ÉuweLeiMeOiit Tweede Bladj Zaterdag I September 1923 Hadad en Christus. De geschiedenis van Hadad is aan wei- mi gen bekend. Zij verplaatst ons naar den gouden eeuw van Israëls volksbestaan. Naar den tijd toen David op het toppunt van zijn macht stond. Het rijk der 12 stammen strekte zich uit van Dan tot Berseba. Er heerschte overal welvaart, en nog steeds werden de grenzen des lands uit gebreid. Onder aanvoering van Joab, den erva ren veldoverste van David, werd ook Edom ten Zuiden van Israël, waar naar men zegt de nakomelingen van Ezau woonden, onderworpen. Joab ging, naar' de gewoonte dier dagen, vreeselijk hard handig te" werk. Wat; vluchten kon, vluchtte, maar veel gelegenheid daartoe gai hij niet. Onder hen, dié ontkwamen, moet ook Hadad genoemd worden, een jonge prins van den bloede. Na veel ontberingen kwam hij einde lijk in Egypte, en hier ging den vorsten zoon do zon des voorspoeds op. Hij werd door Farao vriendelijk ontvangen. Deze voorzag hem van geld en goed. Het duurde zelfs niet lang of hij werd de zwager van den machtigen Farao. Menschelijkerwijs gesproken kon 't niet mooier. Ondertusschen- was David tot zijne va deren verzameld, en ook Joab was ge storven. Hoi gerucht daarvan drong, natuurlijk tot- ver over de grenzen door. Ook Hadad hoorde 't en 't gaf hem veel te den ken. De genoegens van het hofleven hadden op eenmaal veel van hunne bekoorlijk heid voor hem verloren. Hij moest voortdurend aan zijn oude omgeving terugdenken.. Hoe zou 't daar I' ginds gesteld zijn? Zou op de vertrapte akkers het koren weer groeien, de verdre venen teruggekeerd, de verwoeste dorpen herbouwd zijn? Is het niet mijn plicht naar Edom te rug keeren en mijn landgenooten bij te staan? Moeten steden en dorpen niet uit hun asch verrijzen? Hebhen zij daar niet groole behoefte aan een leidsman? En hen ik, de eenigste overhlevene uit het oude vorstenhuis, voor dat alles niet de aangewezen man? Maarde hoogvlakte van Edom kan toch geen vergelijk doorstaan met het vruchtbare. Nijldal? En, stol, dat ik met mijn verzoek om hcéii tö gaan tot den koning kom, hoe zal die dit opnemen? Zal hij 't niet als on tevredenheid beschouwen? Bovendien, zal men daar ginds in het Oosten van mij gediend zijn? Men wgot er nauwelijks dat ik nog leef. Vele vragen beangstigen hem, doch het I eind van dit alles is dat Hadad naar het uitgeputte bergland van Edom terugver langt en met zijn verzoek 'tot den koning I komt. Deze begrijpt er niets van. Die jonge man, die 't bij hem zoo goed heeft, dien hij met geld, eer en aanzien overladen heeft, wil naar zijn eigen land terug! De verbaasde vorst vraagt zijn gunste ling: Wat wilt ge eigenlijk? Hebt gij 't bier niet goed bij mij? Wat ontbreekt u bij mij? En Hadad antwoordt: Mij ontbreekt niets, maar wilt gij, o koning, bij al de weldaden mij reeds bewezen, nog één" wel daad voegen, laat mij gaan, omdat het daar ginds mijn land is, mijn volk, omdat ik 't als mijn plicht beschouw het te helpen. En Hadad ging. Hij deed wat zijn ge weten hem voorschreef. Nu zouden wij willen weten, hoe hij 't daar vond; hoe zijn landgenooten hem ontvingen, hoe hij zijn taak opvatte. De Bijbel deelt er ons echter niets van -mede. Maar ik meen te mogen zeggen, I-Iadad zal 't heel moeilijk hebben gehad. [Wat viel er veel te doen en hij kon slechts over weinig middelen beschikken! Ohgetw^'felcl zal hij dikwijls aan