weede Blad.
Saterdag 4 Juni 1921
IS'
J) Onze hulpe.
Onze hulpe ia in den aaam doa
He er en. Psalm 124: 8.
menschehkiniieren zijn in alio op-
liulpbehoevcnd.
tiebben hulpe noodig van God en
n.
•orden geboren als een hulpeloos
,n moeten door ouzo ouders gehcd-
aan spijs en drank en kloe-
tonder hulp dor grootcn tawain er
t kleine wicht niets terecht. Even-
nd», déee hulpbehoevendheid komt,
tot op zekere hoogte, eenmaal
ie. Dan als den mens ah op eigen bee
staan.
echter kamt, oen einde aan 's men*,
ïulpbehoevendheid ten opzichte van
Heere, want geen memschenkind
lSbet leven ooit in zich zeiven. Van
ik tot oogenblik leven wij uit de
i. In Hem leven we, zijn we en
3 wij on9. Trekt God de Heere Zijne
rug, wij zouden niets kunnen, geen
zou gelukken, het leven zelfs zou
nd houden.
zette tijden mogen wij die diepe af-
[kheidvanhet nietige schepsel wel
n. Dat maakt ons klein, en brengt
verootmoediging. Het doet ons on-
•bd en ellendigheid recht gevoelen,
ft uit tot gebed. En dat niet alleen,
b stemt ook ons hart dankbaar voor
CHe hulp en ondervonden bijstand.
doet ons erkennen dat onze God in
jrafl goed is, en van uit den hemel
jnde.
Slechts in het natuurlijk leven
f afhankelijk van dien God, in wiens
cs leven, de adem en alle dingen
*Q|ar veel meer nog in het gees to
even. Na den val m zonde, in den
Ier ellende, komen wij ter wereld
Hijk onbekwaam tot eenig goed en
1 tot alle kwaad. In onze verdorven
zijn wij genejigd onizen God en on-
sto te haten. Het Koninkrijk Gods
■wij door eigen kracht niet ingaan,
ft zien. En uit deze geestelijke el-
rorden we gered alleen door \ie
Gods", als Zijne wederbarende ge-
roept uit de duisternis tot het
cs overeet uit den dood in het le
de genadigo Bonds-God het schep-
ehtwoord Zijner liefde tot uwe
preken, het „loef, ja leef!" tot uwe
haren bloede geroepen, dan is er
pe hulpe wel het beginsel des Ie-
naar voor de verdere ontwikkeling,
[komen tot de rijke ontplooiing van
en des geloofs en der bekeering, zijt
1 oogenblik weer o zoo afhankelijk
e hulpe Gods. Zal op geestelijk ge-
gelukken, zal iets gedijen, dan.
Bod komen met Zijne hulpe, met
pen, Wij immers zijn tot hinken en
elk oogenblik gereed. In het sta
lden wij nederrijgen. Alleen Gods
engt in het effen land.
arheid geldt voor den geloovige
naar ook voor alle geloovigen ge
tik, voor het leven der gemeen-
poor de gemeente van Christus Je.-
der hulpe Gods kan de Kerk haar
et volbrengen. Zonder hulpe Gods
Kerk den strijd des Heeren niet
Zonder hulpe Gods kan de Kerk
it standhouden.
Gods hulpe kan de Kerk haar
et volbrengen. De Kerk heeft, als
de Kerk, te prediken het Woord
i te bedienen de Heilige Saoraimen-
tor hoe kan" ooit recht, gepredikt
als God de Heere Zijne dienstknech
t ondersteunt, als Hij hen niet
>or Zijnen Heiligen Geest, als Hij
ert inzicht geeft in Zijn Woord en
fnis, en hen niet bekwaamt om te
naar de meeting des Geesles en
et hart van Jeruzalem,
oe zouden de zielen door de Evan-
idiking voor het Godsrijk gewon-
rden, en 'komen tot bekeer ing van
fn tot geloof in Gods genade en
waarheid, als daar niet was de liulpe
Gods, die het verstand verlicht, liet hart
verloedert, en den wil ombuigt 1 Hoe zou
het opkomend geslacht gewonnen worden
voor het geloof dat ons van do heiligen is
overgeleverd, als God niet hielp. Hoe zou
zonder Gods genadage hulpe het Sacra
ment ontvangen kunnen worden tot ver
sterking van ons geloof, lot verkwikking
van het geestelijk leven! Hoe zou bet mo
gelijk zijn Gods Koninkrijk uit te breiden
over de lengte en breedte der aarde, als de
hulpe Gods de deur niet aanwees, en als
Zijn krachtige hand die deur niet opende?
