lieBtleittConl Tweede Blad KOMING GUSTAAF ADOLF VAN ZWEDEN Vrijdag 23 Februari 1923 BI&INENLAHIiU Het woord van een Staatsman, Mevrouw W. van It&llieVan Eznbden had een onderhoud met jhr. mr. De Savor- nin Lokman en vertelt ervan in de ,.Haag- solie Dost". Aan het slot is het volgende ontleend: „Zoo dus werd ik lid van de Kamer, on danks mijn tegenstreven. Ik hek een. prachtigen politieken. strijd mee mogen doorleven van 1S791889: de aanneming van de sckoolwet-Mackay. In die jaren werd in waarheid gestreden voor een be ginsel. Er werd geestelijk gevochten. Het ging bewust: systeem togen systeem. Niet. altijd in later jaren bleef de toon bij dc Kamerdebatten zco hoog en zoo onper soonlijk!" „Dus u hebt het politiek leven leeren •waardeeren?" „Het is zekér interessant. Minder in de Openbare Vergaderingen, dan in de afdec- lingen. Daar spreekt ieder vrij uit, daar wordt werkelijk gediscussieerd en geluis terd! Daar kun je nog, althans probeeren, elkaar te overtuigen". Een pauze. „Veel meer wat u zou interés.'«eren liéb ik niet te vertellen. Als het bezoek u is te gengevallen. ik lxeb u gewaarschuwd. Ik licb met u gespróken, niet om u te ver tellen wie of wat ik ben. Wat doet-dat er toe? Als ik wat ga7en heb meegekreges, is dat toch niet eigen verdienste De mensoh is een nietig wezen; hij is niet dan wat hü van God ontving." Destem werd langzaam, plechtiger. Het groote hoofd, meest neergebogen in herin nerend aanschouwen, hief zich op. De warmblauwe oogen openlen zich wijd. „Mijn moedor in hare ware vroomheid, heeft mij tegen niets meer gewaarschuwd dan tegen den hoogmoed. Hoogmoed is de ergste zonde. In mijn lange loopbaan ben ik steeds meer overtuigd geworden dat niets sterker veroordeeld wordt door de Heilige Schrift dan de mensehelijke hoog moed. Die doet den éénen mensch den an der vertrappen, om raaa vooruit to komen, om maar „de éérste" te zijn. Die doet <fon nietigen men»cli zich stellen boven God; rekent niet met Diens wil. Ja, eerbiedigt Zijn macht en wijsheid slechts, voor zoo ver het meii8chelijk verstand die erkent. „De oorzaak van allo ellende is niet geld zucht, egoisme, of wat dan ook; maar de brutaliteit, waarmee de mensch docd-kahu ziin eigen wetten stelt in de plaats van de Wet Gods. Als dc hoofden van de Staten dat maar konden begrijpen het doet er niot too langs welken weg zij tot staats leiders zijn opg'eklommen als die zich maar geen eigen moraal hadden gescha pende Machiavellistische moraal!.... dan waren do rampen niet over de wereld gekomen, zooals ze thans gekomen zijn." En meer in den gewonen stemtoon: „Voor het besturen van de binnenlandsche poli tiek geldt hetzelfde. Dat heb ik ook ge leerd in mijn lange leven: wie zich zelf kan wegcijferen bereikt het meest-, in welke levenspositie ook." Een zwijgen. En toen do conclusie: „Dit heb ik u willen fcoonen: waro gods dienst oefent invloed uit op karaktervor ming. En nog iets: alle dwang en formalis me in de opvoeding is niet goed erger is uit dea booze." Onwaardige behandeling.' Bij de interpellatie-Troelistra deelde dc voorzitter _der Tweede Kamer, de heer Kooien, mode, dat hij zijn vooratol, cun doze aanvrage niot toe te staan, deed zon der oenige ruggespraak met do Regeering Den volgenden dag werd dieze pertinen te verklaring in een artikel dn ..Hot Volk" op socialistische wijze in twijfel getrok ken cn van den hoer Kooien dus geïnsi nueerd, dat hij een leugenaar was. Nu verneemt de „Residientiobodo" edi tor, dat d'c hoer Kooien, toen de heer Trcolstra hem eenigen tijd geleden mede deelde voornemens te zijn over do Roer- bezetting te interpelleer en. onmiddellijk