'weede Blad. erdag 29 Januari 1921 >i< Naar de Vrijheid q de waarhoid zal u vrijmaken." Joh. 8 32 b. t ligt ki den aard van bet schepsel de eid te zoeken. De gekerkerde zoekt luchtgat, waardoor hij kan staren op stipje van den vrijen, blauwen hemel, vogelken darLelt omhoog en zweelt nde weg in het vrije luchtruim. De ™het ziekbed gekluisterde smacht naar lissche lucht en de lieve zon, want ligt de vrijheid. De mienschenriol i onder den drulc van het benauwen den met z'n kwellende banden en ve- verdriet. zie daar ruischt langs de wolken ied van vrijheid. Daar rijst u-it de af- •jden op en het verheft zich boven de s, een geklank van verlossing 1 keten wordt verbrijzeldl De vrijheid De volkeren en meuechen maken vrij! Vrij van de wetten, die met voe- getreden worden. Vrij van lcroon en ter, van God en Godsdienst, van recht idelijkheid. r is een dorst naar vrijheid, want do e rammelt met haar ketenen. Och, wel vrijheidsboom ietwat verouderd, maar iindert niet. De wereld slaat nu in het en van de vrïjbcridsvlag, die zoo rood >e}6 het bloed zelf. elaan dan, vat moed!De vrijheid komt! kwellende dorst wordt gelescht aan do nen der revolutie! sch wordt de hemel steeds donkerder. - welhaast glanst niet meer één enke- "Itcr. Grimmig dwazen, de nevelen van toekomst voor ons. Baar hoor in gloedvolle redevoering >ogt men, dat het slavenjuk dient afgo- tpen. Men zingt, meen, brult het lied vaii lossing. En toch toch weer, de we- 1 zucht in barensnood. Het menschdom kt ineen onder pijnigende lasten. Het lo- j knelt zeer bang. Dreigende wolken "een zich saam en naderen grimmig de mcnschen en (ie volkenen zie, ze Ze worstelen uit dezen werold- ht naar het vrijheidslicht! Maar de neid komt niet. Ze wringen zich on- loepelijk Arasiter in het pijnlijk gareel, rijn gelijk het steigerend ros, dat zich I losrukken. Het slaat alles te gruizel. verwondt zichzelf gruwelijk. Het wor- il zich dood en verworgt in de strik- ni, die het smoren bij zijn laatste wan- jpspogen om vrij te zijn. pikeren de vrijheid komt, maar zóo r htmenschen dezer wtcreld, de vrij- p komt, maar niet door u! lachten dezer eeuw, de verlossing na il, maar zoo gie uw krachten niet voor troon Gods nederwerpt, niet voor ui an boven de aarde, daar is de wijheid. it de hemelen roept een stem, roept der ophouden, waarschuwend, vriende- noodend, dreigend en dringend! Iet is de stem des Komngs, de stem i den grooten Overwinnaar. Van Hem, doodsboeien verbrak, die Satan neer- de en die in de volle vrijheid der hemel- le regieenen leeft! Het is de stem van us Christus, die zegt: „De waarheid zal vrijmaken". >e waarheid der openbaring Gods. De arbeid, die door Christus op aarde ge dikt is. Dé waarheid van het donkere gotha en den lichtenden Olijfberg. )e ontvettende waarheid. )at de mensch verdorven is, geheel en besmet en tot niets bekwaam. Dat de aker dor zonde tot in de diepste vezelen rreel. Dat er geen behoud meer is voor worstelende menschen en volkeren. Dat en middel helpt, geen romedie geneest, ;n balsem de gapende, bloedende klove Bit. De waarheid, waarvoor we zoolang mogelijk terugdeinzen. Die m de levons- practijk zoo moeilijk te beleven is. Dal wij allen verdoemelijk zijn voor God! De ontroerende waarheid. Dat voor de zonden geleden is en een offer gebracht werd, dat zijn wederga zodkl. Dat God mensch werd oni zondaren te verlossen. Dat Jezus zijn bloed heeft