Tweede Blad Zaterdag 5 Mei 1923 Dm zulken tijd als deze. Want indien gij cenigsains zwijgen zult te dezer tijde» zoo zal den Joden verkwikking en verlossing uit eene andere plaats ontstaan, maar gij en uw huis zult omkomen. Eu wie weet of giij niet om zulken tijd als deze is tot dit koningschap geraakt zij Esther 4 14. Een eigenaardigheid van het boek Es ther, die reeds van de vroegste tijden af de aandacht heeft getrokken, is dat de naam van God den Heere er niet een en kele maal in genoemd wordt, en dat toch ii: de geschiedenis die het verhaalt Gods bestel zoo helder aan den dag komt. Waar dit laatste zoo is, daar behoeft het ook niet opzettelijk gezegd te wor den. Zelfs verhoogt het den machtigen in druk van Gods wonderlijke en verlossen de bestiering der gebeurtenissen. Iedereen voelt en tast bij het lezen van zelf Gods wijsheid, zijn rechtvaardigheid en barmheirtigheid, zijn almacht. Een Godloochenaar zou onmogelijk de 'gebeurtenissen kunnen verhalen op dc wijze zooals het hier geschiedt is. Bij de handelende personen ontbreekt dsn ook niet het geloof aan hooger dan menschelijk bestel. Zeker, de koning Ahasveros (of Xer xes, zooals de Grieken hem hebben leeren noemen), hoerscht als een oppermachtig despoot, die niets of niemand ontziet. Maar er is toch een macht boven hem: de z.g. wetten der Perzen en Meden; wat daar eenmaal slaat, daarvan moet hij af blijven. En ook de "sterrewichelaars, van wie Haman raad vra.agt voor de vaststelling van den dag die gunstig zal zijn voor zijn moordplannen,, kennen wel een bij zondere macht toe aan het lot; maar er is in hun voorstelling toch nog iets hoogers: als Mordechai, tegenover wien Haman ongedacht een nederlaag heeft moeten lij den, waarlijk van het zaad der Joden is, dan is het noodlot van Ham^n's val niet meer te keer en. Maar het edelst en fijnst komt het ge loof in Gods bestel toch uit bij den zoon van het oude volk van God, bij Morde- chai. Mordechai. Mooie Jodenfiguur, die meer dan honderd jaar nadat zijn ge slacht in ballingschap is weggevoerd het vreemde land, de heilige tradities van Gods volk nog zuiver heeft bewaard. Mordechai, die het leven van den .hei- denschen koinng redt, door de verrader lijke sluipmoordplannen hekend to ma ken. En die toch ook weer standvastig weigert om voor den gunsteling des ko- nings ter aarde te bukken. Mordechai, die met vaderlijke teeder- heid de verweesde dochter van zijn oom in zijn eigen huisgezin opneemt, en die als zij straks naar het koninklijk pa leis wordt gevoerd dagelijks naar haar welstand blijft vragen. Maar die, als Esther weifelt om voor hot leven van haar volk bij den koning te spreken, haar met niets sparenden ernst de hachelijkheid der positie op het hart bindt: Beeld u niet in, in uwe ziel, dat gij zult ontkomen in het 'huis des' konings, meer dan al de andere Joden. Maar vooral wat hij aan deze waar schuwing toevoegt toont zijn vast geloof in Gods trouw over zijn volk. Als Esther zich laat leiden door de vrees om de gunst des konings te verlie zen, en dus meent in die gunst van haar machtigen koninklijken gemaal afdoen de waarborg voor haar leven te vinden, dan moet zij wel verstaan, dat deze gunst haar niet kan beschermen tegen het een maal uitgevaardigde en daarmede on her-1 roopelijk geworden koninklijk edict om alle Joden te verdelgen. Dat is de puur menschelijke zijde van- do zaak, zelfs nog afgedacht van alle hooger bestel. Maar er is ook een andere zijde, van waar de dingen worden bezien bij hooger licht. De Joden zullen verlost worden: dat volk kan niet