Aan hei einde der Week
Wij leven als op een vulkaan.
Zoo pralen wo elkaar vaak gedachten-
loos na, maar wat het beteekent op een
vulkaan te leven, daarvan maken we ons
meestal geen voorstelling.
In de afgeloopen dagen zijn we daar
aan echter plotseling herinnerd.
De Etoa is n.l. in Werking gelreden en
heeft ontzaglijke hoeveelheden gloeiende
lava over de omgeving uitgestort, met het
gevolg dat de bevolking van de omliggen
de plaatsen genoodzaakt was in allerijl
de vlucht te nemen.
Ontzettende bijzonderheden hebben de
bladen ons deze week meegedeeld.
Naar het schijnt en dat is in dit
geval gelukkig waren de berichten
echter niet van zekere overdrijving vrij
te pleiten.
Sommige bladen weten toch te vertel
len dat de paniek onder de bevolking lang
niet zoo groot is als 't wel wordt voorge
steld en dat er van een algemeene vlucht
geen sprake is. Hoogstens is er hier en
daar een terugwijken van de bevolking,
aio straks als de berg weer tot rust is
gekomen, weer zoo spoedig mogelijk naar
hare haardsteden terugkeert.
Hoe dit echter zij, we hebben hier in
elk geval met een ernstige uitbarsting te
doen, waaruit opnieuw blijkt welke ont
zaglijke krachten er in het hart der
aarde verborgen zijn.
En wie hiiivert niet bij de gedachte dat
al die krachten tot ontwikkeling kunnen
komen, om de aarde te verderven.
Teekenend is zeker wel, dat de bevol
king in de omgeving vrij rustig blijft.
Dat is zoo de karaktertrek van den
mensch.
In de dagen van Noach was het niet
anders.
En in Babel werd feestgevierd, gegeten
en gedronken en gedanst, tot op het
«ogenblik dat de vijandelijke legers alles
en allen neersloegen.
Dansen op een vulkaan, we zien het
overal.
Uit Duitschland waar de ellende 'n ont
zettende hoogte heeft bereikt met na
me in de groote steden komen tevens
berichten die spreken van de verregaande
lichtzinnigheid der bevolking dit tot leu
ze heeft: laat ons eten en drinken, want
morgen sterven wij.
Men heeft geen oog voor den ernst van
den toestand of men sluit opzettelijk de
oogen en stopt moedwillig de ooren, en
leeft er op los zonder ook maar een
«ogenblik met do algemeene ellende to re
kenen.
En toch is de toestand voor de groote
meerderheid van het Duitsche volk hoogst
ernstig.
De mark daalt en daalt, en tegelijker
tijd neemt de duurte toe.
Met name in het Roergebied waar de
Franschen een soort hongerblokkade toe
passen is de nood onzegbaar groot.
Geen wonder dat in den Zwitserschen
Nationalen Raad harde noten werden ge
kraakt over den Volkenbond.
O, men had van dien Bond zulke groote
"verwachtingen.
Het geweld zou door het recht worden
beteugeld.
Maar de Volkenbond doet niets,
opreekt zelfs niet van de gruwelen die
in het Roergebied worden gepleegd.
Met belangstelling wordt afgewacht
wat de naaste toekomst zal brengen.
Be hoop van velen in Duitschland is nu
gevestigd op den Britschen premier die
met kracht op een regeling aandringt.
Naar het schijnt begint Frankrijk te
luisteren. Er is een kleine kans dat
Baldwin de leiding zal nemen.
In ons land werden in de afgeloopen
week weer ettelijke congressen en confe
renties gehouden.
Over de beteekenis van al die conferen
ties een modeartikel van dezen tijd
kan men van meening verschillen.
Maar ze hebben althans dit voordeel,
dat voor bepaalde zaken meer dan gewo
ne belangstelling wordt gewekt en dat
ook de beteekenis van bepaalde takken
van arbeid meer aan het licht treedt.