vergoten, zijn leven heeft gelaten op het Kruishout om te openen do hemelen van oeuwig vrij licht! Dat Jezus niets werd om ons alles te ma ken. Dat Jezus gespijkerd werd aan hot kruis, genageld in bloedige verwonding, gedwon gen in onvrije, onhoudbare smart om de vrijheidskroon te vorwerven voor Zijn volkl O, die daarin komt, die wordt bewogen in den geest. Ontroerd om zooveel ilcfde, verboren ïd de waarheid! Deze heerlijke waarheid alleen kan vrij maken. Een andere weg, een andere oplossing voor de vrijheid is er niet. Gij weet het wel, kind van God, dat dakr de vrijheid glanst. Zoo ge schuld hebt voor God of men schen en die niet erkent ge verzwaart immers uw leed. Ge loopt het loven door met een groole last. Maar .zoodra niet hebt ge uw schuld be leden, uw zonde erkend, of uw consciëntie is vrij, ge voelt u verruimd 1 Zoo gaan wij in de bidcel met God al leen, verdoemd onder den last onzer zon den doch door 't troostlicht des hemelsch in Christus van de dierbaarheid der verderfenis tot de vrijheid der heerlijk heid dor kinderen Gods. Uit al het leed, dat ons drukt en de smart die ons 't leven benauwt, komen wij in de ruimte van den hemel! Uit het strijdperk, waar de vijanden ons in de engte drijven, 'komen we op het glo- rieveld der ovorwinningt Uit de banden des doods gaan we naar de vrijheid van het eeuwige leven! Ja, wat meer is, uit de boeien der zonde, voort ons door Christus' genade het pad naar de verlossing de meest zalige toe komst! Zóo kunnen en zullen alleen de menschen vrij worden! Zóo zal de dageraad breken uit den kou den nacht I Zóo triumfeert het Evangelie der waar heid over de v r ij h e i d der revolutie, die voert tot knellende banden der duis ternis! En zalig is hij, die niet aan Jezus ge ërgerd wordt, 'want de doomenweg der waarheid alleen voert naar do bergkustder eeuwige vrijheid 1 Hazerswoude. Ds. P. Ch. v. d. VLIET. DE VELDEN ZIJN WIT. O, waar zijn de maaiers, bezield met vuur, Die schoven verzaam'len voor 's hemels Üjt schuur; Met sikkels der waarheid naar 't oogslveld gaan, Niet rusten voor 't werken is algedaan? Ga uit op de wogen, op berg en dal, Misschien vindt ge tarwe, zoek overal; Zie naarstig in 't rond met ontfermend oog, Vergader het alles voor 't huis omhoog. De velden zijn wit en de oog6t is groot, Doe wat gij kunt. doen in dien grooten nood; Do maaiers zijn weinig, het werk zoo veel, En veel gaat verloren, kom doe uw deel. Kom! neem dan den sikkel, wil spoedig gaan, Verzamel het kostbare gouden graan, O, zwoeg tot het uur van Zijn komen slaat. En gij in de vreugde uws Heeren gaat. Uit de Pers. TOT EEN DROEVIG BEEKJE VERZAND. Met de socialiseering, zegt de Rotter dammer, loopt het niet naar wensch. De artikelen van Prof. de Vooijs in „Econ. Stat. -Berichten" hebben ons in ken nis gesteld met het erbarmelijk getob om tot socialiseering van het Duitsche mijn bedrijf te geraken, dat voor deze proefne ming bij uitstek geknipt was. Alom is zekere 60cialiseeringsmoebeid waar te nemen. Kenschetsend is de inhoudswijziging van een der bekende Duitsche Economische Tijdschriften „Freie Wirtsehaft." In de kolommen van dit orgaan word iedere maand een breed gedeelte gereser veerd voor berichten omtrent de ontwikke ling der socialiseeringsgedachte. Eerst werd de rubriek trouw gevuld; daarna sloeg men eens enkele maanden over; en nu is h.