zeide, daartegen bezwaren te hebben, dus vóór de Rogeering oonigen invloed op hem kon hebben' uitgeoefend. Dc heer Troelstra wist dit en toch liet hij als hoofdredacteur toe, dat in „Hét- Volk" een artikel werd geplaatst, dat voor den Kamer-president in hoeg-c -ma-te grie vend en belecdigenid was. De hoer Kooien is ook maar voorzit ter van dc Tweede Kamer on geen H-aar- lemsohe loopjongen. KERKEN SCHOOL NED. HERV. KERK. Drietal. To Blcemendaal vacature- Dr. M. J. A. de Vrijer): G. Ter Haar Ro- meny A.Bzn. te Ginneken; G. van Rams- horst te Brammen en C. W. Coolsma te Groningen. Geroepen. Te Haulerwijk (Fr.), (toez) G. C. H. Bos, caiid. te Amsterdam; te Le- ïncle (tcez.): D. Tromp, cand. te Utrecht; te Garderen: B. N. B. Bouthoorn, te Wa penveld. Bedankt. Vooi* Meppel: G. B. Wes tenburg te Beverwijk. GEREF. KERKEN. Aangenomen. Naar Laren (N.-H.) J. H. iSillevis iSmitt lo Amsterdam. Bedankt Voor Leimuiden, Scharne- goutuni, Marken, Purmcrend, Molenaars graaf, Brandwijk, Holle voetsluis, Nieuw- ïïelvoet, Oosterond (Texel), Ouderkerk a. d. IJscl: J. H. Sillevis Srnitfc te Amster- dam; voor Oudega (W.)S. de Vries» te Ambt VoUenhove (B.); voor .Dordrecht; P. Dcddcns te Briellc. GEREF. GEMEENTEN. Beroepen. Ta VlaardiugenA. de Blois, cand. aldaar. HERST. EV. LUTH. KERK. Drietal. Te Enkhuizen: G. J. Duij- vendak te Stadskanaal; J. Bieger, cand. te Vaals en J. Bergman, cand. te Haarlem. Beroepbaar. Do heer C. v. cl. Woude, theol. cand., Kloinzaud 58 tc Sneek, heeft to kennen ge geven dat hij gaarne een eventueel beroep van do Geref. Kerken in overweging zal nemen. Paedagogische Leerstoel. Prof. Dr. A. Noordtzij (van Driebergen), Prof. Dr. T. Hoekstra (vaa Kampen) en de heer J. van der Waals (van Nijkerk) hebben op verzoek van de Commissie van Uitvoering van Gercf. Schoolverband ge confereerd met de Directeuren der Vrije Universiteit in bijzijn van leden van het Curatorium en van den Senaat. De confe rentie ging over do mogelijkheid van het stichten van een Leerstoel voor de Pae- dagogick. Ook in de kringen van de Vrije Universiteit geniet dezci zaak do volle belangstelling. Echter kon men liier, we gens de financieele moeilijkheden niet ge heel uit eigen middelen den bedoelden stoel stichten. Wel wil do Vrije Univer siteit zich belangrijke financieele offers er voor getroosten. 't Is niet onmogelijk, dat hierin de Ver een. voor Chr. Nat. Schoolonderwijs met Geref. Schoolverband wil saamwerken. Op do a.s. Jaarvergadering van Geref. Schoolverband zal over deze zaak een concreet voorstel ter tafel komen. Hoe sommige sprekers spreken. In een beschouwing over de stenografie in ons parlement schreef de „Tel." eenigen tijd geleden ook iets over de sprekers zelf, cn vertelde, dat er maar weinig welver- zorgdo redevoeringen meer gehoord wor den. Trouwens, de veelal straffe rantsoe neering van den spreektijd laat weinig ge legenheid meer tot het uitspreken van een monumentale rede. Er zijn in liet parle ment tal van ^Parlomiakken", die een hagelbui van woorden op hun omge ving doen neerkletteren; wier-razende dolle haast van spreken den toehoorder zelfs liet maken van behoorlijko aanteekeningen belet. Ook zijn er tal van sprekers die keuve len, alsof zij thuis zaten bij een kop kof fie. Zij beginnen volzinnen, die zij vergo ten te voltooien; herhalen ze, verwarren zich in hun woorden, of kiezen een onjuis te uitdrukking voor een gedachte. Zoo hebben wij uit den mond van rede naars opge teekend dat sprekers voorganger den spijker op den verkeerden kop had geslagen; dat een winkelier niet kan worden aan gesloten op een kookgasmeter; dat de suikerbiet