Lancl-
wehr, den heer H. J. van Wijlen en prof.
dr. T. Hoekstra, was op last der Synode
van Leeuwarden (1920) een rapport over
dit onderwerp uitgebracht, waarin de me
thode voor het samenstellen van "zulk Oen
Leerboek werd aangegeven en enkele proe
ven! van werk naar deze methode werden
geleverd.
De door zéér enkelen geponeerde ge
dachte om maar af te zien van het ont
werpen van zulk een Leerboek vond geen.
steun bij de Synode. Deze wilde voort. Re
sultaat van alle besprekingen was het aan
nemen der volgende conclusies:
De Generale Synode,
overwegende, dat de bezwaren tegen de
proeve van het nieuwe Leerboek inge
bracht, die voor een deel gegr.ond zijn te
achten', niet van dien aard zijn, dat van
een poging om een nieuw Leerboek voor
de catechisatie en de school op te stellen,
moet afgezien worden;
uitsprekende, dat ook zij het van groot
belang acht, dat het zaad der kerk met
den inhoud van den Catechismus bekend
zij;
instemmend© met de wenschen-, die de
commissie in haar rapport ten opzichte
van het Leerboek - geformuleerd heeft;
besluit, wederom drie Deputaten t© be
noemen om in overeenstemming met deze
wenschen een volledig nieuw leerboek t©
ontwerpen in twee uitgaven, warvan de
kleine in dien vorm van vragen, en ant
woorden bestemd zal kunnen worden voor
de jongere catechisanten en de leerlingen
der lagere school en de groote in thetischen
}jstellenden" vorm voor de oudere oate-
cliisanten; en het concept van de beide
Synode bij de kerken in t© zenden.
Synode zij de kerken in te zenden.
De Synode zal gedurende de feestweek
niet vergaderen. Ze ging nu uiteen tot
Maandag 10 September, des avonds 7i uur
Licht en zwaar.
Dezer dagen vernamen we, zegt do
R o 11 e r d., dat ergens een melkboer zijn
kind niet wilde laten doopen door zeker
predikant, omdat hij dezeni te licht
vond. Hij- giug veer de Ueopshodkning
daarom naar een anderen deminee.
-Evenwel is dezelfde melkboer tot twee
malen toe bekeurd geworden, omdat hij
zijn melk voor den verkoop te zwaar
vond en daarom
Consequent blijkt die melkboer niet to
zijn. Of hij moet het consequent vinden er-
tweeërlei weegsteen op na to houden: ééiv
voor geestelijke en één voor materieele
zaken, in casu één voor dominée's en,
één voor den melkverkoop.
„Filippus."
Wij vernemen, dat de algem. vergade
ring van het Gereformeerd Tractaatge-
nootschap „Filippus" D.V. Vrijdag 16
Nov. te Zutphen zal gehouden worden.
WAT HEBT GIJ IN 'T VERSCHIET?
Spoorwagengesprekken staan gewoonlijk
niet op hoog peil.
In één van zijn gedichten merkt Lau-
rillard op, dat ze dikwijls van eenzelfde
gehalte zijn als de damp uit de locomo
tief. Zonder kern, zonder wezenlijke
substantie en zoo vervlogen.
En wie veel reist zal zeggen: was'het dab
alleen.
Niet zelden hebben de conversaties in
den, trein meer, van wat de locomotief
onder, dan van wat zij noren uit
werpt; niet zeidien bezcedelenven besmeu
ren ze.
Toch gebeurt het wel, dat een betere
toon in de coupé wordt aangeslagen.
Eenige dagien geleden vulde een troepje
'jongelieden, vermoedelijk leden van een
jongelings- en een jongedóchtersveroeni-
gïng, bijna 'n coupé van een buurtverkoer-
trein in onze provincie. Nog slechts drie
plaatsjes waren onbezet, toen het gezel
schap zich „geëmbarkeerd" had. Dat ging
met vel lawaai en pleizier. Wel ja, waarom
niet? Gepaste vroolijkheid hoort bij cle
jeugd als zonneschijn bij de lente. Zender
die zou de jeugd geen jeugd meer zijn.
En oen wereld met blonde grijsaards eui
20-jarige besjes zcu oen arme wereld we
zen. God spare ons oen blijde jeugd!
Kort na 't instappen van den luidruch-
bigen troep namen, drie heeron do nog
vrijgcbleven plaatsjes in, en de trein ver
trok.
Plots zwegen de koutend© steiam?n der
jongelieden; en teen daar ging het
hoen; het vierstemmig gezang, eerst van
't oude „Wilhelmus", daarna van ver
schillende liederen, ook van een enkelen
Psalm op heele en halve noten.