ët bij gebrek aan nieuws vrijwel stopgezet. Do redactie van het orgaan maakt deze karakteristieke opmerking: „In het begin van het jaar 1919 bruischte ie stroom der socialisatie als een geweldig onklaar water, maar nu is het tot een droevig beekje verzand. De socialisatie theoritici en practici hebben zich veel van groote leuzen bediend, maar verzuimden ernstig te on derzoeken, hoe de ^socialiseering ware te verwerkelijken. Het is gebleven bij enkele slecht doordachte en op zichzelf staande pogingen tot uitbreiding van het staatsbe drijf." Snelle afloop als der wateren! DE VERZEKERINGSWETGEVING. Naar aanleiding van het voornemen van onzen minister van arbeid om Ie eeniger tijd onze gëheele verzekeringswetgeving te herzien, verwijst .De Nederlander (c.-h.) naar Duitschland, waar betzelfde vraagstuk aan de orde is: Met het oog op gedachten, die ook in ons land dikwijls worden gelanceerd, is het van beteekènis om na te gaan waarom in Duitschland welbewust geweigerd wordt, een zeer radicale wijziging aan te brengen. Deze toch zou kunnen bestaan in de op richting van een „allgemeine Staatsbür- ger-versorgung". Dan was alles zeer een voudig: ieder was verzekerd tegen iedere eventualiteit, premiebetaling en een groot deel administratieve werkzaamheden zor vervallen. 't Schijnt eigenlijk zeer ideaal! Waarom denkt men er in Duitschland zelfs niet aan om in die richtign te sturen? Er zijn speciale redenen. Bij de Invaliditeitevoraorging zouden de kosten uit belastingen niet te vinden wezen; bij de ongevallenwet zouden dan alle ongevallen en niet enkel de bedrijfs ongevallen er onder gerangschikt moeten worden; een algemeen staats-zickenverzor ging.is onmogelijk, omdat, er geen grenzen aan zijn, noch aan het ziek-wezen noch aan de- kosten. In het algemeen moet zulk een plan reeds om de kosten onmogelijk heeten. Zonder bijdragenvan de patroons en de arbeiders is het benoodigde geld niet te vinden. Het is echter opvallend, dat het Reichs- arbeitsblatt zich met deze financieele uit eenzetting niet tevreden stelt en ook, afge zien van de geldelijke uitvoerbaarheid, een 6telsel van algeraeene staatsverzorging ver werpt, omdat dan elementen ontbreken van zedelijken en opvoedkundigen aard, die niet Ontbreken mogen, al6 het verzekeringswe zen het volksbestaan tot hooger peil ver heffen zal. Dan i6 naast geld ook geeste lijke kracht onmisbaar. Eenerzijds de inspanning, die men zich bij premie-betaling getroost, de idee van zolf-hulp; anderzijds het gevoel van sa- menhoorigheid dat tot uiting komt en wordt versterkt, waar door verzekering de risico's gedragen worden door allen, die behooren tot een bepaalde groep. Het komt ons voor, dat deze stemmen van uit Duitschland tot ons overklinkend dubbele waarde hebben. Lichamelijke Opvoeding. Eenzijdig oi alzijdig? De mensch, als kroon der schepping moet zoo worden opgevoed en ontwikkeld dat. hij met alle, hem van God gegeven ta lenten, in deze wereld blinke, tot verheerlij king van den Schepper en onderhouder van het heelal. Alle gaven dienen tot ontplooiing ge bracht te worden. Geschapen naar het beeld Gods, drie vuldig, zien wij in den mensch op den voorgrond treden: lo. het lichaam, de stof; 2o. het vermogen tot intellectueels arbeid; 3o. de ziel. Deze drie, oogenschijnlijk op zich zelf staande eigenschappen in ons mensehzijn, zijn evenwel zeer nauw aan elkander ver bonden. Het versland overladen wij niet, dan ben koste van lichaam