lieBtleittConl
Tweede Blad
KOMING GUSTAAF ADOLF VAN ZWEDEN
Vrijdag 23 Februari 1923
BI&INENLAHIiU
Het woord van een Staatsman,
Mevrouw W. van It&llieVan Eznbden
had een onderhoud met jhr. mr. De Savor-
nin Lokman en vertelt ervan in de ,.Haag-
solie Dost". Aan het slot is het volgende
ontleend:
„Zoo dus werd ik lid van de Kamer, on
danks mijn tegenstreven. Ik hek een.
prachtigen politieken. strijd mee mogen
doorleven van 1S791889: de aanneming
van de sckoolwet-Mackay. In die jaren
werd in waarheid gestreden voor een be
ginsel. Er werd geestelijk gevochten. Het
ging bewust: systeem togen systeem. Niet.
altijd in later jaren bleef de toon bij dc
Kamerdebatten zco hoog en zoo onper
soonlijk!"
„Dus u hebt het politiek leven leeren
•waardeeren?"
„Het is zekér interessant. Minder in de
Openbare Vergaderingen, dan in de afdec-
lingen. Daar spreekt ieder vrij uit, daar
wordt werkelijk gediscussieerd en geluis
terd! Daar kun je nog, althans probeeren,
elkaar te overtuigen".
Een pauze.
„Veel meer wat u zou interés.'«eren liéb
ik niet te vertellen. Als het bezoek u is te
gengevallen. ik lxeb u gewaarschuwd.
Ik licb met u gespróken, niet om u te ver
tellen wie of wat ik ben. Wat doet-dat er
toe? Als ik wat ga7en heb meegekreges,
is dat toch niet eigen verdienste De
mensoh is een nietig wezen; hij is niet
dan wat hü van God ontving."
Destem werd langzaam, plechtiger. Het
groote hoofd, meest neergebogen in herin
nerend aanschouwen, hief zich op. De
warmblauwe oogen openlen zich wijd.
„Mijn moedor in hare ware vroomheid,
heeft mij tegen niets meer gewaarschuwd
dan tegen den hoogmoed. Hoogmoed is de
ergste zonde. In mijn lange loopbaan ben
ik steeds meer overtuigd geworden dat
niets sterker veroordeeld wordt door de
Heilige Schrift dan de mensehelijke hoog
moed. Die doet den éénen mensch den an
der vertrappen, om raaa vooruit to komen,
om maar „de éérste" te zijn. Die doet <fon
nietigen men»cli zich stellen boven God;
rekent niet met Diens wil. Ja, eerbiedigt
Zijn macht en wijsheid slechts, voor zoo
ver het meii8chelijk verstand die erkent.
„De oorzaak van allo ellende is niet geld
zucht, egoisme, of wat dan ook; maar de
brutaliteit, waarmee de mensch docd-kahu
ziin eigen wetten stelt in de plaats van de
Wet Gods. Als dc hoofden van de Staten
dat maar konden begrijpen het doet er
niot too langs welken weg zij tot staats
leiders zijn opg'eklommen als die zich
maar geen eigen moraal hadden gescha
pende Machiavellistische moraal!....
dan waren do rampen niet over de wereld
gekomen, zooals ze thans gekomen zijn."
En meer in den gewonen stemtoon: „Voor
het besturen van de binnenlandsche poli
tiek geldt hetzelfde. Dat heb ik ook ge
leerd in mijn lange leven: wie zich zelf
kan wegcijferen bereikt het meest-, in welke
levenspositie ook."
Een zwijgen. En toen do conclusie:
„Dit heb ik u willen fcoonen: waro gods
dienst oefent invloed uit op karaktervor
ming. En nog iets: alle dwang en formalis
me in de opvoeding is niet goed erger is uit
dea booze."
Onwaardige behandeling.'
