Alzijdige mobiliteit. „Elk uwer, jonge menechen, wacht, een ievenelaak, en om die taak naar ciseh te Volvoeren, moet 't ziekbed u niet als prooi opeischen, maar moet op 's Heeren wegen uw gang vrij en onbelemmerd zijn. En daarom altoos weer op de kracht van uw wezen, ala 't sieraad van den jongeling komt het aan. Het is zoo, er kan erfelijke belastheid er kan wrange vrucht van verwaar loosde opvoeding zijn, door besmet ting of ongeval lean eon breking van kracht u overkomen zijn; en dan kent de Schrift, cn kont 't Calvinisme en kennen oolc wij niet. anders dan deernis. Maar al zulk een «ebrek stelt nooit den regel. Zoo nam 't Salomo, en zoo doe ik het iem na. Altoos het dappere Geuzen-type; vast- Calvinist. in het geloof, kloek en moedig in 't optreden, steeds dapper in de roeping Gods voortgaande. Wat de kenner in den jongen man liefst ziet glinsteren, is jeugdige, nog ongebro ken, zich opbuigende en in zich zelf genie tende weerkracht. Wat wij als Calvinisten dn de worsteling die reeds aanging, en die straks zich nog -banger vertoonen zal, voor alle dingen behoeven, is kracht, kracht van verweer, kracht van bestand, kracht om terug te dringen en om vooruit te ko men. Eer we 't vierde eenar eeuw (dit woord sprak Dr. A. Kuyper op Hemelvaart dag 1913) verder zijn, moet die kracht on der ons gereed liggen, om gemobiliseerd te worden in de ure des ge vaar 6. Komen die dagen, dan zullen wij oude ren A an het tooneel zijn afgetreden en zul len wij nederliggen in het, graf. Gij, die nu jongeling zijt, zult dan de mannen van die nieuwe periode zijn. Op u zal dan de verantwoordelijkheid rusten. Uit u zullen dan moeten optreden de mannen van 't woord en van de pen, de hel den in den kamp om 't recht, de tolken van het Eevangelie, de etillers van zooveler smart, en onder dit alles door de slagorde die gereed zal staan, om de banier van 't Kruis tegen Mammon en eiken Demon in te dragen. Vandaar dat wie, als ik, zich al lengs gereed maakt, om van u te scheiden met zulk een innerlijk besef van dank en welgevallen op u, o, jongelingen, nederziet. Salomo, 't i6 'haast ongelooflijk, en toch staat het er zoo overduidelijk, voelde zich zelf nog als een jongeling, en dit zelfs na zijn bestijging van Davids troon. Zoo toch ving zijn gebed om wijsheid aan„Nu dan Heere mijme God, ik ben een kleine jonge ling, ik weet niet. uit- te gaan noch in te gaan." Zijn spreuk, dat het sieraad der Jonge lingen in hun kracht ligt., leidt er dan ook allerminst toe, dat een jongeman die God vreest, zich in trotschheid op zijn gespierd heid. en vaardigheid verheffen zou. Daar komt het toe, als hef sportleven voor den jongen man do wereld van zijn overmoed en eerzucht wordt. Een ideaal heet het dan voor niefs dan voor sport zijn beste uren over te lubben, en voor sport al de inspan ning van zijn kracht, te geven. Zulk worstelen nu gaat, aan tussehen hert on hert om de ree, tusschen terrier en patrijshond en tusschen twee leeuwen om do leeuwin, maar onder de menechen wordt hc-t verachtelijk. Nooit echter verleide n daar- ti m anderer misbruik van hun Spierkracht, om de ontwikke ling van het lichaam den Chris- ten-jongeling onwaardig te keu reu. (Vandaar de noodzfikelijk heid om te ko men tof. oprichting van Christelijke Korfbal en Gymnastiekclubs, waar men r,k'. speelt met Christelijke ballen of een kip op Gereformeerde grondslag uitvoert, doch waar men ook bij de sport en gym- lias! ick-beoefening rekening wenecht te honden met Gods ordinantieën.) Lees en herlees toch, het Gereformeerde pra.hl,antwoord op de eerste vraag van onze Ne:delberger. ..Uw eenigè troost, in le ven en in sterven is dat' ge Jezus Christu» eigen zijl, maar let. wel. zoo etpat het er toch, eerst naar lichaam, en dan pas naar dë ziel. Mijn