en ziel. Het lichaam verwaarloozen wij niet, dan in het nadeel eener behoorlijke intellec tueel© ontwikkeling. Ten laatste is de ziel zoo innig met de beide andere onderdeelen verbonden, dat iedere abnormale streoming in dit deel van ons wezen onmiddellijk terugslaat op al onze handelingen die zich naar buiten openbaren. In dit leven is de mensch één. En straks de Schrift zegt het ons, als de bazuin zal geklonken hebben zullen wij weer één zijn. Thans één, zondig, niet in staat tot eenig goed. Dan één, God geve het, verheerlijkt, met heel ons wezen den Heere lovende en prijzende. Voor ons, belijdende Christen, is het ech ter een plicht der dankbaarheid nu reeds, in dit leven, met al onze gaven God te verheerlijken; met het hoofd, het hart en de hand. Ja ook onze krachten zijn een gave, een goede gave Gods. Het is een verkeerd standpunt te mee- nen (jat onze e e n i g e taak in dit leven is zielegemeenschap te oefenen met God en overigens het leven maar het leven te la ten. Neen, de Heere plaatste ons in deze we reld opdat wij zouden zijn, een lichtend licht en een zoutend zout, op alle terrein. Daarom mag de opvoeding van onze menschen niet eenzijdig zijn. De spreuk, „Mens sana in corpore 6ano" van*den Griek Juvcnalis, de leus van het neutrale Kon. Ned. Gymn. Verbond, zij geeft 6lechts gedeeltelijk weer wat het meest gewenscht is; een gezonde geest in een gezond lichaam". De meen in gen der specialisten loopen nog uiteen over de vraag of Juvenalis een Griek of een Romein was. Hoeveel meer zegt. hiertegenover onze leuze n. L deze: „Of weet. gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van den Hei ligen geest, die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? Want gij zijt duur gekocht; zoo verheerlijkt- dan God in uw lichaam en in uwen geest welke Gods zijn." 1 Cor. 7 1920. Ziet, Een meerder dan Juvenalis spreekt hier. Alzijdig moet de mensch worden opge voed en de verheerlijking van Gods naam de drijfkracht van al ons denken en doen zijn. In dit licht bezien, erkennen wij het goe de recht eener Christelijke Gymnast.iekbe- oefening, maar verstaan wij ook het ge vaar dat er bestaat, wanneer in dit onder wijs de principieels grondslag ontbreekt, en onze jeugd gebracht wordt in een sfeer van menschvergoding en krachtsverhoerlij- king; wa&rtoe dan de lichaamsoefening ruimschoots de gelegenheid biedt. ChriBten jonge mannen en ook jonge vrouwen, zit niet langer met een boekske in een hoekske. Het volle, rijke leven roept u uit-tfw dommel. Gij vergist u, als gij denkt den tijdgeest voldoende te kunnen bestrijden door U al leen te werpen op het spiritueel© of het intellectueele leven. Gi: l-f -Tw ioi2dvereenigip<™n enz. om u voor te bereiden voor het Kerkelijk maatschappelijk en staatkundig leven. Ver wacht gij zegen hierop, indien gij daarbij uw lichaam, dat schoon© kunstwerk Gods, veronachtzaamt? Noen zeg ik u. Niet één talent moogt gij begraven. Eens zal u ook gevraagd wor den: wat hebt gij met dit uw schoon© lichaam gedaan? God, geef dat wij U ter eer mogen leven; Schenk ons der vaderen fierheid en moed! Geef dat wij m Uw© kracht mogen streven, Steeds meer naar 't Vrank, Vrij en Vroom en het Vroed! L. Jan. 1921. de Br. IN HET AANGEZICHT VAN DEN DOOD. Het was in de dagen van den Fransoh- Duitschen oorlog van 1870. Het was aan den vóóravond van een der veV voTdsDa-n in dien geweldigen strijd 't