Bij de interpellatie-Troelistra deelde dc
voorzitter _der Tweede Kamer, de heer
Kooien, mode, dat hij zijn vooratol, cun
doze aanvrage niot toe te staan, deed zon
der oenige ruggespraak met do Regeering
Den volgenden dag werd dieze pertinen
te verklaring in een artikel dn ..Hot Volk"
op socialistische wijze in twijfel getrok
ken cn van den hoer Kooien dus geïnsi
nueerd, dat hij een leugenaar was.
Nu verneemt de „Residientiobodo" edi
tor, dat d'c hoer Kooien, toen de heer
Trcolstra hem eenigen tijd geleden mede
deelde voornemens te zijn over do Roer-
bezetting te interpelleer en. onmiddellijk
zeide, daartegen bezwaren te hebben, dus
vóór de Rogeering oonigen invloed op
hem kon hebben' uitgeoefend.
Dc heer Troelstra wist dit en toch liet
hij als hoofdredacteur toe, dat in „Hét-
Volk" een artikel werd geplaatst, dat voor
den Kamer-president in hoeg-c -ma-te grie
vend en belecdigenid was.
De hoer Kooien is ook maar voorzit
ter van dc Tweede Kamer on geen H-aar-
lemsohe loopjongen.
KERKEN SCHOOL
NED. HERV. KERK.
Drietal. To Blcemendaal vacature-
Dr. M. J. A. de Vrijer): G. Ter Haar Ro-
meny A.Bzn. te Ginneken; G. van Rams-
horst te Brammen en C. W. Coolsma te
Groningen.
Geroepen. Te Haulerwijk (Fr.), (toez)
G. C. H. Bos, caiid. te Amsterdam; te Le-
ïncle (tcez.): D. Tromp, cand. te Utrecht;
te Garderen: B. N. B. Bouthoorn, te Wa
penveld.
Bedankt. Vooi* Meppel: G. B. Wes
tenburg te Beverwijk.
GEREF. KERKEN.
Aangenomen. Naar Laren (N.-H.)
J. H. iSillevis iSmitt lo Amsterdam.
Bedankt Voor Leimuiden, Scharne-
goutuni, Marken, Purmcrend, Molenaars
graaf, Brandwijk, Holle voetsluis, Nieuw-
ïïelvoet, Oosterond (Texel), Ouderkerk a.
d. IJscl: J. H. Sillevis Srnitfc te Amster-
dam; voor Oudega (W.)S. de Vries» te
Ambt VoUenhove (B.); voor .Dordrecht;
P. Dcddcns te Briellc.
GEREF. GEMEENTEN.
Beroepen. Ta VlaardiugenA. de
Blois, cand. aldaar.
HERST. EV. LUTH. KERK.
Drietal. Te Enkhuizen: G. J. Duij-
vendak te Stadskanaal; J. Bieger, cand.
te Vaals en J. Bergman, cand. te Haarlem.
Beroepbaar.
Do heer C. v. cl. Woude, theol. cand.,
Kloinzaud 58 tc Sneek, heeft to kennen ge
geven dat hij gaarne een eventueel beroep
van do Geref. Kerken in overweging zal
nemen.
Paedagogische Leerstoel.
Prof. Dr. A. Noordtzij (van Driebergen),
Prof. Dr. T. Hoekstra (vaa Kampen) en
de heer J. van der Waals (van Nijkerk)
hebben op verzoek van de Commissie van
Uitvoering van Gercf. Schoolverband ge
confereerd met de Directeuren der Vrije
Universiteit in bijzijn van leden van het
Curatorium en van den Senaat. De confe
rentie ging over do mogelijkheid van het
stichten van een Leerstoel voor de Pae-
dagogick. Ook in de kringen van de Vrije
Universiteit geniet dezci zaak do volle
belangstelling. Echter kon men liier, we
gens de financieele moeilijkheden niet ge
heel uit eigen middelen den bedoelden
stoel stichten. Wel wil do Vrije Univer
siteit zich belangrijke financieele offers er
voor getroosten.