Wo denken hierbij aan de inwendige
zending.
Welk een breed arbeidsveld.
Ook hiervan geldt dat de velden wit
zijn om te oogsten, maar dat de
arbeiders maar al te vaak ontbreken.
De gehouden referaten voeren ons af
naar de diepten van leed en ellende.
Maar we zien ook hoe door een breede
schare van mannen en vrouwen ge
peinsd wordt en gewerkt om wat gevallen
is op te richten^ om te redden wat dreigt
verloren te gaan, om licht te brengen in
de duisternis en om de gebrokenenvan
hart genezing te brengen.
De financieele en de handelswereld
werd in onrust gebracht door het ge
beurde met de Hanze-banken te 's-Her-
togenbosch en te Utrecht.
Het is hier niet do plaats om daarover
(beschouwingen te houden. Alleen merken
we op, hoo ook hier weer blijkt, hoe we
dn financieel opzicht leven als op eeni vul
kaan.
Personen en firma's, oj> wier naam als
op een rots vertrouwd werd, blijken te
wankelen evenals financieele onderne
mingen, aan wie duizenden in goed ver
trouwen hunne spaarpenningen in beheer
•gaven.
Voorzichtigheid blijft ook in financieel
opzicht geboden.
Toch moeten wo er voor waken niet
het hoofd te verliezen.
Omdat één middenstandsbank fouten
maakte, zijn nog niet alle instellingen
van dien aard onsolide. Bovendien zijn
do op deze wijze geleden verliezen niet
van beteekenis in vergelijking met wat
voor en na in builenlandsche onderne
mingen verspeeld werd.
Intusschen is nu weer gebleken, dat
onze middenstand kwade dagen door
maakt.
Mogen spoedig hetero tijden aanbreken.
L. W. C. Keuchenius.
In het nummer van Donderdag hebben
wij uit „De Zeeuw" enkele herinneringen
uit het leven van wijlen Mr. L. W. C. Keu
chenius overgenomen.
Zij leven was veelal lijden zooals in een
slotartikel waruit wij hier enkele gedeel
ten laten volgen wordt aangetoond.
In 1864 werd hij, wegens zijn beginsel
vast optreden gepasseerd bij de benoeming
van een vice-president van den Raad van
Indië.
„In 1865 andermaal met verlof hier te
lande, was Keuchenius door den nood an
dermaal gedwongen zich te werpen in den
parlementairen strijd.
Na veel tegenstreven liet hij zich candi-
daat stellen voor de Tweede Kamer en
werd als zoodanig door het kiesdistrict
Arnhem gekozen.
Gelijk nu de sociale questie de staat
kunde beheerscht en do partijen verdeelt,
zoo hield de koloniale quest ie in
die dagen de aandacht der natie gespan
nen1.
Keuchenius nam het voor den verdruk
ten, geëxploiteerden, uitgezogen Javaan op
en toen ten slotte het conservatieve mi
nisterie Heemskerk zich, ondanks deszelfs
beloftes aan de taak der hervormingen in
Indië onttrok, was het de motie Keuche
nius, die de regeering op haar plicht wees,
de staatkunde van den afgetreden minis
ter hekelde, de natie ontstelde en: ver
heugde, al naar mate zij conservatief of
anti-revolutionair was, den Koning tot
ontbinding der Tweede Kamer deed be
sluiten en wat vooral niet mag verge
ten worden do wraak der conservatieve
bent opwekte, welke den Koning te bewe
gen wist Keuchenius te ontslaan
uit 's rijks dienst.
Groot is de bitterheid geweest, die hem
bierdoor is aangedaan.
Dat heeft hij diep gevoeld en zijn ge
schriften sedert dien lijd dragen, er bet
stempel van. Toch heeft hij zich nimmer
een oordeel over de personen zijner vijan
den aangematigd. In zijn huis duldde hij
niet, dat ooit over hen gesproken werd.
