'weede Blad.
erdag 29 Januari 1921
>i<
Naar de Vrijheid
q de waarhoid zal u vrijmaken."
Joh. 8 32 b.
t ligt ki den aard van bet schepsel de
eid te zoeken. De gekerkerde zoekt
luchtgat, waardoor hij kan staren op
stipje van den vrijen, blauwen hemel,
vogelken darLelt omhoog en zweelt
nde weg in het vrije luchtruim. De
™het ziekbed gekluisterde smacht naar
lissche lucht en de lieve zon, want
ligt de vrijheid. De mienschenriol
i onder den drulc van het benauwen
den met z'n kwellende banden en ve-
verdriet.
zie daar ruischt langs de wolken
ied van vrijheid. Daar rijst u-it de af-
•jden op en het verheft zich boven de
s, een geklank van verlossing 1
keten wordt verbrijzeldl De vrijheid
De volkeren en meuechen maken
vrij! Vrij van de wetten, die met voe-
getreden worden. Vrij van lcroon en
ter, van God en Godsdienst, van recht
idelijkheid.
r is een dorst naar vrijheid, want do
e rammelt met haar ketenen. Och, wel
vrijheidsboom ietwat verouderd, maar
iindert niet. De wereld slaat nu in het
en van de vrïjbcridsvlag, die zoo rood
>e}6 het bloed zelf.
elaan dan, vat moed!De vrijheid komt!
kwellende dorst wordt gelescht aan do
nen der revolutie!
sch wordt de hemel steeds donkerder.
- welhaast glanst niet meer één enke-
"Itcr. Grimmig dwazen, de nevelen van
toekomst voor ons.
Baar hoor in gloedvolle redevoering
>ogt men, dat het slavenjuk dient afgo-
tpen. Men zingt, meen, brult het lied vaii
lossing. En toch toch weer, de we-
1 zucht in barensnood. Het menschdom
kt ineen onder pijnigende lasten. Het lo-
j knelt zeer bang. Dreigende wolken
"een zich saam en naderen grimmig de
mcnschen en (ie volkenen zie, ze
Ze worstelen uit dezen werold-
ht naar het vrijheidslicht! Maar de
neid komt niet. Ze wringen zich on-
loepelijk Arasiter in het pijnlijk gareel,
rijn gelijk het steigerend ros, dat zich
I losrukken. Het slaat alles te gruizel.
verwondt zichzelf gruwelijk. Het wor-
il zich dood en verworgt in de strik-
ni, die het smoren bij zijn laatste wan-
jpspogen om vrij te zijn.
pikeren de vrijheid komt, maar zóo
r
htmenschen dezer wtcreld, de vrij-
p komt, maar niet door u!
lachten dezer eeuw, de verlossing na
il, maar zoo gie uw krachten niet voor
troon Gods nederwerpt, niet voor ui
an boven de aarde, daar is de wijheid.
it de hemelen roept een stem, roept
der ophouden, waarschuwend, vriende-
noodend, dreigend en dringend!
Iet is de stem des Komngs, de stem
i den grooten Overwinnaar. Van Hem,
doodsboeien verbrak, die Satan neer-
de en die in de volle vrijheid der hemel-
le regieenen leeft! Het is de stem van
us Christus, die zegt: „De waarheid zal
vrijmaken".
>e waarheid der openbaring Gods. De
arbeid, die door Christus op aarde ge
dikt is. Dé waarheid van het donkere
gotha en den lichtenden Olijfberg.
)e ontvettende waarheid.
)at de mensch verdorven is, geheel en
besmet en tot niets bekwaam. Dat de
aker dor zonde tot in de diepste vezelen
rreel. Dat er geen behoud meer is voor
worstelende menschen en volkeren. Dat
en middel helpt, geen romedie geneest,
;n balsem de gapende, bloedende klove
Bit.
De waarheid, waarvoor we zoolang
mogelijk terugdeinzen. Die m de levons-
practijk zoo moeilijk te beleven is. Dal wij
allen verdoemelijk zijn voor God!
De ontroerende waarheid.
Dat voor de zonden geleden is en een
offer gebracht werd, dat zijn wederga
zodkl.