Ze zongen werkelijk goe<ï, de jeugdigt
,,dagjesmenschen'", zooak de „voor eenige
weken in pensiongaande wij kunnen liet
deciders" tegenwoordig gaarne zeggen, 't
Was te merken, dat de verèeniging of
vereenagingen zich in den zang plachten
to oefenen.
Evenwel mishaagde liet concert twee
der laatst ingestapte drie hesren.
Dat kwam juist niet door het gezang
„an und für sïch", zooals onze Oostelijko
buren zouden zeggen; maar de stof, de
tekst der liederen beviel den lieeren niet.
Dat bleek uit de opmerkingen, dio ze
maakten; als, „hallelujah-schrecuwers",
„vrcom gebler" enz.
Het was, of de beide onvrijwillige hoor
ders lioe langer zoo boozer wérden. En
toen een pauze intrad kon een hunner
zich niet weerhouden te zeggen, luid ge
noeg cm door allen verstaan te worden i
,,'t gaat allemaal 'weer over den hemel;,
cla's al, wat die lui in 't Verschiet heb
bent"
Een, oogenblik bleef het stil.
Alle oógen waren op den stouten spre
ker gevestigd. Men hoorde slechts heb
rhytmisch gedender van den trein.
Daar boog ©en der jongemannen, een
arbeiders jongen, naar zijn voorkomen, ta
oordeelen, zich een weinig voorover en
naar den spotter toe.
„En wat heeft u dan in 't verschiet, me
neer?" vroeg hij.
Doodbedaard kwamen de woorden er
uit.
Maar ze hadden de uitwerking van oen'
slag op den mond des anderen.
De man kreeg ©eni kleur «n kéék het
portierraam uit.
De vrager was verstandig genoeg, er
verder het zwijgen toe te deen. Aan een
pijl, die doel trof, meet men niet ga au
wrikken. Dat veroorzaakt pi'n en kan tot
een heftige reactie aanleiding geven. Do
spotter Had do strekking van de simpel®
vraag heel goed begrepen. Zijn verlegen
houding liet daaromtrent geen twijfel
over. Hij kon er verder zijn geest me®
bezig houden, zender inmenging van ande
ren.
„Zuchten? Ja, dat moet Hij wel hoo
ren, en als Hij niet haast, dan zal 't land
nog wel beginnen luidkeels te roepen."
„Napoleon slikt ons land nog eens liec-
lemaal in."
„Net zooals een ooievaar de kikvor-
schen inslikt."
„Ja, dan helpt al dat zuchten en roe
pen ook niet. Wat zeg-jij, scheper?"
„God zal helpen, wanneer het tijd ia.
Maar mannen, één ding heb ik geleerd.
Zóó als ik het geweer in mijn handen had,
voelde ik een anderen geest over me ko
men, en ik geloof: dat was de goede
geest."
„Wat. heb-jij geschoten?"
„Ja!" r
„En heb-je een Franschman doodge
schoten?"
„Ja!" ^s-
„Jongen, jongen, als die bijen er eens
niet geweest waren, waar waren dan nou
je vrouw en kinderen?" -
„Ja, en als Sultan er eens niet ge
weest was, waar wa-s ik dan? En als de
boot er eens niet geweest was, waar wa
ren ckn de Brunswijkers?"
„Jongen, jongen, dan hadden wij j'e
botton bij elkaar kunnen rapen."
„Maar dat alles is geweest, en wanneer
Hij" -- met een ruk wievp de schaaphev-
der 't hoefd achterover en zag. opwaarts
„met zulke kleine middelen al zooveel
groots weet te* doen, wat zal Hij dan wel
gedaan krijgen, als Hij eens in 't vollo
grijpt."
„Mij dunkt, Hij heeft al in 't volle ge-«
grepen, toen Hij zoo'n kerel als jij bent
hier geplaatst heeft," merkte de schout
op- u •-
„Alles wat men mij en mijn hui a
doet," zeido de schaapherder, „daarin zal
God de Heero voorzien. Maar wat d®
Franschman aan onze broeders doet. dat
is iets, waarvoor Hij ons lood en ijzer iiv
de hand gegeven heeft. Ik zal me oefenen
inet op eendon en ganzen te schieten;
maar niet met hagel, nee, alleen met eeit^,
kogel. Zijn rustig gelaat bleef onveran^
derd. slechts rijn grijze oogen bliksem^
den. Verbluft keken de boeren eerst hem^
en toen elkander aan; do schaapherder,^
was een dol-woeste kerel geworden. A1-»
leen de schout knikte bedachtzaam voo^.
zich. „Staat er ook r.iet ergous geschimp
ven: Hondsvot verdedig je, of zon iclsr
vroeg hij. „Ik zal ook op de oenden leo^
Ten schieten on mijn knechts zullen T
ook doen. Echter, hoe moet dat nou me*
Jan Bartels?"
G W