MeÉÉCoÉiit
Tweede Blad]
^Zaterdag 25 Aug. 1923
De dingen die boven zijn.
Bedenkt d» dingen dio boven zijn,
{Sijp-r niet die op de aarde zijn.
jJpgT'T- Golossenzen 3 2.
De dal-bewoner heeft een uifzicht dat
aan allen kant belemmerd wordt door de
*kem omringende bergwanden. En dat
kleine slukske wereld houdt zijn gedach
ten gevangen; daar ploegt en zaait en
oogst hij, en .gaat hij al een enkele
maal berg-op om te genieten van de wijde,
bijna onbegrensde verten, en zich te ver
lustigen in de goud-stral?nda zons-opgan-
gen; straks, straks moet hij weer naar
leneden tusschen. zijn bergwanden, want
dat kleine stuksko wereld daar voedt
hem!
En de man die altijd loeft op de berg
toppen; die het licht ziet rijzen als de
nacht het dal nog niet verlaten heeft, en
.die te avond nog met de hand do oogen
riekt voor het roode zon-gevlam, als be
neden al het bleeko lamplicht uit de hut
ten schemert; hij wiens blik zooveel wij
der vlucht-heeft dan dien van den dal be
woner, ach, hij zou niet op besneeuwden
^op kunnen leven als hij niet van beneden
ait gevoed werd!
Wij allen worden om het beeld vast
ie houden beneden of van heneden uit
gevoed! En daarom zijn we zoo sterk ge-
Snteresseerd bij het dal; bij de aarde.
De aarde houdt- onzen blik gevangen,
hetzij we hoog of laag gezeten zijn!
De aarde, ons aller Moeder, zij voedt
ons met haar gaven.
Van haar het blank geschijfde brood
dat onze schalen vult; van haar ons goud
en ons zilver.
Van haar het vuur in den haard, waar
aan we de verkleumde handen warmen;
?an haar de olie in de lamp, die duister
drijft uit donkere kamer.
Bij haar ons liefde leven; ons lied; spel
an dans!
En is niet zoet de wijn, die purpert in
het glas?
En zijn we nu geestelijk gesprok--'"
-dal-bewoner, of weten we wat het is
■om te verkeeren op de hoogten, altijd
houdt zij, de aarde, ons gebonden of trekt
ons met magnetische kracht aan zich!
En al zonden we ons willen losmaken
omdat diep in on2e zielen is een roep naar
dat wat niet van deze aarde is, altijd
weer is daar die oude liefde die ons gees
telijk willen verlamt, en we keeren terug,
van haar verwachtende „ons heilrijk lot!"
En daar is om ons cene macht ten kwa
de; eene macht ten doodc, en zij kent
onze zwakste zijde, en biedt ons van be
neden de rijkst gevulde schotels, en lok
kend haar stem, die zegt: „Neem, eet
het is alles voor u!" Waarom zoudt ge u
toch verliezen in lucht-spiegelingen; in
dingen die noch maat noch gestalte heb
ben.
Hier. hier hebt ge alles wat het harte
vrengtle biedt en de zinnen bevrediging
schenkt!"
De aarde, o, menschen-kind geeft u
alles!
Daarom: bedenkt de dingen die bene
den zijn, niet die boven zijn!
De aarde, o menschenkind geeft alles
^at het harte vreugde biedt en de zinnen
bevrediging schenkt!
En bijna zouden we onze aldoor vra
gende zïele-stem bij dat woord: „Neem,
.vet het is alles voor u!" tot ruste bren
gen, als daar niet was in deze wereld dat
-tndere, dat van de smatft en de pijn.
Want als we gaan door de velden waar
het geluw-gouden graan bij koren-bloe
men, blauw, en klappers, rood, haar hal
men beurt, dan komen we op die andere
velden, vertreden en platgebrand en waar
het bloed nog kleeft aan verbrijzelde
nloegen. En we gaan over de akkers waar
de ontelbare kruisen staan, en hier is de
dood, en we weten het, dat er is de verr
Sankelïjkheid!
En, o, daar is meer: gevangenissen, en
Je menschen zitten er cel aan cel.
Er zijn krankzinnigen-gestichten en er
Js tuberculose en griep en pest!
Daar fs de liefde en zij slaat diepe won
den.
Daar is de wijn en hij benevelt de zin
nen.
Daar is het goud, en voor een handvol
er van trekt men het mes!