eenige troost, het. slaat er zoo met, nadruk, is dat ik met lichaam en ziel het lichaam voorop, niet. mijns, maar mijne getrouwen Zaligmaker Jezus Christus eigen beh. Er kan daarom onder Calvinisten van geringschatting noch verwaarloozing van ons stoffelijk deel ooit sprake zijn. C. A. DE BRUIJN. der giften, 3cs tijde in ac opgenomen, opnieuw gedrukt en in tad ram afdrukjes verspreid onder de personen, die de eerste maal me(t. een gift gesteund hadden en on der tal van andere, vermogende particu lieren, steeds docr een toepasselijk schrij ven begeleid. Indien nu bij al die aanvragen de bedoe ling had voorgezeten don handel uit te breiden en het, geld. dat ruimschoots bin- nenvloeide, daar ook voor gebruikt ware, dan was er niet veel op deze wijze van doen aan ite merken geweest. Evenwelde bacil der bedelarij, bij den vriend al aanwezig, had den nog iewat ziekelijken en wellicht daaaxloor wat ge makzucht,! gen man, maar al te spoedig be smet Waarom zich zooveel moeite te geven met- den aanmaak van kartonnen doozen en al zulke artikelen, als van alle kanten, zóó maar, geld toestroomde, waarvoor hij alleen maar fraaie brieven behoefde te schrijven 1 Zoo werd de kwaal, instede van de be- .trdurenswaardige oorzaak van zijn vragen, zijn middel om geld .te „verdienen" zijn broodwinning De artikelen, ..in een gezin, waarvan alle leden -longlijder zijn vervaardigd", zooais de treffende woorden der prospectus luid den, liet hij maken door een ander. Hij be paalde zioh er toe., die aai de middaguren op zijn gemak aan de klanten een kleine minderheid der gevers deed de gave ver gezeld gaan van een bestelling rond te brengen. Zijn luiheid naan (toe. 't Schrijven van al die brieven werd hem te veel. Vandaar, dat hij zich verzekerde van de diensten van iemand met een erg mooie hand en vloeienden stijl, die in het vervolg zijn verzoeken oui hulp wel voor hem zou redi- geeren en verzenden. Deze heer deed dat met, een inderdaad verrassende vaardig heid. Hij schreef epistels, die harten van eteen vermurwen moesten en ook hij had -uitstekénd succes. Met het gevolg, dat al ras de gedachte bij hem opkwam: „waarom zou ik steeds maar den zak mijns vriend-s spekken en niet <len mijnen 1", een gedachte, die snel gevolgd werd dooa- den wensch een volksboekerij op te richten, voor welk philan/tropisoh doel natuurlijk de geldelijke medewerking van menschen- vrienden aioodag zou zijn. Sindsd:en dreef hij ook „zaken voor eigen rekening". Dat hij zich over de volksboekerij niet druk nvaakte, behoeft geen betoog. Had ooit een milde gever ernstig naar den t.b.c.-lijder gein formeer d f En ziet: al zoo was de bedelbacil naar No. 3 overgewipt Hoe het verder met het- drietal ging. doet hier niet ter zake; vermelden wij alleen, dat er gevers ten tooneele kwamen, die wel informeerden en het bedrijf toen. mede door ingrijpen van den jArmenraad, al spoedig niet meer loonde. nET MILLIOEN. 20e Verantwoording. .Lichtenvoorde f 180.— Zullen 2e storting 125. Geref. Knapen ver. Samuël" te Heer-Hu go waard, afge? dragen door den Bond van Knapenleiders 2. Capelle (N.-B.) -450.60 Landsmeer le storting 260. Maassluis 750. Utrecht 3e storting 3.300. Gouderak 241. Arnhem ie storting 6.000. Zwartenhoek 287.50 Oudewater 4e storting 201.50 D. J. B. te L. 10.— N. N. te L. 5.