iiilËiÉEiraiii
Tweede BSadj
Zaterdag 28 Juli 1923
Over dooden en levenden.
&EHK EN SCHOOL
FEU1I.LETOM
Den Vaderland ghefrouwe.
.Want daartoe is Christus ook ge
storven en1 opgestaan en weder
loven,d geworden, opdat hij beide
•-< over dooden en levenden heersehen
i7,ou. Romeinen 149.
Door lijden tot heerlijkheid, dat was
'de wet, welke in de eerste plaats Hem
gold, die op aarde kwam om te lijden en
sterven voor zondaren.
Daartoe zegt de Apostel. Treffend
ïs de woordschikking, die hij^ bezigt;
Daartoe is Christus ook gestorven en
opgestaan en weder levend geworden.
Terecht zegt Calvijn: ,,'t Is zooveel, als
of hij gezegd had, dat Hij door de weder
opstanding een nieuwen stand des levens
heeft verkregen en dat ook Zijne heer
schappij, die hij over ons heeft, eeuwig
is, dewijl het leven, dat. Hij nu heeft,
niet aan eenige verandering is onderwor
pen".
En zoo nu, door dood en opstan
ding is Christus tot de hoogste heerlijk
heid geklommen.
Door dood en opstanding; de Apostel
heeft dus het oog op de hoofdfeiten.
.Wij binden ons aan deze lezing vaD
den tekst, die men meermalen heeft wie
len wijzigen. Déze alleen legt het verband
juist lusschen de schakels zijner rede
neering: Heere toch van levenden en doo
den kan Christus niet genoemd worden,
of Hij moet zelf den dood overwonnen
hebben.
En dat beeft Hij, toen Hij in dien
nieuwen stand des levens trad, waarin de
dood voor goed achter Hem lag.
Tot welk eene heerschappij is Chrisi
'tus daarna gekomen: „opdat Hij beide
over dooden en levenden heerschen zou"
Een vrijmachtige, ganscli onbeperkte
heerscher van millioenen levens, in wiens
rijk. de zon niet ondergaat, kan verheven
in majesteit en groot van vermogen hee-
<en.
Maar vriend en vijand zijn gejen oogen-
hlik langer onderworpen aan zijn gezag,
zoodra. de kille adem des doods den le
vensdraad afsnijdt.
De heerschappij van Christus echter
strekt zich niet enkel over de gemeente
der levenden, maar evenzeer over de nog
grootere gemeente der dooden uit.
Niet alleen de zichtbare, maar de on
zichtbare wereld omvat hij. Christus,
onze Heere, voert den scepter niet slechts
van zee tot zee, en van de rivieren tot
aan het einde der aarde, maar alle ge
slachten der aarde blijven aan Hem on
derdanig, 't zij ze leven, 't zij ze ster
ven
Het ëéne geslacht gaat, het andere komt
Driemalen toont elke eeuw een nieuwe
menschen wereld.
Doch Christus, die in Paulus' dagen
reeds gezeten is op Zijn troon; die aan
Johannes, Zijn Apostel-Profeet toeroept!
„Ik hen de Eerste en de Laatste en die
leef en Ik hen dood geweest en zie, Ik
leve tot in alle eeuwigheid," die Chris
tus is n o g, na 19 eeuwen gezeten op Zijn
troon.
Hij zal Zijn scepter opheffen, ook tot
het laatste nakroost op onze graven wan
delen zal, want Hij lieersckt over de
leve n'den.
De dood, die alle aardsclie machten
van hun onderdanen herooft, die den die
naar ontrukt aan zijn heer, die den
geest der vorsten zelve als druiven af-,
snijdt, beperkt de grenzen van Christus'
rijksgebied niet.
Volg den tijdstroom na, die alle eeuwen
door de duizenden bij duizenden heen
voerde naar het al grooter wordende rijk
der dooden, ook daar heerscht Christus.
Geen enkele van hen is aan de macht'
•van Christus onttrokken. De rechtvaardi
gen dienen en aanbidden Hem gelijk Zijn
heilige engelen, in de zaligheid hun be
reid.
Zijn vijanden en versmaders sidderen
voor Hem met de geesten des afgronds.
Overstelpende gedachte!
Zie hier een Koning, Wiens grootheid
alle berekening oneindig ver te hoven
gaat.