O, de aarde is vol weedom!
En voor ons staat die macht ten kwade,
die macht ten doode en zij glimlacht en
zegt: „Is dat alles geen reden te meer
om heden zoo ge kunt de volle korven te
grijpen.
Kom, eet en drinkt! Speel uw spel en
zing uw lied, want morgen sterft ge!"
Zoo komen wij met onze vragende zfel
tot den Apostel, tot hem die weet uit
eigen levens-ervaring wat de wereld geeft
en wat zij onthoudt, maar die ook weet
van dat andere, van uat wat niet van deze
aarde is.
En nu spreekt hij dat woord, we zouden
zeggen eerder tot de menschen der wereld
gericht dan tot ons, Christenen: Bedenkt
de dingen die boven zijn, niet die öp de
aarde, zijn!
Hij zegt dit tot ons omdat hij weet hoe
groot de kracht is waarmede de aarde
trekt, en hoe wij, hoewel in Christus her
boren nog altijd worstelen met onze oude
liefde.
Want gelijk 'de boom zijn groene kruin
rekt naar het licht, maar met zijn wortels
klauwt in de aarde, zoo ook wortelen wij
in de aarde.
En het bedenken van de dingen daar
hoven, van de ongeziene realiteit van het
Eeuwige wordt verhinderd door de zon
de, die onze gedachten bindt aan de op
pervlakte.
Ons geestelijk uitzicht wordt door de
macht ten verderve bergwanden gesteld.
En hij onzen opgang naar den hooge
zijn er duizend armen die ons trekken
naar beneên!
Welk een ruste dan, o menschen-kind
te weten dat daar is een macht ten goede,
die ons alle wereld-macht ten spijt op
trekt naar de eeuwige Heerlijkheid!
Bij dezen opgang zal Gods onbegrensde
liefde ons den blik verwijden, en door
Zijne genade in Christus zullen wij pns
al meer aan de aarde ontworstelen en
ontwortelen!
Hot is zoo moeilijk, maar met Christus
gaat het met Christus moet het gaan!
God helpe u en mij, opdat aldoor de
afstand tusschen ons en. de wereld groo-
ter, de afstand tusschen ons en God klei
ner worde!
HET LICHTEN DER ZEE.
Nu streelt de wind met zacht gesuis der
duinen hoogsten rand,
Nu zingt do zee haar avondzang, nu
gloeit het vochtig strand.
Tot aan de verre Westerkim een trillend
lichtspoor blinkt
En in een aureool van vuur de zonneschijt
verzinkt.
Zio hoe de dag in vollen glans zijn
stervensuur begroet,
De zee is louter smeltend goud, de hemel
enkel gloed!
De wind wordt stiller, slechts de zee nog
hoorbaar ademhaalt
Dan kwijnt het licht, de kim verbleekt en
snel het duister daalt.
De branding krult en breekt en schuift
«en vlokkig witten rand
Die telkens hooger strepen trekt op *t
bruine za,nd.
En plotselin. schiet een phosphorgloed
hoog langs der brekers top
En lost de schuimiijn zich in vuur, in
vloeibaar zilver, op!
O, wie genoot ooit lang genoeg dit heerlijk
- schoon gezicht!
Zio golvenrijen achtereen, die spatten in
.dit licht!
En als ik dralend huiswaarts keer, ncc-rn.
ik d'herinnering mee
Dat ik een wonder heb aanschouwd: het
lichten van de zee.
S.
KERK EMT'SCHOOL'
NED. HERE. KERK.
Beroepen. Te Baambrugge, J. C. H.
Romijn te Parrega; te Wapenveld: H. A.
cle Geus te Yeenenidaal; te Schoonoord,
.toez.): H. M. Sasse, cand. te Leiden.
Bedankt. Yoor Raamsdonk: D. Plan-
tinga te Elburg,
GEREF. KERKEN.
Tweetal. Te Boerakker, J. Schelhaas,
cand. te Hoogeveeni en S. E. Wesbonk,
cand. te Winsum (Fr.)
Beroepen. Te Middelburg: J. C. Rull-
mann te Utrecht.
Bedankt. Yoor Dordrecht, J. Ubels
le Varsseveld.
CHR. GEREF. KERK.
'Beroepen. Te Doesburg: J. A. Ric-
kel te Zaandam.
Aangenomen. Naar Ulrum: M. Hol-
trop, cand. te Kornhorn.
