iiilËiÉEiraiii Tweede BSadj Zaterdag 28 Juli 1923 Over dooden en levenden. &EHK EN SCHOOL FEU1I.LETOM Den Vaderland ghefrouwe. .Want daartoe is Christus ook ge storven en1 opgestaan en weder loven,d geworden, opdat hij beide •-< over dooden en levenden heersehen i7,ou. Romeinen 149. Door lijden tot heerlijkheid, dat was 'de wet, welke in de eerste plaats Hem gold, die op aarde kwam om te lijden en sterven voor zondaren. Daartoe zegt de Apostel. Treffend ïs de woordschikking, die hij^ bezigt; Daartoe is Christus ook gestorven en opgestaan en weder levend geworden. Terecht zegt Calvijn: ,,'t Is zooveel, als of hij gezegd had, dat Hij door de weder opstanding een nieuwen stand des levens heeft verkregen en dat ook Zijne heer schappij, die hij over ons heeft, eeuwig is, dewijl het leven, dat. Hij nu heeft, niet aan eenige verandering is onderwor pen". En zoo nu, door dood en opstan ding is Christus tot de hoogste heerlijk heid geklommen. Door dood en opstanding; de Apostel heeft dus het oog op de hoofdfeiten. .Wij binden ons aan deze lezing vaD den tekst, die men meermalen heeft wie len wijzigen. Déze alleen legt het verband juist lusschen de schakels zijner rede neering: Heere toch van levenden en doo den kan Christus niet genoemd worden, of Hij moet zelf den dood overwonnen hebben. En dat beeft Hij, toen Hij in dien nieuwen stand des levens trad, waarin de dood voor goed achter Hem lag. Tot welk eene heerschappij is Chrisi 'tus daarna gekomen: „opdat Hij beide over dooden en levenden heerschen zou" Een vrijmachtige, ganscli onbeperkte heerscher van millioenen levens, in wiens rijk. de zon niet ondergaat, kan verheven in majesteit en groot van vermogen hee- <en. Maar vriend en vijand zijn gejen oogen- hlik langer onderworpen aan zijn gezag, zoodra. de kille adem des doods den le vensdraad afsnijdt. De heerschappij van Christus echter strekt zich niet enkel over de gemeente der levenden, maar evenzeer over de nog grootere gemeente der dooden uit. Niet alleen de zichtbare, maar de on zichtbare wereld omvat hij. Christus, onze Heere, voert den scepter niet slechts van zee tot zee, en van de rivieren tot aan het einde der aarde, maar alle ge slachten der aarde blijven aan Hem on derdanig, 't zij ze leven, 't zij ze ster ven Het ëéne geslacht gaat, het andere komt Driemalen toont elke eeuw een nieuwe menschen wereld. Doch Christus, die in Paulus' dagen reeds gezeten is op Zijn troon; die aan Johannes, Zijn Apostel-Profeet toeroept! „Ik hen de Eerste en de Laatste en die leef en Ik hen dood geweest en zie, Ik leve tot in alle eeuwigheid," die Chris tus is n o g, na 19 eeuwen gezeten op Zijn troon. Hij zal Zijn scepter opheffen, ook tot het laatste nakroost op onze graven wan delen zal, want Hij lieersckt over de leve n'den. De dood, die alle aardsclie machten van hun onderdanen herooft, die den die naar ontrukt aan zijn heer, die den geest der vorsten zelve als druiven af-, snijdt, beperkt de grenzen van Christus' rijksgebied niet. Volg den tijdstroom na, die alle eeuwen door de duizenden bij duizenden heen voerde naar het al grooter wordende rijk der dooden, ook daar heerscht Christus. Geen enkele van hen is aan de macht' •van Christus onttrokken. De rechtvaardi gen dienen en aanbidden Hem gelijk Zijn heilige engelen, in de zaligheid hun be reid. Zijn vijanden en versmaders sidderen voor Hem met de geesten des afgronds. Overstelpende gedachte! Zie hier een Koning, Wiens