Hij liet het oordeel den Heere.
Én zoo vaak hij later in de gelegenheid
was aan henzelven of een der hunnen ©en
dienst te bewijzen, was het juist de her
innering aan het leed dat zij hem hadden
aangedaan, die hem aanspoorde om zich
hunne belangen des te meer aan te trek
ken.
Maar het was dan toch geen kleinigheid,
uit do hoogst mogelijke betrekking in
's lands dienst, op ruim veertigjarigen
leeftijd, met een huisgezin met tien kin
deren, zonder middel van bestaan, te wor
den uitgestooten en dan daarbij met
smaad te worden overgoten, door den las
ter te worden vervolgd en zich dan weder
als advocaat te moeten presenteeren en in
duffe processen en acten zijn beste krach
ten te moeten verteren, waar hij zooveel
degelijker arbeid met ongeëvenaarde ken
nis en talent had tot stand gebracht.
Verstaat gij het lezer, dat deze man tot
zijn vrouw zeggen kon, dekte hij in de laat
ste jaren meer tranen dan brood gegeten
bad?
Zeer juist schreef dan ook het (liberale)
„Bataviaasch Handelsblad" van 12 Juli
1873 omtrent hem. Het erkende zijn groote
gaven, ook zijn sprekerstalent wanneer bij
voor de balie met kracht stond te pleiten:
„dan schoot het waterig oog vlammen, de
borst scheen zich uit te zetten, de klein<j
gestalte zich te verheffen. De ontwrichte
mond was een sierlijke schelp geworden,
wien de geharnaste woorden als Paarlen-
ontrolden." Maar het liet iets verder dan
volgen
„De heer Keuchenius is in Indië niet
op zijn plaats. Hij behoort in Nederland
in de Tweede Kamer te huis. Het wekt
medelijden, zulk een man dag aan dag met
een pak processtukken onder den arm
naar zijn advocaat- en procureurskantoor
iri de stad te zien sukkelen, waar hij met
al zijn gaven toch voor zijn minderen
moet onderdoen. Do Chineezen hebben
van verbazing de handen ineengeslagen,
toen zij den voormaligen vice-president
van den Raad van Indië als pleitbezorger
in hun misselijke rechtsgedingen zagen op
treden: doch voor de kiezers in Nederland
schijnt de Chineesche wenk tot hiertoe
verloren te zijn gegaan."
ï)it laatste is niet geheel juist. De anti
revolutionaire kiezers hebben herhaalde
lijk krachtig voor hem geijverd.
Het zijn echter de conservatieven en na
hen de liberalen geweest-, die Keuchenius
uit Nederland, uit het staatsambt, uit de
kringen, waarin hij thuis hoorde, geweerd
hebben, omdat hij den Heere vreesde.
Dat hebben zij gedaan tot de laatste
dagen zijns levens. Eerst bij de uitbreiding
van het kiesrecht, konden de anti-revo
lutionairen in het vaste district Gorinchem
een plaats in 's lands volksvertegenwoor
diging voor hem veroveren. En zoo heeft
hij van 1870 tot 1888 voor verschillende
districten in de Tweede Kamer zitting ge
had.
Yan 1888 tot 1890 was hij minister. Do
Heere heeft hem toch nog willen gebruiken
in een ambt, dat hij volgens menschelijk
zeggen, minstens dertig jaar vroeger had
moeten bekleeden. Maar ook daar hebben
de liberalen, vromen en onvromen, Sixen
en Fransen, van de Puttes, hem uitgewor
pen. Tot hij, voor het kiesdistrict Goes
nogmaals ter Tweede Kamer afgevaardigd
als volksvertegenwoordiger stierf, na een
zeer langdurig en smartelijk lijden.
