weede Blad. Saterdag 4 Juni 1921 IS' J) Onze hulpe. Onze hulpe ia in den aaam doa He er en. Psalm 124: 8. menschehkiniieren zijn in alio op- liulpbehoevcnd. tiebben hulpe noodig van God en n. •orden geboren als een hulpeloos ,n moeten door ouzo ouders gehcd- aan spijs en drank en kloe- tonder hulp dor grootcn tawain er t kleine wicht niets terecht. Even- nd», déee hulpbehoevendheid komt, tot op zekere hoogte, eenmaal ie. Dan als den mens ah op eigen bee staan. echter kamt, oen einde aan 's men*, ïulpbehoevendheid ten opzichte van Heere, want geen memschenkind lSbet leven ooit in zich zeiven. Van ik tot oogenblik leven wij uit de i. In Hem leven we, zijn we en 3 wij on9. Trekt God de Heere Zijne rug, wij zouden niets kunnen, geen zou gelukken, het leven zelfs zou nd houden. zette tijden mogen wij die diepe af- [kheidvanhet nietige schepsel wel n. Dat maakt ons klein, en brengt verootmoediging. Het doet ons on- •bd en ellendigheid recht gevoelen, ft uit tot gebed. En dat niet alleen, b stemt ook ons hart dankbaar voor CHe hulp en ondervonden bijstand. doet ons erkennen dat onze God in jrafl goed is, en van uit den hemel jnde. Slechts in het natuurlijk leven f afhankelijk van dien God, in wiens cs leven, de adem en alle dingen *Q|ar veel meer nog in het gees to even. Na den val m zonde, in den Ier ellende, komen wij ter wereld Hijk onbekwaam tot eenig goed en 1 tot alle kwaad. In onze verdorven zijn wij genejigd onizen God en on- sto te haten. Het Koninkrijk Gods ■wij door eigen kracht niet ingaan, ft zien. En uit deze geestelijke el- rorden we gered alleen door \ie Gods", als Zijne wederbarende ge- roept uit de duisternis tot het cs overeet uit den dood in het le de genadigo Bonds-God het schep- ehtwoord Zijner liefde tot uwe preken, het „loef, ja leef!" tot uwe haren bloede geroepen, dan is er pe hulpe wel het beginsel des Ie- naar voor de verdere ontwikkeling, [komen tot de rijke ontplooiing van en des geloofs en der bekeering, zijt 1 oogenblik weer o zoo afhankelijk e hulpe Gods. Zal op geestelijk ge- gelukken, zal iets gedijen, dan. Bod komen met Zijne hulpe, met pen, Wij immers zijn tot hinken en elk oogenblik gereed. In het sta lden wij nederrijgen. Alleen Gods engt in het effen land. arheid geldt voor den geloovige naar ook voor alle geloovigen ge tik, voor het leven der gemeen- poor de gemeente van Christus Je.- der hulpe Gods kan de Kerk haar et volbrengen. Zonder hulpe Gods Kerk den strijd des Heeren niet Zonder hulpe Gods kan de Kerk it standhouden. Gods hulpe kan de Kerk haar et volbrengen. De Kerk heeft, als de Kerk, te prediken het Woord i te bedienen de Heilige Saoraimen- tor hoe kan" ooit recht, gepredikt als God de Heere Zijne dienstknech t ondersteunt, als Hij hen niet >or Zijnen Heiligen Geest, als Hij ert inzicht geeft in Zijn Woord en fnis, en hen niet bekwaamt om te naar de meeting des Geesles en et hart van Jeruzalem, oe zouden de zielen door de Evan- idiking voor het Godsrijk gewon- rden, en 'komen tot bekeer ing van fn tot geloof in Gods genade en waarheid, als daar niet was de liulpe Gods, die het verstand verlicht, liet hart verloedert, en den wil ombuigt 1 Hoe zou het opkomend geslacht gewonnen worden voor het geloof dat ons van do heiligen is overgeleverd, als God niet hielp. Hoe zou zonder Gods genadage hulpe het Sacra ment ontvangen kunnen worden tot ver sterking van ons geloof, lot verkwikking van het geestelijk leven! Hoe zou bet mo gelijk zijn Gods Koninkrijk uit te breiden over de lengte en