Zie hier vele vragen betreffende den ar
beid der Kerk, en die alleen beantwoord
kunnen worden door te wijeen op de hulpe
Gods. Voor eiken arbeid in Gods Ko
ninkrijk geldt: Vergeefs op bouwen toe
gelegd, vergeefs om T huis voltooid te
zien, vergeefs o wachters is uw vlijt, zoo
God zijn hulp aan het werk ontzegt.
Zonder Gods hulpe kan de Kerk den;
strijd niet voeren. Zij is tot strijd geroepen
ten „strijdende kerk" is haar naaan. Van het
begin der wereldhistorie is er de groote
fctrijd tusschen het Zaad der Vrouw en het
zaad der slang. En wel zal het gezegend
Vrouwen zaad eens schitterend triomfets»
jen, doch eer dat heerlijke einde komt,
moet er een bange strijd gestreden wor
den. Deze strijd gaat niet tegen vleeseh en
bloed, maar tegen de boozo geesten in d©
lucht. Wat zouden wij in dien hachelijke*
strijd vermogen, als God niet voor ons
was. Hij heeft ons oog voor de gevaren
t© openen, Zijne hand heeft ons de wa
penen te geven; en ook ons te kieren in
dien geestelijken strijd de wapens té han-
Jeenen. Zijn Geest moet ons leiden en be
zielen. Zijne hand anoet ons helpen en bij
staan.
Wee ons! als wij optogen, en de Heere
der lieirscharen zoude niet met ons zijn
uitgetogen. Wij werden, ads Israël weleer,
jammerlijk door onze vijanden verslagen.
Maar... met Gods hulpe, dan dringen wij
jdoor sterke benden en' springen over hooge
muren. In die hulpe van boven is Jehova
een schild en schutsheer voor de women,
verheerlijkt Hij zichzelf als de Overwin
ning Israels, en doet zijn volk juichen: zoo
God voor ons is, wie zal tegen ons zijn!
Zonder Gods hulpe kan Gods volk geen
oogenblik stand houden. Do vijand is zoo
sterk en machtig. Het is altoos de sterke
Kaïn tegenovor den zwakken Abel, de ge
weldige Goliath tegenover den 'kleinen Da
vid. Nog heden ten dage is het zoo dat niet
bij Christus' Kerk maar wel bij haTe vij
anden gevonden worden de machtigen,
wijzen, edelen en rijken.
Daar komt bij dat God in dit leven wel
aan zijn volk genade schenkt, maar het ls
a'lies nog in beginsel. En zelfs de allerhei
ligsten brengen, het maar tot oen: „klein
beginsel" in dit hun leven voor God den
Heere. Daarvandaan komt het, dat de
zonde zoo machtig nawerkt, dat zooveel
ons nog aan wereld bindt, dat wij zoo zwak
ten zoo nietig zijn. Het troost ons dat God
tzelf weet wat van Zijn maaksel zij te wach
ten, dat wij zwak van moed, klein van
kracht, ja „slof van jongs af zijn geweest
Ja, waarlijk! Zoo God do Heere Zijn Kerk
niet in stand hield, zoo Hij haar niet hicjlp
met Zijn goddelijke hulpe, zij zou verdwij
nen, zij zou ophouden te bestaan, door
eigen geringheid en door de groote sterkt©
van den vijand
En nu is dit het groote wonder, dat hoe
ongelijk de, kamp ook is, Gods Kerk nooit
heeft onder gelegen, altoos heeft stand
gehouden1, en zeker weet aan het eind der
eeuwen met Christus haan Hoofd te zullen
zegepralen, over hare geduchte vijanden.
Dat komt door de hulpe Gods! Ze wer
den steeds zijn hulp gewaar, in zieflsbe-
nauwdheid en gevaar. Zoo getuigt de
Apostel: hulpe van God verkregen heb
bende, zijn wij staande gebleven tot op de-
zien dag. Die „hulpe Gods" is voor alle
vromen een eeuwig Eben Haëzer, waarbij
gezongen wordt: God die helpt in nood, is
in Israël groot.