Bedankt. Yoor Harlingen: M. Hcltrop
cand. te Kornhorn.
EYANG. LUTH. KERK.
Beroepen. Te StadskanaalJ. N. Bie-
ger (oud-zendeling), cand. te Vaals.
Gereformeerden in Hongarije.
Gisteren zijn te Boedapest vertegeniwoor
digers der Hollandsche Gereformeerde
Kerk de Utrechtsche professoren Cramer
en Böhl aangekomen, om de goede ver
houding tusschen de Hollandsche
en de Hongaarsche Gerefor
meerde kerk nog inniger te maken.
Den Holland schen gasten viel een geest
driftige ontvangst ten deel, die was voor
bereid dpor de Gereformeerde kerk en het
Hongaarsche Gereformeerde kerkelijk
district.
De gasten zullen verscheidene dagen
vertoeven om. alle instellingen der Gere
formeerde kerk te bezichtigen en. begeven
zich ook naar de oentra der provinciën.
Vervolgens vertrekken zij naar Zevenber
gen, waar Cramer als eere-professor der
theologische hoogeschool te Clausenburg
zijn eerste réde zal houden. De Gerefor
meerde kerkelijke gemeente van Zeven
burgen heeft dien Holland schen geleerde
tot eere-professor benoemd, om haar dank
uit te drukken voor de verdiensten, die
Cramer verworven heeft door werkzaam te
zijn in het belang der van hun land ge
scheiden Gereformeerde minderheden^
De U. L. 0.-school.
„In „tweeërlei opzicht wordt de ulo
school bevoorrecht" zoo schrijft E(mous)
in De School met den Bijbel.
Ten eersten krijgt zij de beschikking
over meer van rijkswege bezoldigde onder
wijzers dan de gewone lagere school. En
in de tweede plaats genieten de onderwij
zers, die in de hoogere leerjaren werkzaam
zijn, ook het hoofd, een bijslag op hun
salaris ten bedrage van f 500 's jaars.
Men tast niet 'mis, als men aanneemt,
dat de talrijkheid der plannen om nieuwo
scholen els ulo-scholen in te richten, uit
deze bevoorrechting verklaard moet wor
den. De eenigo verklaring wordt nochtans
niet in die bevoorrechting gevonden. Yoor
de in werkingtreding der nieuwe web was
het een veel voorkomend verschijnsel, dat
scholen, niet het minst bijzondere scholen.
e>cn*ieerplan volgden, dat niet tot den om
vang van het tegenwoordige ulo kwam,
inaar toch enkele vakken meer omvatte
dan dat der gewone lagere school. Ze wer
den door ecne bepaalde maatschappelijke
behoefte in het leven geroepen. En de
vroegere wet maakte dat leven mogelijk
door het toestaan van eene of enkele leer
krachten meer, waarbij ze echter begrijpe
lijkerwijze vrij ver achterbleven bij het
toenmalige mulo.
De nieuwe web deed dat vervallen. Zoo
stonden ze voor de keuzo van terug te val
len tot gewpne lagere scholen bf zich op
te werken tot de nieuwere ulo-scholen van
het vroegere mulo-type. Een en ander
maakt het verklaarbaar, dat er thans
zwakke ulo-scholen verrijzen, inrichtingen
van allicht minder dan veertien karaat.
Met de vernietiging van den tusschen-
vorm heeft de wetgever het onderwijs een
slechten dienst bewezen."
De Unie.
Daar de heer H. A. v. d. Hoven, van
Genderen, met 1 Januari a.s. in. functie
treedt als hoofd eener school en hij te
gen dien datum de Unie van Ghr. Onder
wijs zal verlaten, heeft hij bet wengche-.
lijk geacht nu reeds zijn mandaat als lid
van het Hoofdbestuur neer te leggen, ten
einde zijn öpvolger gelegenheid te geven
zich tijdig in te werken in de zaken, die
ter al gemeen e vergadering in behande
ling komen. In de hierdoor onstane va-,
caturo moet dus tegen 1 October voorzien
worden.
Schoolbouw.
Het Kon. Besluit omtrent de nieuwe
voorschriften voor schoolbouw laat zich
nog wachten, ofschoon het gereed is. On
der de bezuinigingen, welke aanstonds
mogelijk worden geacht, kan worden ge
rekend een andere, indeeling voor de pri
vaten, enz., waarvan het „Hbld." reeds
melding maakt, opdat men er bij het ont
werpen van. schoolplannen mee zal kun
nen rekenen.