Wie buigt zich diep genoeg in het stof
voor Hem, die den scepter voert over de
levenden, maar ook de dooden.
En bedenk wel, Hij doet dat met het
hoogste recht; 'n recht, dat gefundeerd
ligt in het onherroepelijk feit van zijn
sterven en herleven.
Met zijn eigen bloed, niet het bloed. Zij
ner onderdanen, heeft Hij den weg ge
baand tót Zijn Hemelsehen Troon en al
de Zijnen verlost van de macht van zon
de en dóód, opdat zij Zijn eigendom zou
den zijn.
Ja, de Vader heeft Hem opgewekt en
ten leven geroepen, om Hem met do hoog
ste eer en macht te bekleedem Dat was
•het loon op Zijn arbeid, de kroon op Zijn
zoo hangen strijd; een kroon, die in
steeds klimmende mate Zijn heerlijkheid
zal uitroepen.
En dat voor onderdanen, die Hij in
dio heerlijkheid volkomen zaligt. Hier
reeds zingen ze: „Wie zal ons scheiden
van de liefde Gods, die daar is in Chris
tus Jezus?? Wat zal het zijn, als zij
eeuwig in de zegeningen van Zijn scep
ter zich verliezen?
Onder dien scepter van enkel zegening
gen druipend, vereent Hij allen.
Alles weder tot één te vergaderen
beide dat in den hemel en dat op de
aarde is, en zóó, als de Gezalfde des Va
ders, het levend Middenpunt te zijn,
waarin hemel en aarde elkander ontmoe
ten, en lof en eere toekomt aan God
Drieëenig, wie waagt het de volle diepte
van dit denkbeeld te peilen?
I?n dit alles nuvoor eeuwig!
,\Vant onze Koning is nu en eeuwig
hoven sterven verheven.
Welk een blijde boodschap is dat! De
menschheid onzer dagen staat aan de
groeve van het Christelijk beschavings
leven.
De blijdschap, waarmede de Christe
nen aller landen eenmaal den Paaschtijd
begroet hebben met den jubel des Evan
gelies: „De Heere is waarlijk opgestaan"
is verdwenen.
Alle groote en heerlijke goederen, die
ons in het Christendom zijn ingekomen,
dreigen onder te gaan in den maal
stroom van revolutie en anarchie.
Geheel de Christelijke cultuur is. iu ge
vaar en is het niet, of de menschheid
door deze groote crisis, die we al dich-
ter naderen, dreigt terug te zinken in het
heidendom, waaruit zij eenmaal door
Christus werd verlost?
Ja, het is somber, 't is bang te staan
aan de groeve van het cultuurleven, dat
vele eeuwen hadden opgebouwd.
En toch, de gemeente 'des Heeren ver
twijfelt niet.
Zij staat vast in, bouwt op, ver
trouwt zich toe geheel en al aan ha^en
God ei\ Koning,-op Wiens scepter de
eeuwen gegrift hebben deze hulde: „Gij
zijt veel schooner dan de menschenkinde-
ren; genade is uitgestort in Uwe lippen.
Daarom heeft God u gezegend in eeuwig
heid."
Treedt achterwaarts, alle gij,-die mijns
Konings scepter niet eert; want o, mijn
hart .geeft een goede rede op, ik zegge
mijne gedichten uit van eenen Koning.
Dochters van Koningen zijn onder uwe
kostelijke staatsdochteren.
De Koningin staat aan uwe -rechter
hand, in het fijnste goud van Ofir.
Hoor, o dochter en zie en neig uw oor
en vergeet uw. volk on uws vaders huis.
Zoo zal de Koning lust hebben aan uwe
schoonheid; dewijl Hij uw Heere
is, zoo buig u voor Hem neder."
DES HEEREN BRUIDSSTOET.
Gods genooden treedt nu uit!
Laat 'des Heeren lieve bruid
Feest'lijk tot Zijn bruiloft gaan,
Heilig voor Zijn aanschijn staan,
Geeft tot sieraad haar den glans
Van den reinen leliekrans.
Jezus! leid haar op de reis
Naar Uw goddelijk paleis;
Voer haar zachtkens aan Uw hand
In Uw eigen Vaderland;
Tooi haar lokken voor Gods troon
Met den gouden KoningskroonI
Zelf hebt Gij Uw bruid gezocht,
Met Uw liefde haar gekocht,
Met Uw balsem baar geheeld,
Met Uw gaven haar bedeeld,
Haar gelouterd door Uw Geest,
Tegen 't heilig buw'lijksfeest.