Ziende op de bittere vijandschap van
die Sion gram zijn, ziende op eigen ellende
en armoede, ziende op do ongedachte en
lonverwachle uitkoimst, verheoriijken wij
de hulpe Gods die daar is voor Zijn volk.
En zoo verstaan wij het Slotwoord van
Psalm 124:
Onze ziel is ontkomen, als een vogel uit
den strik der vogelvangers.
De strik is gebroken, en wij zijn ontko-
enm.
Onze hulpe is in den naam des Heeren,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
DE NACHT IS VOORBIJGEGAAN.
De naare ^chaiduw ie aan U br -rftea,
Tervrtjl de edboono morgenster
Zijn blinkend hoofd! 'kccrift op te steken
En brengt de dageraad! van ,ver.
O Zonae! heerlijk overtoogen
Met purper ,van het morgenrood,
Zoo konditWlijk voor fxnzo pogen,
Uw majostetft ,fls sdboon en (groot;
M!aa/r ia bot Oost wan ons Golocrve
Verrijdt een amd'ro Dageraad,
Dio uwe echtaonheid' gaat te (haven,
HoogwköAig, »onder perk af maat;
Ate die de sdbadmv eens <kK* wijken
Van 't graf vorduiEt'rend rteesdh en (bloed.
Dan tzai geenl macht ons meer bestrijken
Gelijk zij hier op aaide doet:
Uw (heeriijkJbedd gaat op en onder,
En maakt een -wiseelbaare tijd,
Daar, dag en n-adht, elk in 'l (hijzander,
Zich avor de aarde honen spreidt;
Maar deze dag, dien wij verwachten,
Weet eeuwig van. geen ondergaan.
Maar fcitffit in Mijne volle krachlle
Oneindig zander wa/nklen 6 ba an.
O adhoooie dag, wie kan u roemen
Na waarde van uw (hseerlikheid;
Wie kan uw glams genoegzaam noemen
Van znUc ©en hooge MajeSteijt?
O Jezus' laat bot took geschieden,
Dat hiaare stralen dfoor 't geloof
'Allo and're schaduw -weg doe vtlieden,
Absof men ©en gordijn verschoof.
Wij kijk cm uh naar 't zatig Oosten,
Mét uitgjestrekten hals en hoofd.
En hopen ap heft schoon vertroo6tvih,
Dat cms do waaiftucÊd hoeft holbofd:
Wat adhter blijft), -dit zal gebeuren;
Nog maar een wijlt je in geduld;
Tot God ©ntefunt zijn goutdien deuren,
En ales heerhjk wordit vervuild.
JAN LUYKEN.
(1649—1712),
Uit de Pers.
DRIE SPREKENDE VERSCHIJNSELEN.
Den. opmerkzamen. toeschouwer, zegt
onze Rotterdammer, kan het niet
ontgaan dat wij met ons economisch loven,
met name met den belangrijksten bedrijfs
tak, den landbouw, op een koonpunit zijn
Klagen en humterateeren helpt niet, maar
wel is het goed rich van dit feit terdege
•rékonschap te geven.
Wie den ernst der situatie niet imocht
doorvoelen, verwijle een oogonblik in den
geest bij deze drie sprekende verschijnse
len.
Ie. In 1919 overtrof de invoer uit den
vreemd© onzen uitvoer met bijna 1} mil
liard gulden en in 1920 werd dit enorm
bedrag nog verontrustend overschreden.
2e. Bij vrijwel gelijk blijvende productie
werd van 67 millioen K.G. boter in 1912
39 en 'in 1919 slechts 13,5 millioen uitge
voerd. Van de op hetzelfde niveau blijven
de kaasproductie staat tegenover een uit
voer van 59,5 millioen KG. in 1912 slechts
oen uitvoer van 12,5 millioen in 1919.
3e. Tegenover een hypothecaire belasting
der landelijk© eigendommen van 64! milli
oen in 1912, staat een stijging der hypothe
ken itot 140 millioen in 1919.
Waarlijk sprekende cijfers, die niet met
zékere luchthartigheid mogen en kunnen
weggeredeneerd worden.
KERK EN SCHOOL
NED. HERV. KERK.
Drietal. Te Delft (vac.-Ds. v. d. Wal):
J. Bub te OuddorpT. Lokkerkorker te IJ6eilmui-
öcn ea A. IL J. G. van Voorthuizen te Doorn
spijk (vac.-Da. Benee)D. J. van de Graaf te
Raamsdonk; H. Japchen te Den Bommel en S.