Te midden van velerlei arbeid op gebied
van kerk en school en zending en in 't be
lang der werklieden vierde Keuchenius in
betrekkelijke rust nog zijn 70sten geboorte
dag, te midden van liefhebbende kinderen
en kleinkinderen. Doch in het voorjaar ver
toonde zich een gezwel aan de wang,
waarbij zich later een gezwel aan het ge
hemelte voegde, hetgeen een ware marte
ling voor hem was. Toch hoorde men hem
nooit klagen. Een enkele maal slechts
klaagde hij, dat het bijna ondragelijk was.
Hij had zich trouwens volkomen aan den
Heere overgegeven. Wat die hem oplegde
zoo verklaarde hij herhaaldelijk
wenschte hij zonder morren te dragen'.
Eindelijk kwam de dood hem verlossen,
den 17den December 1893. Wij hebben ge
weend bij zijn heengaan, wijl een groot
man Nederland was ontvallen. O, zoo hij
nog geleefd hadde of de breuke tusschen
de broederen wel zoo groot zou geworden
zijn, dit valt zeer te betwijfelen.
Wie den Heere liefhebben, zullen, Keu
chenius eenmaal verheerlijkt wederzien.
Doch laat ons afzien van menschen, die
slechts tijdelijke instrumenten zijn in des
Heeren hand en alleen Gode de eere ge
ven, wien te kennen het hoogste is."
(Naar aanleiding van ons artikeltje van
Donderdag, deelt ons een stadgenoot die
de familie Keuchenius van zeer nabij heeft
gekend mede, dat van de poging tot ver
giftiging een van de bedienden van Keu
chenius en op zeer ernstige gronden ver
dacht werd.
Toen dezo zaak echter voor de rechtbank
kwam was het Keuchenius zelf die voor
den verdachte pleitte met bet gevolg dat
deze werd vrijgesproken.
Ook hierin kwam weer het edele karak
ter van Keuchenius aan bet licht.)
IÜGEZON0EË3
(Binten verantwoordelijkheid der Redactie).
;_:jRotterdam 21 Juni 1923.
Hooggeachte Redactie.
Onder de persknipsels die door Vaz-
Dias aan ons Bondsbureau worden ge
zonden, trof ik ook aan een door het
persbureau gemimeografeerd ingezonden
stuk van den heer W. Pcra, over het ge
organiseerd overleg te Amsterdam, nu
dit in opspraak kwam door de historio
verbonden aan do invoering van de 48-
urige arbeid.9week.
Ik kan begrijpen, dat dit onderwerp
den heer P. interesseert, waar het G. O.
te Leiden tot nog toe aan zijn leiding
Vras toevertrouwd.
Zooals vrijwel in de geheele pers is ge
schied, herinnert ook de inzender aan
het door de afdeeling Amsterdam van
onzen Bond ingenomen standpunt.
Ik heb, dit lezende, me zelf de vraag
gesteld, of de heer P. dit schrijvende,
óók heeft gedacht, aan wat voor eenigen
tijd door hem in den Leidschen Raad is
gezegd.
Bij die gelegenheid wekte hij den in
druk, alsof de moderne organisatie im
mer den toon aangaf, en de anderen
maar zonder meer, daarmede instemden.
Dat was destijds voor Leiden reeds on
juist, doch dat wist men alleen binnens
kamers. De Amsterdamsche gebeurtenis
sen hebben nu openlijk voor het geheele
land gedemonstreerd, dat, als het noo-
dig is, eigen standpunt wordt gekozen.
Over het laatste gedeelte van het arti
kel heb ik me ten hoogste verbaasd.
De heer P. meent daar, dat de bij het
G. O. te Amsterdam geïnteresseerde Wet
houders het medezeggenschap den hals
omdraaiden.
Hoe komt de heer P. aan deze mee
ning dir. in alle dpzdchtcn absoluut on
juist is?