de reddende engel is, waarop de landbouw drijft: dat lea wordt gegeven i» een lokaal met. veel gerij; dat pachters last van mond- en klauw zeer hebben; dat oen slcepersw&geii er het bijltje bij had neergelegd: dat booinen lijden aan vernielzucht; dat men bij een dergelijke aanbieding met beide handen moest toehappen; dat men zich blij maakt met een doode musch, die men eerst heeft opgeblazen; dat in het debat oud zeer was opgeward; dat in do verstopte riolen met den ster ken arm moet worden ingegrepen; dat de S. D. A. P. haar voornaamste ge boorte niet in Engeland heeft gehad; ongeacht de talrijke gezegden, die voor een dubbelzinnige uitlegging vatbaar zijn en daardoor dikwijls tot groote verwon dering van den. spreker groote hilari teit verwekten. TUTANKHAMEN'S GRAF EN DE BIJBELWETENSCHAP. "Wie had er, schrijft P. J. Kroon, in de Maas b., tot voor enkele weken ooit van Tutankhamen gehoord? En thans spreekt heel de wereld over de geheimzinnige grafkamers in het dal der Koningen bij den Nijl, waar onveiVacht eeuwenoude kostbaarheden, na een onderaardsch be staan van ruim 30 eeuwen aan de wereld worden teruggeschonken. Nieuwsbladen vermelden dagelijks, wat er weer ontdekt is aan beelden en wagens en meubelen, illustraties brengen allerlei vreemdsoortige vondsten in beeld en spot bladen profiteeren er reeds van voor hun grappen en caricaturen. Terwijl som migen slechts spot overhebben voor lord Carnarvon's poging, zien anderen er blijkbaar een wereldgebeurtenis in. Geen wonder, dat menig lezer, die zich nooit hijzonder met Egypte of andere opgravin gen heeft beziggehouden, bij die hoogge spannen belangstelling zich afvraagt: Wat beduidt dit alles toch? Is die op graving werkelijk zoo belangrijk? Ter wijl velen onzer lezers waarschijnlijk ook nieuwsgierig zijn eens te vernemen, wat men van Christelijk standpunt te denken heeft over die bedrijvigheid in Egypte, en of met name de bijbelwetenschap er belang bij heeft. Daarom een paar opmerkingen. Voor eerst is elke opgraving in een oud cul tuurland van belang voor de wetenschap in 't algemeen. Immers die voorwerpen, vooral beelden en inschriften, zegels en munten,1 leveren gegevens voor diepere kennis van de geschiedenis, oudheid- on volkenkunde. Hier wordt natuurlijk ver ondersteld, dat dergelijke ontdekkingen geleid worden door wetenschappelijke mannen en alle bedrog wordt uitgesloten. Vervolgens, wat de bijbelwetenschap be treft, kunnen de opgravingen te Luxor belangrijk worden. Wc zeggen: kunnen; want tot nog toe zijn de resultaten nog vrij onbeduidend. Ze kunnen evenwel nieuw licht werpen op een belangwekkend gedeelte der ge wijde geschiedenis, daar Tutankhamen geleefd moet hebben omstreeks den tijd, waarin het Joodsche volk in' Egypte verbleef. Hoe de oudheidkundo gewaardeerde diensten bewijzen kan aau de gewijde wetenschap der H. Schrift moge blijken uit een paar voorbeeldc-n, die ook met Egypte in verband staan. Dc Bijbel leert ons, dat Jozef ais slaaf aan Egyptenaron verkocht, daar opklom tot de waardigheid van onderkoning, dat Jacob, Jozefs vader, met zijn gezin er zich vestigde, do Joden aangroeiden tot een talrijken stam, totdat een Pharao, „die Jozef niot kende", aan het bestuur kwam en de Joden vervolgde. Dit alles lieeft een tijd lang voor de rationalistische kritiek als geschiedkun dig twijfelachtig gegolden. Nu evenwel neemt ieder aan, omdat de profane ge schiedenis hoe langer hoe luider mode- spreekt, dat het Bijbelverhaal van Jozefs verheffing en de voorspoed der Joden samenvalt met het tijdvak der Hyksos of herder-koningen, clio de wettige dynastie tot val gebracht hadden