— Totaal 11.812.60 19e verantwoording 396.907.07 De Penningmeester. S. BAKKER. Bureaux: N. Z. Voorburgwal 58—60. Postchèque- en Girorekening No. 3287c Amsterdam, 7 Juli 1921. Gemengd Nieuws <DE JNVL0ED VAN DE BEDEL-BACIL. In Maatschappelijk Hulpbetoon lezen wij jiet volgende vermakelijke ear tevens be- troevende relaas Een onzer dossiers verhaalt de geschiede nis van een man, wien het ongeluk trof, dat hij zijn betrekking moest opgeven we gens longlijden. Hij werd opgenomen in een Sanatorium en werd na lange verple ging ontslagen, wel hersteld maar toch ingeschikt voor hetvattdng van zijn oude beroep. Gelukkig had die man een vriend, die *en sommetje voor hem bijeenbracht waar- San hij grondstoffen kocht om daaruit, ge holpen door zijn wouw hij was ge- taws-i - hMLWPMJteütakelen te maken, 'die hij dan zou kunnen verkoopen. Nu geviel het, dat- deze vriend, niet al ie nauwgezet van levenswandel waa. Een zij ner fouten was een liefhebberij tot. bedelen Wel geen „openbare bedelariv", volstrekt- >iietMaar hij verstond toch uitnemend de kunst om van anderen geld los te krijgen, om daarvan zelf gemakkelijk te leven zijn familieleden wisten daarvan mee to praten. Om den t. b. c.-lijder te helpen, had hij een advertentie m een dagblad geplaatst, en waar het succes groot was geweest, hielp liij den man ook verder voort door 't doen eirculeeren van inieeker.iijsten. door hem zelf van een aanbeveling voorzien. Tegelijk de advertentie en de veroavtwooariing Te Ooltgcnsplaal ie het dochtertje van den heer J. H. al spelende on der een span hollende paarden gekomen. Het kind werd door de paarden omvergeworpen, waarna het onder den wagen kwam. Het werd «eer ernstig gekneued. Direct werd door den plaat6elijken dokter geneeskundige hulp ver leend. Haar toestand is bevredigend. Te Harmeien geraakte het twee-jarig dochtertje van de weduwe H. i!n den vijver en verdronk. Op verzoek van de maré- chauseee te Echt is gisteren te Nijmegen aan gehouden L. van D., kantoorbediende bij de posterijen to Echt, verdacht van diefstal van ongeveer f 900, tosbéhoorende aan den Staat. Te Helden is gisteren aan gehouden W. van E., landbouwer aldaar, ver dacht van opzettelijke brandstichting in zijn molen in den nacht van 5 op 6 Mei 1920. De drie personen, die zijn aangehouden in verhand met het zinken mn den sieepbooitreiler Johanna TJM. 859. zijnde de schipperC. G. en de stuurman J. G. te LTamilden en de machinist C. M. te Haarlem, zijn weer op vrije voeten gesteld. Te Roermond ie gisteren de 58-jarige arbeider J. S. in de Roer verdron ken. Te Roermond i6 gisteren middag iemand de woning van de winkcHc-rsten- Wed. R.. die alleen thuis was. binnen gedron gen. Na haar 'bewusteloos geslagen en aan handen en voeten gebonden te hébben, snuffel de hij felle kasten cn laden na. en verdween met medeneming van ruim 300 gulden. Eenige uren later werd <te- winkelierster door de huren in bewust el ooeen toeBtand aangetroffen, Te Arnhem ie prooes-ver- baal opgemaakt tegen een pensionhouder, die op frauduleusc wijze etectiiechen stroom aan bet leidingnet im sun fcuie onttrok. e He ex3 4ie g u t i at i d- ilag door* her Oreken van een Eesch spiritus, brand ontstaan in de glasfabriek van de fir ma Leufkens, tengevolge waarvan de verzil- verij uitbrandde. Verzekering dekt de schade. Gisterenmiddag is brand ontstaan in het perceel der firma Lichtenberg, bebangerij, etoffeerderij en meubelmakerij te Winterswijk. Het meubelmagazijn is uitge brand, en do belendende perceelen hebben ook zeer veel geledeo. Oorzaak van den brand on bekend. Naar aan de „Te 1." door oen der reisbureaux werd .-moe-gedeeld, bestaat er sinds Donderdag bij het publiek neiging om slechts voor den dagtrein naar Parijs plaatsen e bespreken; de nachttrein is geheel en al .buiten vraag" geraakt. Gij verkeert in gevaar! In Januari 1907 bevond zich do driemas ter Peng worn voor den- mond van de Elbe in de buurt van Cuxhaven. Het stormde zwaar uit het Noord-Westen. Do kapitein had geen loods aan boord; hij meende zelf het. vaarwater wel te kennen. Doch hij ver giste zioh in de tonnen, die daar de vaar geul aanwijzen, en liep met, volle zeilen op een zandbank. Hij had den weg wel kun nen weten; er liggen daar twee lichtsche