- -
Roept de wijze maagden toe,
Van het sluim'rend waken moe,
Laat ze mee ter bruiloft gaan
Met de lampen helder aan, 1
't Huis des Vaders is zoo groot,
Ruim voor allen, die Hij noodt.
Mag ik bij de gasten zijn,
Mag ik hemelsch brood en wijn
Ook ontvangen aan het maal
In de gToote Koningszaal?
Roep ook mij en geef me een kleed,
Maak mij voor het feest gereed.
PIERSON.
NEB. HEBY. KEEK.
Beroep en. Te Wapen velde (toez.)
H. A. de Geus te Ve-enendaal.
Bedankt. Voor Gorinchem: C. B. Hol
land te Kampen.
GEREF. KERKEN.
Tweetal. Te Westergeest: R. Veen te
Oudebildtdijk en J. H. Kuiper te Win-
sum.
Beroepen. Te Haastrecht: D. Ring-
nalda Jr., cand. te 's-Gravenhage; te Me
lissant (als leerend ouderling): J. v. d.
Vegt Wzn., te Berkel.
Aangenomen. Naar Ruinerwold-
Koeckange-: T. L. Kroee te Workum.
CHR. GEREF. KEEK.
Beroepen. Te Zutphen: G. Alberts,
cand. te Apeldoorn.
Ds. H. Piersort.
Naar gemeld wordt, is ds. H. Pierson, die
op 't oogenblik te Groningen vertoeft bij
zijn zoon, ds. J. L. Pierson, zeer ernstig on
gesteld.
Bsrcepbaar verklaard.
Door de classis Franeker is praeparatoir 1
geëxamineerd en beroepbaar verklaard bij
de Geref. Kerken de beer S. E. Wesbonk
to Winsum (Fr.), cand. aan de Theol.
School te Kampen»
Alg. Synode der Ned. Herv. Kerk.
IX.
De heer mr. H. G. Dresselhuys, te ?s-Gra-
venhage heeft zijn benoeming tot lid van
het bestuur van Valkenheide aangenomen.
De heer Tromp behandelt een brief van
den heer dr. M. Nauta, te Amsterdam,
betreffende een geschilderd raam, te plaat
sen in de Groote Kerk te 's-Gravenhage.
Volgens adressant zal dat raam door
jhr. Hugo Loudon en echtgenoote, te Was
senaar, worden geschonken aan de protes-
tantsche hoofdkerk der residentie. Hel
schiderij stelt voor de aanbidding der ko
ningen. Maria, voorgesteld als de room-
"sche moeder Gods, is hoofdpersoon, omringd
door roomsche symboliek. De schilder
(Tooroop) beeft zich zelf uitgebeeld als de
tweede hoofdfiguur, de Heilige Jozef.
Adressant stelt naar aanleiding van dit
geschenk verschillende vragen, hierop
neer neerkomende, of het niet behoort te
worden geweigerd. Hij herinnert aan 1
Juli, den gedenkdag des> eerste martelaren,
en, aan 15 September, den gedenkdag van
den marteldood van Jan de Bakker.
Hij vraagt ten slotte, of het niet beter
ware, het raam aan te bieden aan de Hei
lige Jacobskerk in de Parkstraat^, waar
bet behoort.
In aansluiting aan het rapport besluit
do synode, dezen brief ter ernstige over
weging te stellen in handen van heeren
kerkvoogden en van den kerkeraad der
Nederl. Herv. Gemeente te 's-Gravenhage.
De heer Tromp rapporteert over heb in
de tweede zitting ingekomen voorstel van
de heeren Eilers de Haan, dr. Aalders,
Te Winkel en Van Pa as sen, tot benoeming
van een commissie voor de vraagstukken
der diaconale armenzorg (zie verslag
tweede zitting). De conclusie strekt tot
aanvaarding van dit voorstel, waarvan de
behandeling wordt uitgesteld.
Dezelfde rapporteur -behandelt een ver
zoek van de firma Koch en Knuttel om
subsidie voor de uitgave van Van Alphen's
Handboek. Besloten wordt een bedrag van
f 500 beschikbaar te stellen voor den jaar
gang 1923.