grootheid alle berekening oneindig ver te hoven gaat. Wie buigt zich diep genoeg in het stof voor Hem, die den scepter voert over de levenden, maar ook de dooden. En bedenk wel, Hij doet dat met het hoogste recht; 'n recht, dat gefundeerd ligt in het onherroepelijk feit van zijn sterven en herleven. Met zijn eigen bloed, niet het bloed. Zij ner onderdanen, heeft Hij den weg ge baand tót Zijn Hemelsehen Troon en al de Zijnen verlost van de macht van zon de en dóód, opdat zij Zijn eigendom zou den zijn. Ja, de Vader heeft Hem opgewekt en ten leven geroepen, om Hem met do hoog ste eer en macht te bekleedem Dat was •het loon op Zijn arbeid, de kroon op Zijn zoo hangen strijd; een kroon, die in steeds klimmende mate Zijn heerlijkheid zal uitroepen. En dat voor onderdanen, die Hij in dio heerlijkheid volkomen zaligt. Hier reeds zingen ze: „Wie zal ons scheiden van de liefde Gods, die daar is in Chris tus Jezus?? Wat zal het zijn, als zij eeuwig in de zegeningen van Zijn scep ter zich verliezen? Onder dien scepter van enkel zegening gen druipend, vereent Hij allen. Alles weder tot één te vergaderen beide dat in den hemel en dat op de aarde is, en zóó, als de Gezalfde des Va ders, het levend Middenpunt te zijn, waarin hemel en aarde elkander ontmoe ten, en lof en eere toekomt aan God Drieëenig, wie waagt het de volle diepte van dit denkbeeld te peilen? I?n dit alles nuvoor eeuwig! ,\Vant onze Koning is nu en eeuwig hoven sterven verheven. Welk een blijde boodschap is dat! De menschheid onzer dagen staat aan de groeve van het Christelijk beschavings leven. De blijdschap, waarmede de Christe nen aller landen eenmaal den Paaschtijd begroet hebben met den jubel des Evan gelies: „De Heere is waarlijk opgestaan" is verdwenen. Alle groote en heerlijke goederen, die ons in het Christendom zijn ingekomen, dreigen onder te gaan in den maal stroom van revolutie en anarchie. Geheel de Christelijke cultuur is. iu ge vaar en is het niet, of de menschheid door deze groote crisis, die we al dich- ter naderen, dreigt terug te zinken in het heidendom, waaruit zij eenmaal door Christus werd verlost? Ja, het is somber, 't is bang te staan aan de groeve van het cultuurleven, dat vele eeuwen hadden opgebouwd. En toch, de gemeente 'des Heeren ver twijfelt niet. Zij staat vast in, bouwt op, ver trouwt zich toe geheel en al aan ha^en God ei\ Koning,-op Wiens scepter de eeuwen gegrift hebben deze hulde: „Gij zijt veel schooner dan de menschenkinde- ren; genade is uitgestort in Uwe lippen. Daarom heeft God u gezegend in eeuwig heid." Treedt achterwaarts, alle gij,-die mijns Konings scepter niet eert; want o, mijn hart .geeft een goede rede op, ik zegge mijne gedichten uit van eenen Koning. Dochters van Koningen zijn onder uwe kostelijke staatsdochteren. De Koningin staat aan uwe -rechter hand, in het fijnste goud van Ofir. Hoor, o dochter en zie en neig uw oor en vergeet uw. volk on uws vaders huis. Zoo zal de Koning lust hebben aan uwe schoonheid; dewijl Hij uw Heere is, zoo buig u voor Hem neder." DES HEEREN BRUIDSSTOET. Gods genooden treedt nu uit! Laat 'des Heeren lieve bruid Feest'lijk tot Zijn bruiloft gaan, Heilig voor Zijn aanschijn staan, Geeft tot sieraad haar den glans Van den reinen leliekrans. Jezus! leid haar op de reis Naar Uw goddelijk paleis; Voer haar zachtkens aan Uw hand In Uw eigen Vaderland; Tooi haar lokken voor Gods troon Met den gouden KoningskroonI Zelf hebt Gij Uw bruid