't Is niet onmogelijk, dat hierin de Ver
een. voor Chr. Nat. Schoolonderwijs met
Geref. Schoolverband wil saamwerken.
Op do a.s. Jaarvergadering van Geref.
Schoolverband zal over deze zaak een
concreet voorstel ter tafel komen.
Hoe sommige sprekers spreken.
In een beschouwing over de stenografie
in ons parlement schreef de „Tel." eenigen
tijd geleden ook iets over de sprekers zelf,
cn vertelde, dat er maar weinig welver-
zorgdo redevoeringen meer gehoord wor
den. Trouwens, de veelal straffe rantsoe
neering van den spreektijd laat weinig ge
legenheid meer tot het uitspreken van een
monumentale rede. Er zijn in liet parle
ment tal van ^Parlomiakken", die
een hagelbui van woorden op hun omge
ving doen neerkletteren; wier-razende dolle
haast van spreken den toehoorder zelfs
liet maken van behoorlijko aanteekeningen
belet.
Ook zijn er tal van sprekers die keuve
len, alsof zij thuis zaten bij een kop kof
fie. Zij beginnen volzinnen, die zij vergo
ten te voltooien; herhalen ze, verwarren
zich in hun woorden, of kiezen een onjuis
te uitdrukking voor een gedachte.
Zoo hebben wij uit den mond van rede
naars opge teekend
dat sprekers voorganger den spijker op
den verkeerden kop had geslagen;
dat een winkelier niet kan worden aan
gesloten op een kookgasmeter;
dat de suikerbiet de reddende engel is,
waarop de landbouw drijft:
dat lea wordt gegeven i» een lokaal met.
veel gerij;
dat pachters last van mond- en klauw
zeer hebben;
dat oen slcepersw&geii er het bijltje bij
had neergelegd:
dat booinen lijden aan vernielzucht;
dat men bij een dergelijke aanbieding
met beide handen moest toehappen;
dat men zich blij maakt met een doode
musch, die men eerst heeft opgeblazen;
dat in het debat oud zeer was opgeward;
dat in do verstopte riolen met den ster
ken arm moet worden ingegrepen;
dat de S. D. A. P. haar voornaamste ge
boorte niet in Engeland heeft gehad;
ongeacht de talrijke gezegden, die voor
een dubbelzinnige uitlegging vatbaar zijn
en daardoor dikwijls tot groote verwon
dering van den. spreker groote hilari
teit verwekten.
TUTANKHAMEN'S GRAF EN DE
BIJBELWETENSCHAP.
"Wie had er, schrijft P. J. Kroon, in de
Maas b., tot voor enkele weken ooit van
Tutankhamen gehoord? En thans spreekt
heel de wereld over de geheimzinnige
grafkamers in het dal der Koningen bij
den Nijl, waar onveiVacht eeuwenoude
kostbaarheden, na een onderaardsch be
staan van ruim 30 eeuwen aan de wereld
worden teruggeschonken.
Nieuwsbladen vermelden dagelijks, wat
er weer ontdekt is aan beelden en wagens
en meubelen, illustraties brengen allerlei
vreemdsoortige vondsten in beeld en spot
bladen profiteeren er reeds van voor
hun grappen en caricaturen. Terwijl som
migen slechts spot overhebben voor lord
Carnarvon's poging, zien anderen er
blijkbaar een wereldgebeurtenis in. Geen
wonder, dat menig lezer, die zich nooit
hijzonder met Egypte of andere opgravin
gen heeft beziggehouden, bij die hoogge
spannen belangstelling zich afvraagt:
Wat beduidt dit alles toch? Is die op
graving werkelijk zoo belangrijk? Ter
wijl velen onzer lezers waarschijnlijk ook
nieuwsgierig zijn eens te vernemen, wat
men van Christelijk standpunt te denken
heeft over die bedrijvigheid in Egypte,
en of met name de bijbelwetenschap er
belang bij heeft.