De lieer mr. Tijssens -behandelt de inge
komen .afschriften van uitspraken enz. en
de staten van kóstenl Besloten wordt, naar
aanleiding van de afschriften geen opmer
kingen tot de betrokken besturen te
richten.
In den namiddag worden twee synodi
contractae gehouden.
Zendingsdag Geref. Zend. Bond.
Evenals ten vorige jare zal de 16e Zen
dingsdag van den „Gereformeerden Zen-
dingsbond" wederom worden gehouden in
het Rijsenburgsche bosch bij Driebergen,
D.V. op Donderdag 2 Augustus a.s., aan
vang 10.15 uur. De navolgende predikanten
Lopen alsdan bet woord te voeren:
Dr. J. D. de Lind van Wijngaarden, van
De Bildt: „Openingsrede";
Ds.-G. Benes, van Monster: „Dc wensch
aller beidenen";
Ds. G. H. Beekenkamp, van Leiden: ,,De
geloofsbelijdenis van onze Toradja's";
Ds. J. de Bruin, van Rotterdam: „Een
moedgevend visioen";
Ds. A. J. W. v. Ingen, van Hattem: „Om
des Konings zegetocht";
Ds. J. E. Klomp, van Oldebroek: „Alle
eindien der aarde";
Ds. K, J. Koolhaas, van Oldebroek: ,,Het
Zendingsbevel";
Ds. A. H. J. G. van Voorthuizen, van
Huizen: „Het doorgeven van het Evange
lie";
Ds. N. War molts, van "Wezep: „Wie zijn
zij V'
Ds. C. B. Holland, van Kampen: „Plaats
bij Mij." Slotrede.
Rijwielbewaarplaats en consumptie op
het terrein aanwezig.
De school waaraan de natie gehecht is.
Uit Woubrugge meldt men aan de
Waarheidsvriend:
„Een zeker echtpaar alhier vernam, dat
een woonhuis, toebehoorende aan mej. de
weel. De H-, vrij zou komen»,waarom be
doeld echtpaar er op uittoog, om dit per
ceel te huren. Waar do vrouw jarenlang
als dienstbode had gediend bij de wed. De
H. kon dit de kans van slagen verhoogen.
Echter, er was .een voorwaarde aan het
huren verbonden, n.l., dat de huurder zijn
ikindenen beslist "naar de -openbare school
moest sturen). De candidaat-huurder trok
op deze „voorwaarde' verontwaardigd af.
Wat zouden de palstaanders een keel op
zetten, indien zoo iets werd voorgesteld
aan de zijde der „subsidie-vreters!"
COMMUNISME EN GODSDIENST.
Over dit onderworp bevat D e T r i b u-
ne van-24 dezer de volgende gegevens;
„Naar aanleiding van foutieve bewe
ringen, die in de Zweedsche communisti
sche pers voorkomen, en onder de com
munisten verwarring zouden kunnen
brengen, verklaart het plenum van de
Executieve der Comm. Intern, het vol
gende:
De communisten eischen, dat de gods
dienst privaatzaak blijft ten opzichte van
den burgerlijken staat. In geen geval
echter, mogen communisten op i stand
punt staan, dat de godsdienst ook pri
vaatzaak is ten opzichte van de Commu
nistische Partij.
De communisten eischen, dat de bur
gerlijke staat als~ zoodanig 'niets te ma
ken heeft met den godsdienst, en de gods
dienstige genootschappen op geenerlei
wijze met de burgerlijke staat in verbin
ding staan.
De communisten eischen, dat iedere
burger vrij moet gelaten worden in de
keuze van zijn godsdienst, of om heele-
maal geen godsdienst te hebben, d.i.
atheïst te zijn, wat gewoonlijk iedere be
wuste communist is. De communisten
staan op 't beginsel, dat de slaat geen
onderscheid" mag maken in de rechten
van de burgers op grond van hun gods
dienstig geloof.
Do communisten eischen, dat in de of
ficieels stukken zelfs de bloote vermelding
van het geloof der - burgers heelemaal
verdwijnen moet. Zij streven er naar, de
burgerlijke staat iedere mogelijkheid te
ontnemen, om do kerkelijke of godsdien
stige genootschappen eenige materieele
of andere ondersteuning toe te staan. Dit
alles bij elkaar genomen, komt men tot
die eisch, dat de godsdienst ten onziehle
van den staat privaatzaak moet zijn.