Egypte FEUIiXETOM Den Vaderland ghetrouwe. Een vertelling uit den i Franschen tijd. 29) De brand van 't huis kwam op de Te kening der Franschen, maar als hij een tegenrekening wilde opmaken, dan was het voordeel met de redding der Bruns- wijkers toch aan zijn kant; over het ver raad van zijn buurman zouden de boeren oordcelen, die door den schout reeds voor den volgenden dag waren opgeroepen om over den wederopbouw van de schepers- .woning le beraadslagen. Jan Bartels bleef van de bijeenkomst weg. De hoofdaangelegenheid werd eerst in orde gebracht en het voorstel van den scheut aangenomen; de gemeente 3 gaf hel hout, de schaapherder zcu 't tim- merwerk betalen, de schout wilde hem 't 'benoodigde geld voorschieten en de hoe ren zouden alle andere hand- en span- j diensten verrichten. Slechts één was er, wien do heropbouw ergerde, terwijl hij in zijn oud bouwvallig huis moest blij- ven. „Ja, ik dacht zoo," zei hij. ,.hct is toch Ei een beetje veel verlangd. Nou krijgt - hebben teruggedacht, waar hij geen zor gen kende. En toch, als ik mij een goede voorstel ling van Hadad's karakter heb gemaakt, behoeven wij hem niet te beklagen. Had hij zich afgevraagd wat voor hem 't aangenaamst en gemakkelijkst was, dan was hij ongetwijfeld in Egypte .gebleven. Daar had hij hij minder zorgen een ge makkelijker leven. Tot eer van deftn prins dient gezegd: hij vraagt niet naar hetgeen lieni voor- deelig of aangenaam is, maar wat het ge weten hem voorschrijft. Er is in het optreden van Hadad, die rijkdom, gemak en weelde prijsgeeft om zijn landgenooten te helpen, ongetwijfeld veel dat ons aantrekt. Maar wat dan te zeggen van Jezus, die oneindig meer opg'af, om ons in zijn overvloed te doen deelen. Terstond komt ons voor den geest hot woord van Paulus: „Gij kent dé genade van onzen Heer Jezus Christus, dat hij, terwijl hij rijk was, om uwentwil arm is geworden, opdat gij door Zijne armoede rijk zoudt worden." Het Grieksche woord voor „genade" voert terug naar eén wortel die vreugde Uitdrukt, blijde of gelukkig zijn. Jezus, die heerlijkheid had bij den Va der, eer de wereld was, wilde den mensch in die heerlijkheid doen deelen. Daartoe verliet hij vrijwillig den he mel. Ik begon straks te zeggen, weinigen kennen de geschiedenis van Hadad. De geschiedenis van Jezus daarentegen is ons zoo bekend, dat' het gevaar niet denkbeeldig is dat het heiligo voor velen niet heilig meer blijft. En toch, tracht u eens in te denken wat Christus prijs gaf. Hij die rijk was werd arm om onzehtwil! Wat was de rijkdom van Hadad verge leken bij' dien van Christus! Alle vergelijk valt hier weg. Zeker, Ha dad gaf veel prijs, maar waar hij het ko ninklijk hof van Egypte verliet, was de gedachte hem niet vreemd om in Edom een troon te vinden. Christus daarentegen zocht geen enkel voordeel. „Op een winteravond, lang ge leden. toen er geen plaats voor hem was in de geringste herberg overschreed hij in de goddelijkste stilte den drempel der wereld en stond voor haar als het kind van Maria, de ^zoon van Jozef." Dat „geen plaats in de herberg" was toen reeds profetie van wat het later zou worden. Straks moeten Jozef en Maria met het kindek© vluchten naar Egypte, en het „geen plaats in de herberg" werd reeds verscherpt „tot het „geen plaats onder zijn eigen volk." En zoo is 't eigenlijk altijd gegaan. Zoodat wij later Jezus de bange klacht hooren