MeÉÉCoÉiit Tweede Blad] ^Zaterdag 25 Aug. 1923 De dingen die boven zijn. Bedenkt d» dingen dio boven zijn, {Sijp-r niet die op de aarde zijn. jJpgT'T- Golossenzen 3 2. De dal-bewoner heeft een uifzicht dat aan allen kant belemmerd wordt door de *kem omringende bergwanden. En dat kleine slukske wereld houdt zijn gedach ten gevangen; daar ploegt en zaait en oogst hij, en .gaat hij al een enkele maal berg-op om te genieten van de wijde, bijna onbegrensde verten, en zich te ver lustigen in de goud-stral?nda zons-opgan- gen; straks, straks moet hij weer naar leneden tusschen. zijn bergwanden, want dat kleine stuksko wereld daar voedt hem! En de man die altijd loeft op de berg toppen; die het licht ziet rijzen als de nacht het dal nog niet verlaten heeft, en .die te avond nog met de hand do oogen riekt voor het roode zon-gevlam, als be neden al het bleeko lamplicht uit de hut ten schemert; hij wiens blik zooveel wij der vlucht-heeft dan dien van den dal be woner, ach, hij zou niet op besneeuwden ^op kunnen leven als hij niet van beneden ait gevoed werd! Wij allen worden om het beeld vast ie houden beneden of van heneden uit gevoed! En daarom zijn we zoo sterk ge- Snteresseerd bij het dal; bij de aarde. De aarde houdt- onzen blik gevangen, hetzij we hoog of laag gezeten zijn! De aarde, ons aller Moeder, zij voedt ons met haar gaven. Van haar het blank geschijfde brood dat onze schalen vult; van haar ons goud en ons zilver. Van haar het vuur in den haard, waar aan we de verkleumde handen warmen; ?an haar de olie in de lamp, die duister drijft uit donkere kamer. Bij haar ons liefde leven; ons lied; spel an dans! En is niet zoet de wijn, die purpert in het glas? En zijn we nu geestelijk gesprok--'" -dal-bewoner, of weten we wat het is ■om te verkeeren op de hoogten, altijd houdt zij, de aarde, ons gebonden of trekt ons met magnetische kracht aan zich! En al zonden we ons willen losmaken omdat diep in on2e zielen is een roep naar dat wat niet van deze aarde is, altijd weer is daar die oude liefde die ons gees telijk willen verlamt, en we keeren terug, van haar verwachtende „ons heilrijk lot!" En daar is om ons cene macht ten kwa de; eene macht ten doodc, en zij kent onze zwakste zijde, en biedt ons van be neden de rijkst gevulde schotels, en lok kend haar stem, die zegt: „Neem, eet het is alles voor u!" Waarom zoudt ge u toch verliezen in lucht-spiegelingen; in dingen die noch maat noch gestalte heb ben. Hier. hier hebt ge alles wat het harte vrengtle biedt en de zinnen bevrediging schenkt!" De aarde, o, menschen-kind geeft u alles! Daarom: bedenkt de dingen die bene den zijn, niet die boven zijn! De aarde, o menschenkind geeft alles ^at het harte vreugde biedt en de zinnen bevrediging schenkt! En bijna zouden we onze aldoor vra gende zïele-stem bij dat woord: „Neem, .vet het is alles voor u!" tot ruste bren gen, als daar niet was in deze wereld dat -tndere, dat van de smatft en de pijn. Want als we gaan door de velden waar het geluw-gouden graan bij koren-bloe men, blauw, en klappers, rood, haar hal men beurt, dan komen we op die andere velden, vertreden en platgebrand en waar het bloed nog kleeft aan verbrijzelde nloegen. En we gaan over de akkers waar de ontelbare kruisen staan, en hier is de dood, en we weten het, dat er is de verr Sankelïjkheid! En, o, daar is meer: gevangenissen, en Je menschen zitten er cel aan cel. Er zijn krankzinnigen-gestichten en er Js tuberculose en griep en pest! Daar fs de liefde en zij slaat diepe won den. Daar is de wijn en hij benevelt de zin nen. Daar is het goud, en voor een handvol er