Tweede Blad. aterdag 15 Januari 1921 Ik zoek Uw aangezicht, o Heere!" ^.Ik zoek Uw aangezicht, O Heere! Verberg Uw aangezient niet v.ior mij, wijs Uwen knochl niet af in toorn; Gij zijt mijne hulp gewecat: begeef mij niet en verlaat mij niet, O. God mijne hoik!" Psalm 27 vs 1b en 9. rooien en eenvoud igen zijn legcnwoor- aan het zoeken. Ie groolen zoeken oplossingen voor al vraagstukken, die als een lastige erfenis door den oorlog en de revoluties zijn ■jelaten. Zij zoeken middelen tot herstel het verwoeste; tot het scheppen van nieuwe orde onder de volken; tot het lohlbrengen van het op elk terrein ver aten evenwicht. jSder in zijn kring is aan het zoeken, M hij zich het best zal aanpassen aan de kwe tijden en de nieuwe toestanden; it het oude weer terugroepen, dat gaat rnaal niet meer. En toch is tot nog toe \r al dat zoeken, hoe ernstig ook in prac- gebracht, de orde en de tevredenheid ||le welvaart niet teruggekeerd. Het zoe- is er wel, maar het vinden komt zoo lig voor. De bijna gegrepen idealen duchten telkens weer aan de handen menschen. getwijfeld werken verschillende oor- ^n daartoe samen. Maar zou een van de tste oorzaken niet hierin gelegen zijn, men zoo zelden bij het begiu is begon- dat men zoo vaak het eerste en voor- aste heelt vergeten? En dat eerste en tamste is het zoeken van onzen God iijno genade en hulp. Men zoekt veel en rlei, maar Hem te zoeken, of gelijk de ter het hier nog intiemer uitdrukt: aangezicht te zoeken", dat m regel en uitgangspunt, dat bij verre de meesten m hun levensprogram niet breven slaat, daarom tobt die arme wereld zich in hopeloos zoeken zonder vinden al. Het ■g£en had in de binnenkamer moeten be dien.Op de plaats, waar onze ziel zich in rootmoedigiAg en in schuldbelijdenis ■»*l voor het aangezicht van Hem, die. zelf -#gd hoeft: „Is er een kwaad in de stad, welk de Heere niet doet?" Daar moest, >i- moet de ontmoeting gezocht worden tl Hem, met zijn aangezicht, en mag de niet rusten, voordat ze Zijn aangezicht lt gevonden, en Zijn oog rust op ons, Y ons oog kinderlijk mag rusten in het i ie. Is dat gezocht en gevonden, dan is ien uitgangspunt, dat blijde hope opent nu voort te gaan zoeken naar herstel binnen en van buiten, met het uitzicht ook het gezochte te vinden. er dan werkelijk mogelijkheid, om de- Dntrooeling met Zijn aangezicht te zoe- en te vinden? Is ik op mijn eigen zonde zie, neen, dan ie mogelijkheid er niet. Gods aangezicht een.... en dat aangezicht Gods is zoo ig; beeft zulks een goddelijken afkeer al wat onrein is. En bij mij is zooveel li-ns. Zooveel eigenwijsheid, weerbar- heid, werelddieiust, hartstocht, onwil! zou ik dan ook Zijn aangezicht, maar ven zoeken, laat 9taat ontmoeten? aeb er mijzelf den weg toe afgesneden ^et onmogelijk gemaakt, n toch, juist bij het zien van eigen öl- I ie en onwaardigheid kunnen we het 1 laten. We hebben buiten Hem en het "Jen van Zijn aangezicht geen rust. Het t ons-als August in us van ouds, die uit- 7 k „Mijn hart is onrustig in mij, totdat ggruste in UI" En een innerlijke drijving, _4rvan we het onszelf vaak niet zoo hei- bewust zijn, dat zij verwekt wordt door u\ Geest des Heeren zeiven. drijft onsfot |l zoeken- Drijft tot dat roepen en bidden 1 bns verootmoedigen; tot dat altijd weer Igkomen, en niet kunnen rusten, voor ga op het zoeken van Zijn aangezicht het tien is gevolgd. Neen, dat zoeken is ons niet ontzegd; zelf noodigt Hij: „Zoek mijn aangezicht!" En