pen. en vie het eerste voorbij is, moet recht op het tweede aanhouden, dan blijft hij dn het. diepe water. Doch de kapitien had daarop geen acht geslagen. Gelukkig trof het. zoo, da-t juist de sleep boot Vulkanus de Elbe uitvoer, om binneni komende schepen af te halen. Voordat de Vulkanus do Pengwem naderde, was het ongeluk reeds geschied, on de hevige bran ding. versterkt door den opkomenden vloedj wierp spoedig de Pengwem op zijde. Aan redding van het schip was niet meer te den ken; het gold thans alleen nog de vraag, of de bemanning nog gered kon worden. Aanstonds snelde de Vulkanus toe ter redding, zoo dichtbij als hij durfde. En de storm en de vloed brachten hem nog dich ter bij dan hij wilde; zoo dat hij zelfs lange het gestrande schip voer, wat voor hem zelf gevaar opleverde. Thans riep de kapitien van de sleepboot de bemanning van de Pengwem toe: ..Mannen, springt, in zee! Wij zullen u op- viesc-hen!" Doch niemand deed het. Een scheepsjongen alleen voorzag zich van een reddingsgordel, en wilde -in zee springen; maar de anderen hielden hem terug. „Er is nog geen gevaar," zeiden ze. „Ons schip ie sterk genoeg, en wordt straks met den vloed wel weer vlot." Dat speet de mannen van do Vulkanus, want ze kenden den toestand van de zee en de zandbanken beter, en wisten, dat er wel gevaar was. Daarom bleven ze vol houden in hun pogingen. Zo stoomden i-.og eens langs 't vreemde schip, en hot geluk te hun een tros, een dik touw, over te werpen. Die van de Pengwem grepen het en bonden het vast. „Doet nu uw reddingsgordels om, cn komt langs de tros tot ons," riepen do red ders. „Neen/' was het antwoord, dat hoeft niet; maar stoomt gijlieden op; zoo vast zitten wij niet, of ge sleept on6 wel los." De Vulkanus trachtte te doen, wat de Engelschen vroegen, doch toen de sleep boot met. volle kracht ging etoomgn, brak de kabel! Thans stoomde de Vulkanus voort naar het lichtschip, om vandaar de reddingboot te halen. Doch toen ze terugkeerde, was het. ontzettende reeds gebeurd: de golven hadden het sterke 6chip gebroken, en de gansche bemanning te water geworpen! En de woedende zee had de hulpeloozen weggeslingerd; de redders vonden niemand meer Aan wien de schuld? De redders hadden alles gedaan wat ze konden, maar de schipbreukelingen hadden niet gewild. Waarom niet? Ze geloofden, niet dat ze in gevaar verkeerden;' daarom werden ze niet gered. Gij verkeert ook in gevaar, lezer! Reede zoo menigmaal is u gezegd, dat uw ziel verloren gaat, als gij ze niet laat redden door den grooten Redder der zielen. En de redding ie zoo nabij! Jezu6 houdt, de ar men naar u uitgestrekt. „Werp u in Mijn armen!" roept Hij u toe; „Ik zal u behou den." Maar gij gelooft niet, dat gij verlo ren zijt. Gij meent, dat gij uzelf nog wel redden kunt. Het gaat u zooals de beman ning van de Pengwern. Waarom gelooft gij uzelf meer dan God? Zult gij zoo lang wachten met u te laten redden, totdat het te laat is, voor eeuwig te laat? Wilt gij niet komen, om het leven te hebben? Ons Babbelhoekje. Leiden, 9 Juli 1921. Beste neefjes en nichtjes! :k Geloof, dat de meeaten van jullie al zoo zachtjes aan een vaeantiegevoel gaan krijgen. Ik lees tenminste veel over uit gaan en allerlei andere pleiziertjea. 