van trekt men het mes! O, de aarde is vol weedom! En voor ons staat die macht ten kwade, die macht ten doode en zij glimlacht en zegt: „Is dat alles geen reden te meer om heden zoo ge kunt de volle korven te grijpen. Kom, eet en drinkt! Speel uw spel en zing uw lied, want morgen sterft ge!" Zoo komen wij met onze vragende zfel tot den Apostel, tot hem die weet uit eigen levens-ervaring wat de wereld geeft en wat zij onthoudt, maar die ook weet van dat andere, van uat wat niet van deze aarde is. En nu spreekt hij dat woord, we zouden zeggen eerder tot de menschen der wereld gericht dan tot ons, Christenen: Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die öp de aarde, zijn! Hij zegt dit tot ons omdat hij weet hoe groot de kracht is waarmede de aarde trekt, en hoe wij, hoewel in Christus her boren nog altijd worstelen met onze oude liefde. Want gelijk 'de boom zijn groene kruin rekt naar het licht, maar met zijn wortels klauwt in de aarde, zoo ook wortelen wij in de aarde. En het bedenken van de dingen daar hoven, van de ongeziene realiteit van het Eeuwige wordt verhinderd door de zon de, die onze gedachten bindt aan de op pervlakte. Ons geestelijk uitzicht wordt door de macht ten verderve bergwanden gesteld. En hij onzen opgang naar den hooge zijn er duizend armen die ons trekken naar beneên! Welk een ruste dan, o menschen-kind te weten dat daar is een macht ten goede, die ons alle wereld-macht ten spijt op trekt naar de eeuwige Heerlijkheid! Bij dezen opgang zal Gods onbegrensde liefde ons den blik verwijden, en door Zijne genade in Christus zullen wij pns al meer aan de aarde ontworstelen en ontwortelen! Hot is zoo moeilijk, maar met Christus gaat het met Christus moet het gaan! God helpe u en mij, opdat aldoor de afstand tusschen ons en. de wereld groo- ter, de afstand tusschen ons en God klei ner worde! HET LICHTEN DER ZEE. Nu streelt de wind met zacht gesuis der duinen hoogsten rand, Nu zingt do zee haar avondzang, nu gloeit het vochtig strand. Tot aan de verre Westerkim een trillend lichtspoor blinkt En in een aureool van vuur de zonneschijt verzinkt. Zio hoe de dag in vollen glans zijn stervensuur begroet, De zee is louter smeltend goud, de hemel enkel gloed! De wind wordt stiller, slechts de zee nog hoorbaar ademhaalt Dan kwijnt het licht, de kim verbleekt en snel het duister daalt. De branding krult en breekt en schuift «en vlokkig witten rand Die telkens hooger strepen trekt op *t bruine za,nd. En plotselin. schiet een phosphorgloed hoog langs der brekers top En lost de schuimiijn zich in vuur, in vloeibaar zilver, op! O, wie genoot ooit lang genoeg dit heerlijk - schoon gezicht! Zio golvenrijen achtereen, die spatten in .dit licht! En als ik dralend huiswaarts keer, ncc-rn. ik d'herinnering mee Dat ik een wonder heb aanschouwd: het lichten van de zee. S. KERK EMT'SCHOOL' NED. HERE. KERK. Beroepen. Te Baambrugge, J. C. H. Romijn te Parrega; te Wapenveld: H. A. cle Geus te Yeenenidaal; te Schoonoord, .toez.): H. M. Sasse, cand. te Leiden. Bedankt. Yoor Raamsdonk: D. Plan- tinga te Elburg, GEREF. KERKEN. Tweetal. Te Boerakker, J. Schelhaas, cand. te Hoogeveeni en S. E. Wesbonk, cand. te Winsum (Fr.) Beroepen. Te Middelburg: J. C. Rull- mann te Utrecht. Bedankt. Yoor Dordrecht, J. Ubels le Varsseveld. CHR. GEREF. KERK. 