worden uitgeroeid. Maar dan zal ook zij, die zich dat volk FEUILLETON Van hooger Orde. Naar het, Engelsch. Ouder theetijd kwamen deze met oen menigte vragen aangaande den armen Tommy Baines; waar hij lieengo- gaan was, waarop do moeder eenvoudig antwoordde met de woorden van den bij kei „hij is niet meer, want God heeft hem weggenomen." Maar toen zij Mary Baines buiten zagen huilen, vroeg Muriel, .)Waarom zij toch schreide, daar 't im mers God was, die kleine Tommy had ge nomen?" -later trachtte zij van mij in 't bijzon der te weten te komen, wat voor een P»aats 't was, waarheen hij was gegaan en hoe hij er heen was gegaan; of hij n°k al zijn kleeren mee had genomen en de groote tros kamperfoelie, welke zij hem gisteren had gezonden; en vooral of hij alleen gegaan was of dat sommige en gelen, welke zoo groote plaats in Muriel's gedachten in namen en over wie zij altoos ^prak, hem hadden meegenomen. Zij loop te, ja zjj dacht wel zeker, dat die 't ladden gedaan. Zij wilde maar, dat zij ontmoet had of hen in het huis ge- fcrft 'ia<^'. ^,eRdc dat de gedachten van net kind hier zoo sterk mee bezig waren geschaamd zou hebben, liaaT straf niet ontgaan. Indien zij méeht te moeten vreezen, laat ze dan niet vreezen voor menschen, maar voor het zieker oordeel Gods, en dit ontvlieden. En na haar eerst dit beter inzicht In den te verwachten lcop der gebeurtenis sen te hebben gegeven, dringt hij nog een een andere overweging bij baar aan: Wie weet of gij niet om zulken tijd als dezo is, tot dit koningschap geraakt zijt? M.a.w. mogeRjk- heeft God u daarom juist nu tot koningin verheven, om u te gebruiken tot verlossing van zijn volk uit dit gevaar. En nu geeft Esther haar aarzeling op indien haar volk voor en met haar wil vasten, drie dagen, dan zal ze het wa gen om tot den koning te gaan. Van een bidden, waartoe het vasten een hulpmiddel moest zijn, wordt hier wel niet uitdrukkelijk gesproken. Maar voor den lezer is het duidelijk, dat dit de be doeling is. De uitkomst heeft bewezen, dat Morde- chai's gissing omtrent de strekking van het Godsbestuur juist is Dergelijke gissingen te maken ligt voor de hand voor wie gelooft, dat God met terdaad alle dingen regeert. Dat wil niet alleen zeggen, dat God alle dingen doet geschieden, maar ook, dat Hij ze doet geschieden om een doel daar mede te bereiken. Indien dit doel ook voor ons onmisbaar is, dan moeten wij ook aan de bereiking van dit doel mede werken. Maar hier ontstaat voor ons menschen nu juist het gevaar, om Gods bedoeling te verklaren naar onze eigen meening of begeerte. Wat wij zelf dan gaarne willen, mee- nen we ons door den gang der gebeurte nissen onder Gods bestel aangewezen te zien. En niet zelden is het waar te nemen, dat ons willen daarbij afwijkt van wat de Heere ons in Zijn Woord heeft bevolen. Ja zelfs, hoe meer men van dat Woord afdwaalt, met des te moor stellige beslist heid spreekt men dan wel uit, dat het zoo of zoo kennelijk Gods wil is. Dit nu was bij Mordechai's raad aan Esther juist omgekeerd. Want metterdaad rustte op haar de plicht van Godswege om voor haar volk in de bres te springen. En nadat Mordechai haar oerst dien heiligen plicht op do conciënlie heeft ge bonden, toont hij haar, hoe Gods bestel haar den weg ertoe heeft gebaand, om dien plicht te vervullen. Wanneer wij dan ook maar in alles vragen onvoorwaardelijk naar wat de Heere in Zijn Woord van ons eischt, dan izullen wij ook een oog er voor heb ben. hoe Hij zelf den weg ertoe opent; al is die weg dan ook op zichzelf niet zon der moeite en gevaar. En