Daarom een paar opmerkingen. Voor
eerst is elke opgraving in een oud cul
tuurland van belang voor de wetenschap
in 't algemeen. Immers die voorwerpen,
vooral beelden en inschriften, zegels en
munten,1 leveren gegevens voor diepere
kennis van de geschiedenis, oudheid- on
volkenkunde. Hier wordt natuurlijk ver
ondersteld, dat dergelijke ontdekkingen
geleid worden door wetenschappelijke
mannen en alle bedrog wordt uitgesloten.
Vervolgens, wat de bijbelwetenschap be
treft, kunnen de opgravingen te Luxor
belangrijk worden. Wc zeggen: kunnen;
want tot nog toe zijn de resultaten nog
vrij onbeduidend.
Ze kunnen evenwel nieuw licht werpen
op een belangwekkend gedeelte der ge
wijde geschiedenis, daar Tutankhamen
geleefd moet hebben omstreeks den tijd,
waarin het Joodsche volk in' Egypte
verbleef.
Hoe de oudheidkundo gewaardeerde
diensten bewijzen kan aau de gewijde
wetenschap der H. Schrift moge blijken
uit een paar voorbeeldc-n, die ook met
Egypte in verband staan.
Dc Bijbel leert ons, dat Jozef ais slaaf
aan Egyptenaron verkocht, daar opklom
tot de waardigheid van onderkoning, dat
Jacob, Jozefs vader, met zijn gezin er
zich vestigde, do Joden aangroeiden tot
een talrijken stam, totdat een Pharao,
„die Jozef niot kende", aan het bestuur
kwam en de Joden vervolgde.
Dit alles lieeft een tijd lang voor de
rationalistische kritiek als geschiedkun
dig twijfelachtig gegolden. Nu evenwel
neemt ieder aan, omdat de profane ge
schiedenis hoe langer hoe luider mode-
spreekt, dat het Bijbelverhaal van Jozefs
verheffing en de voorspoed der Joden
samenvalt met het tijdvak der Hyksos of
herder-koningen, clio de wettige dynastie
tot val gebracht hadden cn van ongeveer
17001580 v. C. Egypte bestuurd hebben
In laatstgenoemd jaar of daaromtrent
werden ze evenwel weer door de
vroegere wettigo koriugsfamilie ver
dreven. Geen wonder, dat de Joden, die
den gunst genoten habben der Hwkoos, nu
ook in ongenade vielen. Het Bijbelverhaal
wordt hier dus door profane gegevens
bevestigd, wat voor niot-geloovige bijbel-
kundigen een krachtig bewijs levert voor
do betrouwbaarheid van het gewijde ge
schiedverhaal.
Tijdens de verdrukking in Egypte
moesten de Joden slavenwerk verrichten"
en tichels bakken bij liet bouwen der
steden Ramsos cn Pithom. Natuurlijk
verdwenen die steden later weer geheel
en al cn daarom was, volgens zekero
bijbelverklaring, het verhaal onwaar en
konden die steden althans niet ge
ïdentificeerd worden. Nu hebben de vond
sten evenwel uitgewozen, dat er een stad
Pi-Ramesse bestaan hoeft met 5 of G
tempels en ontzaglijke bergplaatsen ter
wijl het tegenwoordige Tell-et-Maskouta
vroeger een tempel van den god Toum
bezeten heeft en daarom waarschijnlijk
Pi-Toum, woning van Toum geheeten
heet. Hiertegen ziet niemand bezwaar.
Dus heeft do Bijbel gelijk, en hebben de
vondsten ons diensten bewezen.
Dat hot tichels bakken bekend was en
beoefend werd in het Egypte van 1500
voor Christus kan niemand meer betwij
felen, sinds op het graf^van koning Rekli-
inara uit de 18o dynastie, dus omstreeks
den tijd van Mozes, oen afbeelding ont
dekt word, van het geheele verloop van
liet iichelbakken.