was een i: van spanfHng. op den .straatweg wests! van Mars-la-Tour, in pijnlijke ©fwaehi der dingen, die komen zouden. De veldprediker Rogge, van de groote divisie, reed'van bataillon tot battauiou, van regiment tot regiment, en hield korte, krachtige toespraken aan de troepen. Deze dienaar stond als een groot rede naar bekend, maar zoo schreef destijds Gnaaf van Hohenlohe: „nog nooit heb ik hem zóó aangrijpend hooren spreken". Ongetwijfeld was hij zelf onder den leven- digen indruk van hot gewicht des dags en des oogenbüks. Een prediker, die van af den kansel, on der de statelijke tonen van het orgel, of de golvingen van een pas aangeheven gie- meenshappelijk lied zich aangedreven voelt tot het uitspreken eener bezielde en be zielende predikingis nog niet te ver gelijken met een veldprediker, gedurende dat onbeschrijfelijke plechtige oogenblik, dat hij daar, te paard gezeten, in eenvou- digien veldpredikersrok, voor de troepen heengaat, en die mannen toespreekt, die ge reed staan den dood in 't aangezicht te treden. Voornamelijk in het verheven oogenblik, toen hij de handen ophief en de „vergeving der. zonden" verkondigde, niet als absolutie eens priesters, of eener kerke, maar al3 Evangelisch artikel dies geloofs.... terwijl allen nederkmelden en de verzkering van Gods genade geloovig aannamen, om 't even of 't een Katholiek of Protestant, een Jood of een Christen van confessie was. „Toen welde 't in mij op", schrijft de voornoemde edelman, „om 't luidkeels uit te roepen: „gij Atheïsten en Rationalisten, gij Darwinisten en Materialisten, ziet ook gij op uw beurt den dood eens in 't aan gezicht, en beproeft het, voor u zeiven ea voor de straks in 't vuur staande soldateq evenwel troost en kracht te putten uit d'i woorden van uw credo: „In den beghmf was de kool stof!" „In zulke oogenblikkeu zult gij, evonall Heine op zijn sterfbed, bekennen: dat ho toch zeer wel mogelijk is, dat er een Go( bestaat. En als gij dan de uitwerking va» de Evangeiie-toesprafck des veldprediker! daarbij vergelijkt, zult gij moeien erkennen dat hot gloof eene realiteit is, een gewel dige macht, zooals Gods Woord alleen ver mag te werken. Hoe behartigenswaard is deze wenk voof allen, die in het Evangelie arbeiden, in woord en loer en lied en toespraak, in ziel zorg en getuigenis, in kerk of in kapellen.... of waar en hoe ook. Zoo nu maar deze eene indruk, overweldigend groolsch op „?ich- zelven, bij spreker en hoorders levendig zij: Wij zijn hier nu allen tegenwoordig voor God". En: Wij staan in het aangezicht, yan graf en dood, eeuwigheid en gericht, zor.de en genade. (Christ. Volksblad.) Het amktenarcnleger. De „Middelbnrgsche Ct." hooft in Mei 1917 uit de poëten der Staatsbegrooting een rnv.o schat ting gemaakt van liet aantal Staatsambtenaren. Die telling bracht oen cijfer voort van ongovaor 50.000, dat oerder te laag dan te boog werd ge acht, omdat de samenstelling van verschillende plaatsolijko bureaux niet kon worden r.agoga&n* Do criris ambtenaren werden niet mcogetoid. Hot blad heeft nu zijn raming bijgewerkt: „Na dien zijn gekomen: Een afzonderlijk departement van onderwijs, mot uitbreiding van verschillende ambtenaren, die onlangs nog werden aangevuld door do be noeming van het nieuwe korps inspecteurs en schoolopzieners met hun bureol-ambtenaren uitbreiding van 't departement van arbeid, dat heole'straten in Den Haag in