Ronner te Oeno.
Bedankt Voor Jaarsveld: J. J. Timmer te
Montfoort.
GEREF. KERKEN.
Beroepen. Te Putterehoek (als voorganger)
J. Versteegt, loerend ouderling te Ouddorp Z.-H.
Bedankt. Voor Renkum: J. WSjminga te
Dfonrijp.
..Niet hoornen, maar bouwen.
Ds. Bouwman te Leiden wijdt in het
|L e i d s c h Kerkblad aan de elassikale
vergaderingen de volgende beschouwin
gen:
De oolijke assessor van onze laatste
blassicale vergadering nam in zijn verslag
enkele van die zinnetjes op, dié zoo jui8t
onze classisvergaderingen karakteriseer
den. „Na langdurige discussie stilzwij
gend aangenomen". „In den breedo bespro
ken en... daarna van de 1 taf dl gelegd". In
het verslag zooals bet ter classis voorge
lezen werd, bad hij het woord „geboomd"
gebruikt, maar dat was natuurlijk al te
mal en moest gewijzigd worden.
Geen Wonder dat do redacteur van De
Heraut Dr. De Moor er de aandacht op
vestigde en er zoo'n beetje een loopje mee
nam.
Hot is dan veelal ook werkelijk meer dan
erg, zooals op kerkelijke vergaderingen
mot den kostbaren tijd kan worden ge
morst.
Vooral wanneer het over financieele
aangelegenheden gaat, wordt er vaak ge
weldig .geboomd" aléof het de gewichtig
ste dingen betreft.
Dat dan ook, natuurt ijk niet die enkelen,
'die zich nu eenmaal voor zulke dingen
bijzonder interesseeron, maar de overigen
feich soms gruwelijk zitten te vervelen en
zich afvragen of de tijd niet te kostbaar is
om een kerkelijke vergadering telkens
weer soms haast oen hooien lieven dag met
zulke onbeduidende aangelegenheden be
zig te houden, is geen wonder. En dat een
verslaggever er dan don draak mee steekt,
is best te verstaan.
Zou er nu niets aan te doen zijn om te
bewerken dat onze vergaderingen eens
wat meer aan het waarachtige, geestelij
ke belang der kejrken dienstbaar worden
en zóó, dat het bezoek van die vergaderin
gen geen bezoeking meer is, maar een ge
not?
Mij dunkt van wel.
Op schier geen enkel© andere samen
komst zou imen de dwaasheid dulden, dat
een gansche vergadering omtnent eten
uur lang haar geheelen arbeid moet sta
ken, opdat de penningmeesters van ver
schillende kassen zich in al hun waardig
heid aan de groente tafel kunnen zetten en
de onderscheiden personen kris kras door
elkaar dagvaarden om de bijdragen voor
dit en voor dat en voor nog wat te storten,
zoodat het tempelrum oer van de kooplie
den met hun wissollafels uit Jezus' dagen
schijnt weergekeerd. Om dódraan een
langen lijd de gansche vergadering dienst
baar te maken, daarvoor moet uren toch
we.l speciaal op een kerkelijke samen
komst rijn!
Met lied geringe kosten kan dat alle©
toch veel beter per giro otf op soortgelijke
wijze geschieden.
Voorts zou het zoer gewenscht zijn, dat
de Kerken zorgden dat wat meer zaken van
werkelijke beteekenis voor de belangen
der Kerk aan de orde werden gesteld. Na
tuurlijk geen zaken, waardoor men de kor
kelijke vergaderingen zou maken tot een
soort debatingclub, maar zulke, die er
thuis hooren, die de kerken in het gemeen
raken end ie in onze dagen noodig moeten
worden behandeld.
Ik wedt wel dat onze kerkelijke vorgadé
ringen vaak al te veel neiging toonen c«n
moeilijke, principieel© zaken met eenhan-
digen zwaai van zich af te schuiven of
ze zóó te behandelen1, dat de trein 2J00 on
geveer op dood spoor terecht komt, en
dat haar groot-adviseur maar al te vaak
schijnt te zijn: vrees, vrees voor on
rust, vrees voor wat nieuws en zooveel
meer. En ik kan het daarom ook zoogoed
verstaan (en treur ér in t minst niet oan)
dat een paar kerken alvast imaar ook aan
de zusters der Gemeente den haar recht
matig toekomenden invloed bij de verkie
zing van ambtsdragers hebben toegekend,
zonder die zaak eerst op de meerdere ver
gaderingen aan de orde te stellen.