Of aan de bijbelwetenschap 'ook derge* t
lijko diensten bewezen zullen worden -
door dc opgravingen van Luxor is nog x
niet to voorspellen. Doch do kans en zelfs -j
de waarschijnlijkheid bestaat ongetwij-
feld, daar Tutankhamen's tijd samenvalt J
met het bijbelverhaal over Egypte. Uit 7
hetgeen tot nog toe opgedolven werd. kan V
men natuurlijk nog geen gevolgtrekkin-
gen afleiden. Wel blijkt wederom, dat er
in 15 eeuwen voor Christus een lioogo
beschaving bestaan heeft in Egypte, ook
dat de Egypfcenaren geloofden aan een
voortbestaan der mensehelijke ziel na
den lichaamlijken dood, daarom immers
gaven zo die rijke geschenken aan den
overledene mede. Doch dit alios was
reeds bekend. Inlusschen hopen we, uat
er inschriften gevonden zullen worden in
of bij de graftombe, daar deze sLeeds
kostbaarder zijn voor de wetenschap dan
de schitterendste oude voorwerpen.
Een Christen kan dus ook met belang
stelling de operalies te Luxor volgen.
Hier en daar noemt men een huivering
waar, alsof er de schendende hand aan
een graf geslagen wordt. Zulke vrees is
ongemotiveerd.
Kortom te Luxor kunnen gewichtige
vondsten voorkomen, welke aan de bijbel-
kunde en bijgevolg aan ons geloof dien
sten kunnen bewijzen. Daarom zou 't
misplaatst zijn voor dat werk enkel spot
over te hebben. De wetenschap werkt
langzaam. Eerst moet alles worden op
gegraven en ernstig bestudeerd. Dan eerst
kunnen gevolgtrekkingen afgeleid wor
den, dan eerst worden de grafkamers van
Luxor een aanwinst voor de wetenschap.
Het Kerstschandaal te Moskou.
Naar dc correspondent te Meskou van
de „Daily Mail" bericht, hebben alle btrl-
teniandsohe diplomaten in co Russische
hoofdstad in krachtige bewoordingen van
afkeuring gestolde rapporten aan hun
regeeringen gezonden omtrent de anti
christelijk» vwtoorangen die op Kerstdag
op de openbare si raat hebben pleats ge
had cn waarvan v.-:' -- nv»ak
ten.
Een voorname !:n:iion-; ..v.ï :_2 pevisoo.i-
üjkbedd vertelde den oancsp'.nderst, dat
wat hem hot meest gegriefd had, liet. in
decent karakter van den optocht was.
Hij doelde nog niet eens op de dronken
meisjes, gekleed eis -roede duaveLs met
•/aarten en horens, maar had speciaal 't
oog op een groep in den optocht, voor
stellende de „vrije liefde" en waarin jeug
dige personen van beiderlei sexo cn ..ge
tooid" met wansmakelijke opschriften,
voorkwamen en een groep, voorstellende
„goed'koope liefde", cn gevormd door per
sonen van beiderlei kunne, die dc kleed er-
dra cht droegen dor Russische geestelijken
De eenvoudige hoeren leven iu rrcezen
en beven. Die vrees werd onlangs nog
aangewakkerd door het feit-, dat in he«b
district Orenburg een groote meteoor
steen, misschien de grootste, die ooit in
histonische tijden gorien is op do aarde
neerkwam.
De bccren zagen met .cuizeu:ag liet ge
vaarte neerstorten, dat nog lang daarna
roodgloeiend bleef en grooio hitte ver
spreidde. Toen het afgekoeld was cn <le
bevreesde boeren het durfden naderen,
bleek het twintig voet in het vierkant
groot te zijn.
Rijgeloovig als vele der weinig-ontwik
kelde mocjiks zijn, zagen zij in dit natuur
verschijnsel het vc or toe ken van een
wereld ramp.
Sneeuw.