uiten: „De vossen hebben holen en do vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des menschen beeft niets, waar hij het hoofd neder legge". En toch, deze armoede verarmde hem niet; zij scheen hem slechts te meer tö verrijken. Hadad! Wij kunnen hem geen zelfopof fering ontzeggen. Hij verliet het Konink lijk hof van Egypte om er voor te vin den ja wat? Maar is't te veel gewaagd om le geloo- ven dat ten slotte een kroon zijn deel werd? Jezus! Ik heb 't gezegd: alle vergelijk valt hier weg. Jezus Christus verlaat den hemel zijner heerlijkheid om er voor te vinden een langen, moeilijken lijdens weg, die uitloopt op een kruis. Toen Hadad van plan was Egypte te verlaten, vroeg Faiao hem: „Maar wat ontbreekt er hij mij?" En hij zeide: „Niets, maar laat mij toch gaan." In het hemelsche rijk van Zijnen Va der, heerschte licht en vrede en zalig heid. In hoeveel hoogeren zin kon Jezus zeggen: „Mij ontbreekt niets". En toch, hij verliet die heerlijkheid. Omdat 't Zijn hoogste blijdschap uit maakt zondaren te voeren uit de duister nis tot het licht. Wat Hadad in Edom tot stand bracht wij weten it niet. De bijbel zwijgt er over. Wat Jezus deed vinden wij op iede re bladzijde van liet N. Testament. En bovendien, een groote schare, die niemand tellen kan, uit alle rijken en ge slachten en natiën en talen", wordt nim mer moe hem dagelijks dank te brengen voor wat hij deedi en nog doet. Behoort gij er bij? •de' scheper een nieuw huis en 't oude was zoo vermolmdje kon geen luis meer tegen een plank dooddrukken." „Het oude had nog wel'honderd jaar kunnen staaner waren alleen een paar stijlen verrot." „Ja, maar wat had Brun Dierks zijn neus in dingen 1e steken, die hem niets aangingen? Als hij zijn eigen gebrand heeft, laat hem dan zelf op de blaren zit ten." i i „Hou nou-maar eens op met dien onzin Kris," zei de schout. „Als de baljuw nou eens bij jou was gekomen in plaats van bij Brun Dierks, wat dan?" „Ja dan luidde 't antwoord. „Wel nou, dan is alles toch goed; de sclieper is voor ons gegaan en wij gaan voor hem. Dat hebben we daar net toch uitgemaaktEn nou die zaak met Jan Bartels." De schout vertelde den laag- hartigen aanslag van den verrader. Aan vankelijk zaten allen als verstomd; einde lijk riep iemand: „Mensch, daar word-je nou koud.van.Maar de ipan is anders toch nooit zoo geweest." „De duivel is in Jan Bartels gevaren", riep een tweede. „Dat schoelje van een Napoleon is in hem gevaren; daar alleen komt alles van daar." „Dat komt overeen uit; dien heeft dq MOZES" BEVRIJDINGSLIED. Exod. XV. Een psalm, een lied op harpa en luiten, O gij, geredden van Gods hand! Een treflijk heil deed Hij ontspruiten, Zijn arm verbrak den slavenband. Zijn hand geleidde ons door de baren, Ontrukte ons den geweldenaren, Voor eeuwig zijn hun lippen stom! De machtigsten van Farao's benden, Zij moesten hier hun leven enden, Zij kwamen in de golven om! Jehovah is een machtig Koning, Hij helpt, Hij redt uit duizend doen! Hij schouwde ons leed vanuit Zijn [woning, Hij gaf aan deez* tyrannen loon. Des afgronds muil, gereed tot slopen, Borst onder vuur en' vlammen open, En sleept hen woedend in zijn kracht. Den bliksem smeet Uw hand, o Heere! Uw toorn ontwaakte tot Uw eere Zij vloon als stoppels door de lucht! ,Wat haalt o Hoer, bij Uwe sterkte, Wat is als Gij in heiligheid? Wat afgodsbeeld, dat wondren werktq, Gelijk aan 't