Maar ik geloof ook dat die bezwaren al
lengs het best overwonnen zullen worden
door de belangrijke zaken, die den bloei
en de gezonde ontwikkeling van ons ker
kelijk loven betreffen, op de vergaderin
gen meer aan de orde te stellen en deze
ban 't werk te zétten.
Juist zóó zal de gezonde, krachtige acti
viteit onzer kerkelijke vergaderingen wor
den geprikkeld en bevorderd.
De geldwisselmg kunnen we best mis
sen, maar (heusche ge d ac h tenwisseling
over wat voor den waaraotïtigen opbouw
en uitbouw der Kerken in ónze dagen die
nen kan is noodig.
Niet om tg „boomeiï", maar om te bou
wen.
Verwording of groei?
We leven in een tijd van verwording.
De eaambimdende krachten, die eertijds ons
levon ophielden, laten los. Kof Ls er mee als
geschifte molk. Eerst een voedzaam geheel,
zoo dra do bcstamddcelen zich hebben go
scheiden, een onbruikbaar iote. Zoo wil zich
de daadkrachtige arbeid scheiden van het
denkend intellect. De arbeider roept ruim
baan; hij produceert, geeft tastbaar voor
deel.
De wetenschap vergaapt zich aan de
realiteit der dingen. Ze maakt slechte dat
tot haar eigendom, wat ze met haar scherp
lancet ontleden, altijd maar weer ontleden
kaai.
Maar van een „vast en zeker weten" der
onaanzienlijke) dingen woot ze niet.
De kunet verlaat den bodem der werke
lijkheid. De uiterlijke verschijning is voor
haar dechte toevallig, on zoo verloopt ze
in het grootst mogelijke individualisme.
De oude wetten van zeden en moraal
schijnen in hun tegendeel omgekeerd. Man
danst de meest, onzedelijke dansen, de bios
copen draaien de misdadigst© filmen.
We voelen de draaing dier wervelwinden,
de zuiging dier afgronden; en omdat de
hoogmoed uit ons hart. moét: draaien we
vaak niet mee heel langzaam mee?
En toch is er .groei! Onmerkbaar, maar
ze is er. 1
Het ruwe gezang dat het doodenlied
zooig vain de luie werkers met hot hoofd,
begint te verstommen. Zie maar naar Rus
land. De tijd! van het wetenschappelijk ma
terialisme is aan het voorbijgaan. De on
aanzienlijke dingen worden weer erkend,
hoewel vaak op verkeerde wegen gezocht,
Het getij verloopt en wie zijn schip wel
denkt te besturen, zal daar acht op dionen
te geven.
De levensgolf bereikte haar hoogtepunt,
sloeg neer, maar in dien neergang is reeds
de aanzet tot een nieuwe stijging.
We kumnan ons niet vinden in het pessi
misme van hem die het wereldgebeuren zien
als een af lo opeind uurwerk. Ook niet in het
optimisme van hen, die den komenden tijd
begroeten als een nieuwe gouden eeuw. Ons
moet zijn 'het vertrouwen in Hem, die de
wereld draagt in Zijn hand, en naar Zijn
wil de tijden uit doet gaan tot aan het. ein
de door Hem gesteld en door ons nooit gé-
weten.
En voor hem, die hun pessimisme nie4
kunnen loslaten is de waanschuwing uit
Zacharia:
Alzoo zegt de Heere der heireoharen: Om
dat het. wonderlijk is in de oogem van hét
overblijfsel dezes volks in deze dagen, zou
het daarom ook in mijne ©ogen wonderlijk
zijn? spreekt de Heere der heirscharen.
De Bijbel en de techniek.
Voor eenigan tijd kwam de bij de Nia
gara waterval wonende induetieel Atchison,
de uitvinder vam het Carboradum en hét
kumstgraiphiet, op het denkbeeld te pogen de
plalicrteit vam verschillende vormen gé-
bruikeKjke beton' door to voeging van eeo
of andere ebof te venhoogoa.
Hij wilde met andere woorden de specie
met toevoeging van minder water platisch
maken en daardoor voor alles het zeer las
tige inzakken door te veel vocht verhinde
ren of althans verminderen. Na vele proe
ven mot alle mogelijke ohemicalien vond
hij zijm zoeken beloond, daar vele in de
industrie gebruikelijke stoffen ale looizuur
en dergelijke voor het doel bruikbaar blo
ken.