Dat God mensch werd oni zondaren te
verlossen.
Dat Jezus zijn bloed heeft vergoten, zijn
leven heeft gelaten op het Kruishout om
te openen do hemelen van oeuwig vrij licht!
Dat Jezus niets werd om ons alles te ma
ken.
Dat Jezus gespijkerd werd aan hot kruis,
genageld in bloedige verwonding, gedwon
gen in onvrije, onhoudbare smart om de
vrijheidskroon te vorwerven voor Zijn
volkl
O, die daarin komt, die wordt bewogen
in den geest.
Ontroerd om zooveel ilcfde, verboren
ïd de waarheid!
Deze heerlijke waarheid alleen kan vrij
maken.
Een andere weg, een andere oplossing
voor de vrijheid is er niet.
Gij weet het wel, kind van God, dat dakr
de vrijheid glanst.
Zoo ge schuld hebt voor God of men
schen en die niet erkent ge verzwaart
immers uw leed. Ge loopt het loven door
met een groole last.
Maar .zoodra niet hebt ge uw schuld be
leden, uw zonde erkend, of uw consciëntie
is vrij, ge voelt u verruimd 1
Zoo gaan wij in de bidcel met God al
leen, verdoemd onder den last onzer zon
den doch door 't troostlicht des hemelsch
in Christus van de dierbaarheid der
verderfenis tot de vrijheid der heerlijk
heid dor kinderen Gods.
Uit al het leed, dat ons drukt en de
smart die ons 't leven benauwt, komen
wij in de ruimte van den hemel!
Uit het strijdperk, waar de vijanden ons
in de engte drijven, 'komen we op het glo-
rieveld der ovorwinningt
Uit de banden des doods gaan we naar de
vrijheid van het eeuwige leven!
Ja, wat meer is, uit de boeien der zonde,
voort ons door Christus' genade het pad
naar de verlossing de meest zalige toe
komst!
Zóo kunnen en zullen alleen de menschen
vrij worden!
Zóo zal de dageraad breken uit den kou
den nacht I
Zóo triumfeert het Evangelie der waar
heid over de v r ij h e i d der revolutie,
die voert tot knellende banden der duis
ternis!
En zalig is hij, die niet aan Jezus ge
ërgerd wordt, 'want de doomenweg der
waarheid alleen voert naar do bergkustder
eeuwige vrijheid 1
Hazerswoude. Ds. P. Ch. v. d. VLIET.
DE VELDEN ZIJN WIT.
O, waar zijn de maaiers, bezield met vuur,
Die schoven verzaam'len voor 's hemels
Üjt schuur;
Met sikkels der waarheid naar 't
oogslveld gaan,
Niet rusten voor 't werken is algedaan?
Ga uit op de wogen, op berg en dal,
Misschien vindt ge tarwe, zoek overal;
Zie naarstig in 't rond met ontfermend
oog,
Vergader het alles voor 't huis omhoog.
De velden zijn wit en de oog6t is groot,
Doe wat gij kunt. doen in dien grooten
nood;
Do maaiers zijn weinig, het werk zoo
veel,
En veel gaat verloren, kom doe uw deel.
Kom! neem dan den sikkel, wil
spoedig gaan,
Verzamel het kostbare gouden graan,
O, zwoeg tot het uur van Zijn komen
slaat.
En gij in de vreugde uws Heeren gaat.
Uit de Pers.
TOT EEN DROEVIG BEEKJE
VERZAND.
Met de socialiseering, zegt de Rotter
dammer, loopt het niet naar wensch.
De artikelen van Prof. de Vooijs in
„Econ. Stat. -Berichten" hebben ons in ken
nis gesteld met het erbarmelijk getob om
tot socialiseering van het Duitsche mijn
bedrijf te geraken, dat voor deze proefne
ming bij uitstek geknipt was.
Alom is zekere 60cialiseeringsmoebeid
waar te nemen.
Kenschetsend is de inhoudswijziging van
een der bekende Duitsche Economische
Tijdschriften „Freie Wirtsehaft."
In de kolommen van dit orgaan word
iedere maand een breed gedeelte gereser
veerd voor berichten omtrent de ontwikke
ling der socialiseeringsgedachte.