heil door bereid? Dat eeuwiglijk mijn lied vermelde, Hoe Gij Ons in de ruimte stelde, H-oe zachikens- Gij ons hebt geleid. En hoe Ge ons vcerdet naar de woning .Van, Uwo heerlijkheid, mijn Koning, Om U te zien in^eeüwigheid! De bange tijding is gekomen In 't oor van Palestina's volle. Reeds heeft hen weedom ingenomen, Het hart doorvlijmend als een dolk! De vorsten zelfs der Edomieten Het-heir verbaast der Moabieten Heel Kanaan versmelt van vrees! Totdat Uw volk is doorgetogen, .Vernielt de gloed hen van Uw oogen, Verstomt Uw glorie, Heer, hen reeds! Uw volk, dat zult Ge verder voeren, Hen planten op den berg van heil. Tor plaatse van Uw erf hen snoeren Met zegeningen zonder peil! - Daar zult Gij zeegnend bij hen wonen, Daar eeuwiglijk hun arbeid kroonen, Zoolang de zon haar lichtglans biedt. De gansche wereld zal het weten: In Sion is de Heer gezeten, Een andre Heiland is er niet! In eeuwigheid zal God regeeren, Zijn volk verlost Hij van 't geweld, Hij deed het watei' wederkeeren En naard en ruiter lag geveld! Maar Isrels duizendtallen traden In 't hart der kolken, als op paden Van een niet-om-te-stooten rots Zijn vuurkolom gaf hun haar flonker; Zijn wolk hield Farao in 't donker, Zijn wind begroef hem in 't geklots! 1855. A. BRUMMELKAMP Jr. KEBK EU SCHOOL NED. HERV. KERK. Drietal. Te "Winterswijk: J. G. Frank te Coevorden, J. C. Wissing te Vüght en' B. ter Haar te Grcenlo. Beroepen. Te Oester hout bij Nijme- eng (toez.): J. v. d. Giesen, cand. te Rot terdam; te Kerkrade-TerwinsOlen, (toez.), J. Poort to Eikerzee; te Mastenbroek: P. A. Binshergen, te' Leerbroek c. a. Aangenomen. Naar MoppelC. Koe nekoop te Biggekerke; naar Letterbert c.a. B. Bruins to Garsthuizen. Bedankt. Voor Emmen (Evangelisa tie) Jac. Poort te Eikerzee. GEREF. KERKEN. Tweetal. Te KatOndrecht (vac.-W. van 't Sant): Dr. J. Thijs te Meppel en A. G. Wolff te Loenen-Vreelandte Axel: W. M. Le Cointre te Woubrugge en D. de Wit te Berlikum. Beroepen. Te Zuid-Beijerland (2de maal),*Dr. H. W. van der Vaart Smit te 's-Graveland. •CHR. GEREF. KERK. Bedankt. Voor Amsterdam: A. H. Hilbers te Enschede; voor Kornhorn: W. Vos te Drachten. GEREF. GEMEENTEN. Beroepen. Te Bruinisse: J. Yreug- denhill to Borsseleni D s. N. B i'j d e m a s t werd Woens dagavond als tweede predikant der Chr. Geref. Gem. te Rotterdam bevestigd door Ds. P. de Groot, die rijn gehoor wist te bepalen bij 2 Cor. 5 vs. 19 ©n 20: „Want duivel al zoo lang te pakken." „Dan moet hij eens en ferme schop van achteren hebben, dat hij hals over kop weer naar Frankrijk terugvaart." „Je hebt mooi praten," zei de schout, „maar met mooi praten alleen lok-je nachts nog geen hond van zijn erf... [Wat zee-jij er wel van, scheper?" „De luitenant heeft me gezegd, dat, toen ze aan de Franschen het eerste stuk van het Duitsche rijk hebben laten hou den, dat toen 't ongeluk begonnen was." „Geef den duivel de pink en hij neemt de heele hand." „De hertog van Brunswijk heeft ons van Napoleon willen losrukken; 't is jam mer, dat daar niets van gekomen ds." „Daar hebben we het," zei de schout, „en nou is het to laat; maar zoo is het nou altijd bij ons gegaan; we staan met den mond vol tanden en zeggen: dat had den We. toch niet gedacht." „Ja, dan racet 't maar zoo blijven, zoo als 't nou is." Allen zwegen, eindelijk vroeg iemand weer: „Hoe denk-jij er over, scheper?" „Zoo blijven kan en zal het zeker niet, want staat er niet geschreven: Gewisse- lijk heb ik gezien de mishandeling mijns volks en ik heb hun zuchten gehoord en hen wedergekomen om hen daaruit te verlossen"!' God vcs. in Christus cc wêreid met- rich zc've-i Yeyzcesep.ee Don nieuwen leeraar v.