gezocht, Met Uw liefde haar gekocht, Met Uw balsem baar geheeld, Met Uw gaven haar bedeeld, Haar gelouterd door Uw Geest, Tegen 't heilig buw'lijksfeest. - - Roept de wijze maagden toe, Van het sluim'rend waken moe, Laat ze mee ter bruiloft gaan Met de lampen helder aan, 1 't Huis des Vaders is zoo groot, Ruim voor allen, die Hij noodt. Mag ik bij de gasten zijn, Mag ik hemelsch brood en wijn Ook ontvangen aan het maal In de gToote Koningszaal? Roep ook mij en geef me een kleed, Maak mij voor het feest gereed. PIERSON. NEB. HEBY. KEEK. Beroep en. Te Wapen velde (toez.) H. A. de Geus te Ve-enendaal. Bedankt. Voor Gorinchem: C. B. Hol land te Kampen. GEREF. KERKEN. Tweetal. Te Westergeest: R. Veen te Oudebildtdijk en J. H. Kuiper te Win- sum. Beroepen. Te Haastrecht: D. Ring- nalda Jr., cand. te 's-Gravenhage; te Me lissant (als leerend ouderling): J. v. d. Vegt Wzn., te Berkel. Aangenomen. Naar Ruinerwold- Koeckange-: T. L. Kroee te Workum. CHR. GEREF. KEEK. Beroepen. Te Zutphen: G. Alberts, cand. te Apeldoorn. Ds. H. Piersort. Naar gemeld wordt, is ds. H. Pierson, die op 't oogenblik te Groningen vertoeft bij zijn zoon, ds. J. L. Pierson, zeer ernstig on gesteld. Bsrcepbaar verklaard. Door de classis Franeker is praeparatoir 1 geëxamineerd en beroepbaar verklaard bij de Geref. Kerken de beer S. E. Wesbonk to Winsum (Fr.), cand. aan de Theol. School te Kampen» Alg. Synode der Ned. Herv. Kerk. IX. De heer mr. H. G. Dresselhuys, te ?s-Gra- venhage heeft zijn benoeming tot lid van het bestuur van Valkenheide aangenomen. De heer Tromp behandelt een brief van den heer dr. M. Nauta, te Amsterdam, betreffende een geschilderd raam, te plaat sen in de Groote Kerk te 's-Gravenhage. Volgens adressant zal dat raam door jhr. Hugo Loudon en echtgenoote, te Was senaar, worden geschonken aan de protes- tantsche hoofdkerk der residentie. Hel schiderij stelt voor de aanbidding der ko ningen. Maria, voorgesteld als de room- "sche moeder Gods, is hoofdpersoon, omringd door roomsche symboliek. De schilder (Tooroop) beeft zich zelf uitgebeeld als de tweede hoofdfiguur, de Heilige Jozef. Adressant stelt naar aanleiding van dit geschenk verschillende vragen, hierop neer neerkomende, of het niet behoort te worden geweigerd. Hij herinnert aan 1 Juli, den gedenkdag des> eerste martelaren, en, aan 15 September, den gedenkdag van den marteldood van Jan de Bakker. Hij vraagt ten slotte, of het niet beter ware, het raam aan te bieden aan de Hei lige Jacobskerk in de Parkstraat^, waar bet behoort. In aansluiting aan het rapport besluit do synode, dezen brief ter ernstige over weging te stellen in handen van heeren kerkvoogden en van den kerkeraad der Nederl. Herv. Gemeente te 's-Gravenhage. De heer Tromp rapporteert over heb in de tweede zitting ingekomen voorstel van de heeren Eilers de Haan, dr. Aalders, Te Winkel en Van Pa as sen, tot benoeming van een commissie voor de vraagstukken der diaconale armenzorg (zie verslag tweede zitting). De conclusie strekt tot aanvaarding van dit voorstel, waarvan de behandeling wordt uitgesteld. Dezelfde rapporteur -behandelt een ver zoek van de firma Koch en Knuttel om subsidie voor de uitgave van Van Alphen's Handboek. Besloten wordt een bedrag van f 500 beschikbaar te stellen voor den jaar gang 1923. De lieer mr. Tijssens -behandelt de inge komen .afschriften van uitspraken enz. en de staten van kóstenl Besloten wordt, naar aanleiding van de afschriften geen opmer kingen tot de betrokken besturen te richten. In den namiddag worden twee synodi contractae gehouden. Zendingsdag Geref. Zend. Bond. Evenals ten vorige jare zal de 16e Zen dingsdag van den „Gereformeerden Zen- dingsbond" wederom worden gehouden in het Rijsenburgsche bosch bij Driebergen, D.V. op Donderdag 2 Augustus a.s., aan vang 10.15 uur. De navolgende predikanten Lopen alsdan bet woord te voeren: Dr. J. D. de Lind van Wijngaarden, van De Bildt: „Openingsrede"; Ds.