Eerst werd de rubriek trouw gevuld;
daarna sloeg men eens enkele maanden
over; en nu is h.ët bij gebrek aan nieuws
vrijwel stopgezet.
Do redactie van het orgaan maakt deze
karakteristieke opmerking: „In het begin
van het jaar 1919 bruischte ie stroom der
socialisatie als een geweldig onklaar
water, maar nu is het tot een droevig
beekje verzand. De socialisatie theoritici en
practici hebben zich veel van groote leuzen
bediend, maar verzuimden ernstig te on
derzoeken, hoe de ^socialiseering ware te
verwerkelijken. Het is gebleven bij enkele
slecht doordachte en op zichzelf staande
pogingen tot uitbreiding van het staatsbe
drijf."
Snelle afloop als der wateren!
DE VERZEKERINGSWETGEVING.
Naar aanleiding van het voornemen van
onzen minister van arbeid om Ie eeniger
tijd onze gëheele verzekeringswetgeving te
herzien, verwijst .De Nederlander
(c.-h.) naar Duitschland, waar betzelfde
vraagstuk aan de orde is:
Met het oog op gedachten, die ook in
ons land dikwijls worden gelanceerd, is het
van beteekènis om na te gaan waarom in
Duitschland welbewust geweigerd wordt,
een zeer radicale wijziging aan te brengen.
Deze toch zou kunnen bestaan in de op
richting van een „allgemeine Staatsbür-
ger-versorgung". Dan was alles zeer een
voudig: ieder was verzekerd tegen iedere
eventualiteit, premiebetaling en een groot
deel administratieve werkzaamheden zor
vervallen.
't Schijnt eigenlijk zeer ideaal!
Waarom denkt men er in Duitschland
zelfs niet aan om in die richtign te sturen?
Er zijn speciale redenen.
Bij de Invaliditeitevoraorging zouden
de kosten uit belastingen niet te vinden
wezen; bij de ongevallenwet zouden dan
alle ongevallen en niet enkel de bedrijfs
ongevallen er onder gerangschikt moeten
worden; een algemeen staats-zickenverzor
ging.is onmogelijk, omdat, er geen grenzen
aan zijn, noch aan het ziek-wezen noch aan
de- kosten.
In het algemeen moet zulk een plan reeds
om de kosten onmogelijk heeten. Zonder
bijdragenvan de patroons en de arbeiders
is het benoodigde geld niet te vinden.
Het is echter opvallend, dat het Reichs-
arbeitsblatt zich met deze financieele uit
eenzetting niet tevreden stelt en ook, afge
zien van de geldelijke uitvoerbaarheid, een
6telsel van algeraeene staatsverzorging ver
werpt, omdat dan elementen ontbreken van
zedelijken en opvoedkundigen aard, die niet
Ontbreken mogen, al6 het verzekeringswe
zen het volksbestaan tot hooger peil ver
heffen zal. Dan i6 naast geld ook geeste
lijke kracht onmisbaar.
Eenerzijds de inspanning, die men zich
bij premie-betaling getroost, de idee van
zolf-hulp; anderzijds het gevoel van sa-
menhoorigheid dat tot uiting komt en wordt
versterkt, waar door verzekering de risico's
gedragen worden door allen, die behooren
tot een bepaalde groep.
Het komt ons voor, dat deze stemmen
van uit Duitschland tot ons overklinkend
dubbele waarde hebben.
Lichamelijke Opvoeding.
Eenzijdig oi alzijdig?
De mensch, als kroon der schepping
moet zoo worden opgevoed en ontwikkeld
dat. hij met alle, hem van God gegeven ta
lenten, in deze wereld blinke, tot verheerlij
king van den Schepper en onderhouder van
het heelal.
Alle gaven dienen tot ontplooiing ge
bracht te worden.
Geschapen naar het beeld Gods, drie
vuldig, zien wij in den mensch op den
voorgrond treden: lo. het lichaam, de
stof; 2o. het vermogen tot intellectueels
arbeid; 3o. de ziel.
Deze drie, oogenschijnlijk op zich zelf
staande eigenschappen in ons mensehzijn,
zijn evenwel zeer nauw aan elkander ver
bonden.