terwijl degenen, die zich aan Gods bevel onttrekken, ook voor Gods bestel geen oog hebben en in het duister rond tasten, wordt het pad des rechtvaardigen als een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe. HET NUT DER KASTIJDING. Wél hem, als Gods wegen snerpen, Die met willig onderwerpen Neorgehukt in lijdzaamheid, Opwaarts om ontferming schreit. Die als zondaar neergebogen Pleit op Vaderlijk meêdoogon Met recht kinderlijke zucht Bij de strenge Vadertucht; In het innige gevoelen En crkent'nis deT gena, Dat ons de Almacht gadesltl, En in Vaderlijke hoede Ons onwaardig, met Zijn roede Of terughou' door het leed, Dat ons hart Hem niet vergeet. Dankend bidden, biddend danken, In genezing voor de kranken. Bidden wij, maar met een geest, Die in God zijn Vader vreest, Niet den harden Vonnisspreker, Niet den Rechter, niet den Wreker, Maar den Heelarts van bet kwaad Daar ons hart vervuld meê gaat. Lijden leere ons zulk een smceken Onder stille tranenbeken. Die gedweeheid in de pijn. Is een hemelmedicijn: 't Is verzachting in de plagen, Die de Algoede geeft te dragen En Hij steunt en onderschraagt .Wie de smart als plichtig draagt, Bidden wij, wanneer wij lijden Hem ons harte toe te wijden. Los te worden van een aard®, Met zijn ongenS, bezwaard; Van de wereldstrik ontbonden Af te sterven van de zonden En Hij zal om Christus' zoen Meer dan onze beê voldoen. BILDERDIJK. SCERK Eü SCHOOL CHR. GEREF. KERK. Beroepen. Te Noordeloos (2de maal): H. Velema te Kampen, GEREF. GEMEENTEN. T w e e t. a 1. Te Ridderkerk: J. Vreug- denhil te Borsele en M. Hofman te Rijs- sen. Beroepen. Te Amsterdam: H. A. Minderman te Dirksland. VRIJE GEREF. GEMEENTEN. Tweetal. Te Rotterdam: C. de Jonge te Kampen en J van Vliet te Dor drecht. Aanklacht Ds. Theesing. Naar wij in de Kerkbode voor Haarlem lezen', heeft Ds. Thee sing, die voor 26 April op de tegen hem ingebrachte aanklacht aan het classikaal bestuur van Edam van schriftelijk ant woord moest dienen, geantwoord, dat hij de tegen hem ingebrachte aanklacht als niet ontvankelijk beschouwt, daar zij be« rust op onvolledige krantenverslagen, re den waarom hij aan het classicaal bestuur van Edam geen antwoord kan en zal in dienen. - Zending. Het Sangi- en Talaud-Comité zal dit jaar te Goes samenkomen op Donderdag 5 Juli, 's Middags zal Ds. C. Ferguson, pred. te Durgerdam, vroeger theol. docent aan do'Kweekschool te Kaloewatoe, spre ken over zijn ervaringen op het zendings- veld. 's Avonds wordt do aa. zendeling J. Reynbout afgevaardigd door den voor zitter, Dr. J. R. Callenjiach, pred. te Rotterdam. Als sprekers zullen optreden Ds. P. Steinz van Goes en Ds. Visser van Rilland Bath. Het Kerklied. Aan een beschouwing van do „N. R. Crt." over „Kerklied en Tijdgeest" is het onderstaand© ontleend: Dat het kerklied om zijn leerstellingen inhoud van groot gewicht wordt geacht, blijkt uit bet rapport over de gezangen dat Deputaten der Gereformeerde Ker ken. de synode van dit jaar aanbieden. Naast do berijmde psalmen achten de Ge reformeerden enkele gezangen toelaatbaar bet zijn: de Lofzang van Maria, het Ge bed des Heeren, de Lofzang van Simeon en nog eenige, die van ouds achter in het Hervormde psalmboek hebben ge prijkt, als berijming van een Schriftge deelte. Het rapport der Gereformeerde depu taten geeft hier en daar een aardig voor beeld van den leerstelligen blik, waar mee men het Kerklied bekijkt. Zoo heb ben deputaten het Morgengezang afge keurd, omdat daarin voorkomen de regels: Daar 't lichaam, door den slaap ver kwikt, Zich weder tot den arbeid