Doch de Communistische Partij kan in
geen geval onverschillig blijven, wanneer
sommigen van haar partijgenooten, als
zijn 't ook „privaatpersonen", zich aan
de religieuze propaganda wijden. De
Comm. Partij is een uit vrije wil gesloten
bond van doelbewuste verlichte strijders
voor de bevrijding der arbeidersklasse.
De communistische avant-garde, der
arbeidersklasse kan en mag zich niet on
verschillig toonen tegenover onklaarheid,
onont wikkeling en godsdienstig obscu-
ratisme.
Zij heeft de plicht haar partijgenooten
op te voeden, niet alleen in den geest van
een trouwe uitvoering van een bepaald,
politiek program, economische eischen
en statuten der Partij, maar hen ook in
te enten met de scherp omschreven, alles
omvattende wereldbeschouwing van het
Marxisme, waarvan het atheïsme een wé
zenlijk bestanddeel is.
Het Is vanzelf sprekend, dat de anti-»
religieuze propaganda vooral voorzichtig
en op wel- overwogen wijze, met inacht
neming van de lagere volksklassen, waar
zij gebracht wordt, gevoerd moet worden.
De anti-godsdienstige propaganda .der
communisten moet vooral onder do jeugd
volgens -een grondig-doordacht plan, en
rekening houdend met alle bijzondere
omstandigheden, gevoerd worden.
In een communistischo massapartij be
vinden zich soms partijgenooten, die nog
niet geheel vrij zijn van godsdienstige ge-»
voelens en vooroordeelen. De partij als
geheel daartegen, vootal do vooraan
staanden, moeten de- godsdienstige voor
oordeelen bestrijden en op doelmatige
wijze het atheïsme propageer
ren. - - v- i
Een actieve godsdienslpropaganda van
de kant van de leidende partijgenooten
vooral van de intellectueelen, moge zij
nog zoo'n moderne vorm aar nemen, is
absoluut ontoelaatbaar.
Het is een eisch van de communisten,
dat men alle arbeiders, zonder hun gods
dienstige opvatting in aanmeking le ne
men, in de vakvereenigingen opnemt.
In aanmerking nemend, dat er in ver
schillende landen nog millioenen arbeid
ders zijn, die min of meer godsdienstig
gezind zijn, moeten de communisten hen'
in den algemeenen economischen en po
li ti eken strijd betrekken, en mogen hen in
geen geval om hun godsdienstige voor-»
oordeelen afwijzen.
Vooral* bij de propaganda voor een ar-»
Leiders- en boerenregeering moeten de
communisten altijd weer nadrukkelijk
■doen uitkomen, dat ze met alle arbeiders,
onverschillig of ze religieus of atheïst
zijn, een broederlijke bondgenootschap
aan willen gaan.
Een bescheiden maaltijd.
In oude kronieken, zegt bet HdbL,
wordt herhaaldelijk verteld van de uitge
breide tafelgeneugten onzer voorouders.
En wie ooit gebladerd heeft in oen kook
boek, geschreven in liet midden der acht
tiende eeuw of daaromtrent, weet. dat do
huismoeders van toen voor het bereiden
der gerechten met héél andere volumes
rekenden dan de moderne vrouwen die
met onsjes of halve onsjes tegelijk de in
grediënten voor een taart, een pudding
inslaan.
Toen ging alles in 't groot. In dé voor
raadkamers lagen balen meel en suiker
opgestapeld, in de kelders hingen tien
tallen hammen zoo goed als respectabele
stukken ossevleesch.
Wie vrienden of familieleden le eten
vroeg, zocht het allereerst in de ontzag
lijke hoeveelheden. Dat ging zoo bij den
burgerman, dat was, in véél sterkere ma
te nog, het geval bij de hooggeplaatsten.
Toen koning Frederik I van Pruisen,
in het begin van het jaar 1728 met ?!jn
zoon, den lateren Frederik den Groote,
een bezoek bracht aan bet Saksische hof,
nam de prachtlïevende koning August de
Sterke gaarne de gelegenheid te baat om
schitterende tournooispelen en grootsehe
feesten op touw le zetten. Dè clou van al
les' wat georganiseerd werd om den Imo
gen bezoekers aangena-am te, zijn, vorm-»
de een boerenbruiloft, waarbij elk der ge-
noodigden een rol had te vervuilen.