Het versland overladen wij niet, dan ben
koste van lichaam en ziel.
Het lichaam verwaarloozen wij niet, dan
in het nadeel eener behoorlijke intellec
tueel© ontwikkeling.
Ten laatste is de ziel zoo innig met de
beide andere onderdeelen verbonden, dat
iedere abnormale streoming in dit deel
van ons wezen onmiddellijk terugslaat op
al onze handelingen die zich naar buiten
openbaren.
In dit leven is de mensch één. En straks
de Schrift zegt het ons, als de bazuin zal
geklonken hebben zullen wij weer één
zijn.
Thans één, zondig, niet in staat tot eenig
goed. Dan één, God geve het, verheerlijkt,
met heel ons wezen den Heere lovende en
prijzende.
Voor ons, belijdende Christen, is het ech
ter een plicht der dankbaarheid nu reeds,
in dit leven, met al onze gaven God te
verheerlijken; met het hoofd, het hart en
de hand.
Ja ook onze krachten zijn een gave, een
goede gave Gods.
Het is een verkeerd standpunt te mee-
nen (jat onze e e n i g e taak in dit leven
is zielegemeenschap te oefenen met God en
overigens het leven maar het leven te la
ten.
Neen, de Heere plaatste ons in deze we
reld opdat wij zouden zijn, een lichtend
licht en een zoutend zout, op alle terrein.
Daarom mag de opvoeding van onze
menschen niet eenzijdig zijn.
De spreuk, „Mens sana in corpore 6ano"
van*den Griek Juvcnalis, de leus van het
neutrale Kon. Ned. Gymn. Verbond,
zij geeft 6lechts gedeeltelijk weer wat het
meest gewenscht is; een gezonde geest in
een gezond lichaam".
De meen in gen der specialisten loopen
nog uiteen over de vraag of Juvenalis een
Griek of een Romein was.
Hoeveel meer zegt. hiertegenover onze
leuze n. L deze: „Of weet. gij niet, dat
ulieder lichaam een tempel is van den Hei
ligen geest, die in u is, dien gij van God
hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? Want
gij zijt duur gekocht; zoo verheerlijkt- dan
God in uw lichaam en in uwen geest welke
Gods zijn." 1 Cor. 7 1920.
Ziet, Een meerder dan Juvenalis spreekt
hier.
Alzijdig moet de mensch worden opge
voed en de verheerlijking van Gods naam
de drijfkracht van al ons denken en doen
zijn.
In dit licht bezien, erkennen wij het goe
de recht eener Christelijke Gymnast.iekbe-
oefening, maar verstaan wij ook het ge
vaar dat er bestaat, wanneer in dit onder
wijs de principieels grondslag ontbreekt,
en onze jeugd gebracht wordt in een sfeer
van menschvergoding en krachtsverhoerlij-
king; wa&rtoe dan de lichaamsoefening
ruimschoots de gelegenheid biedt.
ChriBten jonge mannen en ook jonge
vrouwen, zit niet langer met een boekske
in een hoekske.
Het volle, rijke leven roept u uit-tfw
dommel.
Gij vergist u, als gij denkt den tijdgeest
voldoende te kunnen bestrijden door U al
leen te werpen op het spiritueel© of het
intellectueele leven.
Gi: l-f -Tw ioi2dvereenigip<™n enz.
om u voor te bereiden voor het Kerkelijk
maatschappelijk en staatkundig leven. Ver
wacht gij zegen hierop, indien gij daarbij
uw lichaam, dat schoon© kunstwerk Gods,
veronachtzaamt?
Noen zeg ik u. Niet één talent moogt gij
begraven. Eens zal u ook gevraagd wor
den: wat hebt gij met dit uw schoon©
lichaam gedaan?
God, geef dat wij U ter eer mogen
leven;
Schenk ons der vaderen fierheid en
moed!
Geef dat wij m Uw© kracht mogen
streven,
Steeds meer naar 't Vrank, Vrij en
Vroom en het Vroed!
L. Jan. 1921. de Br.
IN HET AANGEZICHT VAN DEN DOOD.