'Beroepen. Te Doesburg: J. A. Ric- kel te Zaandam. Aangenomen. Naar Ulrum: M. Hol- trop, cand. te Kornhorn. Bedankt. Yoor Harlingen: M. Hcltrop cand. te Kornhorn. EYANG. LUTH. KERK. Beroepen. Te StadskanaalJ. N. Bie- ger (oud-zendeling), cand. te Vaals. Gereformeerden in Hongarije. Gisteren zijn te Boedapest vertegeniwoor digers der Hollandsche Gereformeerde Kerk de Utrechtsche professoren Cramer en Böhl aangekomen, om de goede ver houding tusschen de Hollandsche en de Hongaarsche Gerefor meerde kerk nog inniger te maken. Den Holland schen gasten viel een geest driftige ontvangst ten deel, die was voor bereid dpor de Gereformeerde kerk en het Hongaarsche Gereformeerde kerkelijk district. De gasten zullen verscheidene dagen vertoeven om. alle instellingen der Gere formeerde kerk te bezichtigen en. begeven zich ook naar de oentra der provinciën. Vervolgens vertrekken zij naar Zevenber gen, waar Cramer als eere-professor der theologische hoogeschool te Clausenburg zijn eerste réde zal houden. De Gerefor meerde kerkelijke gemeente van Zeven burgen heeft dien Holland schen geleerde tot eere-professor benoemd, om haar dank uit te drukken voor de verdiensten, die Cramer verworven heeft door werkzaam te zijn in het belang der van hun land ge scheiden Gereformeerde minderheden^ De U. L. 0.-school. „In „tweeërlei opzicht wordt de ulo school bevoorrecht" zoo schrijft E(mous) in De School met den Bijbel. Ten eersten krijgt zij de beschikking over meer van rijkswege bezoldigde onder wijzers dan de gewone lagere school. En in de tweede plaats genieten de onderwij zers, die in de hoogere leerjaren werkzaam zijn, ook het hoofd, een bijslag op hun salaris ten bedrage van f 500 's jaars. Men tast niet 'mis, als men aanneemt, dat de talrijkheid der plannen om nieuwo scholen els ulo-scholen in te richten, uit deze bevoorrechting verklaard moet wor den. De eenigo verklaring wordt nochtans niet in die bevoorrechting gevonden. Yoor de in werkingtreding der nieuwe web was het een veel voorkomend verschijnsel, dat scholen, niet het minst bijzondere scholen. e>cn*ieerplan volgden, dat niet tot den om vang van het tegenwoordige ulo kwam, inaar toch enkele vakken meer omvatte dan dat der gewone lagere school. Ze wer den door ecne bepaalde maatschappelijke behoefte in het leven geroepen. En de vroegere wet maakte dat leven mogelijk door het toestaan van eene of enkele leer krachten meer, waarbij ze echter begrijpe lijkerwijze vrij ver achterbleven bij het toenmalige mulo. De nieuwe web deed dat vervallen. Zoo stonden ze voor de keuzo van terug te val len tot gewpne lagere scholen bf zich op te werken tot de nieuwere ulo-scholen van het vroegere mulo-type. Een en ander maakt het verklaarbaar, dat er thans zwakke ulo-scholen verrijzen, inrichtingen van allicht minder dan veertien karaat. Met de vernietiging van den tusschen- vorm heeft de wetgever het onderwijs een slechten dienst bewezen." De Unie. Daar de heer H. A. v. d. Hoven, van Genderen, met 1 Januari a.s. in. functie treedt als hoofd eener school en hij te gen dien datum de Unie van Ghr. Onder wijs zal verlaten, heeft hij bet wengche-. lijk geacht nu reeds zijn mandaat als lid van het Hoofdbestuur neer te leggen, ten einde zijn öpvolger gelegenheid te geven zich tijdig in te werken in de zaken, die ter al gemeen e vergadering in behande ling komen. In de hierdoor onstane va-, caturo moet dus tegen 1 October voorzien worden. Schoolbouw. Het Kon. Besluit omtrent de nieuwe voorschriften voor schoolbouw laat zich nog wachten, ofschoon het gereed is. On der de bezuinigingen, welke aanstonds mogelijk worden geacht, kan worden ge rekend een andere, indeeling voor de pri vaten, enz., waarvan het „Hbld." reeds melding maakt, opdat men er bij het ont werpen van. schoolplannen mee zal kun nen rekenen. ïn het nieuwe besluit is namelijk be paald, dat op elke 48 (thans 40) leerlin