-G. Benes, van Monster: „Dc wensch aller beidenen"; Ds. G. H. Beekenkamp, van Leiden: ,,De geloofsbelijdenis van onze Toradja's"; Ds. J. de Bruin, van Rotterdam: „Een moedgevend visioen"; Ds. A. J. W. v. Ingen, van Hattem: „Om des Konings zegetocht"; Ds. J. E. Klomp, van Oldebroek: „Alle eindien der aarde"; Ds. K, J. Koolhaas, van Oldebroek: ,,Het Zendingsbevel"; Ds. A. H. J. G. van Voorthuizen, van Huizen: „Het doorgeven van het Evange lie"; Ds. N. War molts, van "Wezep: „Wie zijn zij V' Ds. C. B. Holland, van Kampen: „Plaats bij Mij." Slotrede. Rijwielbewaarplaats en consumptie op het terrein aanwezig. De school waaraan de natie gehecht is. Uit Woubrugge meldt men aan de Waarheidsvriend: „Een zeker echtpaar alhier vernam, dat een woonhuis, toebehoorende aan mej. de weel. De H-, vrij zou komen»,waarom be doeld echtpaar er op uittoog, om dit per ceel te huren. Waar do vrouw jarenlang als dienstbode had gediend bij de wed. De H. kon dit de kans van slagen verhoogen. Echter, er was .een voorwaarde aan het huren verbonden, n.l., dat de huurder zijn ikindenen beslist "naar de -openbare school moest sturen). De candidaat-huurder trok op deze „voorwaarde' verontwaardigd af. Wat zouden de palstaanders een keel op zetten, indien zoo iets werd voorgesteld aan de zijde der „subsidie-vreters!" COMMUNISME EN GODSDIENST. Over dit onderworp bevat D e T r i b u- ne van-24 dezer de volgende gegevens; „Naar aanleiding van foutieve bewe ringen, die in de Zweedsche communisti sche pers voorkomen, en onder de com munisten verwarring zouden kunnen brengen, verklaart het plenum van de Executieve der Comm. Intern, het vol gende: De communisten eischen, dat de gods dienst privaatzaak blijft ten opzichte van den burgerlijken staat. In geen geval echter, mogen communisten op i stand punt staan, dat de godsdienst ook pri vaatzaak is ten opzichte van de Commu nistische Partij. De communisten eischen, dat de bur gerlijke staat als~ zoodanig 'niets te ma ken heeft met den godsdienst, en de gods dienstige genootschappen op geenerlei wijze met de burgerlijke staat in verbin ding staan. De communisten eischen, dat iedere burger vrij moet gelaten worden in de keuze van zijn godsdienst, of om heele- maal geen godsdienst te hebben, d.i. atheïst te zijn, wat gewoonlijk iedere be wuste communist is. De communisten staan op 't beginsel, dat de slaat geen onderscheid" mag maken in de rechten van de burgers op grond van hun gods dienstig geloof. Do communisten eischen, dat in de of ficieels stukken zelfs de bloote vermelding van het geloof der - burgers heelemaal verdwijnen moet. Zij streven er naar, de burgerlijke staat iedere mogelijkheid te ontnemen, om do kerkelijke of godsdien stige genootschappen eenige materieele of andere ondersteuning toe te staan. Dit alles bij elkaar genomen, komt men tot die eisch, dat de godsdienst ten onziehle van den staat privaatzaak moet zijn. Doch de Communistische Partij kan in geen geval