Bij die gelegenheid werden verorberd:
3 stuks wild, 15 reeën, 8 wilde zwijnen,
12 jonge wilde- zwijnen, 300 fazanlon,
400 patrijzen, 300 kraanvogels, 2 ossen,
50 ossetongen, 20 schapen, 40 kalveren,
8 lammeren, 1 tam varken, 300 kalfszwe
zerikken, 400 varkenspooten en tongen,
18 hammen. 30 zijden spek, 24 zijden
rauw spek, 300 kapoenen, 150 jonge kip
pen, 30 „Indiaansche stukken", 20 gan-»
zen, 200 kan verse he boter, 20 vaten ge
zouten boter, 3 schepel meel. 80 schok
eieren, 1000 citroenen, 200 sinaasappe
len, 50 suikerbrooden, 1000 versche mos
selen, 2000 versche oesters, 12 schok
kreeften, 8 karpers en- 6 palingen.
Dit alles werd besproeid met: 2266
flesschen Tokaycr, 400 flesschen Oeden-
burger, 800 flesschen Bourgogne, 250
flesschen champagne, ruim 4000 vaatjes
Rijnwijn en behalve dat nog landwïjn in
vaten, waarvan men het niet noo-dig vond
de hoeveelheden vast te leggen.
Al met al een menu dat er wezen mag,
zouden w ij zeggen. De gastheer en zijn
omgeving dacht er klaarblijkelijk anders
over, ten minste het poëem, dat de hof
dichter aan 't slot van den maaltijd den
genoodigden toezong, begon mol de woor
den:
„Nunmelir habt Dank, dass ihr vorlieb
genommen
Een vertelling uit den
Franschen tijd.
8)
..Ileb-je vandaag al je tekst uit den
Bijbel geleerd?" vroeg de schaapherder,
haar aandacht afleidend „niet? nou,
dan zal ik 'm wel eens voor je lezen."
Hij tastte in den diepen jaszak en haal
de het brokstuk van het Oude Testament
te voorschijn. „Daar staat geschreven in
Exodus 20:12: Eert uwen vader en uwe
moeder, opdat uwe dagen verlengd wor
den in land, dat u de Heere, uw God
geeft." Vol zelfverwijt zag hij 't kind
aan.
"0p^school hebben we dat anders al ge
leerd," antwoordde 't meisje ernstig.,, Wat
is dat voor een land, dat u de Heere, uw
God, geeft?"
Brun Dierks schoof zijn muts op zij en
krabde zich het hoofd; hij was werkelijk
°m een antwoord verelgen. „Dat zal 't
vaderland wel zijn," zei hij half-luid, a,ls
tot zich Self.
„Wat is dat voor een land?" vroeg
Geesje verder, „wie is daar de vader? Ik
jveot wel: hier is vader zijn land, en daar
t moerasland van jou."
„Ik dacht zoo: het zal wel wat meer
wezen, het land, waar we allemaal broe
ders zijn,"- zei de schaapherder naden
kend.
„Het Ammerland?"
„Nog wel verder/'
„Oldenburg dan?"
„Ja, dat zal 't wel wezen."
„Zijn de Brunswijkérs ook onze broe
ders?"
Hij kromp als 't ware even in elkaar,
tegenover den ernstigen blik; want hij
wist, waar 't aldoor maar vragende buur
meisje been wou. „Die ook wel, geloof
ik," antwoordde hij aarzelend.
„Zijn do Franschen ook onze broe
ders?" if i
„Nee, dié niet. Dat zijn" hij wilde
een scheldwoord bezigen, maar hield het
nog bijtijds in „zoover als ik weet,
broedersdat zijn zij, die net zoo spre
ken als wij en dat doen de Franschen
niet." i
„Dan was het toch wel goed van de Els-
f let hers, dat ze de Brunswijkérs geholpen
hebben?" i
„Ja, voor zoover ik weet, was dat goed
voor God en voor de menschen; alleen
voor Napoleon nietdie heeft immers
nooit naar God of eenig mensch ge
vraagd ik ten1 minste had net zóó ge
daan, als ik daar geweest was." i
„Maar waarom loopt vader dan zoo te
schelden?" i
„Kijk eens, kind," viel flij in, 't ge-»
sprek een andere richting gevend, „hoe
dat eigenlijk zit met 't broederzijn, dat
leeren de zeelui in den vreemde beter dan
de boeren thuis. In Londen dat is
zoo'n groote stad, dat daar alleen wel
meer menschen wonen dan in heel 01-.