breedte der aarde, als de hulpe Gods de deur niet aanwees, en als Zijn krachtige hand die deur niet opende? Zie hier vele vragen betreffende den ar beid der Kerk, en die alleen beantwoord kunnen worden door te wijeen op de hulpe Gods. Voor eiken arbeid in Gods Ko ninkrijk geldt: Vergeefs op bouwen toe gelegd, vergeefs om T huis voltooid te zien, vergeefs o wachters is uw vlijt, zoo God zijn hulp aan het werk ontzegt. Zonder Gods hulpe kan de Kerk den; strijd niet voeren. Zij is tot strijd geroepen ten „strijdende kerk" is haar naaan. Van het begin der wereldhistorie is er de groote fctrijd tusschen het Zaad der Vrouw en het zaad der slang. En wel zal het gezegend Vrouwen zaad eens schitterend triomfets» jen, doch eer dat heerlijke einde komt, moet er een bange strijd gestreden wor den. Deze strijd gaat niet tegen vleeseh en bloed, maar tegen de boozo geesten in d© lucht. Wat zouden wij in dien hachelijke* strijd vermogen, als God niet voor ons was. Hij heeft ons oog voor de gevaren t© openen, Zijne hand heeft ons de wa penen te geven; en ook ons te kieren in dien geestelijken strijd de wapens té han- Jeenen. Zijn Geest moet ons leiden en be zielen. Zijne hand anoet ons helpen en bij staan. Wee ons! als wij optogen, en de Heere der lieirscharen zoude niet met ons zijn uitgetogen. Wij werden, ads Israël weleer, jammerlijk door onze vijanden verslagen. Maar... met Gods hulpe, dan dringen wij jdoor sterke benden en' springen over hooge muren. In die hulpe van boven is Jehova een schild en schutsheer voor de women, verheerlijkt Hij zichzelf als de Overwin ning Israels, en doet zijn volk juichen: zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn! Zonder Gods hulpe kan Gods volk geen oogenblik stand houden. Do vijand is zoo sterk en machtig. Het is altoos de sterke Kaïn tegenovor den zwakken Abel, de ge weldige Goliath tegenover den 'kleinen Da vid. Nog heden ten dage is het zoo dat niet bij Christus' Kerk maar wel bij haTe vij anden gevonden worden de machtigen, wijzen, edelen en rijken. Daar komt bij dat God in dit leven wel aan zijn volk genade schenkt, maar het ls a'lies nog in beginsel. En zelfs de allerhei ligsten brengen, het maar tot oen: „klein beginsel" in dit hun leven voor God den Heere. Daarvandaan komt het, dat de zonde zoo machtig nawerkt, dat zooveel ons nog aan wereld bindt, dat wij zoo zwak ten zoo nietig zijn. Het troost ons dat God tzelf weet wat van Zijn maaksel zij te wach ten, dat wij zwak van moed, klein van kracht, ja „slof van jongs af zijn geweest Ja, waarlijk! Zoo God do Heere Zijn Kerk niet in stand hield, zoo Hij haar niet hicjlp met Zijn goddelijke hulpe, zij zou verdwij nen, zij zou ophouden te bestaan, door eigen geringheid en door de groote sterkt© van den vijand En nu is dit het groote wonder, dat hoe ongelijk de, kamp ook is, Gods Kerk nooit heeft onder gelegen, altoos heeft stand gehouden1, en zeker weet aan het eind der eeuwen met Christus haan Hoofd te zullen zegepralen, over hare geduchte vijanden. Dat komt door de hulpe Gods! Ze wer den steeds zijn hulp gewaar, in zieflsbe- nauwdheid en gevaar. Zoo getuigt de Apostel: hulpe van God verkregen heb bende, zijn wij staande gebleven tot op de- zien dag. Die „hulpe Gods" is voor alle vromen een eeuwig Eben Haëzer, waarbij gezongen wordt: God die helpt in nood, is in Israël groot. Ziende op de bittere vijandschap van die Sion gram zijn, ziende op eigen ellende en armoede, ziende op do ongedachte en lonverwachle uitkoimst, verheoriijken wij de hulpe Gods die daar is voor Zijn volk. En zoo verstaan wij het Slotwoord van Psalm 124: Onze ziel is ontkomen, als een vogel uit den strik der vogelvangers. De strik is gebroken, en wij zijn ontko- enm. Onze hulpe is in den naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft. DE NACHT IS VOORBIJGEGAAN. De naare ^chaiduw ie aan U br -rftea, Tervrtjl de edboono morgenster Zijn blinkend hoofd! 