onverschillig blijven, wanneer sommigen van haar partijgenooten, als zijn 't ook „privaatpersonen", zich aan de religieuze propaganda wijden. De Comm. Partij is een uit vrije wil gesloten bond van doelbewuste verlichte strijders voor de bevrijding der arbeidersklasse. De communistische avant-garde, der arbeidersklasse kan en mag zich niet on verschillig toonen tegenover onklaarheid, onont wikkeling en godsdienstig obscu- ratisme. Zij heeft de plicht haar partijgenooten op te voeden, niet alleen in den geest van een trouwe uitvoering van een bepaald, politiek program, economische eischen en statuten der Partij, maar hen ook in te enten met de scherp omschreven, alles omvattende wereldbeschouwing van het Marxisme, waarvan het atheïsme een wé zenlijk bestanddeel is. Het Is vanzelf sprekend, dat de anti-» religieuze propaganda vooral voorzichtig en op wel- overwogen wijze, met inacht neming van de lagere volksklassen, waar zij gebracht wordt, gevoerd moet worden. De anti-godsdienstige propaganda .der communisten moet vooral onder do jeugd volgens -een grondig-doordacht plan, en rekening houdend met alle bijzondere omstandigheden, gevoerd worden. In een communistischo massapartij be vinden zich soms partijgenooten, die nog niet geheel vrij zijn van godsdienstige ge-» voelens en vooroordeelen. De partij als geheel daartegen, vootal do vooraan staanden, moeten de- godsdienstige voor oordeelen bestrijden en op doelmatige wijze het atheïsme propageer ren. - - v- i Een actieve godsdienslpropaganda van de kant van de leidende partijgenooten vooral van de intellectueelen, moge zij nog zoo'n moderne vorm aar nemen, is absoluut ontoelaatbaar. Het is een eisch van de communisten, dat men alle arbeiders, zonder hun gods dienstige opvatting in aanmeking le ne men, in de vakvereenigingen opnemt. In aanmerking nemend, dat er in ver schillende landen nog millioenen arbeid ders zijn, die min of meer godsdienstig gezind zijn, moeten de communisten hen' in den algemeenen economischen en po li ti eken strijd betrekken, en mogen hen in geen geval om hun godsdienstige voor-» oordeelen afwijzen. Vooral* bij de propaganda voor een ar-» Leiders- en boerenregeering moeten de communisten altijd weer nadrukkelijk ■doen uitkomen, dat ze met alle arbeiders, onverschillig of ze religieus of atheïst zijn, een broederlijke bondgenootschap aan willen gaan. Een bescheiden maaltijd. In oude kronieken, zegt bet HdbL, wordt herhaaldelijk verteld van de uitge breide tafelgeneugten onzer voorouders. En wie ooit gebladerd heeft in oen kook boek, geschreven in liet midden der acht tiende eeuw of daaromtrent, weet. dat do huismoeders van toen voor het bereiden der gerechten met héél andere volumes rekenden dan de moderne vrouwen die met onsjes of halve onsjes tegelijk de in grediënten voor een taart, een pudding inslaan. Toen ging alles in 't groot. In dé voor raadkamers lagen balen meel en suiker opgestapeld, in de kelders hingen tien tallen hammen zoo goed als respectabele stukken ossevleesch. Wie vrienden of familieleden le eten vroeg, zocht het allereerst in de ontzag lijke hoeveelheden. Dat ging zoo bij den burgerman, dat was, in véél sterkere ma te nog, het geval bij de hooggeplaatsten. Toen koning Frederik I van Pruisen, in het begin van het jaar 1728 met ?!jn zoon, den lateren Frederik den Groote, een bezoek bracht aan bet Saksische hof, nam de prachtlïevende koning August de Sterke gaarne de gelegenheid