't Is maar leb open, dat het mooi weer mag zijn. Ik zou ook wel eens met jullie alle maal uit willen gaan, maar ik heb dat- eens uitgerekend, doch dat zou veel te vele geld kosten en terwijl Qnzo krant nog zoo jong is, mogen we zooveel geld nog niet uitgeven. Toch vergeet ik jullie niet en denk er nog eiken dag over, of ik niet wat leuks voor je vind. Als ik wat weet vertel ik het je gauw, dat begrijp je wel. Ik heb hieronder de briefjes beantwoord en nog een paar verhaaltjes, enz. Leiden. „Broertje van den Neger". Ik yind het erg leuk dat je schrijft. Als je op' Katwijk bent moet je het ook nog eens doen, al isr het niet elke week. Dan blijf lk zoo'n beetje op de hoogte hoe het met jullie gaat Voorloopig wensch lk jou en de haele fa milie veel genoegen. „Tijl Uilenspiegel". Dank je voor je inzending, 'k Hoop er te zijner tijd gebruik van te maken. „Blond kopje en Meiklokje'. Ik dacht dat jullie Oom Willem vergeten waart, maar neen, gelukkig niet. Ik zal blij zijn als je me eens een ansicht stuurt. Misschien krijg Je er dan wel eentje terug. „Kippie de Klui zenaar'. Jij kunt hard loopen, maar die andere toch nog harder. Misschien, als jij je een beetje oefent dat je hem dan wel inhaalt. Probeer het maar eens. „Drieman schap". Daar heb je gelijk in. Er komt in clen laats ten tijd niet veel in onze spaar pot, Maar och, ik denk maar, dat is beter werk voor 's winters. Dank je intussehen voor je gave en je verhaaltje. „Viooltje en Hannie". De tweede vindt het zeker nogal makkelijk als zijn zusje voor hem schrijft. Hij is er achter, hoor. Dank je voor je inzending. „GeheimsecrctarisIk geloof wel, dat die optocht met 3 October, bij le ven en welzijn, mooi zal worden, en ik hoop dat we er elkaar nogeens wat van zullen vertellen. „Eekhoorntje en Breislerje", Wat een mooi vers heb je me, nu toegezon den. Ik ben bang dat het. voor onze neefjes en nichtjes wat te wijs zal zijn. Ik zelf heb hèt echter met veel plelzier gelezen. R ij n s b u r g. „Ria". 't Zal bij jullie een heele kazerne worden als* er zooveel 6oldaten binnen ko ken. Eten ze veel? Voorschoten. „Kwartet". Laat ik jullie eerst eens mo gen waarschuwen om nie.t alles (e geloo- ven wat ze vertellen. Want die Willem had het heelema&l mie. Dan moet ik je nog zeg gen dat ik heusch geen tijd heb om uit te zoeken of ik je raadsel nog heb of niet. Ik heb een groote etapel met raadsels en2. liggen. Heb ik zoo iets noodig dan zoek ik uit wat ik gebruiken kan en het on bruikbare g-aat in de papiermand. „Kla verblad van vier". Kunnen jullie goed vooruit met orgelspelen? Als je het goed kunt moet je maar eens bij mij een mu ziekavondje geven. Hazerswoude. J. B. Als ik eens met je mee mag zal ik het heel aardig vinden, maar ik denk niet daf ik veel tijd zal hebben. Koudekerk. M. G. Ja, dat dlacht ik juist, verleden week. Gelukkig dat je niet moest over slaan door ziekte. Zaken gaan natuurlijk vóór. 't Is jammer voor Moeder, als het geen weer is om buiten te zitten. Ik be grijp best dat ze er naar verlangt, "t Beste met- haar. Onze spaarpot bevat, Van 't Driemai .chap ontving ik thans 13.10 Nu komt eerst het vervolg van het ver haaltje van verleden week, over: De geldkist van liet Diaconieoudje. „Zoo," zeide het gelukkige oudje, „nu voor mij zelf gelezen-, maar nu kan ik dat niet, meer, doch veel er van kon ik van bui ten. Daar hebt ge ten eerste: de groote kwi tantie, dat al mijn schulden bij God betaald zijn. God Zelf heeft, ze mij geschreven, ze is goed bewaard, en ik heb nauwkeurig onthouden, waar zij ligt. Sla Hebreen 10 eens op, en lees mij het zeventiende vers voor.1' Ik deed gaarne wat mij gevraagd werd en las: „En hun zonden en hun ongerech tigheden zal Ik geenszins meer gedenken." „Nu?" vraagde Steven, „ie dit niet een duidelijke en waardevolle kwitantie? Dan volgt mijn vrijbrief. Ik was een zondaar en overtreder, van mijn jeugd af een schul denaar voor den God des hemels en der aar de; alles, alles on mij was zonde. Toen dit voor mijn bewustzijn klaar en duidelijk werd, en ik inzag, dat. ik rechtvaardig do eeuwige straf verdiend had, was ik langen tijd zo3i* bekommerd. Donker was het om •mij, in mij, en- voor mij, doch toen riep ik om genade, en zie daar kwam mijn vrij brief 1 Ik'ken hem sedert; lang van buiten echter hoor ik hem altijd weer gaarne