gen, waarvoor de school plaats heeft, één' privaat moet worden ingericht, en voor elke 48 jongens een waterplaats, met dien verstande, dat een tweede privaat of waterplaats eerst zal mogen worden ingericht, als er ten minste 72 leerlingen zijn. Bovendien moet er een privaat en zoo noodig een waterplaats zijn voor het personeel. PRIERSON'S AFSCHEID VAN ZETTEN. In het jaar 1914, enkele weken voor het uitbreken van den wereldoorlog, nam ds. Pierson op 80-jarigen leeftijd afscheid van zijn geliefde stichtingen. In de Bode der Heldring-gestichten geeft Mei. M(aclaine P(ont), een roerende schilde ring van dat afscheid, dat we hieronder laten volgen. „Hoe klemde hij zcli vaat aan heb #erk, dat één geworden was met zijn leven; hij kon er niet van scheiden en niet gaarne zou ik beweren, dat zijn hooge leeftijd hem on geschikt had gemaakt langer zijne taak te vervullen. Want waar het op het geven van een advies of het -verdedigen van een be ginsel aankwam, daar was de dominé nog de wakkerste en de scherpzinnigste van allen. Maar zijn geheugen liet hem. meer en meer in den steek en dat gaf aan zijne gedachten iets verwards en onzekers, waar onder hij zelf het meeste leed. Daarom had hij zijn kinderen beloofd, op zijn 80sten ge boortedag zijn taak neder te leggen, dan zouden zij nog wat van hem kunnen genie ten. Helaas! hoezeer werden zij teleurge steld! Den lOden Juni 1914 werd de tach tigste verjaardag gevierd, dns kort voor het uitbreken van den oorlog, kort voor de vreeselijke verwarring, die alles met zich sleepte! Van zijne kinderen in het bui tenland geheel gescheiden, konden die in Nederland hem dikwijls ook moeilijk berei ken en de eene tegenslag volgde op de andere. In dat laatste jaar was zijn aanraking met do gestichten ook langzamerhand min der geworden, omdat alles hem te z.eer vermoeide. Het was alsof wij van elkaar moesten afwennen. 4 Ook de kinderen zagen hem minder, zeer tot hun leedwezen, want ds. Pierson was een groot kindervriend en de roep: de do- miné komtwas altijd de aankondiging van veel vreugde en vrooliikheid. De catechisa ties, altijd met zooveel opgewektheid gege- geven, werden door de directrice overge nomen; maar dat was toch hetzelfde niet, al namen de meisjes het voor lief, en groot was dan ook de opgewondenheid, toen ik op een dag aankondigde: „De cfominé wil vanavond weer komen, en de schoolkinde ren mogen er bij zijn", welk bericht gevolgd werd door de noodige aanmaningen tot kalmte en orde- Dus werd dien avond alles voor de ge wone ontvangst in orde gebracht, en op den gezetten tijd kwamen ook de school kinderen binnen, met Zondagqche jurken, witte schorten en groot e strikken aan de stijve, korte vlechtjes. Zij. hadden allen als altijd haar breiwerk bij zich, want zij zouden, zooals de grooten om de tafel zit ten met haar handwerk, dus in een hart verheffende deftigheid. De stemming onder de kinderen was vroolijk, zij waren zoo blijde, dat alles weer zoo was, net als vroe ger, en waarom zou het niet zoo blijven? De dominé kwam tenrg, hij was weer be ter, alles was 'in orde. Dc dominé echter zag er slecht uit, hij was vermoeid en hij wist zeer goed. dat deze avond zijn afscheid was van de kinde ren, die zooveel van hem hielden. Hij wilde echter niet, dat er op gedoeld werd. nog eens wilde hij vroolijk zijn met de kinde ren, als bliide met de blijden, levende bij het oogenblik. De aangezichtjes straalden, de dominé had weer zooals vroeger, allerlei grapjes en Heine plagerijen. Het zwart lederen tasch- je kwam te voorschijn, de wonderbare, nooit uitgeputte bergplaats van raadsels, kunst