'kccrift op te steken En brengt de dageraad! van ,ver. O Zonae! heerlijk overtoogen Met purper ,van het morgenrood, Zoo konditWlijk voor fxnzo pogen, Uw majostetft ,fls sdboon en (groot; M!aa/r ia bot Oost wan ons Golocrve Verrijdt een amd'ro Dageraad, Dio uwe echtaonheid' gaat te (haven, HoogwköAig, »onder perk af maat; Ate die de sdbadmv eens <kK* wijken Van 't graf vorduiEt'rend rteesdh en (bloed. Dan tzai geenl macht ons meer bestrijken Gelijk zij hier op aaide doet: Uw (heeriijkJbedd gaat op en onder, En maakt een -wiseelbaare tijd, Daar, dag en n-adht, elk in 'l (hijzander, Zich avor de aarde honen spreidt; Maar deze dag, dien wij verwachten, Weet eeuwig van. geen ondergaan. Maar fcitffit in Mijne volle krachlle Oneindig zander wa/nklen 6 ba an. O adhoooie dag, wie kan u roemen Na waarde van uw (hseerlikheid; Wie kan uw glams genoegzaam noemen Van znUc ©en hooge MajeSteijt? O Jezus' laat bot took geschieden, Dat hiaare stralen dfoor 't geloof 'Allo and're schaduw -weg doe vtlieden, Absof men ©en gordijn verschoof. Wij kijk cm uh naar 't zatig Oosten, Mét uitgjestrekten hals en hoofd. En hopen ap heft schoon vertroo6tvih, Dat cms do waaiftucÊd hoeft holbofd: Wat adhter blijft), -dit zal gebeuren; Nog maar een wijlt je in geduld; Tot God ©ntefunt zijn goutdien deuren, En ales heerhjk wordit vervuild. JAN LUYKEN. (1649—1712), Uit de Pers. DRIE SPREKENDE VERSCHIJNSELEN. Den. opmerkzamen. toeschouwer, zegt onze Rotterdammer, kan het niet ontgaan dat wij met ons economisch loven, met name met den belangrijksten bedrijfs tak, den landbouw, op een koonpunit zijn Klagen en humterateeren helpt niet, maar wel is het goed rich van dit feit terdege •rékonschap te geven. Wie den ernst der situatie niet imocht doorvoelen, verwijle een oogonblik in den geest bij deze drie sprekende verschijnse len. Ie. In 1919 overtrof de invoer uit den vreemd© onzen uitvoer met bijna 1} mil liard gulden en in 1920 werd dit enorm bedrag nog verontrustend overschreden. 2e. Bij vrijwel gelijk blijvende productie werd van 67 millioen K.G. boter in 1912 39 en 'in 1919 slechts 13,5 millioen uitge voerd. Van de op hetzelfde niveau blijven de kaasproductie staat tegenover een uit voer van 59,5 millioen KG. in 1912 slechts oen uitvoer van 12,5 millioen in 1919. 3e. Tegenover een hypothecaire belasting der landelijk© eigendommen van 64! milli oen in 1912, staat een stijging der hypothe ken itot 140 millioen in 1919. Waarlijk sprekende cijfers, die niet met zékere luchthartigheid mogen en kunnen weggeredeneerd worden. KERK EN SCHOOL NED. HERV. KERK. Drietal. Te Delft (vac.-Ds. v. d. Wal): J. Bub te OuddorpT. Lokkerkorker te IJ6eilmui- öcn ea A. IL J. G. van Voorthuizen te Doorn spijk (vac.-Da. Benee)D. J. van de Graaf te Raamsdonk; H. Japchen te Den Bommel en S. Ronner te Oeno. Bedankt Voor Jaarsveld: J. J. Timmer te Montfoort. GEREF. KERKEN. Beroepen. Te Putterehoek (als voorganger) J. Versteegt, loerend ouderling te Ouddorp Z.