evenmin is het vinden uflgcslolen; want zelf hoeft Hij den regel vastgesteld, en door zijn lieven Zoon laten bekend ma ken: „V/ie zoekt, die vindt; en wie klopt, dien zal opengedaan worden!" Dat geeft moed en hoop. Hij is nu eenmaal geen mensch, dal hij liegen-zou, en geen men- schenkind, dat het Hem later weer berou wen zou. Zou Hij het eerst zeggen, en dan later niet doen? Dat kan niet zijn. Zijn trouw waarborgt na het zeeken het vin den. Want die beide zijn gaven van Hem; en in die dubbele gave verheerlijkt Ilij dub bel Zijne genade en ontferming/ Daardoor wordt het zoeken zelf reeds een hartverheffend werk. Het wordt beschenen door het licht der belortc: „Gij zult vin den!" Ja, daarom kan reeds de ware zoe ker gelukzalig worden geacht, ook al ge niet hij oogenblikkelijk de volle zaligheid van het vindén nog niet. Want zijn zoeken is het krieken van het morgenrood. En dat morgenrood is nog wel de volle middag niet. maar het is er toch dc profetie van. Daarom wordt ook in dezen tekst het zoeken en bidden al vuriger en aandrin gend met geestelijke vrijmoedigheid: „Ver berg Uw aangezicht niet voor mij; wijs uwen knecht niet af in toorn; Gij zijt reeds meermalen mijne hulp geweest; begeef mij niet en verlaat mij niet, o God mijns heils!" Het verheft zich langs den geestelijken ladder al hooger, om te eindigen in het stil le rusten in den „God mijns lieils". O gewis, de dichter zegt hier niet, dat onmiddellijk bij het eerste zoeken als op staanden voet dat heerlijke rusten in God en dat liefelijk ontmoeten van Zijn aange zicht plaats hebben zal. Hij spreekt hier veeleer de faal dergenen, die aan het zoe ken allang niet meer vreemd zijn; die reeds zoo dikwijls Zijne hulp en uitredding hebben ervaren; en daarom telkens weer Zijn aangezicht zoeken. Maar hetzij dan voor het eerst, hetzij bij den voorfcduur, in Zijne lieven Zoon Jezus Christus laat Hij zich vinden door het volk, dat achter die Borggerechtigheid schuilt In Christus is Zijn aangezicljt in vrede en gunst gewend tot het in zichzelf schuldige volk; en in Christus laat Hij zich vinden als een ver zoend Vader. Dan rusten wij mef.David en met Augus- tinus in Hem. Daar rust onze ziel van smart, in het leven met al zijn nood; in het sterven het allermeest. Ds. H. J. KOUWENHOVEN. De Goede Herder. Heeds zijn negen en negentig veilig thuis In de schaapskooi bij elkaar; Maar een doolt rond en is ver van liuia Op de bergen in gevaar; Op bergen, -waar 't geen schuilplaats vindt, Ver van den Herder, Die hel mint. „Heer, negen en negentig zijn bijeen; „Zijt Gij daarmee dan niet voldaan.?** Maar de Herder herneemt: „Adh. juist dit één, „Dit verdoolde, wil *k niet laten gaan; „En al is de weg ook steil eo ruw, ,,'k Zal gaan om Mijn schaap te zoeken nu." Maar geen der -verlosten heeft ooit verstaan, Door wat diepe waat'ren Hij ging, Door wat diui&t'ren nacht de Heer is gegaan, Eer Hij hen met Zijn 'armen omving. In de woestenij hoorde Hij hun kroet En ijlings was Hij tot hun hulp gereed. „Van waar zijn die dropp'len Woed, o Heer, „Langs den bergweg wijzend 't spoor?" „Zij vloeiden voor een, die den weg verliet, „Die den Herder uit 't oog verloor." Terwijl Hij hen zodht overal in 't rond, W<?rd *s Herders hand aan de doornen gorwond. Maar, hoor! door de bergen, waar 't onweer Van het rotspad, steil en runv, (woedt, Wem-klinkt nu een roepstem, welgemoed. „Gevonden! verblijdt u nu!" En de eng'len herhalen 't blij refrein: ,.De Heiland zocht en vond het Zijn'." Uit de Pers. Men schrijft uit een der Raden van Ar beid aan 'de Nederlander: Ofschoon ik me niet wil mengen in don strijd die er thans gevoerd wordt over de Ziektewet, haar invoering en het brengen onder de Raden van Ar beid, meen ik toch de vraag te mogen stellen, of de practijk niet reeds aan toont, dat de uitvoering althans in zeer nauw contact met de Raden van Arbeid moet geschieden. Als bestuurslid van een Raad van Arbeid beeft het mijn aandacht ge trokken, dat art. 99 van e I. W. veel meer en beter tot zijn recht zou ko men indien een Raad van Arbeid ken nis had gedragen van de ziekte dio aai: »li vendc invaliditeit gewoonlijk voorafgaat. Het is toch voosgekomen, dat bijv. eoii t. b. c. patiënt reeds in zoo'n sta dium was gekomen dat redelijkerwijze do kans op horstel was uitgesloten en dat verpleging in een inrichting op kosten van de R. V. B. vrijwel geheel nutteloos zou zijn geweest. Indien echter bij de ziekte, die de on middellijke oorzaak van dit t. b. c. geval was, een meer doelmatige ver zorging en verpleging had plaats ge- bad, dat zou meer dan een geval niet roods te ver gevorderd zijn. En nu is het dus de vraag of het toezicht van wege den Raad van Ar beid door zijn medische ambtenaren niet van meer beteekenis mag geacht worden, dan het toezicht dat vanwege ie particuliere kassen zal kunnen worden uitgeoefend." Art. 99 van cle Invaliditeitswet, merkt de redactie op. spreekt gelijk bekend, is, over de bevoegdheid van den Raad van •Arbeid om maatregelen te nemen, dat ex tra geneeskundige behandeling en zelfs opneming in een inrichting wordt verkre gen voor iemand, die gevaar zou loopen blijvend invalide te worden. Als het in gang zijnd overleg goede re sultaten zal verkrijgen, zal daaronder ze ker ook een regeling van deze materie moeten behooren. DE ALGEMEENE BONDEN. De Voorzorg sprekende over de ko mende crisis en de zware taak, die dan op de vakorganisaties rusten zal, zegt o. m.: In hoeverre de vakorganisaties daartoe zullen willen en kunnen meewerken, zal moeten blijken; doch naar het ons voor komt ligt hier in de toekomst vooral een grooUebe taak voor onze Christelijke so ciale bonden. Omdat zij niet alleen en niet in du eerste plaats de stoffelijke belangen der loden zoeken, maar een geestelijk ele ment in den arbeid trachten te brengen. Door dezen te bezien in het licht der eeu wigheid, aan de hand. van het Woord. Het kan niet ontkend worden, dat voor al in de laatste jaren ook onder de Chris telijke arbeiders de liefde voor deze Bon den is gaan tanen. Omdat zij hunne begin selen met aanstonds in klinkende munt omzetten. Omdat zij niet met beloften ko men. Omdat zij niet direct stoffelijk voor deel brengen. Veeleer gaan wijzen op de hooge Christelijke roeping, ook bij de vervulling van de gewone, aardsche dag taak. En men vond dat de vakbeweging dan vrij wat profijtelijker was; want die deed iets wat voordeel aanbracht in de beurs, en waardoor men zijn stem in bet koor der arbeiders eens kon laten hooren! Thans is de kentering gekomen. Daar zal vooral door hoog en laag uit andere beginselen moeten worden geleefd dan in de laatste jaren plaats had, wil men het gansdhe maatschappij-leven niet in een stroom van bloed en tranen zien onder gaan, zooals het rampzalige Rusland ons er een schets van geeft! Daar zal meer drang moeien komen naar geestelijk goed. Daar zal meer lust tot arbeid moeten ko men