cn van ongeveer 17001580 v. C. Egypte bestuurd hebben In laatstgenoemd jaar of daaromtrent werden ze evenwel weer door de vroegere wettigo koriugsfamilie ver dreven. Geen wonder, dat de Joden, die den gunst genoten habben der Hwkoos, nu ook in ongenade vielen. Het Bijbelverhaal wordt hier dus door profane gegevens bevestigd, wat voor niot-geloovige bijbel- kundigen een krachtig bewijs levert voor do betrouwbaarheid van het gewijde ge schiedverhaal. Tijdens de verdrukking in Egypte moesten de Joden slavenwerk verrichten" en tichels bakken bij liet bouwen der steden Ramsos cn Pithom. Natuurlijk verdwenen die steden later weer geheel en al cn daarom was, volgens zekero bijbelverklaring, het verhaal onwaar en konden die steden althans niet ge ïdentificeerd worden. Nu hebben de vond sten evenwel uitgewozen, dat er een stad Pi-Ramesse bestaan hoeft met 5 of G tempels en ontzaglijke bergplaatsen ter wijl het tegenwoordige Tell-et-Maskouta vroeger een tempel van den god Toum bezeten heeft en daarom waarschijnlijk Pi-Toum, woning van Toum geheeten heet. Hiertegen ziet niemand bezwaar. Dus heeft do Bijbel gelijk, en hebben de vondsten ons diensten bewezen. Dat hot tichels bakken bekend was en beoefend werd in het Egypte van 1500 voor Christus kan niemand meer betwij felen, sinds op het graf^van koning Rekli- inara uit de 18o dynastie, dus omstreeks den tijd van Mozes, oen afbeelding ont dekt word, van het geheele verloop van liet iichelbakken. Of aan de bijbelwetenschap 'ook derge* t lijko diensten bewezen zullen worden - door dc opgravingen van Luxor is nog x niet to voorspellen. Doch do kans en zelfs -j de waarschijnlijkheid bestaat ongetwij- feld, daar Tutankhamen's tijd samenvalt J met het bijbelverhaal over Egypte. Uit 7 hetgeen tot nog toe opgedolven werd. kan V men natuurlijk nog geen gevolgtrekkin- gen afleiden. Wel blijkt wederom, dat er in 15 eeuwen voor Christus een lioogo beschaving bestaan heeft in Egypte, ook dat de Egypfcenaren geloofden aan een voortbestaan der mensehelijke ziel na den lichaamlijken dood, daarom immers gaven zo die rijke geschenken aan den overledene mede. Doch dit alios was reeds bekend. Inlusschen hopen we, uat er inschriften gevonden zullen worden in of bij de graftombe, daar deze sLeeds kostbaarder zijn voor de wetenschap dan de schitterendste oude voorwerpen. Een Christen kan dus ook met belang stelling de operalies te Luxor volgen. Hier en daar noemt men een huivering waar, alsof er de schendende hand aan een graf geslagen wordt. Zulke vrees is ongemotiveerd. Kortom te Luxor kunnen gewichtige vondsten voorkomen, welke aan de bijbel- kunde en bijgevolg aan ons geloof dien sten kunnen bewijzen. Daarom zou 't misplaatst zijn voor dat werk enkel spot over te hebben. De wetenschap werkt langzaam. Eerst moet alles worden op gegraven en ernstig bestudeerd. Dan eerst kunnen gevolgtrekkingen afgeleid wor den, dan eerst worden de grafkamers van Luxor een aanwinst voor de wetenschap. Het Kerstschandaal te Moskou. Naar dc correspondent te Meskou van de „Daily Mail" bericht, hebben alle btrl- teniandsohe diplomaten in co Russische hoofdstad in krachtige bewoordingen van afkeuring gestolde rapporten aan hun regeeringen gezonden omtrent de anti christelijk» vwtoorangen die op Kerstdag op de openbare si raat hebben pleats ge had cn waarvan v.-:' -- nv»ak ten. Een voorname !:n:iion-; ..v.