jes en strikvragen. Maar dien avond had de oude man zijne krachten overschat. De tegenstrijdirre aan doeningen verwarden zijn geest. Zijn ge heugen begaf hem. Zijn grooto zelfbeheer- sching scheen verdwenen. Telkens gaf fej dezelfde raadsels op en luisterde met ge noegen naar de antwoorden van do kinde ren die natuurlijk altijd ook dezelfde wa ren. Het was pijnlijk voor ieder, die daar bij alleen dacht aan achteruitgang van dat kostelijk denkvermogen, niet aan die on naspeurlijke stroom van gedachten en her inneringen, die aan het waarnemingsvermo gen ontsnappen en die tenslotte aan de stemming van den geest hare richting ge ven. De geest verkeert in een droomtoe stand, waarop de werkclijkhoid geen in druk maakt. Eindelijk kwam de dag van het afscheid het was toen als stonden wij or toch nog vreemd voor. Ds. Pierson vroeg ons, niet aan het sta tion te komen en hem alléén te laten gaan. Er was niets, dat hij zoo zeer vTcesde als gevoelsuitingen, die men ten slotte niet meer bebeerschen kan, en hij was niet ze ker van zijn eigen zelfbehcersehing als het groote oogenblik naderde. Maar dat kon den wij niet. beloven. „Laat hot aan ons over", vroegen wij. Wij hadden te lang en -te goed samen gewerkt en elkander leeren kennen, om niet zeker van elkander en van ens zei ven te zijn. Bovendien zou hij be hoefte hebben aan vriendschap en hulp, ia groote droefheid kan men zich zwak voe len en hier gold het een afscheid niet al leen van levenden, maar ook van dierbare dooden. Zoo stonden wij allen aan het station op dien zonnigen, winderigen zomerdag om hem af te wachten. Wijd strekte de Betuwe zich uit naar alle zijden. De boomgaarden, de breed uitgestrekte groote boerderijen, de geurende klaverianden, de golvende ko renvelden. Het was alles zoo jaren lang bekend, en toch zoo vreemd nu daar te slaan en fluisterend als over een docdelüke kranke te spreken van den. man, onder wiens krachtige en trouwe leiding wij ons gelukkig hadden gevoeld. Het was goed, dat hij rust kreeg en nco- dig dat hij ging en het kwam ons zoo vreemd cn onnatuurlijk voor, dat wij over deze buitengewoon zware taak soreken konden alsof zij gewoon en natunriiik was. Het rollen van wielen over het grint ach ter het station, toen" de bekende vlugge stap, het tikken van den stok op den grond. Wij voelden de kracht, die altijd van Ds. Pierson uitging en tegelijk een wonder baar gevoel van rust. Niemand van ons sprak, ornaat wij elkander n-iets te zegeen hadden. Daar waren geen bittere woorden goed te maken, daar was geen misverstand uit den weg te ruimen, geen twist bij te leggen. Wij behoefden elkander ook niet te zeggen, hoe diep ons dit afscheid trol hoe heftig het ons aangreep. Dat alles wk- ten wij van elkaar, het was aan ons havfc bewezen en bevestigd door jarenlange vriendschap en vertrouwen. Zoo spraken wij met elkander over onverschillige zaken? over de zon, alsof die niet voor ons om- floersd was, over het verschil van tiïd en klokken, alsof deze oogenblikken eindeloos zouden duren. Over wat ons allen bezig hield, over het onuitsprekelijke, geen woord Wij wachtten op den trein die te laat was, wij verlangden bijna dat die kwamtot eindelijk de welbekende fluit klonk als al tijdEn nu ging het gebeuren. Het greep ons eensklaps in het hart. wii staken de handen, uit, wij wilden het tegenhouden. Maar het gebeurde toch, heel rustig. Zoo als altijd: het ophouden van den trein, het instappen, het dichtslaan van de portieren, het klonk als altijd, als geluiden die ons herinneren aan heel gewone gebeurtenis sen en die niet anders konden klinken dan op dezen