Clinge Doornbes geeft in de Tel. de
volgende leuke beschouwing:
Een bof voor bezitters van sloe en van ar,
Een last voor bet Spoor: treinverkeer
in de war,
Een ramp voor het paard, dat de hoogto
op moet,
Een levensbedreiging voor Pa's hoogeu
lioed.
Een waseh-invitatie voor jongens op
straat,
Een straf voor het meisje, dat wan
delen gaat
Een zware belasting voor alle verkeer.
Een Hoofdstuk in onze Slads-rcinigings-
leer.
Een kleed voor do Aarde, zoo smetteloos
rein.
Een reinheid, die weldra een smeerboel
zal zijn.
Een tref voor de sneeuwpop, die vroolijk
herleeft.
Dieet voor den vogel, die vastendag hoort.
Een plaat voor het oudje, dat glij-vluchten
doe.
Munitie-depot voor do Spes Patriae.
Een cclit lonk oud-Nedèrlaudsch winter-
idee,
Een .strop voor een werkloos steunaboimé.
FEUILLETON
Van hooger Orde.
Naar hefc Engelsch.
40)
„Ik lieb sedert dikwijls aan hem gd-
dacht als ik soms naar dit liUeeken
keek."
„Mag ik 't eens zien raag ik?"
Hij nam liaar hand, schoof de mouw
zacht omhoog on ontdekte, juist boven de
pols een diep litteeken. Hij zag er naar,
zijn gezicht trilde en toen, zonder eoii
woord to zeggen en zonder zijn veront
schuldigingen aan te bieden verliet
hij de kamer.
HOOFDSTUK XV.
Ik bleef met juffrouw March alleen. Zij
bleef naar de deur kijken waar John ver
dwenen was, uitermate verwonderd en
ietwat verlegen.
„Wat be teekent dit, mijnheer Fletcher P
kan ik hem beleedigd hebben?
„Neen, zeker niet." i
„Waarom ging hij dan heen?"
„Ik weet de reden wel en ik zou dien
u wel willen zeggen ook, maar ik denk,
dat John 't u liever zelf vertellen wil."
„Als 't liera behaagt," antwoordde Miss
March, een beetje geraakt, maar toen be
gon ze weer met mij te spreken op haar
oudeu, vriendclijken toon. Z]j vroeg mij
veel over de Brithwoods en over Norion
Bury.
Ik antwoordde openhartig, alleen paste
ik op niets te vertellen betreffende ons zelf.
Spoedig daarop, daar John niet terug
kwam, nam ik afscheid van haar en ging
naar onze eigen kamer. Hij was daar
niet. Hij had den kleinen Jack gezegd,
dat hij een lange wandeling ging maken
en niet voor etenstijd terug zou komen.
Etenstijd kwam, maar ik moest alleen
dinceren. 't Was de eerste keer, dat hij
zelfs zulk een onbeduidende belofte brak.
Ik bracht een akeligen dag door. Ik, zijn
vriend, die hem lief gehad had geduren
de deze zes jaren meer dan iets op de we
reld, wat kon ik nu doen? Het lot had
mij machteloos gemaakt ik kon hem
niot troosten noch hem meer bewaren
voor leed. Wat ik in die lange, stille uren
gevoelde, heeft menigeen eveneens ge
voeld; menig ouder voor oen kind, menig
zustor voor een broeder, menig vriend
voor een vriend.
's Namiddags gebeurde er iets. Een
schitterende koets met vier paarden
hield stil voor de deur; ik kende ze on ge
heel Norton Bury kende ze. Zij was le
dig; maar Lady Caroline's eigen dienst
meisje =3 zoo ik later hoorde «at jtofc
ter in cn Lady Caroline's eigen zwart-
oogige Napelsche page sprong er af met
een grooten brief in de hand, welke ik
opmaakte, dat voor juffrouw March be
stemd was.