schikt". Dit kan men toch op den Zondag niet aanheffen, wijl het Zondagsarbeid veron derstelt, ja nog wel op plechtige wijze zou sanctioneeren! Het geeft een zonderlinge gewaarwor ding, wanneer men kerkbesturen en de putaten aan heb dichten van kerkliederen ziet. Want, wanneer hier of daar iets niet in hen haak is, zetten de keurmees ters zicli zelf aan het werk om het ge schrapte te vervangen. Dr. Hepp, die in de „Reformatie" het rapport bespreekt, geeft met een voorzichtige opmerking te lcemnien, dat „borijming eigenaardige eisehen stelt" en een aan 't rijmen gesla gen deputafcenvergadering haar bevoegd heid licht overschrijdt. Zelfs wanneer zij met het werk van den eenen dichter dat van den ander aanvult, doet zij, aldus dr. Hepp, denken aan een verstelnaaister, die het eene stuk na het andere repareert. Toch is herziening van het kerklied af en toe eiseh. Want elke bundel is heb voortbrengsel van den tijdgeest en als zoodanig aan veroudering onderhevig. Hoezeer men de gedachten vam een be paald tijdstip in het kerklied vindt weer gegeven, bewijst o.a. Gezang 78, het pro duct van Scharp, die den „waren Chris ten" als „den besten burger" bezingt en. omtrent dezen rechtschapene o.a. zegt: „Erkentnis van Gods albestuur, Dooft in hem al 'b onedel vuur Vari wrok, partijschap, vleierij, Wie ook aan 't roer van zaken zij." Deze regels, beter thuis in oen ouder- wetschen kleppermansnicuwjaarawensck dan op de lippen van een zingende Chris telijke gemeente, krijgen toch een aardig persoonlijk licht, als men bedenkt, dat de dichter, vurig Oranjeman, in 1796 zijn ambt en zijn sta-d moest veriaten, omdat hij weigerde de belofte af te leggen, niet met woorden of daden mee te werken aan de herstelling van 't oude bewind; tot 1800 is bij in Oost-Friesland geweest, toen mocht hij ah predikant naar Rotterdam terugkeeren. Onder de vele deugden van den besten burger noemt Scharp dan nog: „Hij streeft naar grootheid, geld of goed, Nooit hooger dan hij streven moet"; dat is zeker heel braaf; maar dan geeft hij, nog braver, van 't geen hij door zijn gepast streven heeft verworven gewillig schot en lot. In de berijming van de tien geboden iets dergelijks in anderen vorm „Zoo drijf ik, door mijn braafheid kloeker, Met mijn bezitting nimmer woeker, Pleeg nooit bedrog met waar of maat". Hoe de hechte grondslag wordt gelegd tot deze deugdbeoefening, kan men lee ren uit de in kookboekstijl geschréven vs. 2 en 3 van Gezang 77 (van Doyer). Dit alles moet wel zoo wezen, want (Gezang 59): „Een daaglijks werkzaam Christen toont, Het waar geloof dat in hem woont". Ook wijst do schrijver op de „typisch rationalistische trias", die in Gezang 53, product van Rhijnvis Feith, voorkomt: „Mijn God! wat ooit in mij verdoof, Dat ik altijd aan U geloov\ Aan deugd en eeuwig leven"; en dan komt het bekende „gevoel van mijn waardij", zeker dichter staande bij de rechten van den mensch, dan bij de Gereformeerde kerkleer. Het is toch eigenlijk wel begrijpelijk, dat de Gereformeerden dergelijke getui genissen, die zoo kenmerkend zijn voor het rationalistisch tijdperk in den aan vang van de 19e eeuw, niet op oen lijn gesteld willen zien met de Psalmen, die zulk een geheel anderen geest openbaren. Bethsaïda na den oorlog. DeLerwickarbeid. Ds. H. J. Hcida, Geref. Pred. te Ylaar- dingen, penmingm. van „Bethsaïda", vraagt om plaatsing van het volgende: Bethsaïda heeft voor den oorlog tot het jaar 1914 toe door het uitzenden van twee dienaren des Woords gepoogd het zware lot onzer zeevisschers» wanneer zij do haringscholen