Volslagen onbekendheid met de Am
sterdamsche regeling is van die gedachte
de oorzaak, want de bemoeienis van den
Raad is daarin, niet uitgeschakeld, maar
in laatste instantie altijd mogelijk geble
ven, waardoor de regeling zich, ook vol
gens deskundig oordeel, beweegt binnen
de grenzen van ons huidige Staatsrecht.
De heer P. heeft blijkbaar in het geheel
geen aandacht besteed aan het feit, dat,
except die van de Federatie, de verte
genwoordigers van do andere organisa
ties aan do overeenkomst hebben mede
gewerkt.
Het waren daarna de leden van de
organisaties, behalve die van onze afdee
ling, die zich tegen de overeenkomst ver
klaarden.
Hierdoor zou b.v. te zeggen zijn, dat
daaruit bleek, dat de organisatie! e i-
ders zich op hooger niveau bevinden
dan de meerderheid hunner le
den, en het is toch zeker niet zonder
beteekenis, dat. de leiders van den moder
nen en R. K. Bond hunne krachten
hebben ingespannen om hunne leden als
nog de overeenkomst te doen aannemen,
waarin ze zijn geslaagd.
Men neme in aanmerking, dat de druk
der federalisten op do leden der andere
organisaties geweldig was. Het is, ook
gelet op de eigenaardige mentaliteit der
Amsterdammers, wel verklaarbaar dat
in andere organisaties de leiders de
meerderheid hunner leden tegenover zich
zagen, ende zelfstandigheid onzer le
den komt er te mooier door uit.
De syndicalistische organisatie is i n
de hoofdstad de machtigste organi
satie, hoewel ze als vakhond i n h e t
land geen beteekenis heeft.
De heer P. heeft zich, schrijft hij, al-
lijd tegen het modezeggenschap verzet.
Waar en wanneer?
In Leiden is men daaraan nog lang niet
toe!
En in de Provinciale Staten van Zuid-
Holland kwam 't vraagstuk nimmer aan
de orde.
Daarom onze vraag: „Waar en wan
neer?"
Zeker, in Leiden is G. O., maar
Het is er nog in het allereerste sta
dium.
Het komt zelden hijeen.
Het vertoont alle kenteekenen, die er op
wijzen, dat het gemeentebestuur niet pre
cies geweten heeft, waarvoor het moest
dienen.
En het pleit vóór de organisaties, dat
ze, insteê zich van dit instituut af te
wenden, pogingen aanwendden om het te
verbeteren.
Zoolang dat niet grondig is geschied,
zal er in Leiden minder dan G. O. aan
wezig zijn.
Immers, goed G. 0. is er niet.
En omdat er geen s c li ij n van bestaat,
kan het ouderwetsche contact van Raad
en organisaties, niet tot zijn recht ko-
meD.
Het goed uitgeruste scheepje van het G.
O. to Amsterdam, is door branding en
langs allerlei klippen, den ondergang ont
komen. Na den jongs ten storm keert het
weer, door goede hand bestuurd, naar de
welbewust gekozen bestemming.
Het Leidsche schuitje heeft eerst ge
dobberd, maar zit nu aan den grond, hoe
wel de organisaties er altijd op hebben
"aangedrongen, dat er door vaste hand in
goede richting zou worden gestuurd.
Het verschil is groot!
Daarom zou het beter zijn, wanneer de
heer P. over dit onderwerp niet had ge
schreven.
Dankend voor plaatsruimte,
i Hoogachtend, 'V;ri
U:' W. v. d. HAVE,
Algem. Seer. Nod. Chr. Bond van
Personeel in Publ. Dienst, Rotterdam
v. Boezemsingcl 192a.
LEIDSCHE PENKRASSEN
Amice.
Naar aanleiding van wat ik in vorige
brieven pomerkte over de wenschelijk-
heid van een vereeniging van de gemeen
te Oegstgeest met Leiden, schreef „Een
Oegstgeoster die belang stelt in en belang
heeft bij een welvarend Leiden", een in
gezonden stuk, dat do Redactie van ons
blad mij deed toekomen.