Ik was blij, dat John niet thuis wasxn
blij ook, dat die koets met alle sieraden
vertrokken was, voor John thuis kwam.
Hij kwam niet voor 'i bijna donker
was.
„Gij bobt niet op me gewacht met H
eten, hoop ik? Thee, juist dat is beter;, ik
heb zoo'n lauge wandeling gemaakt cn ik
ben zoo moe."
De woorden klonken vroolijk, veel te
vroolijk.
„Waar ben je geweest, John?"
„Op de Nunnely Heuvel; daarheen
moet gij ook eens meegaan; men kan
daar drie en twintig kerken zien* is 't
niet verbazend?"
Hij bleef zoo onophoudelijk, vlug door
spreken, gedurende de thee. 't Was om er
bij te huilen. Na de thee drong ik er op
aan, dat hij mijn leuningstoel zou nemen,
want dat hij, na zulk eene wandeling en
met zulk ruw weer, wel koud wezen
moest.
„Heelemaal niet integendeel voel
mijn hand." Deze brandde. „Maar ik ben
moe, verbazend moe." Hij leunde achter
over en sloot de oogen. Grooto vermoeid
heid naar ziel en lichaam stond op zijn
gezicht te lezen.
„Waarom ging je alleen uit, John?"
Hij sloeg glimlachend rle oogen open,
Ik was op 't oogenblik niet voldoende om
hem gelukkig te maken. Wij zaten zwij
gend neer.
Om negen uur kwam mevrouw Tod mot
't avondeten binnen, Zij had altijd 't een
of ander te vertellen, vooral sedert dö
laatste gebeurtenissen de geheele huis
houding op Rose Cottage zoo dicht tot
elkander hadden gebracht. Maar nu was
zij boordevol nieuws.
Zij bad dien ganschen avond de kof
fers gepakt voor arme juffrouw March,
hoewel zij eigenlijk niet wist, waarom zij
haar „arm" moest noemen. Wie zou heb
ben gedacht, dat mijnheer March zulke
voorname familie had? Of wij ook do
koets van Lady Caroline Brithwood ge
zien hadden, welke vandaag gekomen
was? Wat een prachtige koets was 't
expres gezonden voor juffrouw March
maar zij wilde niet meegaan. „Maar nu
heeft ze 't plan opgevat morgen to ver
trekken."
Toen John dit hoorde hielp hij mevrouw
Tod. als gewoonlijk, om de zware blindeu
dicht te maken. Hij stond mei den gren
del in de hand, onbeweeglijk, totdat de
goede vrouw vertrokken was. Toen bedek
te hij met beido handen 't gezicht. Hij
verborg 't niet moer, probeerde zelfs niet
't te doen; de eerste liefde van een jonden
man niet z'n eerste inbeelding
maar zijn eerste liefde, met al haar
hartstocht, wanhoop en pijn was over
hem gekomen gelijk 't over allen komt.
Ik zag hora zich er onder wringen en kon
hem niet helpen. De volgende weinige mi
nuten, welke zwijgend voorbij gingen, -
waren zocr bitter voor ons beiden. Toen j
zei ik zacht: David!'*
„Wat?"
„Ik dacht wel, dat 't zoo wezen moest
„Ja."
„Misschien als je eens niet mij spreekt,
zal je dat goed doen."
„Op een anderen koer. Laat mij naar
buiten gaau in dc lucht ik slik.
En zijn hoed grijpend snelde hij naar
buiten. Ik durfdo hem niet volgen. Na
dat ik eenigen tijd bad gewacht en ge-,
luisterd tot alles stil was geworden in
het huis, kon ik 't niet langer uithouden
en ging ook naar buiten. Het was verba
zend donker, toch klom ik de houvol op.
Maar plotseling- herinnerde ik mij, Jat
mevrouw Tod eens gezogd lmd. dal do
heuvel, na donker, zeer gevaarlijk was,
behalve voor hen., die den weg goed ken-
den.
(Wordt vervolgd), ril