-H. Bedankt. Voor Renkum: J. WSjminga te Dfonrijp. ..Niet hoornen, maar bouwen. Ds. Bouwman te Leiden wijdt in het |L e i d s c h Kerkblad aan de elassikale vergaderingen de volgende beschouwin gen: De oolijke assessor van onze laatste blassicale vergadering nam in zijn verslag enkele van die zinnetjes op, dié zoo jui8t onze classisvergaderingen karakteriseer den. „Na langdurige discussie stilzwij gend aangenomen". „In den breedo bespro ken en... daarna van de 1 taf dl gelegd". In het verslag zooals bet ter classis voorge lezen werd, bad hij het woord „geboomd" gebruikt, maar dat was natuurlijk al te mal en moest gewijzigd worden. Geen Wonder dat do redacteur van De Heraut Dr. De Moor er de aandacht op vestigde en er zoo'n beetje een loopje mee nam. Hot is dan veelal ook werkelijk meer dan erg, zooals op kerkelijke vergaderingen mot den kostbaren tijd kan worden ge morst. Vooral wanneer het over financieele aangelegenheden gaat, wordt er vaak ge weldig .geboomd" aléof het de gewichtig ste dingen betreft. Dat dan ook, natuurt ijk niet die enkelen, 'die zich nu eenmaal voor zulke dingen bijzonder interesseeron, maar de overigen feich soms gruwelijk zitten te vervelen en zich afvragen of de tijd niet te kostbaar is om een kerkelijke vergadering telkens weer soms haast oen hooien lieven dag met zulke onbeduidende aangelegenheden be zig te houden, is geen wonder. En dat een verslaggever er dan don draak mee steekt, is best te verstaan. Zou er nu niets aan te doen zijn om te bewerken dat onze vergaderingen eens wat meer aan het waarachtige, geestelij ke belang der kejrken dienstbaar worden en zóó, dat het bezoek van die vergaderin gen geen bezoeking meer is, maar een ge not? Mij dunkt van wel. Op schier geen enkel© andere samen komst zou imen de dwaasheid dulden, dat een gansche vergadering omtnent eten uur lang haar geheelen arbeid moet sta ken, opdat de penningmeesters van ver schillende kassen zich in al hun waardig heid aan de groente tafel kunnen zetten en de onderscheiden personen kris kras door elkaar dagvaarden om de bijdragen voor dit en voor dat en voor nog wat te storten, zoodat het tempelrum oer van de kooplie den met hun wissollafels uit Jezus' dagen schijnt weergekeerd. Om dódraan een langen lijd de gansche vergadering dienst baar te maken, daarvoor moet uren toch we.l speciaal op een kerkelijke samen komst rijn! Met lied geringe kosten kan dat alle© toch veel beter per giro otf op soortgelijke wijze geschieden. Voorts zou het zoer gewenscht zijn, dat de Kerken zorgden dat wat meer zaken van werkelijke beteekenis voor de belangen der Kerk aan de orde werden gesteld. Na tuurlijk geen zaken, waardoor men de kor kelijke vergaderingen zou maken tot een soort debatingclub, maar zulke, die er thuis hooren, die de kerken in het gemeen raken end ie in onze dagen noodig moeten worden behandeld. Ik wedt wel dat onze kerkelijke vorgadé ringen vaak al te veel neiging toonen c«n moeilijke, principieel© zaken met eenhan- digen zwaai van zich af te schuiven of ze zóó te behandelen1, dat de trein 2J00 on geveer op dood spoor terecht komt, en dat haar groot-adviseur maar al te vaak schijnt te zijn: vrees, vrees voor on rust, vrees voor wat nieuws en zooveel meer. En ik kan het daarom ook zoogoed verstaan (en treur ér in t minst niet oan) dat een paar kerken alvast imaar ook aan de zusters der Gemeente den haar recht matig toekomenden invloed bij de verkie zing van ambtsdragers hebben toegekend, zonder die zaak eerst op de meerdere ver gaderingen aan de orde te stellen. Maar ik geloof ook dat die bezwaren al lengs het best overwonnen zullen worden door de belangrijke zaken, die