Me dunkt, amice, dat ik niet heter kan
doen, dan bedoeld schrijven hier te la
ten volgen. Het luidt aldus:
Nu al drie weken achtereen komt uw
Veritas ons Oegstgeesters kwellen met de
gedachte aan een opslokken van ons goede
dorp door Leiden.
Wij Oegstgeesters kunnen ons zeer best
indenken dat een aan Leiden gekluisterd
mensch met gemiddeld 10 Gemeentelij
ke belasting, ongeacht de noodigo opcen
ten op diverse andere belastingen, eeniger-
mate wangunstig is op een inboorling van
ons goede dorp met een Gemeentelijke be
lasting van slechts 1
Wij kunnen ons best indenken dat men
in Leiden peinst over belastingdrukvermin
dering, getuige bet nieuwe politiebureau
van 3} ton, getuige het voortgaan met
volkswoningbouw door vereenigingen en
zoo meer, maar dat men, en, met die men
ook uw Veritas, de oplossing wil zoeken in
annexatie van Oegstgeest lijkt ons toch
wel ietwat dwaas.
Over Jt algemeen zegt men dat de bevol
kingsaanwas van Oegstgeest ten koste van
Leiden gaat. Zie ik het wel dan is dit niet
juist, al kan niet worden ontkend dat zich
te Oegstgeest Leidenaars vestigen, toch,
als Oegstgeest, Oegstgeest niet was, zou
den veleni van de hier bedoelde deser
teurs zich zeer zeker ietwat verder van
Leiders grenzen neergezet hebben of neer
zetten.
Familie- of vriendschapsbanden, welke
een blijven in de allernaaste .omgeving
van Leiden veroorzaken, zijn in den regel
no.t wel zoo rekbaar, dat ook als 't noodig
was, Wassenaar of Heemstede niet ver
smaad zouden worden.
Voorts vestigden zich te Oegstgeest ve
len uit andere plaatsen van ons land en
daarbuiten, b.v. om der wille van do stu
die van kinderen of pupillen. Dit niet on
belangrijk deel der bevolkingsaanwas van
Oegstgeest, zou zich zeer zeker nooit in
Leiden vestigen.
En nu hoor ik uw Veritas al sputteren:
Juist! die menschen willen wel profiteeren
van wat Leiden als stad met onderwijsin
stellingen enz. geeft, maar belasting beta
len in Leiden, neen dat willen ze niet!!
Mag ik hiertegen iets opmerken en wel
dit, dat men zich niet moet doodstaven op
het aantal aangeslagenen in de Leidsche
belasting, maar dat men beter doet met
o.a. te wérken aan hot verb oogen
van de draagkracht der aangeslagenen
en dit doet men ook door te helpen Oegst
geest groot en sterk te maken en dat doet
men niet door Oegstgeest met annexatie
op annexatie of geruchten daarvan te
vermoorden.
Uw Veritas vrage maar eens aan de
middenstanders-winkeliers van Leiden, die
toch hoofdzakelijk de menschen zijn die
de belasting bij elkaar moeten brengen, of
hun boofdafzetgebied binnen of buiten Lci-
dens grenzen ligt en van de honderd zul
len er zeker negentig zijn dio de omliggen
de gemeenten daarvoor aanwijzen.
'k Zou over verschillende zaken als fo
rensen, onderwijs, gezondheid, gas, water,
electriciteit, verkeersmiddelen, uitbreiding
enz. nog wel iets kunnen cnwillen zeggen,
maar voor dit keer hiervan niets, alleen
nog een ding en wel dit:
De laatste annexatie of uitbreiding van
Leiden heeft jaren van voorbereiding ge
kost. In die jaren zijn ook berckeilngen
gemaakt over de waarschijnlijke finan
cieele resultaten, met het gevolg dat
slechts met moeite een sluitende balans,
zonder verliespost voor Leiden, was tc ma
ken.