-erd toegezongen Psalm 132 vs. 0, waarna Ds. cle Grcofc hein nog hartelijk toesprak en bij Kerkeraad en Gemeente aanbeval. Een grote schare was getuige van deze plechtige ure. Cand. H. Mondt is voornemens in de Ncd. Herv. Gemeente te Nijega en, Elahuizen intrede te doen op Zondag 2 Sept. a.s., na bevestigd -te zijn door Dr. H. Schokking van 's-Gravenhage. Jubilea. Ds. E. Prinsen, Geref. Pred. te En schede hoopt Maandag a.s. zijn 30-jarig jubileum als predikant te herdenken. Ds. Prinsen heeft in dien tijd slechts 2 ge meenten gediend, n.l. van 1893—1899 zijn eerste gemeente Önstwolde en daarna zijn tegenwoordige gemoente Enschede. D s. H. G'. van den Brink her denkt Maandag den dag dab hij voor 30 jaar in de Geref. Kerk te Rinsumageest werd bebsstigd als predikant. De jubila ris diende daarna. Heeg, Rotterdam, Die ren en sinds 22 Oct.. 1919 zijn tegenwoor dige standplaats Zandvoorfc. Generale Synode der Geref. Kerken. -Zitting van Donderdag. Op voorstel van Dr. Dijk wordt besloten de gisteren ter tafel gebracht© conclusies over de z.g. krankencommunie niet te be handelen gedurende deze Synode, doch eerst op de volgende (Assen 1926), aange zien de kerken nog niet in do gelegenheid geweest zijn, zich een oordeel over deze aangelegenheid te vormen. Aan prof. dr. H. Bouwman wordt een telegram van gelukwensch gezonden, aan gezien deze heden zijn 60sten verjaardag viert. Eenige zendingszaken worden afgehan deld. Het comité der centrale diaconale confe rentie wenscht gaarne een regeling voor onderlingen steun der diaconieën. Besloten werd, deputaten te benoemen, die de vol gende Sjmode van advies zullen dienen over de vraag, of behoef to bestaat aan zulk een regeling en indien ja, op welke wijze deze het beet zou kunnen getroffen worden. Daarna werd de dag gevuld met een breed, hoogstaand debat (rapporteur W. H. Gispen) over de voorstellen inzake een nieuw Leerbeek voor de catechisatiën, om nevens den Heïdilbergschen catechismus gebruikt te worden, dat meer rekening houdt met de eischen van dezen tijd en van de paedagogiek. Door Ds. J. H. Lancl- wehr, den heer H. J. van Wijlen en prof. dr. T. Hoekstra, was op last der Synode van Leeuwarden (1920) een rapport over dit onderwerp uitgebracht, waarin de me thode voor het samenstellen van "zulk Oen Leerboek werd aangegeven en enkele proe ven! van werk naar deze methode werden geleverd. De door zéér enkelen geponeerde ge dachte om maar af te zien van het ont werpen van zulk een Leerboek vond geen. steun bij de Synode. Deze wilde voort. Re sultaat van alle besprekingen was het aan nemen der volgende conclusies: De Generale Synode, overwegende, dat de bezwaren tegen de proeve van het nieuwe Leerboek inge bracht, die voor een deel gegr.ond zijn te achten', niet van dien aard zijn, dat van een poging om een nieuw Leerboek voor de catechisatie en de school op te stellen, moet afgezien worden; uitsprekende, dat ook zij het van groot belang acht, dat het zaad der kerk met den inhoud van den Catechismus bekend zij; instemmend© met de wenschen-, die de commissie in haar rapport ten opzichte van het Leerboek - geformuleerd heeft; besluit, wederom drie Deputaten t© be noemen om in overeenstemming met deze wenschen een volledig nieuw leerboek t© ontwerpen in twee uitgaven, warvan de kleine in dien vorm van vragen, en ant woorden bestemd zal kunnen worden voor de jongere catechisanten en de leerlingen der lagere school en de groote in thetischen }jstellenden" vorm voor de oudere oate- cliisanten; en het concept van de beide Synode bij de kerken in t© zenden. Synode zij de kerken in te zenden. De Synode zal gedurende de feestweek niet vergaderen. Ze ging nu uiteen tot Maandag 10 September, des avonds 7i uur Licht en zwaar. Dezer dagen vernamen we, zegt do R o 11 e r d., dat ergens een melkboer zijn kind niet wilde laten doopen door zeker predikant, omdat hij dezeni te licht vond. Hij- giug veer de Ueopshodkning daarom naar een anderen deminee. -Evenwel is dezelfde melkboer tot twee malen toe bekeurd geworden, omdat hij zijn melk voor den verkoop te zwaar vond en daarom Consequent blijkt die melkboer niet to zijn. Of hij moet het consequent vinden er- tweeërlei weegsteen op na to houden: ééiv voor geestelijke en één voor materieele zaken, in casu één voor dominée's en, één voor den melkverkoop. „Filippus." Wij vernemen, dat de algem. vergade ring van het Gereformeerd Tractaatge- nootschap „Filippus" D.V. Vrijdag 16 Nov. te Zutphen zal gehouden worden. WAT HEBT GIJ IN 'T VERSCHIET? Spoorwagengesprekken staan gewoonlijk niet op hoog peil. In één van zijn gedichten merkt Lau- rillard op, dat ze dikwijls van eenzelfde gehalte zijn als de damp uit de locomo tief. Zonder kern, zonder wezenlijke substantie en zoo vervlogen. En wie veel reist zal zeggen: was'het dab alleen. Niet zelden hebben de conversaties in den, trein meer, van wat de locomotief onder, dan van wat zij noren uit werpt; niet zeidien bezcedelenven besmeu ren ze. Toch gebeurt het wel, dat een betere toon in de coupé wordt aangeslagen. Eenige dagien geleden vulde een troepje 'jongelieden, vermoedelijk leden van een jongelings- en een jongedóchtersveroeni- gïng, bijna 'n coupé van een buurtverkoer- trein in onze provincie. Nog slechts drie plaatsjes waren onbezet, toen het gezel schap zich „geëmbarkeerd" had. Dat ging met vel lawaai en pleizier. Wel ja, waarom niet? Gepaste vroolijkheid hoort bij cle jeugd als zonneschijn bij de lente. Zender die zou de jeugd geen jeugd meer zijn. En oen wereld met blonde grijsaards eui 20-jarige besjes zcu oen arme wereld we zen. God spare ons oen blijde jeugd! Kort na 't instappen van den luidruch- bigen troep namen, drie heeron do nog vrijgcbleven plaatsjes in, en de trein ver trok. Plots zwegen de koutend© steiam?n der jongelieden; en teen daar ging het hoen; het vierstemmig gezang, eerst van 't oude „Wilhelmus", daarna van ver schillende liederen, ook van een enkelen Psalm op heele en halve noten. Ze zongen werkelijk goe<ï, de jeugdigt ,,dagjesmenschen'", zooak de „voor eenige weken in pensiongaande wij kunnen liet deciders" tegenwoordig gaarne zeggen, 't Was te merken, dat de verèeniging of vereenagingen zich in den zang plachten to oefenen. Evenwel mishaagde liet concert twee der laatst ingestapte drie hesren. Dat kwam juist niet door het gezang „an und für sïch", zooals onze Oostelijko buren zouden zeggen; maar de stof, de tekst der liederen beviel den lieeren niet. Dat bleek uit de opmerkingen, dio ze