den bloei en de gezonde ontwikkeling van ons ker kelijk loven betreffen, op de vergaderin gen meer aan de orde te stellen en deze ban 't werk te zétten. Juist zóó zal de gezonde, krachtige acti viteit onzer kerkelijke vergaderingen wor den geprikkeld en bevorderd. De geldwisselmg kunnen we best mis sen, maar (heusche ge d ac h tenwisseling over wat voor den waaraotïtigen opbouw en uitbouw der Kerken in ónze dagen die nen kan is noodig. Niet om tg „boomeiï", maar om te bou wen. Verwording of groei? We leven in een tijd van verwording. De eaambimdende krachten, die eertijds ons levon ophielden, laten los. Kof Ls er mee als geschifte molk. Eerst een voedzaam geheel, zoo dra do bcstamddcelen zich hebben go scheiden, een onbruikbaar iote. Zoo wil zich de daadkrachtige arbeid scheiden van het denkend intellect. De arbeider roept ruim baan; hij produceert, geeft tastbaar voor deel. De wetenschap vergaapt zich aan de realiteit der dingen. Ze maakt slechte dat tot haar eigendom, wat ze met haar scherp lancet ontleden, altijd maar weer ontleden kaai. Maar van een „vast en zeker weten" der onaanzienlijke) dingen woot ze niet. De kunet verlaat den bodem der werke lijkheid. De uiterlijke verschijning is voor haar dechte toevallig, on zoo verloopt ze in het grootst mogelijke individualisme. De oude wetten van zeden en moraal schijnen in hun tegendeel omgekeerd. Man danst de meest, onzedelijke dansen, de bios copen draaien de misdadigst© filmen. We voelen de draaing dier wervelwinden, de zuiging dier afgronden; en omdat de hoogmoed uit ons hart. moét: draaien we vaak niet mee heel langzaam mee? En toch is er .groei! Onmerkbaar, maar ze is er. 1 Het ruwe gezang dat het doodenlied zooig vain de luie werkers met hot hoofd, begint te verstommen. Zie maar naar Rus land. De tijd! van het wetenschappelijk ma terialisme is aan het voorbijgaan. De on aanzienlijke dingen worden weer erkend, hoewel vaak op verkeerde wegen gezocht, Het getij verloopt en wie zijn schip wel denkt te besturen, zal daar acht op dionen te geven. De levensgolf bereikte haar hoogtepunt, sloeg neer, maar in dien neergang is reeds de aanzet tot een nieuwe stijging. We kumnan ons niet vinden in het pessi misme van hem die het wereldgebeuren zien als een af lo opeind uurwerk. Ook niet in het optimisme van hen, die den komenden tijd begroeten als een nieuwe gouden eeuw. Ons moet zijn 'het vertrouwen in Hem, die de wereld draagt in Zijn hand, en naar Zijn wil de tijden uit doet gaan tot aan het. ein de door Hem gesteld en door ons nooit gé- weten. En voor hem, die hun pessimisme nie4 kunnen loslaten is de waanschuwing uit Zacharia: Alzoo zegt de Heere der heireoharen: Om dat het. wonderlijk is in de oogem van hét overblijfsel dezes volks in deze dagen, zou het daarom ook in mijne ©ogen wonderlijk zijn? spreekt de Heere der heirscharen. De Bijbel en de techniek. Voor eenigan tijd kwam de bij de Nia gara waterval wonende induetieel Atchison, de uitvinder vam het Carboradum en hét kumstgraiphiet, op het denkbeeld te pogen de plalicrteit vam verschillende vormen gé- bruikeKjke beton' door to voeging van eeo of andere ebof te venhoogoa. Hij wilde met andere woorden de specie met toevoeging van minder water platisch maken en daardoor voor alles het zeer las tige inzakken door te veel vocht verhinde ren of althans verminderen. Na vele proe ven mot alle mogelijke ohemicalien vond hij zijm zoeken beloond, daar vele in de industrie gebruikelijke stoffen ale looizuur en dergelijke voor