Wat beteekent dit?
Ie. Dat de Leidenaars door de annexatie
eer achteruit dan vooruit zijn gegaan.
2e. Dat Leiden de schrale troost heeft
dat er nu door een grootcr getal inwo
ners hooge belasting wordt betaald, zon
der zelf daardoor in beter conditie te
zijn geraakt.
En als gevolg nog daarenboven, dat di
verse geanncxeerden weggingen en van
plan zijn nog te gaan, ja zoover weggingen
of venschen weg te gaan, dat ze nooit
meer in Leiden's handen kunnen vallen.
En als gevolg hier weer van, de vermin
dering van de koopkrachtige bevolking
rondom Leiden.
Hooggeachte Redactie, laat uw Veritas
maar liever zwijgen over, neen beter nog,
schrijven tegen annexatie van Oegstgeest
of welke andere grensgemeente van Leiden
ook, laat uw Veritas propaganda gaan ma
ken voor vestiging tc Oegstgeest, door ook
te wijzen op wat Leiden voor de omliggen
de dorpen is, dan zal hij medewerken, aan
een gezonde voor Leiden begeerlijko wis
selwerking, dan zal het Leiden goed gaan,
omdat het de omliggende dorpen goed
gaat en dan zal liij ook mede strijden te
gen de boozè begeerten van blinde machts
wellustelingen.
Met belangstelling heb ik van dit
schrijven kennis genomen omdat hiei» ar
gumenten worden aangevoerd, die zeker'
waard zijn overwogen te worden, en
waarmee ik tot op zekere hoogte ook wel
kan meegaan.
Als de inzender b.v. aan het slot mij
opwekt om met hem te strijden tegen de
boozo begeerten van blinde machtswel
lustelingen, dan heb ik daartegen niet het
minste bezwaar, maar sta ik volkomen
aan zijn zijde. Van machtswellustelingen
ben ik meer dan iemand afkeerig en als
daar dan nog bij komt dat ze door hun
machtsbegeerte totaal verblind zijn, dan
worden ze zoo gevaarlijk voor hun
omgeving, dat er niet genoeg tegen ge
waarschuwd kan worden.
Gelukkig kan ik hier aan toevoegen dat
ik dergelijke menschen hier in Leiden
niet heb ontmoet en dat ik ook in Over
heidskringen van een blinde begeerte
naar macht die tot annexatie zou drijven
nooit iets heb bemerkt.
Wo kunnen de door mij opgeworpen
kwestie dus volkomen zakelijk bespre
ken.
Mijn opponent zegt zich zeer goed te kun
nen begrijpen dat we hier naar belasting
verlaging snakken, maar hij gelooft niet
dat annexatie van Oegstgeest daartoe zal
meewerken.
Om dit te bewijzen, betoogt hij, dat het
gevolg van de laatste annexatie is ge
weest, dat de Leidenaars daardoor eer
achteruit dan vooruit zijn gegaan.
In hoeverre dit laatste juist is, weet ik
niet. Misschien wil de geachte inzender
wel een poging doen om dit te bewij
zen, wat hem echter naar ik verwacht
niet gemakkelijk zal vallen.
Erkend moet toch worden, dat ondanks
de ontzettend hooge uitgaven en de snelle
aflossing van de crisisschulden de belas
tingdruk hier niet is verhoogd maar ver
laagd, en dat de financieele resultaten
van de laatste dienstjareM niet onbevre
digend genoemd kunnen worden.
Als we hierbij rekening houden met het
feit dat meerdere hoog-aangeslacenen de
gemeente verlieten en dat in verband met
de tijdsomstandigheden groote sommen
voor werkloosheid enz. moesten worden
uitgegeven, dan geloof ik dat we veeleer
het tegendeel van wat de inzender be
toogt zouden kunnen vaststellen.