ï :_2 pevisoo.i- üjkbedd vertelde den oancsp'.nderst, dat wat hem hot meest gegriefd had, liet. in decent karakter van den optocht was. Hij doelde nog niet eens op de dronken meisjes, gekleed eis -roede duaveLs met •/aarten en horens, maar had speciaal 't oog op een groep in den optocht, voor stellende de „vrije liefde" en waarin jeug dige personen van beiderlei sexo cn ..ge tooid" met wansmakelijke opschriften, voorkwamen en een groep, voorstellende „goed'koope liefde", cn gevormd door per sonen van beiderlei kunne, die dc kleed er- dra cht droegen dor Russische geestelijken De eenvoudige hoeren leven iu rrcezen en beven. Die vrees werd onlangs nog aangewakkerd door het feit-, dat in he«b district Orenburg een groote meteoor steen, misschien de grootste, die ooit in histonische tijden gorien is op do aarde neerkwam. De bccren zagen met .cuizeu:ag liet ge vaarte neerstorten, dat nog lang daarna roodgloeiend bleef en grooio hitte ver spreidde. Toen het afgekoeld was cn <le bevreesde boeren het durfden naderen, bleek het twintig voet in het vierkant groot te zijn. Rijgeloovig als vele der weinig-ontwik kelde mocjiks zijn, zagen zij in dit natuur verschijnsel het vc or toe ken van een wereld ramp. Sneeuw. Clinge Doornbes geeft in de Tel. de volgende leuke beschouwing: Een bof voor bezitters van sloe en van ar, Een last voor bet Spoor: treinverkeer in de war, Een ramp voor het paard, dat de hoogto op moet, Een levensbedreiging voor Pa's hoogeu lioed. Een waseh-invitatie voor jongens op straat, Een straf voor het meisje, dat wan delen gaat Een zware belasting voor alle verkeer. Een Hoofdstuk in onze Slads-rcinigings- leer. Een kleed voor do Aarde, zoo smetteloos rein. Een reinheid, die weldra een smeerboel zal zijn. Een tref voor de sneeuwpop, die vroolijk herleeft. Dieet voor den vogel, die vastendag hoort. Een plaat voor het oudje, dat glij-vluchten doe. Munitie-depot voor do Spes Patriae. Een cclit lonk oud-Nedèrlaudsch winter- idee, Een .strop voor een werkloos steunaboimé. FEUILLETON Van hooger Orde. Naar hefc Engelsch. 40) „Ik lieb sedert dikwijls aan hem gd- dacht als ik soms naar dit liUeeken keek." „Mag ik 't eens zien raag ik?" Hij nam liaar hand, schoof de mouw zacht omhoog on ontdekte, juist boven de pols een diep litteeken. Hij zag er naar, zijn gezicht trilde en toen, zonder eoii woord to zeggen en zonder zijn veront schuldigingen aan te bieden verliet hij de kamer. HOOFDSTUK XV. Ik bleef met juffrouw March alleen. Zij bleef naar de deur kijken waar John ver dwenen was, uitermate verwonderd en ietwat verlegen. „Wat be teekent dit, mijnheer Fletcher P kan ik hem beleedigd hebben? „Neen, zeker niet." i „Waarom ging hij dan heen?" „Ik weet de reden wel en ik zou dien u wel willen zeggen ook, maar ik denk, dat John 't u liever zelf vertellen wil." „Als 't liera behaagt," antwoordde Miss March, een beetje geraakt, maar toen be gon ze weer met mij te spreken op haar oudeu, vriendclijken toon. Z]j vroeg mij veel over de Brithwoods en over Norion Bury. Ik antwoordde openhartig, alleen paste ik op niets te vertellen betreffende ons zelf. Spoedig daarop, daar John niet terug kwam, nam ik afscheid van haar en ging naar onze eigen kamer. Hij was daar niet. Hij had den kleinen Jack gezegd, dat hij een lange wandeling ging maken en niet voor etenstijd terug zou komen. Etenstijd kwam, maar ik moest alleen dinceren. 't Was de eerste keer, dat hij zelfs zulk een onbeduidende belofte brak. Ik bracht een akeligen dag door. Ik, zijn vriend, die hem lief gehad had geduren de deze zes jaren meer dan iets op de we reld, wat kon ik nu doen? Het lot had mij machteloos gemaakt ik kon hem niot troosten noch hem meer bewaren voor leed. Wat ik in die lange, stille uren gevoelde, heeft menigeen eveneens ge voeld; menig ouder voor oen kind, menig zustor voor een broeder, menig vriend voor een vriend. 