zochten ten Noorden van de Shetland-eilanden op oen breedte van 60 b, 61 graden, te veraangenamen door hen in do gelegenheid te stellen bij bet binnenvallen te Lerwick het "Woord Gods te hooren prediken en ze in oen zaal, waar litteratuur werd uitgestald en mee gegeven, liaiiebjk te ontvangen. Weken en maanden achtereen zijn onze visschers bij hun tochten naar het Noor den van geestelijke verzorging verstoken. Dit is nog te meer geestdoodend, omdat ook het ongeloof een verwoestende propa ganda op de visschersvloot voert en de revolutiebcginselen, vooral bij den heden.- daagschen noodstand in het bedrijf en in de loonen, voortvreten. Alles mag wel in het werk worden ge steld om eenigszins to voorzien in de geestelijke nooden van hen, die vasthou den aan de openbaring Gods in Christus Jezus en de zwakken voor wankelen to be hoeden. Het lot der visschers in de Noordelijke zeeën is dikwijls zoo hardl Vroeger werd de arbeid op de baai te Lerwick, waar ouzo schepen binnenvielen, van Eollandsche en Engelsche zijde dan ook zeer gewaardeerd. De verdelgingsoorlog verstoorde echter ook dit werk. Nu echter naar veler over tuiging het aantal schepen weer belang rijk grooter zal zijn dan in de andere na- oorlogsjaren, stond Bethsaïda voor de vraag don Lerwickarbeid te hervatten of prijs te geven. Indien eenigszins mogelijk, wenscht zij weder naar de oude methode te werken en eenige weken twee dienaren de3 Woords te laten arbeiden op de baai tot geestelijke hulp der visschers. Aan verschillende dingen is dan echter dringend behoefte. Allereerst zal de zaak door de prijsver- hooging meer kosten dan voor den orlog. Daarom, broeders en zusters, een gave gebracht voor het geestelijk welzijn onzer visschers! In de tweede plaats hebben wij ook du literatuur noodig en veel literatuur! In do Iaatsto jaren werden 150 tot 200 paS« kelten per seizoen verspreid op do sche pen. Ook dit mag niet worden stop gezek, hetzij dit aan den wal of op Lerwick wordt uitgedeeld. Gaarne ontvingen wij dus veel pakketten oude en nieuwe litte ratuur, van welken aard ook, mits de Naam Gods daarin wordt geëerd. Voorta hebben wij noodig postpapier en envelloppen, waarmede wij sommigo vis schers uitnemend kunnen dienen, als zij de baai bezoeken. En tenslotte durven wij vragen: wie heeft ervoor over een nog goed bruikbare Nederlandsche driekleur, een Hollandsche vlag? Van het gebouw, waar de visschers ontvangen worden, moet de vlag wapperen ten teeben onzer nog kerngezonde natio naliteit. Vroeger wuifde die daar; maar door het wegblijven der predikanten ver dween ongetwijfeld de driekleur. Daarom, landgenooten, die nog dank baarheid kent over het onwrikbaar stand houden onzer nationaliteit in al deze ja ren, zendt ons voor onze Oranjegezinde en vaderlandslievende visschers een vlag! Ale inzendingen worden verwacht aan bet adres: Ds. Heida, Vlaardingen, Bin nensingel 71, en zullen zooveel mogelijk worden verantwoord in de algemeen ge lezen dagbladen: de Standaard en df Rotterdammer. Uit het Sosiaie Leven In goede handen? Meer en meer komt bij ons, zegt „Patr.", twijfel, of de dagelijksche lei-* ding der afdeeling „Arbeidersverzeke ring" wel in goede handen is. Bij „nota van wijziging" worden soms hoogst belangrijke veranderingen in wetsontwerpen aangebracht, waarover in het Voorloopig Verslag niet werd ge sproken. De Kamer moest dan eigenlijk tot een nieuw afdeelingsonderzoek beslui ten. Maar dat gaat ook niet altijd. Nu bij de wijziging der Landbouw-ongovalieawet zal het geschieden. Hier is ook wel een bijzonde e ir„erk-i waardige gang van zaken! Gelijk men weet, was een voor naamste redenen, waarom men destijds de landarbeiders niet in do Ongevallen wet 1901 opnam, dat voor deze arbei ders een andere wij.