ïn het nieuwe besluit is namelijk be
paald, dat op elke 48 (thans 40) leerlin
gen, waarvoor de school plaats heeft,
één' privaat moet worden ingericht, en
voor elke 48 jongens een waterplaats, met
dien verstande, dat een tweede privaat
of waterplaats eerst zal mogen worden
ingericht, als er ten minste 72 leerlingen
zijn. Bovendien moet er een privaat en
zoo noodig een waterplaats zijn voor het
personeel.
PRIERSON'S AFSCHEID VAN ZETTEN.
In het jaar 1914, enkele weken voor het
uitbreken van den wereldoorlog, nam ds.
Pierson op 80-jarigen leeftijd afscheid van
zijn geliefde stichtingen.
In de Bode der Heldring-gestichten geeft
Mei. M(aclaine P(ont), een roerende schilde
ring van dat afscheid, dat we hieronder
laten volgen.
„Hoe klemde hij zcli vaat aan heb #erk,
dat één geworden was met zijn leven; hij
kon er niet van scheiden en niet gaarne zou
ik beweren, dat zijn hooge leeftijd hem on
geschikt had gemaakt langer zijne taak te
vervullen. Want waar het op het geven van
een advies of het -verdedigen van een be
ginsel aankwam, daar was de dominé nog
de wakkerste en de scherpzinnigste van
allen. Maar zijn geheugen liet hem. meer
en meer in den steek en dat gaf aan zijne
gedachten iets verwards en onzekers, waar
onder hij zelf het meeste leed. Daarom had
hij zijn kinderen beloofd, op zijn 80sten ge
boortedag zijn taak neder te leggen, dan
zouden zij nog wat van hem kunnen genie
ten. Helaas! hoezeer werden zij teleurge
steld! Den lOden Juni 1914 werd de tach
tigste verjaardag gevierd, dns kort voor
het uitbreken van den oorlog, kort voor de
vreeselijke verwarring, die alles met zich
sleepte! Van zijne kinderen in het bui
tenland geheel gescheiden, konden die in
Nederland hem dikwijls ook moeilijk berei
ken en de eene tegenslag volgde op de
andere.
In dat laatste jaar was zijn aanraking
met do gestichten ook langzamerhand min
der geworden, omdat alles hem te z.eer
vermoeide. Het was alsof wij van elkaar
moesten afwennen. 4
Ook de kinderen zagen hem minder, zeer
tot hun leedwezen, want ds. Pierson was
een groot kindervriend en de roep: de do-
miné komtwas altijd de aankondiging van
veel vreugde en vrooliikheid. De catechisa
ties, altijd met zooveel opgewektheid gege-
geven, werden door de directrice overge
nomen; maar dat was toch hetzelfde niet,
al namen de meisjes het voor lief, en groot
was dan ook de opgewondenheid, toen ik
op een dag aankondigde: „De cfominé wil
vanavond weer komen, en de schoolkinde
ren mogen er bij zijn", welk bericht gevolgd
werd door de noodige aanmaningen tot
kalmte en orde-
Dus werd dien avond alles voor de ge
wone ontvangst in orde gebracht, en op
den gezetten tijd kwamen ook de school
kinderen binnen, met Zondagqche jurken,
witte schorten en groot e strikken aan de
stijve, korte vlechtjes. Zij. hadden allen
als altijd haar breiwerk bij zich, want zij
zouden, zooals de grooten om de tafel zit
ten met haar handwerk, dus in een hart
verheffende deftigheid. De stemming onder
de kinderen was vroolijk, zij waren zoo
blijde, dat alles weer zoo was, net als vroe
ger, en waarom zou het niet zoo blijven?
De dominé kwam tenrg, hij was weer be
ter, alles was 'in orde.
Dc dominé echter zag er slecht uit, hij
was vermoeid en hij wist zeer goed. dat
deze avond zijn afscheid was van de kinde
ren, die zooveel van hem hielden. Hij wilde
echter niet, dat er op gedoeld werd. nog
eens wilde hij vroolijk zijn met de kinde
ren, als bliide met de blijden, levende bij
het oogenblik.