's Namiddags gebeurde er iets. Een schitterende koets met vier paarden hield stil voor de deur; ik kende ze on ge heel Norton Bury kende ze. Zij was le dig; maar Lady Caroline's eigen dienst meisje =3 zoo ik later hoorde «at jtofc ter in cn Lady Caroline's eigen zwart- oogige Napelsche page sprong er af met een grooten brief in de hand, welke ik opmaakte, dat voor juffrouw March be stemd was. Ik was blij, dat John niet thuis wasxn blij ook, dat die koets met alle sieraden vertrokken was, voor John thuis kwam. Hij kwam niet voor 'i bijna donker was. „Gij bobt niet op me gewacht met H eten, hoop ik? Thee, juist dat is beter;, ik heb zoo'n lauge wandeling gemaakt cn ik ben zoo moe." De woorden klonken vroolijk, veel te vroolijk. „Waar ben je geweest, John?" „Op de Nunnely Heuvel; daarheen moet gij ook eens meegaan; men kan daar drie en twintig kerken zien* is 't niet verbazend?" Hij bleef zoo onophoudelijk, vlug door spreken, gedurende de thee. 't Was om er bij te huilen. Na de thee drong ik er op aan, dat hij mijn leuningstoel zou nemen, want dat hij, na zulk eene wandeling en met zulk ruw weer, wel koud wezen moest. „Heelemaal niet integendeel voel mijn hand." Deze brandde. „Maar ik ben moe, verbazend moe." Hij leunde achter over en sloot de oogen. Grooto vermoeid heid naar ziel en lichaam stond op zijn gezicht te lezen. „Waarom ging je alleen uit, John?" Hij sloeg glimlachend rle oogen open, Ik was op 't oogenblik niet voldoende om hem gelukkig te maken. Wij zaten zwij gend neer. Om negen uur kwam mevrouw Tod mot 't avondeten binnen, Zij had altijd 't een of ander te vertellen, vooral sedert dö laatste gebeurtenissen de geheele huis houding op Rose Cottage zoo dicht tot elkander hadden gebracht. Maar nu was zij boordevol nieuws. Zij bad dien ganschen avond de kof fers gepakt voor arme juffrouw March, hoewel zij eigenlijk niet wist, waarom zij haar „arm" moest noemen. Wie zou heb ben gedacht, dat mijnheer March zulke voorname familie had? Of wij ook do koets van Lady Caroline Brithwood ge zien hadden, welke vandaag gekomen was? Wat een prachtige koets was 't expres gezonden voor juffrouw March maar zij wilde niet meegaan. „Maar nu heeft ze 't plan opgevat morgen to ver trekken." Toen John dit hoorde hielp hij mevrouw Tod. als gewoonlijk, om de zware blindeu dicht te maken. Hij stond mei den gren del in de hand, onbeweeglijk, totdat de goede vrouw vertrokken was. Toen bedek te hij met beido handen 't gezicht. Hij verborg 't niet moer, probeerde zelfs niet 't te doen; de eerste liefde van een jonden man niet z'n eerste inbeelding maar zijn eerste liefde, met al haar hartstocht, wanhoop en pijn was over hem gekomen gelijk 't over allen komt. Ik zag hora zich er onder wringen en kon hem niet helpen. De volgende weinige mi nuten, welke zwijgend voorbij gingen, - waren zocr bitter voor ons beiden. Toen j zei ik zacht: David!'* „Wat?" „Ik dacht wel, dat 't zoo wezen moest „Ja." „Misschien als je eens niet mij spreekt, zal je dat goed doen." „Op een anderen koer. Laat mij naar buiten gaau in dc lucht ik slik. En zijn hoed grijpend snelde hij naar buiten. Ik durfdo hem niet volgen. Na dat ik eenigen tijd bad gewacht en ge-, luisterd tot alles stil was geworden in het huis, kon ik 't niet langer uithouden en ging ook naar buiten. Het was verba zend donker, toch klom ik de houvol op. Maar plotseling- herinnerde ik mij, Jat mevrouw Tod eens gezogd lmd. dal do heuvel, na donker, zeer gevaarlijk was, behalve voor hen., die den weg goed ken- den. (Wordt vervolgd), ril

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1923 | | pagina 5