te baat om schitterende tournooispelen en grootsehe feesten op touw le zetten. Dè clou van al les' wat georganiseerd werd om den Imo gen bezoekers aangena-am te, zijn, vorm-» de een boerenbruiloft, waarbij elk der ge- noodigden een rol had te vervuilen. Bij die gelegenheid werden verorberd: 3 stuks wild, 15 reeën, 8 wilde zwijnen, 12 jonge wilde- zwijnen, 300 fazanlon, 400 patrijzen, 300 kraanvogels, 2 ossen, 50 ossetongen, 20 schapen, 40 kalveren, 8 lammeren, 1 tam varken, 300 kalfszwe zerikken, 400 varkenspooten en tongen, 18 hammen. 30 zijden spek, 24 zijden rauw spek, 300 kapoenen, 150 jonge kip pen, 30 „Indiaansche stukken", 20 gan-» zen, 200 kan verse he boter, 20 vaten ge zouten boter, 3 schepel meel. 80 schok eieren, 1000 citroenen, 200 sinaasappe len, 50 suikerbrooden, 1000 versche mos selen, 2000 versche oesters, 12 schok kreeften, 8 karpers en- 6 palingen. Dit alles werd besproeid met: 2266 flesschen Tokaycr, 400 flesschen Oeden- burger, 800 flesschen Bourgogne, 250 flesschen champagne, ruim 4000 vaatjes Rijnwijn en behalve dat nog landwïjn in vaten, waarvan men het niet noo-dig vond de hoeveelheden vast te leggen. Al met al een menu dat er wezen mag, zouden w ij zeggen. De gastheer en zijn omgeving dacht er klaarblijkelijk anders over, ten minste het poëem, dat de hof dichter aan 't slot van den maaltijd den genoodigden toezong, begon mol de woor den: „Nunmelir habt Dank, dass ihr vorlieb genommen Een vertelling uit den Franschen tijd. 8) ..Ileb-je vandaag al je tekst uit den Bijbel geleerd?" vroeg de schaapherder, haar aandacht afleidend „niet? nou, dan zal ik 'm wel eens voor je lezen." Hij tastte in den diepen jaszak en haal de het brokstuk van het Oude Testament te voorschijn. „Daar staat geschreven in Exodus 20:12: Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd wor den in land, dat u de Heere, uw God geeft." Vol zelfverwijt zag hij 't kind aan. "0p^school hebben we dat anders al ge leerd," antwoordde 't meisje ernstig.,, Wat is dat voor een land, dat u de Heere, uw God, geeft?" Brun Dierks schoof zijn muts op zij en krabde zich het hoofd; hij was werkelijk °m een antwoord verelgen. „Dat zal 't vaderland wel zijn," zei hij half-luid, a,ls tot zich Self. „Wat is dat voor een land?" vroeg Geesje verder, „wie is daar de vader? Ik jveot wel: hier is vader zijn land, en daar t moerasland van jou." „Ik dacht zoo: het zal wel wat meer wezen, het land, waar we allemaal broe ders zijn,"- zei de schaapherder naden kend. „Het Ammerland?" „Nog wel verder/' „Oldenburg dan?" „Ja, dat zal 't wel wezen." „Zijn de Brunswijkérs ook onze broe ders?" Hij kromp als 't ware even in elkaar, tegenover den ernstigen blik; want hij wist, waar 't aldoor maar vragende buur meisje been wou. „Die ook wel, geloof ik," antwoordde hij aarzelend. „Zijn do Franschen ook onze broe ders?" if i „Nee, dié niet. Dat zijn" hij wilde een scheldwoord bezigen, maar hield het nog bijtijds in „zoover als ik weet, broedersdat zijn zij, die net zoo spre ken als wij en dat doen de Franschen niet." i „Dan was het toch wel goed van de Els- f let hers, dat ze de Brunswijkérs geholpen hebben?" i „Ja, voor zoover ik weet, was dat goed voor God en voor de menschen; alleen voor Napoleon nietdie heeft immers nooit naar God of eenig mensch ge vraagd ik ten1 minste had net zóó ge daan, als ik daar geweest was." i „Maar waarom loopt vader dan zoo te schelden?" i „Kijk eens, kind," viel flij in, 