De aangezichtjes straalden, de dominé
had weer zooals vroeger, allerlei grapjes en
Heine plagerijen. Het zwart lederen tasch-
je kwam te voorschijn, de wonderbare, nooit
uitgeputte bergplaats van raadsels, kunst
jes en strikvragen.
Maar dien avond had de oude man zijne
krachten overschat. De tegenstrijdirre aan
doeningen verwarden zijn geest. Zijn ge
heugen begaf hem. Zijn grooto zelfbeheer-
sching scheen verdwenen. Telkens gaf fej
dezelfde raadsels op en luisterde met ge
noegen naar de antwoorden van do kinde
ren die natuurlijk altijd ook dezelfde wa
ren. Het was pijnlijk voor ieder, die daar
bij alleen dacht aan achteruitgang van dat
kostelijk denkvermogen, niet aan die on
naspeurlijke stroom van gedachten en her
inneringen, die aan het waarnemingsvermo
gen ontsnappen en die tenslotte aan de
stemming van den geest hare richting ge
ven. De geest verkeert in een droomtoe
stand, waarop de werkclijkhoid geen in
druk maakt.
Eindelijk kwam de dag van het afscheid
het was toen als stonden wij or toch nog
vreemd voor.
Ds. Pierson vroeg ons, niet aan het sta
tion te komen en hem alléén te laten gaan.
Er was niets, dat hij zoo zeer vTcesde als
gevoelsuitingen, die men ten slotte niet
meer bebeerschen kan, en hij was niet ze
ker van zijn eigen zelfbehcersehing als het
groote oogenblik naderde. Maar dat kon
den wij niet. beloven. „Laat hot aan ons
over", vroegen wij. Wij hadden te lang en
-te goed samen gewerkt en elkander leeren
kennen, om niet zeker van elkander en van
ens zei ven te zijn. Bovendien zou hij be
hoefte hebben aan vriendschap en hulp, ia
groote droefheid kan men zich zwak voe
len en hier gold het een afscheid niet al
leen van levenden, maar ook van dierbare
dooden.
Zoo stonden wij allen aan het station op
dien zonnigen, winderigen zomerdag om
hem af te wachten. Wijd strekte de Betuwe
zich uit naar alle zijden. De boomgaarden,
de breed uitgestrekte groote boerderijen,
de geurende klaverianden, de golvende ko
renvelden. Het was alles zoo jaren lang
bekend, en toch zoo vreemd nu daar te
slaan en fluisterend als over een docdelüke
kranke te spreken van den. man, onder
wiens krachtige en trouwe leiding wij ons
gelukkig hadden gevoeld.
Het was goed, dat hij rust kreeg en nco-
dig dat hij ging en het kwam ons zoo
vreemd cn onnatuurlijk voor, dat wij over
deze buitengewoon zware taak soreken
konden alsof zij gewoon en natunriiik was.
Het rollen van wielen over het grint ach
ter het station, toen" de bekende vlugge
stap, het tikken van den stok op den grond.
Wij voelden de kracht, die altijd van Ds.
Pierson uitging en tegelijk een wonder
baar gevoel van rust. Niemand van ons
sprak, ornaat wij elkander n-iets te zegeen
hadden. Daar waren geen bittere woorden
goed te maken, daar was geen misverstand
uit den weg te ruimen, geen twist bij te
leggen. Wij behoefden elkander ook niet
te zeggen, hoe diep ons dit afscheid trol
hoe heftig het ons aangreep. Dat alles wk-
ten wij van elkaar, het was aan ons havfc
bewezen en bevestigd door jarenlange
vriendschap en vertrouwen. Zoo spraken
wij met elkander over onverschillige zaken?
over de zon, alsof die niet voor ons om-
floersd was, over het verschil van tiïd en
klokken, alsof deze oogenblikken eindeloos
zouden duren. Over wat ons allen bezig
hield, over het onuitsprekelijke, geen woord
Wij wachtten op den trein die te laat was,
wij verlangden bijna dat die kwamtot
eindelijk de welbekende fluit klonk als al
tijdEn nu ging het gebeuren. Het
greep ons eensklaps in het hart. wii staken
de handen, uit, wij wilden het tegenhouden.
Maar het gebeurde toch, heel rustig. Zoo
als altijd: het ophouden van den trein, het
instappen, het dichtslaan van de portieren,
het klonk als altijd, als geluiden die ons
herinneren aan heel gewone gebeurtenis
sen en die niet anders konden klinken dan
op dezen dag.