Ik hen het heelemaal met hem
eens, dat een welvarende omgeving een
levensbelang is voor Leiden, en meer spe
ciaal voor onze middenstanders. Alleen,
men moet dit ook weer niit te hoog aan
slaan, althans niet voor meer luxe-dor
pen als Oegstgeest.
Als ik wèl zie al kan ik hier niet uit
ervaring spreken dan heeft Leiden
veel meer belang bij en profijt van do
plattelandsbevolking. Menschen die hier
komen markten en die Leiden als d e
stad beschouwen, in tegenstelling met
plaatsen als Oegstgeest, waar men er veel
gemakkelijker toe komt om een plaats
als Den Haag met een bezoek te veresren.
In 't algemeen echter is liet juist, dat
welvarende dorpen in den omtrek voor
Leiden van veel belang zijn.
Nu merkt de inzender op: als Oegst
geest, Oegstgeest niet was, dan zouden
velen zich daar niet vestigen.
Ik zou zeggen, amice, accoord van Put-»
ten. Juist daarom zullen ze zich, in meer
derheid althans niet zoo gemakkelijk in
andere plaatsen vestigen.
Oegstgeest is Oegstgeest, d.w.z. het ligt
onder den rook van Leiden, men kan er
profiteeren van de Leidsche onderwijsin
richtingen en van alles wat men hier
zoekt, zonder dat men ook maar iets in
do hooge belastingen bijdraagt.
Het verschil is inderdaad enorm. Want
•wie vestigen zich in Oegstgeest? Niet de
kleyne luyden die zich niet kunnen ver
plaatsen en die naar beweerd wordt,
door het Gemeentebestuur van Oegst
geest zooveel mogelijk worden geweerd
en ook niet zij die uithoofde van
hun beroep in Leiden moeten wonen,
maar in hoofdzaak do beter gesitueer
den, Daardoor wordt de toestand in Lei
den steeds penibeler, terwijl de last naar
verhouding in Oegstgeest steeds lichter
wordt.
En waar nu Oegstgeest langzamerhand
geheel met Leiden samengroeit en steeds
grooter wordt het getal Leidenaars dat
zich daar gaat vestigen, waardoor ook
historische aanspraken minder gewicht
in de schaal leggen, daar lijkt het mij
zeer verklaarbaar, dat de gedachte aan
annexatie opkomt, en dat overwogen
•wordt de vraag of het niet tijd wordt bei
de gemeenten met elkaar te verbinden.
Wij moeten werken aan het verheogen
van de draagkracht der bevolking, zegt
<lo inzender. Volkomen mee eens, paar
dat zal een lastig karwei worden als zij
die nog ietwat breede schouders hebben
er vandoor gaan.
Nu wil ik hiermee niet zeggen amice,
dat Leiden zelf geheel vrijuit gaat. Wo
leven hier inderdaad tamelijk royaal. Als
ik denk aan de verbouw van de toch ta
melijk onooglijke arbeidsbeurs enz., dan
lijkt dat dunkt me al heel weinig op be
zuiniging.
In dit verband maakt de inzender een
opmerking waarop ik nog even de aan
dacht wil vestigen. Ik bedoel wat hij zegt
over volkswoningbouw. Ik ken hem te
goed om tc dcnlcen dat hij geen wo
ningbouw zou willen. Het voorbeeld van
Oegstgeest waar men redeneert: geen ar
beiderswoningen en dus ook geen arbei
ders, dio toch geen voordeel aanbrengen,
kan en mag hier niet worden gevolgd.
Dat is de inzender natuurlijk me; mij
eens. Hij moet dus bedoelen dat op een
andere en betere cn goedkoo-
pere wijze in do groote behoefte aan
woningen voorzien kan worden.
Als hij daarover nader zijn licht zou
willen laten schijnen, me dunkt dan zou
hij niet alleen mij, maar ook vele lo
zers aan zich verplichten.
VERITAS.