Het was in de dagen van den Fransoh-
Duitschen oorlog van 1870. Het was aan
den vóóravond van een der veV voTdsDa-n
in dien geweldigen strijd 't was een i:
van spanfHng. op den .straatweg wests!
van Mars-la-Tour, in pijnlijke ©fwaehi
der dingen, die komen zouden.
De veldprediker Rogge, van de groote
divisie, reed'van bataillon tot battauiou,
van regiment tot regiment, en hield korte,
krachtige toespraken aan de troepen.
Deze dienaar stond als een groot rede
naar bekend, maar zoo schreef destijds
Gnaaf van Hohenlohe: „nog nooit heb ik
hem zóó aangrijpend hooren spreken".
Ongetwijfeld was hij zelf onder den leven-
digen indruk van hot gewicht des dags en
des oogenbüks.
Een prediker, die van af den kansel, on
der de statelijke tonen van het orgel, of de
golvingen van een pas aangeheven gie-
meenshappelijk lied zich aangedreven voelt
tot het uitspreken eener bezielde en be
zielende predikingis nog niet te ver
gelijken met een veldprediker, gedurende
dat onbeschrijfelijke plechtige oogenblik,
dat hij daar, te paard gezeten, in eenvou-
digien veldpredikersrok, voor de troepen
heengaat, en die mannen toespreekt, die ge
reed staan den dood in 't aangezicht te
treden.
Voornamelijk in het verheven oogenblik,
toen hij de handen ophief en de „vergeving
der. zonden" verkondigde, niet als absolutie
eens priesters, of eener kerke, maar al3
Evangelisch artikel dies geloofs.... terwijl
allen nederkmelden en de verzkering van
Gods genade geloovig aannamen, om 't
even of 't een Katholiek of Protestant, een
Jood of een Christen van confessie was.
„Toen welde 't in mij op", schrijft de
voornoemde edelman, „om 't luidkeels uit
te roepen: „gij Atheïsten en Rationalisten,
gij Darwinisten en Materialisten, ziet ook
gij op uw beurt den dood eens in 't aan
gezicht, en beproeft het, voor u zeiven ea
voor de straks in 't vuur staande soldateq
evenwel troost en kracht te putten uit d'i
woorden van uw credo: „In den beghmf
was de kool stof!"
„In zulke oogenblikkeu zult gij, evonall
Heine op zijn sterfbed, bekennen: dat ho
toch zeer wel mogelijk is, dat er een Go(
bestaat. En als gij dan de uitwerking va»
de Evangeiie-toesprafck des veldprediker!
daarbij vergelijkt, zult gij moeien erkennen
dat hot gloof eene realiteit is, een gewel
dige macht, zooals Gods Woord alleen ver
mag te werken.
Hoe behartigenswaard is deze wenk voof
allen, die in het Evangelie arbeiden, in
woord en loer en lied en toespraak, in ziel
zorg en getuigenis, in kerk of in kapellen....
of waar en hoe ook. Zoo nu maar deze eene
indruk, overweldigend groolsch op „?ich-
zelven, bij spreker en hoorders levendig
zij: Wij zijn hier nu allen tegenwoordig
voor God". En: Wij staan in het aangezicht,
yan graf en dood, eeuwigheid en gericht,
zor.de en genade.
(Christ. Volksblad.)
Het amktenarcnleger.
De „Middelbnrgsche Ct." hooft in Mei 1917 uit
de poëten der Staatsbegrooting een rnv.o schat
ting gemaakt van liet aantal Staatsambtenaren.
Die telling bracht oen cijfer voort van ongovaor
50.000, dat oerder te laag dan te boog werd ge
acht, omdat de samenstelling van verschillende
plaatsolijko bureaux niet kon worden r.agoga&n*
Do criris ambtenaren werden niet mcogetoid.