't ge-» sprek een andere richting gevend, „hoe dat eigenlijk zit met 't broederzijn, dat leeren de zeelui in den vreemde beter dan de boeren thuis. In Londen dat is zoo'n groote stad, dat daar alleen wel meer menschen wonen dan in heel 01-. denburg was ik eens verdwaald ge raakt; ik vroeg hier en ik vroeg daar, maar geen van de Engelschen wou me verstaan. Op 't laatst, toen 't al donker werd, liep ik maar op goed geluk verder, en daar bons jk op eens op een hoek te gen iemand aan. „Stomme ezel," zei die, „heb-je geen oogen in je kop?" „God dank, dat is nog eens een verstandig woord." riep ik verheugd. „Nee maar, kijk eens aan, een landsman;" zei hij vriendelijk, „Waar kom-je van daan?" Het eene woord gaf het andere hij was een Rostocker, uit Mecklenburg, en als een broer heeft hij voor rao gezorgd. En toen ik in Janeiro, in Amerika, ziek in 't hospitaal lag, want ik had een groot gat in mijn lijf gevallen, en om mij heen steunt en klaagt 't in alle talen, want er lagen veel zieken, daar komt er een een> vreemde heer door de zaal. „Zijn hier ook Duitschers?" riep hij luid. „Ér kon er hier wel eens een zijn," zei ik en ik richt me half op. En toen is hij* bij me komen zitten; en bij heeft me verteld, hij kwam - uit Keujendat ligt in Rijn land en ik had haast geen tijd om hem eens goed op te nemen, of daar leg gen ze me op een draagbaar en brachten ine naar zijn huis, en hij heeft me op gepast als een broer, net zoo lang tot ik weer beter was, en niets heeft hij) er voor willen aannemen dan een woord van •dank." i „Zijn hier ook Duitschers, zei die dat?" vroeg Geesje. „Dan zijn de Duitschers al- ehnaal broeders? En jij, buurman en va der i „Ja zeker, dat is 't; net zoo als je zegt. Alleen hm ze moesten het zijn öf ze het zijn Het meisje luisterde plotseling ver schrikt; op 't naburige» erf riep een harde kraakstem; vlug gaf Geesje den schaap herder de hand en sloop weg. „Wat een mensch al van een kind lee ren kan," zei Brun Dierks en bracht zijn werk ten einde. „Als ze me zóo aankijkt, dan schaam ik meik kan haar zóo niet meer onder de oogen komen." 1 Thui's gekomen merkte hij, dat zijn vrouw opgestaan was; ze voelde zich heel *wat beter en hield den aanval voor over wonnen; nu hielp ze de kinderen met aankleeden en de scheper ging zijn scha pen vrij laten uit hun stal, belovend te gen 't ontbijt te komen hooren, hoe het verder gegaan was. Geesje had hem een echt-noodigc les laten leeren het vaderland reikte, zoo ver men Duïlsch sprak. „Wie is daar de vader?" Een keizer was er niet meer; Duitschland was dus verweesd en God alleen kon 't een vader teruggeven, die 't geheel weer saam-hield als een huis, waar broeders samenwonen Zoo peinsde hij voort, toen hij tegen 't ontbijt naar huis terugkeerde, inmiddels de schapen onder Sultan's hoede achterlatend. Van uit den estrik lichtte door de open deur vertrouwelijk de gloed yan het vuur en de turfrook trok in blauwe wolken: door 't dak langs en onder door 't gat in den vloer en overal, waar het maar eeni ge opening vond en 't was zoo innig vertrouwd en liefelijk, zooals het oude huis aan alle hoeken rookte. Bohagelijk snoof Brun Dierks den vertrouwden rookgeur in. Menigmaal had hij in den! vreemde heimweo gehad, als hij dacht aan 't turfvuur in den huiselijkon haard.'. Op de groote deel was alles stil: de stalling voor paarden en koeien was- leeg. t (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1923 | | pagina 5