als voor een „goddelijk" beroep; en de bede van den Hciiand voor al de Zijnen zal vanaf het eerste tot het laatste woord voor heel de gemeente des Heeren weer beteekenis moeten ^krijgen, als Hij deze woorden op de lippen legt: „Geef ons he den ons dagelijkseh brood." Nog eens, hier zien wij een reuzentaak voor onze Christelijk Sociale Bonden. Voor Patrimonium en Werkmansbond en Maarten Luther en St. Jozef. Laten zij zich voor den komenden 6trijd aangorden met nieuwe kracht, in de oudo beproefde wapenrusting, opdat ons Chris tendom in al zijne geledingen geleid wor den aan dc hand van des Heeren woord. En geheel het land en geheel het. volk zal hiervan profiteered LEESTAFEL. Palestina en de Bijbel bewerkt uit het Engelsch naar Dr. Jarao6 Neil, door J. A. Wormser. Kampen J. H. Kok. Tweede druk. Dat van dit werk een tweeden druk noo- dig was, verwondert ons niet en is een ver blijdend verschijnsel tevens. Slechts weinigen, zegt de sinds ontsla pen bewerker in het voorwoord, kunnen met zooveel kennis en gezag spreken over de plaatsen, zeden en gewoonten van het Heilige Land als Dr. James Neil. Verschei dene jaren heeft hij in Palestina doorge bracht, eerst verbonden aan de Christ Church te Jerusalem en later al6 kapelaan van den bekenden bisschop Gobat aldaar. In die kwaliteiten heeft hij het Heilige Land in allerlei richtingen doorkruist en kwam daardoor in vertrouwelijke aanra king met de bevolking van stad en land beide. Zijn scherpe opmerkingsgave, zijn fijn taalgevoel en zijn hoogo ontwikkeling gin gen gepaard met onbegrensde eerbied voor den Bijbel als Gods Woord. Alles wat hij hoorde, zag en ondervond, werd dienstbaar gemaakt aan grondigen kennis en beter verstand van de Heilige Schrift." Hierin ligt de grooto beteekenis van dit interessante boek. Het leven in bet Westen verschilt in bij na alle opzichten van het leven in Palesti na. het „land en tehuis van den Bijbel." Met. het gevolg dat tal van uitspraken en beelden niet worden verstaan of ver- kien! begrepen. Goede kennis van het dagelijkseh leven, van de zeden en gewoonten iu het Oosien is daarom voor den Bijbellezer* onmisbaar. En die kennis, door dc ontdekkingen van de laatste jaren belangrijk vermeerderd, wordt in-dit boek op een prettige en aan gename wijze bijgebracht. Een fijn getinte titelplaat en 23 ophel derende penteekeningen van C. Koppenol, verhoogen de waarde van dit boek, aan de uitvoering waarvan door den uitgever zeer veel zorg is besteed. Wij hebben hier een boek dat in geen enkele bibliotheek mag ontbreken en waar van door onderwijzers en leiders van Kna- penvereenigingen enz. met vrucht gebruik kun wordfeu gemaakt. Van Dominees cn Gemeenten. Schetsen uit het Kerkelijk loven door J. Bosch, v. d. m. te Altereer. Kampen, J. H. Kok. Met veel belangstelling hebben wij deze schetsen, die voor een dcol reeds een plaats vonden in eenige weekbladen, gelezen. Ons kerkelijk publiek, zoo is meermalen opgemerkt, spreekt gaarne en bij voorkeur over zijn predikanten, een opmerking die zeker niet geheel onjuist is. In de kunst van critiseeren hebben wij het tamelijk ver ge bracht, maar ook aan meeleven en waar- deering ontbreekt het vaak niet. Wij twijfelen dan ook niet of dit boekje zal met graagte worden gelezen. Ds. Bosch teekent eerst niet onver makelijk soms verschillende dominees typen: de dorpsdominee, de 6tadsdominee, de reisdominee, de redenaar, dominee-auto- crateö enz. Het tweede, niet