En nu vertrekt de trein.
Voor het raam verscbiint het oude grijze
hoofd, dat wij zoo goed kennen en dat ons
verlaten heeft. Voor het laatst laat hïi de
oogen gaan over het landschap. Tedere
boom is hem bekend, iedere hut vertelt
hare geschiedeniswii zien, hoe de men
schen, die op het veld bezig zijn. komen
aanloopen om hem nog eens te zien. De
trein gaat langzaam; daar hij in Hemmen
8topt. krijgt hij niet rijn volle vaart. Wij
zien hem na zoo ver wij kunnen; als wij
er nu op terugzien, lijkt het een lange
tijd. Eindelijk verdwijnt hij. Nu is het
voorbij.
Plotseling weten wij het, met ons volle
bewustzijn. Er is iets gebroken in ons Ie»
ven. Wij hebben iets verloren, dat nooit
tot ons terug zal komon. Een band die
hecht en sterk was, is gerekt, is verscheurd
op dezelfde wijze als vroeger verbindt hij
ons niet meer. De hooge herat >ppen, waar
op de zonnestralen neerdaalden, met een
verheel lijkten gloed ons leven overstralend
liggen achter ons. Voor ons ligt de vlakte,
in een grauwe eenzaamheid, waarvoor wij
geen belangstelling voelen. Geen moeite,
inspanning of strijd wacht ons. maar de
doffe ledigheid, do kilheid van het gemis.
Sedert dien dag gingen netren jaren voor
bij. De oude vriendschap bleef bestaan,
maar gewijzigd door de omstandigheden*
Thans staan wij voor do groote, or.hcrroe-
pelijko scheiding.
FEUILLETON
Oen Vaderland gïietrouwe.
Een vertelling uit den
Franschen tijd.
26)
Kruiperig-vriendelijk wendde hij zich
■tot den luitenant. Deze had tot dusver ge
aarzeld naar de schaap herderswoning toe
*e gaan; het was zijn beter ik, dat hem
weerhield op een onschuldig gezin wraak,
to nemen, doch met sterken drank had
2iij allengs zijn geweten meer en meer
verdoofd. En toen nu Jan Bartels aan-
4rone. rees hij strompelend overeind.
„Naar 't schepershuis!" schreeuwde hij.
Naar 't schepersliuis!" brulden de sol-
'laten hem na, en draafden weg om hun
wapens te halen; een van hen rukte een
brandend stuk hout van den haard oh
Zwaaide het lustig in de lucht.
Anne-Kee had het echter gehoord, en
5er nog 't tumult uitbrak, was ze 't huis
'aitgeloopen en naar do woning van dsn
schaapherder gesneld, waar Beeke ziek
en afgemat in een stoel neerzat, de kinde
ren, door hst getier op de naburige hoeve
beangst, hurkten hij haar neer. „Buur
vrouw; buurvrouw, weg, weg!" riep de
oude vrouw. „Kinderen, looffe wat je
kunt. De Franschen komen er aan en wil
len alles verbranden en vérmoorden."
Ijlings stond Beeko op. „Antje," zei ze,
„zoa gauw als je'kan naar Me hei naar
Kots, en niet omkijken, hoor, en zeg dan
tegen hem, dat hij met Sultan de schapen
't moeras in moet drijven ik heb hem
al gezegd waarheen. En blijf dan buiten,
tot je geroepen wordt."
„Neem jij de twee kleintjes, buur
vrouw," vroeg ze aan Anne-Kee, „en loo.p
inet ze naar dc schuur."
„Nee Beeke, daar nietzoo dadelijk
steken ze heel den boel in brand."
„Ga dan met ze naar den ouden oven
achter in den tuin en laat ze daar inkrui
pen."
Anne-Kee nam Teuntje en Lene op den
arm en liep met ze voort. Beeke zag om
zich heen en overlegde; snel dreef ze de
zeug met de biggen uit het hok en met
enkele heftige slagen joeg zij ze ergens
door de hog; schrikte op den til de kip
pen op en sloot vervolgens de groote deur
met den grendel vast toe. Een duizeling
overviel haar, strompelend, overal tegen
aan leunend, bereikte zij den estrik; daaé
stond ëen lade, die haar beste have bevat
te; ze wierp er enkele voorwerpen bij 'en-
greep 't Nieuwe Testament van tafel.