maakten; als, „hallelujah-schrecuwers", „vrcom gebler" enz. Het was, of de beide onvrijwillige hoor ders lioe langer zoo boozer wérden. En toen een pauze intrad kon een hunner zich niet weerhouden te zeggen, luid ge noeg cm door allen verstaan te worden i ,,'t gaat allemaal 'weer over den hemel;, cla's al, wat die lui in 't Verschiet heb bent" Een, oogenblik bleef het stil. Alle oógen waren op den stouten spre ker gevestigd. Men hoorde slechts heb rhytmisch gedender van den trein. Daar boog ©en der jongemannen, een arbeiders jongen, naar zijn voorkomen, ta oordeelen, zich een weinig voorover en naar den spotter toe. „En wat heeft u dan in 't verschiet, me neer?" vroeg hij. Doodbedaard kwamen de woorden er uit. Maar ze hadden de uitwerking van oen' slag op den mond des anderen. De man kreeg ©eni kleur «n kéék het portierraam uit. De vrager was verstandig genoeg, er verder het zwijgen toe te deen. Aan een pijl, die doel trof, meet men niet ga au wrikken. Dat veroorzaakt pi'n en kan tot een heftige reactie aanleiding geven. Do spotter Had do strekking van de simpel® vraag heel goed begrepen. Zijn verlegen houding liet daaromtrent geen twijfel over. Hij kon er verder zijn geest me® bezig houden, zender inmenging van ande ren. „Zuchten? Ja, dat moet Hij wel hoo ren, en als Hij niet haast, dan zal 't land nog wel beginnen luidkeels te roepen." „Napoleon slikt ons land nog eens liec- lemaal in." „Net zooals een ooievaar de kikvor- schen inslikt." „Ja, dan helpt al dat zuchten en roe pen ook niet. Wat zeg-jij, scheper?" „God zal helpen, wanneer het tijd ia. Maar mannen, één ding heb ik geleerd. Zóó als ik het geweer in mijn handen had, voelde ik een anderen geest over me ko men, en ik geloof: dat was de goede geest." „Wat. heb-jij geschoten?" „Ja!" r „En heb-je een Franschman doodge schoten?" „Ja!" ^s- „Jongen, jongen, als die bijen er eens niet geweest waren, waar waren dan nou je vrouw en kinderen?" - „Ja, en als Sultan er eens niet ge weest was, waar wa-s ik dan? En als de boot er eens niet geweest was, waar wa ren ckn de Brunswijkers?" „Jongen, jongen, dan hadden wij j'e botton bij elkaar kunnen rapen." „Maar dat alles is geweest, en wanneer Hij" -- met een ruk wievp de schaaphev- der 't hoefd achterover en zag. opwaarts „met zulke kleine middelen al zooveel groots weet te* doen, wat zal Hij dan wel gedaan krijgen, als Hij eens in 't vollo grijpt." „Mij dunkt, Hij heeft al in 't volle ge-« grepen, toen Hij zoo'n kerel als jij bent hier geplaatst heeft," merkte de schout op- u •- „Alles wat men mij en mijn hui a doet," zeido de schaapherder, „daarin zal God de Heero voorzien. Maar wat d® Franschman aan onze broeders doet. dat is iets, waarvoor Hij ons lood en ijzer iiv de hand gegeven heeft. Ik zal me oefenen inet op eendon en ganzen te schieten; maar niet met hagel, nee, alleen met eeit^, kogel. Zijn rustig gelaat bleef onveran^ derd. slechts rijn grijze oogen bliksem^ den. Verbluft keken de boeren eerst hem^ en toen elkander aan; do schaapherder,^ was een dol-woeste kerel geworden. A1-» leen de schout knikte bedachtzaam voo^. zich. „Staat er ook r.iet ergous geschimp ven: Hondsvot verdedig je, of zon iclsr vroeg hij. „Ik zal ook op de oenden leo^ Ten schieten on mijn knechts zullen T ook doen. Echter, hoe moet dat nou me* Jan Bartels?" G W

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1923 | | pagina 5