het doel bruikbaar blo ken. Teen Atchison nadacht, over de vele ma nieren, die mogelijk zijn om de beoogde plasticiteit te verkrijgen, vooral op het ge bied der pottebakkerskunat aangewend, daarbij ook de tegelfabricage naging, viel hem, den bijbelvasten Amerikaan opeens een merkwaardige plaats in vam het vijfde hoofdstuk uit het tweede boek van Mozes, waar gesproken wordt vam de aanwending van stroo voor de tegelbakkerij. Hij mam stroo, kookt© het met water on gebruikte dit papje om beton platdsoh to maken. Hij bevond dam ook, dat de aange wende stof dezelfde eigenschappen vertoon de als do vroeger gebruikte runoplossimg, hij dus met. deze aanwending er in slaagde, tegels met minder water te vormen dan zon der stroo extract-toevoeging en dat daar door ook de kwaliteit beter werd. Typisch is het, dat duizenden jaren lang en bij honderden millioenon menschen, die den Bijbel gelezen hebben, oen belangrijke uitvinding gesluimerd hoeft-, en dat eenat. nu door een ontdekking vaai don gonialen Amerikaan de daarvan melding makend© bijbeltekst in zijn volle böteekeniis begrepen kan worden. Salomo's spreuk van „niets nieuws onder de zom" wordt er tevens ook weer mede be waarheid. FEUILLE TON Eindelijk 'thuis. ze beiden medcr en Abbie's en ernstig gebed bleef Esther 5 bij. aisjes eindelijk het hoofd op de leervieidon en alles rondom haar etil rvorden, bleven Esthers oogen wijd i- Zij was één en al verbazing over stil was geworden, bleven Esthers "wijd geopend. Zij was één en al ver over haar nichtje Abbie, die in alle 1 zoo griicel andere was dem Abbie, zij altijd gedroomd had, vooral de ie, dood gewone manier, waarop r godsdienstige zaken praatte, kwam vreemd voor. nooit in haar leven had Esther zoo hooren spreken, behalve mis- dien dominé in het station'. Zijm Bust geleek wel wat op dien vam Ab- ttt geval moest ze toch nog even aam vertellen. „Dr was ook een dominé wachtkamer vam het station en hij Bij aan," en Abbie kreeg het géheele ïl vam dem man met het tractaatje en et meisje met de blauwe linten en vam ae juffrouw en den jongen domino en ipe beide laatst eoi samegi besproken life hadden. En Abbie luisterde en maakte hier cm daar een opmerking en verhoogde zich innig ovr dat alles, tot het kleine klokje op den schoorsteenmantel zijn zilveren stom liet hooren en twee slagen sloeg. Toen kroeg zij weer spijt: „Nu zeg ik toch beusch geen woord meer, Esther, andere ben je morgen den geheelem dag slaperig en je be hoeft niet te denken, dat ik je ook maar een klein dutje zal latem doen. Wel te rusten". „Wel te rusten!" herhaalde Esther, maar nog steeds had ze de oogen wijd open. Haar reis en haar aankomst en Abbie en het nieuwe em vreemde vam haar geheele omge ving, dat alles verbande elke gedachte aan daap. In haar herinnering doorleefde zij nog eenmaal deo dag tot in zijn kleinste bijzon derheden, maar altijd en altijd weer wardem haar gedachten bepaald bij de door den vreemdeling tot haar gerichte vraag, die haar zoo verschrikt 'bad en bij de eemvou- digheid des harten, waarvam Abbie blijk had gegevem. Was ze wel oen medepelgrim? vroeg zij zich zélve ai En zoo ja, hoe kwam het dan, dat zij en Abbie zooveel .vam elkander ver schilden? Nog maar een paar uren geledén had zij haai' voor 't eerst geziem, maar ze voelde, dat er op godsdienstig gebied een groot verschil tusechcm haar bedden bestemd* Wij zijn ev€ft ongelijk als als twee men schen maai' zijn kunnen, peinsde Esther, ter wijl zij het. hoofd onrustig op de peluw bewoog. Wat zou