beslag hoeft geno men en dat buiten Den Haag is vertegenwoor digd, o.a. door de inspecties van de volksgezond heid, en niot te vergeten: door de Raden van Arboid met hun grooten stoot bureau-beambten en voorts ook door de nieuwe arbeidsinspectie, met districtshoofden en hun boambten, noodig voor de controle van de wet op den arbeidsduur: de arboidsbourzen, enz.; een* nieuwe keuringsdienst, dio gedoeltolijk in uitvoering is, evenals do di&ttt voor do handels* registers, enz.; ©en aanzienlijke uitbreiding van het rijk«po« litiecorps, 6pedaal aan do grenzen. Zouden we ver mis zijn als we het aantal niou- wo ambtenaren voor die en nog eenigo andoro dienston, ramen op oen 10.000? Dan komen we in 't geheel tot een getal van oen 70.000. Hot bestuur onzer provincie (Zeeland) mot NA VELE DAGEN. (Slot). Het stille zwijgende, nog na- leiende heideveld, laat nicL na ecu kal lende invloed op zuster Marie uit te lenen. et-gelukt haar herur gedachten te ver ten en haar gevoel te onderdrukken, élke reden heeft zij ook eigenlijk zich [er Hardings komst to verblijden. Zou zij r hem iels anders zijn, iets anders m o- n zijn dan een vroegere kennis. Is do die zij eenmaal had in zijn rtT niet reeds lang door oen ander inge zien? Is de liefde, die bij naar zoo lang >eft gosluimerd, bij hem al niet reeds ng verstorven misschien? In elk geval, zij zal zich beheerschen; zij 1 trachten „gewoon" te doen en hem on- pBschroomd, maar met de noodige terug- puding, tegemoet treden. Zóo spreekt haar verstand. Maar dit kan toch niet beletten dat haar irt onrustig is in 't binnenste van haar dat, terwijl haar verstand zich bezig >udt met koele overleggingen, haar hart ngt, zingt Het vriendelijk verzoek van haar gast-"* touw om haar te vergezellen naar de ook fr vreemde omgeving, kon zij niet af- maar 't is haar een verlichting als plaatsen vóór haar door eienige breed- ischouderde boeren worden ingenomen. Trouwens, de kans dat zij herkend zal worden is niet zoo groot. Het verplecgsterscosbuum heeft haar voorkomen wel eenigszins veranderd en dikke rookwolken uit oen groot aantal pijpen en enkele sigaren doen de rest. Neen, zoo'n omgeving is voor vrouwen toch niet de meest aangename, overlegt ze bij zichzelf. En nu is er nog wel ge vraagd of men zich, met hel oog op de aan wezige dames, zooveel mogelijk wilde ma tigen. Haar geduld wordt op de proef gesteld. De trein heeft vertraging gehad en 't zal nog eenige oogenblikken duren eer „de geachte spreker" arriveert, naar een be stuurslid meedeelt. In druk gesprek tracht ze hare emotie te verbergen; de spanning te breken. Eindelijk, daar gaat de deur open en de voorzitter, op den voet gevolgd door den spreker, treedt binnen. Neen, zuster Marie behoeft niet te vra gen of hij, die daar dicht langs haar heen gaat, Johan is. Zij gevoelt het; dat kan geen ander zijn. En hij is het. Eenigszins veranderd, maar niet in zijn nadeel. Het jongensachtige, ietwat onbeholpene, is verdwenen. Zijn gestalte is meer gezet. Hij beweegt zich merkbaar gemakkelijker Maar zijn eigenaardige ernstige trekken zijn gebleven. De manier, waarop hij langs zijn voorhoofd en door zijn haren strijkt, is niet veranderd. Straks komt hij naar voren om te spre ken. 