het minst geslaagde gedeelte is meer gewijd aan de practijk van het gemeentelijk leven. Deze schetsen mogen geen bijzondere lite raire waarde hebben, ze laten zich prettig lezen terwijl zij ook tal van behartigings- waardige werken bevatten. Bij wijze van proeve, drukken wij op een andere plaats in dit. blad een der schet sen af. Een proeve, die naar wij vertrouwen naar meer zal smakon. Wat is de Hel? door K. Schilder Gere formeerd predikant to Gorichom. Kampen, J. H. Kok. Wat is de Hel? Een vraag die op zeer verschillende wijzen wordt beantwoord. „Een product van de meest armelijke fantasie, die zich vermaakt met het droom beeld van de meest fantastische armoedig heid" zegt de een. „Een bedenkelijk product van priesters en leugenprofeten, om de menschen bang te maken," beweert een ander. En de kerk zelf heeft zich, naar Ds. Schil der in een inleiding opmerkt, over het VTaagstuk van den zielc-nondergang van den tweeden dood nooit erg rondborstig uitgesproken, met het gevolg dat in krin gel ^lie de bedachtzaamheid gaarne aan de vrjjpostigheid offeren, officious met des temeer vrijmoedigheid over de hel is geredekaveld en gefantaseerd. Na dit inleidend woord, behandelt de schrijver eerst de algemoene Bijbelsche ge gevens, met behulp waarvan vervolgens een beeld der hel in groote trekken althans, word geconstrueerd. Verder worden be handeld verwante dogma's en bedenkingen, waarna tenslotte op de groote beteekenis van dit vraagstuk de aandacht wordt ge vestigd. Aan het slot geeft do schrijver een groot aantal aanteekeningon, die voor hen die van dit onderwerp diepere udie a maken, ongetwijfeld van groote bctoo! .3 zijn. Psalm 119 door Ds. J. Kok, 1'.;: .-cd. ta Renkum. Kempen. J. H. Kok. Ds. Kok, die het vorig jaar *iju ve-.r ig- jarige ambtsbediening herdacht, is niet meer in staat voor de gemeenU- op le (re den. Maar al kan hij niet meer in hel publick spreken, hij is toch nog in staat te lezen en de pen te voeren, En zoo kwam Ds. Kok, die blijkens zijne vroegere geschriften zich steeds lot het middelste gedeelte van den Bijbel voel de aangetrokken, er toe in de „Wachter" een reeks artikelen te schrijven over 1 iin 119, „een loflied over het Woord Gods, een overgooiende fontein van licht, wijsheid en troost voor het geloovig hart." Velen verzochten den schrijver deze ar tikelen uit te geven, aan welken wensch thans is voldaan. Wij vinden hier geen geleerde, afgetrok ken redeneeringen, maar een tiental warrn- gemoedelijkc beschouwingen, die naar wij vertrouwen door velen- niet zonder genot en slichting zullen worden gelezen. Wrat Gods genade vermag in een jong kind; hot leven van Bernard Hendrik v. d. Berg in korte trekken geschetst, door G. v. d. Berg. Met een woord vooraf door Dr. J. H. Gunning J.Hzn. 3e druk. J. H. Kok, Kampen. Wanneer men dit eenvoudige, mooie boekje leest., kan men zich begrijpen, dat het den schrijver, den vader van dit jonge kind, moeite kostte, 't intieme leven van zijn lieveling algemeen bekend te maken. Die schuchterheid strookt dan ook geheel met den eenvoudigen, onopgesmukten vorm, waarin het leven van dit kind Wordt be schreven. 't Is in 't geheel niet oene bekee- ringsgesehiedenis, zooals we er al zooveel hebben. Door zijn natuurlijken vorm leest 't aangenaam en vertelt ons, die Gods wondere wegen wel kennen, maar niet min der hen, die godsdienstige opvoeding schu wen, omdat „onze jonge kinderen doze dingen toch niet verstaald' luide van de waarheid van Jezus' woordIndien ge niet wordt als de kinderen, ge zult het Kouiuk- rijk Gods niet ingaan". 