Abbie zeggen, als zij wist, dat bet. al maanden geleden was, sinds zij zoo veel a am een stuk in dm bijbel gelezen had. als zij vam avomd had hooren lezen? Ja, zoo ver was het. met Esther gekomen. Verder nog! Wat zou Abbie zeggen vam het feit. dat er vele, vele dagen im haar leven waren, waarop zij niet bad. Niet vele dagen mis schien, waarop zij niet een vormelijk ge bedje prevelde, maar het aantal malen, dat zij van haar knieën opstond zonder hulp of troost te hebben ontvangen, was legio; ze wist het, dam had ze niet werkelijk ge beden, dan had ze alleen een gebedje op- Daar trof haar plotseling eon gedachte, die baar het bloed im de aderen deed 6tollen een gedachte die gwoomlijk maar al te zelden bij onis allen opkomt. Ze zou voor geen geld ter wereld willen1, dat Abbie wist. boe het met haar gesteld was en toch Christus wiet alles. Het denkbeeld was haar miauw en ontroerde haar to.t in t' diepst vam haar ziel. Toen kwam Satan, die nimmer vermoei de, die altijd op den loer ligt, haar te hulp. „0, 't is geen wonder", zeide hij, ..de omgeving vam uw nichtje Abbie is ook zoo geheel anders dam de uwe. Als gü zooveel tijd hadt als zij, dam durf ik wedden, dat gij even goed in uw bijbel thuis zoudt zijn. Wait weet zij af vam die duizenden, kleine ergernissen en verzoekingen, vam al die kleine plichten, die u het hoofd doen duizelen en u nooit een ©ogenblikje rust gunnen. De om standigheden rijn zoo verschillend. Haar leven- is enkel licht, het uwe enkel duister nis. En gij kent haar immere ook niog niet; praatjes zijn gemakkelijk genoeg en het is heel gemakkelijk een hoofdstuk uit den bij bel te lozen, maar er zijn ook nog amder© even belangrijke dingen en het is meer dan waiarBchijndijk, dat uw nichtje Abbie ook niet volmaakt ia." Esther begreep niet, dat dè oude „Slamg" bezig was haar een wiegeliedje voor te zin gen. 't Was te wenscben, dat zij 't begrepen had, dam had zij kunnen antwoorden met het plechtige machtwoord: „Ga weg achter mij, Satan!" Maar zij verkoerde im de hei lige overtuiging, dat ail die overleggingen im (haar eigen hoofdje waren opgekomen en ma op deze wijze haar half ontwaakt en op geschrikt geweten gesust en in slaap ge wiegd te hebben, keerde zij zich op haar kussen om em viol im slaap. HOOFDSTUK X. Esther's dominé. Esther droomde, dat de oude juffrouw, die zij op reis ontmoet bad <m fee geworden was met een zilveren stommetje, toen zij plotseling de oogen opende en zich bewust werd, dat het zilveren stommetje afkomstig was of van het marmeren klokje op den schoorsteenmantel of van haar nichtje Ab bie, die zich over haar heem hoog. „Zou je op kunnen ©taan om te ontbijten, Esther of wil jo liever wat blijven liggen?" „Ontbijten", herhaalde Esther, nog half suf van den 6laap, terwijl zij zich op haar elleboog oprichtte en haar nichtje aam- staarde. „Ja, zeker, ontbijten'!" dit werd gezegd met ©en vroolijken lach. „Dacht jo dan, dat wij hiar in New-York zulke lastige behoeften niet kenden?" „Och, 't was waar ook zij was in New- York" en Esther lachte mee; het was ook zoo vreemd, dat. iemand haar riep om te ontbijten en het scheen zoo'n onmogelijk iets, dat de morgenmaaltijd zonder haar hulp gereed kon zijn. „Ik zal heusch dadelijk opstaan hoor. Heb je al lamg op mij gewacht, Abbie?" „0, neen, volstrekt niet, gewoonlijk ont bijten wij om negen uur, maar gisteravond beeft moeder gezegd,, dat. wij bet. een half uurtje later zouden stellen." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1921 | | pagina 5