't Is dezelfde zachte, maar klankvolle stem; Neen, een „redenaar" die de menigte in vuur weet te brengen is hij niet. Maar do warme gloed der overtui ging, die altijd rijn sproken kenmerkte, wordt niet gemist. Wat hij spreekt? Of zijn argumenten klemmend zijn? Zij zou het niet kunnen zeggen. Zij hoort wel het geluid, maar de woorden die hij spreekt gaan langs haar heen. 't Is haar als een droerm uit een vèr verleden. En bent u bekeerd, vroeg bij het uilgaan lachend mevrouw Hoefgang. „Ikrr;ik weet het eigenlijk niet In elk geval is er voor zijn standpunt heel veel te zeggen. Maar toch vind ik dat vergaderen voor de vrouwen in de rook Goedenavond dames, klonk een stem achter haar. Mag ik even voortellen? Mijnheer Harding, m'n wederhelft, zuster Jansen, als ik mij niet vergis nog een vroe gere plaatsgenoot©. Hunne handen raken elkaar. Een oogenblik z.ien rij in eikaars oogen. 't Is of een electrische schok hen doortrilt. De wandeling wordt voortgezet. Maar 't gesprek wordt met moeite gaande ge houden en als straks het gezelschap in de gezellige huiskamer, onder t genot van een kop thee, nog een weinig napraat, dan blijft de pikante gedachtewisseling waar op gerekend was, achterwege. U hebt wel succes gehad, mijnheer Har ding. Succos? Nu ja, er was een nogal hartelijk applaus, maar of dat nu als een succes mag worden aangemerkt? Nee, zoo bedoel ik het ook niet. Wij hebben hier al menig koer dit onder werp besproken en 't is nog nooit gelukt zuster Jansen aan mijne zijde te krijgen, maar nu is ze, naar schijnt toch onder den indruk gekomen". De zuster geeft een ontwijkend ant woord en ze is meer dan dankbaar als haar gastvrouw, wie het niet ontgaan is dat hier „iets zit", aan het gesprek een handige wending weet te geven. En als haar man zich verontschuldigt, omdat hij nog enkele noodzakelijke werk zaamheden moet vprrichten, dan grijpt ze gaarne de gelegenheid dat er gebeld wordt, aan om eveneens voor oenige oogenblikken het veld te ruimen. Zij zijn alleen Alleen het zachte suisen van de lamp en de scherpe tik van de pendule wordt ge hoord. Dan: «uster Jansen en 't is haar of ze een stem hoort, diep uit de verte wilt u een oogenblik naar me luisteren? Ik moet morden ner cersf i gelegenheid ver trokken, maar ik wil toch niet gaan zonder een hard v%oord, dat ik eens ir. zond.go drift neerschreef, terug te nemen. Ik was teleurgesteld, gegriefd, maar ik had niet het recht Plotseling staat zij op. „Neen Johan, par don, mijnheer Harding, ga zoo niet voort. Hier is wat goed te maken, hier is schuld te belijden, maar niet van uw kant. Maar als ge mij veroordeelt, veracht misschien, denk dan.aan de omstandighoden Zij breekt af. Ze kan niet moer. Ken ze nuwachtig snikken belot haar verder ta gaan. En dan voelt ze een hand op haar schou der en hoort zc die welbekende klank di© ze zich altijd had herinnerd en die toch weer nieuw is Marie.1 Als straks Mevrouw terugkeert en zioC zuster Marie hand in hand met den „spre ker", dan wil ze zich haastig terugtrek ken. Haar vermoeden is bewaarheid. Maar een arm legt zich op haren schou der en door haar tranen hoen vortelt haar de zuster van het groolo geluk dat na vel© dagen haar deel werd. De stroom van den tijd, even gerimpeld snelt voort. Ook voor deze gelukkige inon- schenkinderen slaat het klokje van ge hoorzaamheid. Maar als Harding straks dankt voor den zogen dezen dag genoten, dan verzuimt hjj niot den trouwen Vader te loven, die rijn© kinderen na vele dagen lot olkandcVbracht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1921 | | pagina 5