dag. En nu vertrekt de trein. Voor het raam verscbiint het oude grijze hoofd, dat wij zoo goed kennen en dat ons verlaten heeft. Voor het laatst laat hïi de oogen gaan over het landschap. Tedere boom is hem bekend, iedere hut vertelt hare geschiedeniswii zien, hoe de men schen, die op het veld bezig zijn. komen aanloopen om hem nog eens te zien. De trein gaat langzaam; daar hij in Hemmen 8topt. krijgt hij niet rijn volle vaart. Wij zien hem na zoo ver wij kunnen; als wij er nu op terugzien, lijkt het een lange tijd. Eindelijk verdwijnt hij. Nu is het voorbij. Plotseling weten wij het, met ons volle bewustzijn. Er is iets gebroken in ons Ie» ven. Wij hebben iets verloren, dat nooit tot ons terug zal komon. Een band die hecht en sterk was, is gerekt, is verscheurd op dezelfde wijze als vroeger verbindt hij ons niet meer. De hooge herat >ppen, waar op de zonnestralen neerdaalden, met een verheel lijkten gloed ons leven overstralend liggen achter ons. Voor ons ligt de vlakte, in een grauwe eenzaamheid, waarvoor wij geen belangstelling voelen. Geen moeite, inspanning of strijd wacht ons. maar de doffe ledigheid, do kilheid van het gemis. Sedert dien dag gingen netren jaren voor bij. De oude vriendschap bleef bestaan, maar gewijzigd door de omstandigheden* Thans staan wij voor do groote, or.hcrroe- pelijko scheiding. FEUILLETON Oen Vaderland gïietrouwe. Een vertelling uit den Franschen tijd. 26) Kruiperig-vriendelijk wendde hij zich ■tot den luitenant. Deze had tot dusver ge aarzeld naar de schaap herderswoning toe *e gaan; het was zijn beter ik, dat hem weerhield op een onschuldig gezin wraak, to nemen, doch met sterken drank had 2iij allengs zijn geweten meer en meer verdoofd. En toen nu Jan Bartels aan- 4rone. rees hij strompelend overeind. „Naar 't schepershuis!" schreeuwde hij. Naar 't schepersliuis!" brulden de sol- 'laten hem na, en draafden weg om hun wapens te halen; een van hen rukte een brandend stuk hout van den haard oh Zwaaide het lustig in de lucht. Anne-Kee had het echter gehoord, en 5er nog 't tumult uitbrak, was ze 't huis 'aitgeloopen en naar do woning van dsn schaapherder gesneld, waar Beeke ziek en afgemat in een stoel neerzat, de kinde ren, door hst getier op de naburige hoeve beangst, hurkten hij haar neer. „Buur vrouw; buurvrouw, weg, weg!" riep de oude vrouw. „Kinderen, looffe wat je kunt. De Franschen komen er aan en wil len alles verbranden en vérmoorden." Ijlings stond Beeko op. „Antje," zei ze, „zoa gauw als je'kan naar Me hei naar Kots, en niet omkijken, hoor, en zeg dan tegen hem, dat hij met Sultan de schapen 't moeras in moet drijven ik heb hem al gezegd waarheen. En blijf dan buiten, tot je geroepen wordt." „Neem jij de twee kleintjes, buur vrouw," vroeg ze aan Anne-Kee, „en loo.p inet ze naar dc schuur." „Nee Beeke, daar nietzoo dadelijk steken ze heel den boel in brand." „Ga dan met ze naar den ouden oven achter in den tuin en laat ze daar inkrui pen." Anne-Kee nam Teuntje en Lene op den arm en liep met ze voort. Beeke zag om zich heen en overlegde; snel dreef ze de zeug met de biggen uit het hok en met enkele heftige slagen joeg zij ze ergens door de hog; schrikte op den til de kip pen op en sloot vervolgens de groote deur met den grendel vast toe. Een duizeling overviel haar, strompelend, overal tegen aan leunend, bereikte zij den estrik; daaé stond ëen lade, die haar beste have bevat te; ze wierp er enkele voorwerpen bij 'en- greep 't Nieuwe Testament van tafel. Reeds hoorde ze de joeelndc bende op hel erf; vuisten beukten op de deur. „Wij zullen ze d'r uitrooken werd er geroepen