-.o van bepaling van het dagloon moest aangenomen worden. Men moest plaatselijk typcloonen vast-i stellen. En ziedaar, nu komt de Regeering bij nota van wijziging voorstellen, om ook bij de Landbouw-ongevallenwet de dag loonbepaling te doen geschieden op over eenkomstige wijze als bij de industrieel© Ongevallenwet! Het is gebleken, dat do dagloonen van de verschillende groepen van arbeiders in de land- en tuinbouwbe drijven niet alleen verschillen voor de onderschelden Gemeenten, maar boven dien in eenzelfde Gemeente veelal niet gelijk zijn. Die ongelijkheid 'levert on overkomelijke moeilijkheden op bij het samenstellen van een lijst, als bedoeld in art. 5 der Land- en Tuinbouwongevailen- wet. Daarom stelt de Minister een rege ling voor als vervat in de art. 7 en 8 der (industrieele) Ongevallenwet 1921. Was men op de afdeeling „Arbeiders verzekering" tot dusver niet op de hoogte van de feitelijke toestanden? Zijn. de Raden van Arbeid over he.t punt in quaestie gehoörd? Of handelt men hier uitsluitend naar het advies van Posthu- ma's Landbouw-Onderlinge? Hoe dit zij, indien deze wijziging doorgaat, zal het eenige verschil tus- schen de industrieele en de Landbouw- Ongevallenwet zijn te zoeken in de orga nisatie. Overigens is alles gelijk. Was daarvoor nu een uitstel van zooveel jaren noodig? Er is nog iets merkwaardigs. Mr. Groeneveld, de leider der af dee-; ling Arbeidersverzekering, mint de een voud. Zij ia voor hem altoos het kenmerk van het ware. Vergissen wij ons niet, dan werd door hem wel eens critiek geoefend op het in gewikkelde loonlijslfcrmulier, bij de int duslrieelen in gebruik. Voor de hoeren en tuinders heeft hij dan ook een eenvoudi ger formulier bedacht. Het is reeds in het „Staatsblad" verschenen. Maar, belaas, het blijkt al te eenvoudig en dus ondoelmatig! Er moet een nieuw formulier worden vastgesteld, dat slechts weinig verschilt van het „ingewikkelde" model, bij de uitvoering der industrieele ongevallenverzekering in gebruik! Voor de groote „vereenvoudiging", die Mr. Groeneveld op het gebied der Sociale Verzekering wil tot stanabrengen, spelt dit alles weiuig goeds. trachtte ik haar, zoo eenvoudig moge-, lijk uit te leggen, dat sterven was 't leven afleggen en de onsterfelijkheid aandoen. Ik wilde, dat mijn lieveling, die nooit in werkelijkheid den dood zou kunnen zien, hem niet als iets verschrikkelijks zou op vatten, maar enkel als een kalmen slaap en een blij ontwaken .in een andere we reld, welker heerlijkheid geen oog ooit had gezien, geen oor had gehoord, boord. „Geen oog ooit gezien!" herhaalde Mu riel in gedachten, „kan men daar zien, oom Phineas?" „Ja, mijn kind. Daar is geen duister nis!" Zij zweeg een oogenblik en zeide toen ernstig: „Ik wil er graag heen ik wil er erg graag heen. Hoe lang zal 't duTen, denkt ge, dat de engelen ofh mij zullen komen?" „Vele, vele jaren, mijn schat," zeide ik, huiverend. Enkele minuien later speelde zij weer vroolijk met hoor broertjes en haar lieve duifejes. We zonden de kinderen vroeg naar bed dien avond en zaten lang bij den haard om te overleggen, hoe wij 't best de be-; smetting zouden kunnen voorkomen. John geloofde vast in dr. Jenner en de inenting. Wij gingen erg gerustgesteld naar bed en 't huisgezin viel in kalmen slaap, hoewel, onder hetzelfde dak, in nog dieper slaap, het kleine dood© kind lag. Het kamertje