Hot blad heeft nu zijn raming bijgewerkt:
„Na dien zijn gekomen:
Een afzonderlijk departement van onderwijs,
mot uitbreiding van verschillende ambtenaren,
die onlangs nog werden aangevuld door do be
noeming van het nieuwe korps inspecteurs en
schoolopzieners met hun bureol-ambtenaren
uitbreiding van 't departement van arbeid, dat
heole'straten in Den Haag in beslag hoeft geno
men en dat buiten Den Haag is vertegenwoor
digd, o.a. door de inspecties van de volksgezond
heid, en niot te vergeten: door de Raden van
Arboid met hun grooten stoot bureau-beambten
en voorts ook door de nieuwe arbeidsinspectie,
met districtshoofden en hun boambten, noodig
voor de controle van de wet op den arbeidsduur:
de arboidsbourzen, enz.;
een* nieuwe keuringsdienst, dio gedoeltolijk in
uitvoering is, evenals do di&ttt voor do handels*
registers, enz.;
©en aanzienlijke uitbreiding van het rijk«po«
litiecorps, 6pedaal aan do grenzen.
Zouden we ver mis zijn als we het aantal niou-
wo ambtenaren voor die en nog eenigo andoro
dienston, ramen op oen 10.000? Dan komen we
in 't geheel tot een getal van oen 70.000.
Hot bestuur onzer provincie (Zeeland) mot
NA VELE DAGEN.
(Slot).
Het stille zwijgende, nog na-
leiende heideveld, laat nicL na ecu kal
lende invloed op zuster Marie uit te
lenen.
et-gelukt haar herur gedachten te ver
ten en haar gevoel te onderdrukken,
élke reden heeft zij ook eigenlijk zich
[er Hardings komst to verblijden. Zou zij
r hem iels anders zijn, iets anders m o-
n zijn dan een vroegere kennis. Is do
die zij eenmaal had in zijn
rtT niet reeds lang door oen ander inge
zien? Is de liefde, die bij naar zoo lang
>eft gosluimerd, bij hem al niet reeds
ng verstorven misschien?
In elk geval, zij zal zich beheerschen; zij
1 trachten „gewoon" te doen en hem on-
pBschroomd, maar met de noodige terug-
puding, tegemoet treden.
Zóo spreekt haar verstand.
Maar dit kan toch niet beletten dat haar
irt onrustig is in 't binnenste van haar
dat, terwijl haar verstand zich bezig
>udt met koele overleggingen, haar hart
ngt, zingt
Het vriendelijk verzoek van haar gast-"*
touw om haar te vergezellen naar de ook
fr vreemde omgeving, kon zij niet af-
maar 't is haar een verlichting als
plaatsen vóór haar door eienige breed-
ischouderde boeren worden ingenomen.
Trouwens, de kans dat zij herkend zal
worden is niet zoo groot.
Het verplecgsterscosbuum heeft haar
voorkomen wel eenigszins veranderd en
dikke rookwolken uit oen groot aantal
pijpen en enkele sigaren doen de rest.
Neen, zoo'n omgeving is voor vrouwen
toch niet de meest aangename, overlegt
ze bij zichzelf. En nu is er nog wel ge
vraagd of men zich, met hel oog op de aan
wezige dames, zooveel mogelijk wilde ma
tigen.
Haar geduld wordt op de proef gesteld.
De trein heeft vertraging gehad en 't
zal nog eenige oogenblikken duren eer „de
geachte spreker" arriveert, naar een be
stuurslid meedeelt.
In druk gesprek tracht ze hare emotie
te verbergen; de spanning te breken.
Eindelijk, daar gaat de deur open en de
voorzitter, op den voet gevolgd door den
spreker, treedt binnen.
Neen, zuster Marie behoeft niet te vra
gen of hij, die daar dicht langs haar heen
gaat, Johan is. Zij gevoelt het; dat kan
geen ander zijn.
En hij is het. Eenigszins veranderd,
maar niet in zijn nadeel.
Het jongensachtige, ietwat onbeholpene,
is verdwenen.
Zijn gestalte is meer gezet.
Hij beweegt zich merkbaar gemakkelijker
Maar zijn eigenaardige ernstige trekken
zijn gebleven. De manier, waarop hij langs
zijn voorhoofd en door zijn haren strijkt,
is niet veranderd.
Straks komt hij naar voren om te spre
ken.
't Is dezelfde zachte, maar klankvolle
stem; Neen, een „redenaar" die de
menigte in vuur weet te brengen is
hij niet. Maar do warme gloed der overtui
ging, die altijd rijn sproken kenmerkte,
wordt niet gemist.