en alras knetterde het verdacht op 't dak. Haar angst bezielde Beeke plotseling met bovennatuurlijke kracht, ze sleurde de lade door de zijdeur en slaagde er geluk kig in ze tot op eenigen aistand van het huis te brengen. „Voila la femme!" „Houdt ze!" Men had haar ontdekt; zij liep zoo hard ze kon en de ruwe mannen stormden op een hoop de arme vrouw na, die merkte, hoe haar de knieën knikten en de voeten haast den dienst weigerden. WaaT zou zij zich verbergen? Om haar lag de moes tuin. daarachter waren alleen wat hooge oofthoomen en. laag struikgewas, een vei lig toevluchtsoord was hier niet; alleen de oude bijenstal was er, waarin haar man altijd enkele korven opstelde, die hij voor huiselijk gebruik bij de hand wilde hebben. Binnen in een hoek lagen wat oude zakkc-n; misschien dat ze daaronder kruipen kon. Ze hplde het schuurtje in. Doch de mannen waren vlak achter haar cn zagen van buiten af, hoe zij sidderend achter de korven stond. Lachend pro beerde er een op de plank te stappen, hij strekte cle hand uit om haar te grijpen; in vertwijfeling pakte ze den diehtsbij staande korf en wierp hem dien legen liet lijf; oen tweeden en derden deed ze vol-, gen. En teen kroop zij in den hcek; dook achter de zakken ineen, en beval haar ziel in 's Heeren hand. Op hetzelfde oogenblik stortte een dich te zwerm woedende bijen op de verblufto soldaten neer. Anne-Kee, die aan kwam loopen, om Beeke te helpen, zag uit de verte, wat geschiedde, en school weg, maar dit merkte ze toch uit haar schuil hoek, hoe de mannen plotseling als ra- zenden om zich heen sloegen, aanvanke lijk met do gewefen, later slechts met de armen. Daarop poogden ze zich met hun kapotjassen 1e dekken, doch de woedende vervolgers lieten niet los, door alle ope ningen boven en onder kropen ze binnen; dé mannen brulden van pijn en begonnen als vertwijfelden te rennen; èlken man evenwel achtervolgde een toornig gonzen de golf; ten slotte was dit hun redding, dat ze onderweg langs een sloot kwamen, daaT in sprongen en onder water doken. Maar telkenmale, zoo een van hen bo venkwam, werd hij weer gestoken; ze moesten handen vol water om zich heen hoozen, zoodra ze even adem wilden ha len, en zelfs de halfverdronken bijen sta ken nog, zoodra ze langs een man naar boven konden kruipen. „Blijf liggen Beeke; verroer-je niet; de bijen zijn nog boos," riep Anne-Kee waarschuwend uit haar schuilhoek. Ook zelf waagde zij 't niet te voorschijn te komen, ofschoon het huis brandde. Daar viel niets meer te redden. Toen do dorpelingen het bereikten, was het dak al ingestort en wijl dc rook dicht over t erf trok, konden de vertoornde bijen 't hier niet meer uithouden. Dc soldaten kropon uit het water, en lagen allen half-' od. aan den slootkant: hun hoofden er h in den zwollen snel op tot uiterst wanstalti ge vormen; velen verloren het bewustzijn, anderen vervielen tot razernij, zoodat do boeren geen verderen uitweg wisten dan vlug op enkele wagens wat stroo le laden, daar de soldaten op te leggen on ze zoo naar de hoofdstad te vervoeren, vanwaar men hen zoo snel mogelijk naar het hoofdkwartier zond. De schaapberdersvrouw was met haar kinderen in de oude schuur gehuisvest; van 't boerderijtje had zo niet willen wij-» ken. iUt hare have was alleen gered ge worden, wat de lado bevatte. Zij had op door de buren willig verstrekt hooi en stroo een treurigen nacht doorgebracht. De kinderen echter genoten in hun nieuw verblijf, en echt opgewekt scharrelden zo tuschen do resten van !t oude huisraad, f (Wordt. vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1923 | | pagina 5