denburg was ik eens verdwaald ge
raakt; ik vroeg hier en ik vroeg daar,
maar geen van de Engelschen wou me
verstaan. Op 't laatst, toen 't al donker
werd, liep ik maar op goed geluk verder,
en daar bons jk op eens op een hoek te
gen iemand aan. „Stomme ezel," zei die,
„heb-je geen oogen in je kop?" „God
dank, dat is nog eens een verstandig
woord." riep ik verheugd. „Nee maar,
kijk eens aan, een landsman;" zei hij
vriendelijk, „Waar kom-je van daan?"
Het eene woord gaf het andere hij was
een Rostocker, uit Mecklenburg, en als
een broer heeft hij voor rao gezorgd. En
toen ik in Janeiro, in Amerika, ziek in 't
hospitaal lag, want ik had een groot gat
in mijn lijf gevallen, en om mij heen
steunt en klaagt 't in alle talen, want er
lagen veel zieken, daar komt er een
een> vreemde heer door de zaal. „Zijn
hier ook Duitschers?" riep hij luid. „Ér
kon er hier wel eens een zijn," zei ik en
ik richt me half op. En toen is hij* bij me
komen zitten; en bij heeft me verteld, hij
kwam - uit Keujendat ligt in Rijn
land en ik had haast geen tijd om
hem eens goed op te nemen, of daar leg
gen ze me op een draagbaar en brachten
ine naar zijn huis, en hij heeft me op
gepast als een broer, net zoo lang tot ik
weer beter was, en niets heeft hij) er voor
willen aannemen dan een woord van
•dank." i
„Zijn hier ook Duitschers, zei die dat?"
vroeg Geesje. „Dan zijn de Duitschers al-
ehnaal broeders? En jij, buurman en va
der i
„Ja zeker, dat is 't; net zoo als je zegt.
Alleen hm ze moesten het zijn
öf ze het zijn
Het meisje luisterde plotseling ver
schrikt; op 't naburige» erf riep een harde
kraakstem; vlug gaf Geesje den schaap
herder de hand en sloop weg.
„Wat een mensch al van een kind lee
ren kan," zei Brun Dierks en bracht zijn
werk ten einde. „Als ze me zóo aankijkt,
dan schaam ik meik kan haar zóo
niet meer onder de oogen komen." 1
Thui's gekomen merkte hij, dat zijn
vrouw opgestaan was; ze voelde zich heel
*wat beter en hield den aanval voor over
wonnen; nu hielp ze de kinderen met
aankleeden en de scheper ging zijn scha
pen vrij laten uit hun stal, belovend te
gen 't ontbijt te komen hooren, hoe het
verder gegaan was.
Geesje had hem een echt-noodigc les
laten leeren het vaderland reikte, zoo
ver men Duïlsch sprak. „Wie is daar de
vader?" Een keizer was er niet meer;
Duitschland was dus verweesd en God
alleen kon 't een vader teruggeven, die 't
geheel weer saam-hield als een huis, waar
broeders samenwonen Zoo peinsde hij
voort, toen hij tegen 't ontbijt naar huis
terugkeerde, inmiddels de schapen onder
Sultan's hoede achterlatend.
Van uit den estrik lichtte door de open
deur vertrouwelijk de gloed yan het vuur
en de turfrook trok in blauwe wolken:
door 't dak langs en onder door 't gat in
den vloer en overal, waar het maar eeni
ge opening vond en 't was zoo innig
vertrouwd en liefelijk, zooals het oude
huis aan alle hoeken rookte. Bohagelijk
snoof Brun Dierks den vertrouwden
rookgeur in. Menigmaal had hij in den!
vreemde heimweo gehad, als hij dacht
aan 't turfvuur in den huiselijkon haard.'.
Op de groote deel was alles stil: de
stalling voor paarden en koeien was- leeg.
t (Wordt vervolgd.)