Wat hij spreekt? Of zijn argumenten
klemmend zijn? Zij zou het niet kunnen
zeggen. Zij hoort wel het geluid, maar de
woorden die hij spreekt gaan langs haar
heen. 't Is haar als een droerm uit een vèr
verleden.
En bent u bekeerd, vroeg bij het uilgaan
lachend mevrouw Hoefgang.
„Ikrr;ik weet het eigenlijk niet In elk
geval is er voor zijn standpunt heel veel
te zeggen. Maar toch vind ik dat vergaderen
voor de vrouwen in de rook
Goedenavond dames, klonk een stem
achter haar. Mag ik even voortellen?
Mijnheer Harding, m'n wederhelft, zuster
Jansen, als ik mij niet vergis nog een vroe
gere plaatsgenoot©.
Hunne handen raken elkaar.
Een oogenblik z.ien rij in eikaars oogen.
't Is of een electrische schok hen doortrilt.
De wandeling wordt voortgezet. Maar 't
gesprek wordt met moeite gaande ge
houden en als straks het gezelschap in de
gezellige huiskamer, onder t genot van een
kop thee, nog een weinig napraat, dan
blijft de pikante gedachtewisseling waar
op gerekend was, achterwege.
U hebt wel succes gehad, mijnheer Har
ding.
Succos? Nu ja, er was een nogal hartelijk
applaus, maar of dat nu als een succes
mag worden aangemerkt?
Nee, zoo bedoel ik het ook niet.
Wij hebben hier al menig koer dit onder
werp besproken en 't is nog nooit gelukt
zuster Jansen aan mijne zijde te krijgen,
maar nu is ze, naar schijnt toch onder
den indruk gekomen".
De zuster geeft een ontwijkend ant
woord en ze is meer dan dankbaar als haar
gastvrouw, wie het niet ontgaan is dat
hier „iets zit", aan het gesprek een handige
wending weet te geven.
En als haar man zich verontschuldigt,
omdat hij nog enkele noodzakelijke werk
zaamheden moet vprrichten, dan grijpt ze
gaarne de gelegenheid dat er gebeld wordt,
aan om eveneens voor oenige oogenblikken
het veld te ruimen.
Zij zijn alleen
Alleen het zachte suisen van de lamp en
de scherpe tik van de pendule wordt ge
hoord.
Dan: «uster Jansen en 't is haar of
ze een stem hoort, diep uit de verte
wilt u een oogenblik naar me luisteren? Ik
moet morden ner cersf i gelegenheid ver
trokken, maar ik wil toch niet gaan zonder
een hard v%oord, dat ik eens ir. zond.go
drift neerschreef, terug te nemen. Ik was
teleurgesteld, gegriefd, maar ik had niet
het recht
Plotseling staat zij op. „Neen Johan, par
don, mijnheer Harding, ga zoo niet voort.
Hier is wat goed te maken, hier is schuld
te belijden, maar niet van uw kant. Maar
als ge mij veroordeelt, veracht misschien,
denk dan.aan de omstandighoden
Zij breekt af. Ze kan niet moer. Ken ze
nuwachtig snikken belot haar verder ta
gaan.
En dan voelt ze een hand op haar schou
der en hoort zc die welbekende klank di©
ze zich altijd had herinnerd en die toch
weer nieuw is Marie.1
Als straks Mevrouw terugkeert en zioC
zuster Marie hand in hand met den „spre
ker", dan wil ze zich haastig terugtrek ken.
Haar vermoeden is bewaarheid.
Maar een arm legt zich op haren schou
der en door haar tranen hoen vortelt haar
de zuster van het groolo geluk dat na vel©
dagen haar deel werd.
De stroom van den tijd, even gerimpeld
snelt voort. Ook voor deze gelukkige inon-
schenkinderen slaat het klokje van ge
hoorzaamheid.
Maar als Harding straks dankt voor den
zogen dezen dag genoten, dan verzuimt hjj
niot den trouwen Vader te loven, die rijn©
kinderen na vele dagen lot olkandcVbracht.