aan den anderen k:V van het huis, dat ik had ingenomen, was erg stil en ik sliep er rustig en droomde. Midden in den nacht werd ik wakker door een zacht gestommel en dacht, dat ik nog droomde; want ik zag aan mijn voeteneinde een witte gedaante glijden zoo zacht en geluidloos, dat het de geest van een kind had kunnen zijn en 't ging in de kamer van het doode kind. Een oogenblik, door bijgeloovige vrees, welke wij, geloof ik, allen min of meer bezitten, was ik stom van schrik. Toen probeerde ik te luisteren. Ik hoorde on getwijfeld, zeker een geluid in 't aan grenzend vertrek een mensehelijk ge luid. Al de verhalen, welke ik ooit gehoord had over schijndooden en te spoedig be graven kwamen mij angstwekkend in de gedachten. Ik overwon mijn bijgeloovige vrees, om eene besmette kamer binnen te gaan, sprong uit bed, ded enkele kleeding- stukken aan, nam een licht en ging bin nen. Het kleine lijk lag daar nog rustig en stil voor immer. En als ware 't zijn eigen geest, die de wacht hield in de nacht, zat aan 't hoofdeinde Muriel. Ik pakte haar op en liep zoo 'hard ik kon met haar de kamer uit, doodelijk ver schrikt. Zij verborg haar gezicht tegen mijn schouder en rilde. „Ik heb toch niet verkeerd gedaan, heb ik? Ik wilde weten hoe 't was wat er over was van kleine Tommy; ik heb 't aangeraakt 't was zoo koud. O, oom Phineas! dat is toch niet de arme, kleine Tommy?" „Neen, mijn lief, dierbaar* kind denk er maar niet meer aan!" En bijna niet wetend, wat ik doen moest, riep ik John en vertelde hem, waar ik zijn kleine doch ter gevonden had. Hij sprak geen woord, maar rukte haaT uit mijn armen en sloot haar in de zijne, nam haar vervolgens mee in zijn kamer en sloot de deur. Se dert leefden wij in gestadige vrees. Een geheele week pasten we op, s' jegen de kinderen elk uur nauwkeurig gade, letten op elke verandering, welke er te zien was op elk klein gezicht; daarop werd Muriel ziek. Ik moest 't aan haar vader vertellen, toen ik hem tegemoet ging op een avond, dat hij thuis kwam. Het was voor hem bijna een doodelijke slag. „O, mijn God, haar niet! iedereen be halve haar!" en zoo wist ik, wat ik al lang vermoed had, dat zij hom het liefst was van al zijn kinderen. Edwin en Walter werden ook ziek, maar in lichter graad. Niemand was in gevaar, behalve Muriel. Weken aaneen hadden we, wat men noemt „ziekte ia huis"; dieschrikkelijk dreigende scha* duw, welke op 't huis hangt en welke moeder en vader droegen hun deel en droegen 't flink. Wanneer, zij niet meer kon, wat niet vaak voorkwam, beurde hij haar weer op. Nacht aan nacht waakte hij en zorgde hij met ongeloofelijk ge* duld, nadat hij den ganschen dag aan 't werk was geweest. Het moeilijkste oogenblik van de vier-» entwintig uren van een dag was, denk ik, dat, als hij mij in de verte zag, terwijl ik hem opwachtte als hij thuis kwam 's avonds; dan zag ik, als we naar hula liepen, wat niemand zag behalve God. Op zulke oogenblikken dacht ik dikwijls bij mij zeiven hoe groot wel Zijne liefde moest wezen, die zichzelven „De yader** noemt. En Hij bracht ons behouden door on-» zen tijd van nood, Hij liet ons al onze kleinen. Op een Zondag in November, toen de velden in mist waren gehuld en de regen zacht ueerdrupte op de aarde, waren we allen weer bijeen, dankbaar en verheugd. Muriel kwam triomfantelijk boneden in de armen van haren vader en lag met een glimlach op de sofa, 't licht van den haard speelde over haar klein,' wit gezicht, witmaar zonder litter kenen. J (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1923 | | pagina 5