Teen Atchison nadacht, over de vele ma
nieren, die mogelijk zijn om de beoogde
plasticiteit te verkrijgen, vooral op het ge
bied der pottebakkerskunat aangewend,
daarbij ook de tegelfabricage naging, viel
hem, den bijbelvasten Amerikaan opeens een
merkwaardige plaats in vam het vijfde
hoofdstuk uit het tweede boek van Mozes,
waar gesproken wordt vam de aanwending
van stroo voor de tegelbakkerij.
Hij mam stroo, kookt© het met water on
gebruikte dit papje om beton platdsoh to
maken. Hij bevond dam ook, dat de aange
wende stof dezelfde eigenschappen vertoon
de als do vroeger gebruikte runoplossimg,
hij dus met. deze aanwending er in slaagde,
tegels met minder water te vormen dan zon
der stroo extract-toevoeging en dat daar
door ook de kwaliteit beter werd.
Typisch is het, dat duizenden jaren lang
en bij honderden millioenon menschen, die
den Bijbel gelezen hebben, oen belangrijke
uitvinding gesluimerd hoeft-, en dat eenat. nu
door een ontdekking vaai don gonialen
Amerikaan de daarvan melding makend©
bijbeltekst in zijn volle böteekeniis begrepen
kan worden.
Salomo's spreuk van „niets nieuws onder
de zom" wordt er tevens ook weer mede be
waarheid.
FEUILLE TON
Eindelijk 'thuis.
ze beiden medcr en Abbie's
en ernstig gebed bleef Esther
5 bij.
aisjes eindelijk het hoofd op de
leervieidon en alles rondom haar etil
rvorden, bleven Esthers oogen wijd
i- Zij was één en al verbazing over
stil was geworden, bleven Esthers
"wijd geopend. Zij was één en al ver
over haar nichtje Abbie, die in alle
1 zoo griicel andere was dem Abbie,
zij altijd gedroomd had, vooral de
ie, dood gewone manier, waarop
r godsdienstige zaken praatte, kwam
vreemd voor.
nooit in haar leven had Esther
zoo hooren spreken, behalve mis-
dien dominé in het station'. Zijm
Bust geleek wel wat op dien vam Ab-
ttt geval moest ze toch nog even aam
vertellen. „Dr was ook een dominé
wachtkamer vam het station en hij
Bij aan," en Abbie kreeg het géheele
ïl vam dem man met het tractaatje en
et meisje met de blauwe linten en vam
ae juffrouw en den jongen domino en
ipe beide laatst eoi samegi besproken
life
hadden. En Abbie luisterde en maakte hier
cm daar een opmerking en verhoogde zich
innig ovr dat alles, tot het kleine klokje op
den schoorsteenmantel zijn zilveren stom
liet hooren en twee slagen sloeg. Toen
kroeg zij weer spijt: „Nu zeg ik toch beusch
geen woord meer, Esther, andere ben je
morgen den geheelem dag slaperig en je be
hoeft niet te denken, dat ik je ook maar
een klein dutje zal latem doen. Wel te
rusten".
„Wel te rusten!" herhaalde Esther, maar
nog steeds had ze de oogen wijd open. Haar
reis en haar aankomst en Abbie en het
nieuwe em vreemde vam haar geheele omge
ving, dat alles verbande elke gedachte aan
daap. In haar herinnering doorleefde zij nog
eenmaal deo dag tot in zijn kleinste bijzon
derheden, maar altijd en altijd weer wardem
haar gedachten bepaald bij de door den
vreemdeling tot haar gerichte vraag, die
haar zoo verschrikt 'bad en bij de eemvou-
digheid des harten, waarvam Abbie blijk
had gegevem.
Was ze wel oen medepelgrim? vroeg zij
zich zélve ai En zoo ja, hoe kwam het dan,
dat zij en Abbie zooveel .vam elkander ver
schilden? Nog maar een paar uren geledén
had zij haai' voor 't eerst geziem, maar
ze voelde, dat er op godsdienstig gebied een
groot verschil tusechcm haar bedden bestemd*
Wij zijn ev€ft ongelijk als als twee men
schen maai' zijn kunnen, peinsde Esther, ter
wijl zij het. hoofd onrustig op de peluw
bewoog.