Reeds hoorde ze de joeelndc bende op
hel erf; vuisten beukten op de deur. „Wij
zullen ze d'r uitrooken werd er geroepen
en alras knetterde het verdacht op 't dak.
Haar angst bezielde Beeke plotseling met
bovennatuurlijke kracht, ze sleurde de
lade door de zijdeur en slaagde er geluk
kig in ze tot op eenigen aistand van het
huis te brengen.
„Voila la femme!" „Houdt ze!" Men
had haar ontdekt; zij liep zoo hard ze
kon en de ruwe mannen stormden op een
hoop de arme vrouw na, die merkte, hoe
haar de knieën knikten en de voeten
haast den dienst weigerden. WaaT zou
zij zich verbergen? Om haar lag de moes
tuin. daarachter waren alleen wat hooge
oofthoomen en. laag struikgewas, een vei
lig toevluchtsoord was hier niet; alleen
de oude bijenstal was er, waarin haar
man altijd enkele korven opstelde, die hij
voor huiselijk gebruik bij de hand wilde
hebben. Binnen in een hoek lagen wat
oude zakkc-n; misschien dat ze daaronder
kruipen kon. Ze hplde het schuurtje in.
Doch de mannen waren vlak achter haar
cn zagen van buiten af, hoe zij sidderend
achter de korven stond. Lachend pro
beerde er een op de plank te stappen, hij
strekte cle hand uit om haar te grijpen;
in vertwijfeling pakte ze den diehtsbij
staande korf en wierp hem dien legen liet
lijf; oen tweeden en derden deed ze vol-,
gen. En teen kroop zij in den hcek; dook
achter de zakken ineen, en beval haar
ziel in 's Heeren hand.
Op hetzelfde oogenblik stortte een dich
te zwerm woedende bijen op de verblufto
soldaten neer. Anne-Kee, die aan kwam
loopen, om Beeke te helpen, zag uit de
verte, wat geschiedde, en school weg,
maar dit merkte ze toch uit haar schuil
hoek, hoe de mannen plotseling als ra-
zenden om zich heen sloegen, aanvanke
lijk met do gewefen, later slechts met de
armen. Daarop poogden ze zich met hun
kapotjassen 1e dekken, doch de woedende
vervolgers lieten niet los, door alle ope
ningen boven en onder kropen ze binnen;
dé mannen brulden van pijn en begonnen
als vertwijfelden te rennen; èlken man
evenwel achtervolgde een toornig gonzen
de golf; ten slotte was dit hun redding,
dat ze onderweg langs een sloot kwamen,
daaT in sprongen en onder water doken.
Maar telkenmale, zoo een van hen bo
venkwam, werd hij weer gestoken; ze
moesten handen vol water om zich heen
hoozen, zoodra ze even adem wilden ha
len, en zelfs de halfverdronken bijen sta
ken nog, zoodra ze langs een man naar
boven konden kruipen.
„Blijf liggen Beeke; verroer-je niet; de
bijen zijn nog boos," riep Anne-Kee
waarschuwend uit haar schuilhoek. Ook
zelf waagde zij 't niet te voorschijn te
komen, ofschoon het huis brandde.
Daar viel niets meer te redden. Toen do
dorpelingen het bereikten, was het dak al
ingestort en wijl dc rook dicht over t erf
trok, konden de vertoornde bijen 't hier
niet meer uithouden. Dc soldaten kropon
uit het water, en lagen allen half-' od.
aan den slootkant: hun hoofden er h in
den zwollen snel op tot uiterst wanstalti
ge vormen; velen verloren het bewustzijn,
anderen vervielen tot razernij, zoodat do
boeren geen verderen uitweg wisten dan
vlug op enkele wagens wat stroo le laden,
daar de soldaten op te leggen on ze zoo
naar de hoofdstad te vervoeren, vanwaar
men hen zoo snel mogelijk naar het
hoofdkwartier zond.
De schaapberdersvrouw was met haar
kinderen in de oude schuur gehuisvest;
van 't boerderijtje had zo niet willen wij-»
ken. iUt hare have was alleen gered ge
worden, wat de lado bevatte. Zij had op
door de buren willig verstrekt hooi en
stroo een treurigen nacht doorgebracht.
De kinderen echter genoten in hun nieuw
verblijf, en echt opgewekt scharrelden zo
tuschen do resten van !t oude huisraad, f
(Wordt. vervolgd.)