voorlezen. Gij vindt hom ui Johannes 3: 16 Ik sloeg de bekende en kostbare woorden op en las: „Want alzoo lief heeft God de wereld gebad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft-, opdat, een iegelijk, die in Hem gelooft-, niet verderve, maar het eeuwige leven hébbe." „Ie dat niet. heerlijk?" riep de gelukkige oude uit, alsof hij deze heerlijke woorden voor het eerst hooide, en zij niet al reeds jaren zijn ziel verkwikt hadden. Hoort gij het? God heeft liefgehad en gegeven; ik heb gedoofd en nu heb het eeuwige leven! Dat ie mijn vrijbrief. God heeft mijn zonden vergeven door het bloed onaes Heilands, Je zus Christus, en Hij heeft mij eek het eeu wige leven geschonken. „Maai-", zoo ging hij voort, „wij zijn niet alleen vrij, God heeft niet alleen een vrij brief geschreven, maar mij ook in den adel stand verheven. Och, leest u mij ook den brief van mijn adeldom voor. Hij staat in 1 Petrus 2 9." En ik las: „Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk, opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, die u uit de duisternis heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht." „Alzoo, tot koningen en priesters heeft God al Ziin verlosten maakt, tot wie ook ik behoor," epnak - der Steven. „Welk een hooge adel, niet waar? Maar méér nog heeft God gedaan; ik •ben Zijn kind en erfgenaam. Ook daarvan ligt in de geldkist een helder en duidelijk bewijs. Lees toch wat daarover geschreven staat in Johannes 3 1 en 2 en in Rom. 8 16 en 177 Ik sloeg het Woord Gods op deze plaat sen open, en vond dadelijk die heerlijke ver zen, waaraan onze oude vriend dacht. „Ziet-, hoe groote liefde ons oe Vader gegeven hoeft, namelijk dat wij kinderen Gos go oiaamd zouden worden!Geliefden, nu zijn"wij kinderen Gods." En: „De Geest zelf getuigt met. onzen geest., dat wij kinderen Gods zijn; en indien- wij kinderen zijn, zoo zijn wij ook erfgenamen; erfgenamen ven God. en mede-erfgenamen vaa Christus." ,JDiaht daarbij," ging vador Steven weer voort, „ligt oolc mijn bowije voor de onge vallenverzekering, zoodat mij nu niets m0ea schaden kan, maar mil aUec tot zegen ie." Ik zochten vond: JLö wij wetau, dat den genen, die God liefhebber, «ik «ftégsn me dewerken ten good*." (Bwro. 6 28é). „Hoort gijl" riep te grijsaard, „alle din gen. Er staat niet: dongen, maar: alle din gen 1 Is dat ndeft wswiff-baar? Dicht hier bij, meer naai- onderen, Hgt nog een heerlij ke verzekerintgepolis, een wonderbaar docu ment. Het begint: „Want ik ben verzekerd." Lees het mij voor, wilt go?" Ik lae het Blot van dat heerlijke achtste hoofdstuk van den Romeinenbrief: „Want. ik ton verzekerd, dat noch dood, noch leven nooh engelen, noch overheden, noch mach ten, noch tegenwoordige, noch toekomend< dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel one zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onzen Heere." „God zij geloofd en geprezen voor deze genade!" riep Vader Steven uit, stralend van vreugde. „Maar," vervolgde hij even later, „lees mij nu nog enkele van deze kostbare stuk ken voor; dan kunt uheengaan, want ik ben willen wij nog eens luisteren naar den in houd dezer waardevolle papieren. Menig maal, toen ik nog goed zien kon, heb ik zt moe, en ook maakte ik reeds te lang van uw goedheid gebruik. Er moet nog een on- gevallen/verzekeringspolis uit- oude tijden zijn. Waar ligt hij ook weer? Ik weet het al: in het. boek Jesaja." Ik sloeg den Bijbel open, en weldra von den wij deze woorden, door God gesproken: „Vreest niet, want Ik heb u verlost! Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt Mijn. Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen n niet overëtroomen, wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niot verbranden, en de vlam zal u niet aansteken, want Ik ben de Heere uw God, de Heilige in Ieraói en uw God. (Jee. 43: 1—2.) „Niet waar?" zeide de oude, „dat zijn kostbare woorden! Nu heb ik echter mog drie of vier polissen. Lees mij die nog even voor. Ten eerste mijn vcrz"*rgingsbewijs; die vindt, gij ook in den Hc-breCnbrici in 't begin van het laatste hoofdstuk." En ik las: „Want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en lk zal u niet verla ten; zoodat wij vrijmoedig!ijk durven zeg gen-: de Heere is mij een Helper en ik zal niet vreezen." „Ja, dat heeft, de Heere God trouw ge daan," sprak Vader Steven, diep bewogen. „Hij is mijn Helper te aller lijd! en Hij heeft mij niet. begeven noch verlaten! Zulke verzekeringsbewijzen liggc-n er nog meer in do schatkist. Den geeke-Icn Bijbel door heb ik zo gevonden, en alle zijn ze -geldig. Lee6 mij nu nog mijn levens- cn brandverzeke- ringspapieren voor. De eerstgenoemde is door mijn Heiland Zelf opgesteld. Gij vindt die in het Evangelie van Johannes." Ik sloeg op zijn aanwijzing Johannes 11 op en las de bekende heerlijke' woerden voor: „Ik ben de opstanding en lat leven; die in Mij gelooft, zal leve:-, als ware hij ook gestorven, en een if gelijk leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeu wigheid!" ,Ja, Heere Jezus! Gij leefr. en ik leef door U, en weldra bij U'. sprak vader Ste ven, terwijl hij omhoog blikte. Diep bewo gen zeide hij de regelen op, welke hij zoo menimaal met andere geloovigen gezongen had: „Gij, gekroond na bange.n strijd, Hebt den hemel ingenomen. O, mijn hert smacht, naar den tijd, Dat ik daar bij U zal komen, Om te leven in het licht. Van Uw Godlijk aangezicht!" Daarop, zich weder tot mij wendende vervolgde de oude: „Nu, lieve vriend,- nu nog dat laatste stuk, dat ik mijn brandver- zekeringspolis noem. Gij vindt ze in 2 P/> trus 3: 12." Em ik las: „Verwachtende en haastende tot de toekomst van den dag Gods, in wel ken de hemelen, door tuut ontstoken zijnde, zullen vergaan en de elementen brandende zullen versmelten; maar wij verwachten naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en etA nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont." „Ja," herhaalde de oude pelgrim ernstig ,wij verwachten een nieuwen- hemel, en eeq nieuwe aarde, want hier woont Gods ge rachtigheid niet; en eer die nieuwe hemel en die nieuwe aarde komen, verwachten wij. die uit genade door het. geloof gerechtvaar digd zijn, Hem, die alles nieuw maakt, Jezus, den Zoon Gods!" „O, lees mij nog eenmaal die kostbare woorden voor. Die woorden, sprekend van een spoedige wederkomst voor ons, en van de invoering in de velo woningen- in 't Va derhuis. waar Hij ons brengen zal. De Hee re Jezus verzekerde het ons, eer Hij tot Zijn Vader gtng," Met vreugde voldeed-ik ook aan dit ver zoek en 106 hem de wooraen onzes Heilande voor: „In het huls mijns Vaders zijn vele wo- hebben; Ik ga heen om u plaat te berei- hebben; Ik ga heem om u plaats te berei den; en wanneer Ik heengegaan ben, en u plaats bereid beb, kom lk weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ban." De zwakke grijsaard had zioh, vermoeid van de groote Inspanning, doch strak/B van geluk, in do kussens laten terugvallen. En zijn lippen bewogen zich tot ioi dank ge bed aan God. Hij was diep ontroerd en lag een poos stil; toen reikte hij mij de hand tot afscheid, mot dö woorden: „Tot weder- ziens! Wees Gode bevolen!" Bewogen en dankbaar verliet ik vador Steven, ea in de stille straat sprak ik zad'k- kens tot mijzelf: „O, kind van God en eod» genaam des hemels, wat rijt gij groot en rijk!" Niet vele .dagen daaraft ontsliep vador Steven in vrede, om in te gaan in de eeuwi ge heerlijkheid Gods, tot Zijn V«doe6er «a Heiland!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1921 | | pagina 7