Wat zou Abbie zeggen, als zij wist, dat
bet. al maanden geleden was, sinds zij zoo
veel a am een stuk in dm bijbel gelezen had.
als zij vam avomd had hooren lezen? Ja, zoo
ver was het. met Esther gekomen. Verder
nog! Wat zou Abbie zeggen vam het feit.
dat er vele, vele dagen im haar leven waren,
waarop zij niet bad. Niet vele dagen mis
schien, waarop zij niet een vormelijk ge
bedje prevelde, maar het aantal malen, dat
zij van haar knieën opstond zonder hulp
of troost te hebben ontvangen, was legio;
ze wist het, dam had ze niet werkelijk ge
beden, dan had ze alleen een gebedje op-
Daar trof haar plotseling eon gedachte,
die baar het bloed im de aderen deed 6tollen
een gedachte die gwoomlijk maar al te
zelden bij onis allen opkomt. Ze zou voor
geen geld ter wereld willen1, dat Abbie wist.
boe het met haar gesteld was en toch
Christus wiet alles. Het denkbeeld was haar
miauw en ontroerde haar to.t in t' diepst vam
haar ziel.
Toen kwam Satan, die nimmer vermoei
de, die altijd op den loer ligt, haar te hulp.
„0, 't is geen wonder", zeide hij, ..de
omgeving vam uw nichtje Abbie is ook zoo
geheel anders dam de uwe. Als gü zooveel
tijd hadt als zij, dam durf ik wedden, dat
gij even goed in uw bijbel thuis zoudt zijn.
Wait weet zij af vam die duizenden, kleine
ergernissen en verzoekingen, vam al die kleine
plichten, die u het hoofd doen duizelen en u
nooit een ©ogenblikje rust gunnen. De om
standigheden rijn zoo verschillend. Haar
leven- is enkel licht, het uwe enkel duister
nis. En gij kent haar immere ook niog niet;
praatjes zijn gemakkelijk genoeg en het is
heel gemakkelijk een hoofdstuk uit den bij
bel te lozen, maar er zijn ook nog amder©
even belangrijke dingen en het is meer dan
waiarBchijndijk, dat uw nichtje Abbie ook
niet volmaakt ia."
Esther begreep niet, dat dè oude „Slamg"
bezig was haar een wiegeliedje voor te zin
gen. 't Was te wenscben, dat zij 't begrepen
had, dam had zij kunnen antwoorden met
het plechtige machtwoord: „Ga weg achter
mij, Satan!" Maar zij verkoerde im de hei
lige overtuiging, dat ail die overleggingen
im (haar eigen hoofdje waren opgekomen en
ma op deze wijze haar half ontwaakt en op
geschrikt geweten gesust en in slaap ge
wiegd te hebben, keerde zij zich op haar
kussen om em viol im slaap.
HOOFDSTUK X.
Esther's dominé.
Esther droomde, dat de oude juffrouw, die
zij op reis ontmoet bad <m fee geworden
was met een zilveren stommetje, toen zij
plotseling de oogen opende en zich bewust
werd, dat het zilveren stommetje afkomstig
was of van het marmeren klokje op den
schoorsteenmantel of van haar nichtje Ab
bie, die zich over haar heem hoog.
„Zou je op kunnen ©taan om te ontbijten,
Esther of wil jo liever wat blijven liggen?"
„Ontbijten", herhaalde Esther, nog half
suf van den 6laap, terwijl zij zich op haar
elleboog oprichtte en haar nichtje aam-
staarde.
„Ja, zeker, ontbijten'!" dit werd gezegd
met ©en vroolijken lach.
„Dacht jo dan, dat wij hiar in New-York
zulke lastige behoeften niet kenden?"
„Och, 't was waar ook zij was in New-
York" en Esther lachte mee; het was ook
zoo vreemd, dat. iemand haar riep om te
ontbijten en het scheen zoo'n onmogelijk
iets, dat de morgenmaaltijd zonder haar
hulp gereed kon zijn.
„Ik zal heusch dadelijk opstaan hoor. Heb
je al lamg op mij gewacht, Abbie?"
„0, neen, volstrekt niet, gewoonlijk ont
bijten wij om negen uur, maar gisteravond
beeft moeder gezegd,, dat. wij bet. een half
uurtje later zouden stellen."
(Wordt vervolgd).