't Boekje was reeds, ook ongeloovigon, ten zegen, zooals uit brieven aan den schrij ver bleek. 't. Worde dit in nog ruimer kring. Zal ons niet verwonderen, als bij meerdere bekendheid de drukken elkaar nog sneller opvolgen dan deze drie in twee jaar. Kerstmis in Amerika. Eon abonné die Lijdelijk in Amerika ver-, toel't zendt ons de volgende bijdrage: Zonder overdrijving kan worden gezegd, dat geen enkele Christelijke of Nationale feestdag in Amerika voor de menschen zoo veel beleekent als het Kerstfeest. Als hoofdoorzaak hiervan kan wel genoemd worden het feit dat de Amerikanen hun St. .Nicolaas missen. Wel kennen ook de jonge Amerikanen hun „Santa Claus" die jaarlijks zijn bezoek brengt, om vlijt en deugd te beloonen, maar men heeft hier voor geen aparten feestdag zooals bij ons, doch gebruikt hiervoor het Kerstfeest. Voor de zakenwereld is „Christmas" dan ook van groote beteekenis. Speciale étala ges en groote advertenties vestigen al oen paar weken tevoren de aandacht van het publiek op allerlei artikelen die Yoor kerst geschenk in aanmerking kunnen komen, en vooral de laatste dagen is het inde winkels en op straat zoo druk met menschen die hun Iverstinkoopen doen, dat men zich slechts met moeite door al die drukte een weg kan banen. Bovendien tracht man in Amerika, ik zou haast zeggen, uog meer dan in Holland, het Kerstfeest m den familiekring door te brengen. Wie hier in de Kerstweek, en vooral gedurende de laatste paar dagen reizen moet, is niet gelukkig. Slaapwagens zijn in veel gevallen reeds dagen van te vo ren uitverkocht. Voornamelijk kenmerkt zich echter liet Amerikaansclie Kcrstfeesl door de bijzon- dor groote mildadigbeid die bij deze gele genheid tegenover de armere klassen, wordt beloond. Hiervan hoeft een Europeaan ge woon geen begrip, e Hel Leger des Heils stelt zich ten doel op dezen dag aan zooveel mogelijk anue gezinnen een stevig „Chrisimas-diuuer" (Kerstmaaltijd) te bezorgen. Ten einde hiervoor de noodige gelden bij een te krijgen kan men rends een paai* we- u' FEUILLETON. "Langs den afgrond. n| ttjoortaan scheen zij zich ora niémand !r te bekommeren dan om den kleinen rid. Betoonde zij haren man vroeger thts weinig genegenheid, thans was zij er dan ooit. Hij had nooit onder hare voor Paul behoeven te lijden, maar Jis werden zoowel hij als do kleine Paul wille van de baby verwaarloosd. inJoo ging het eenigen tijd, en op den vjr werd de verhouding eerder erger dan -^r, totdat John op zekeren dag, toen Rovid ongeveer een jaar oud was, zijn ge- kiü verloor iets wat hem bijna nooit ^Beurde en zijne vrouw verwijtingen r% over haar gedrag, ïaar toen vatte Mary vuur, en verried een onbewaakt o ogenblik het geheim, zij jarenlang zorgvuldig had bewaard, zeide haren echtgenoot, dal zij hem it had liefgehad, maar dat zij hem had g'ouwd om Nicolaas Bray, met wien zij ^vist had te ergeren; en dat zij wel r best had gedaan om eene goede vrouw r hem te zijn, maar dat hoar hart een ger toebehoorde, oen zij ophield niet spreken was alle Pf kleur uit het gelaat van John Vivian ver dwenen. Een poos staarde bij haar aan ge lijk iemand, die met stomheid geslagen is, Een of tweemaal opende hij de bleeke lip pen alsof hij iets wilde zeggen, maar de woorden bleven hem in de keel steken. „Waarom ziet gij mij zoo aan?" vraag- do zij, „waarom zegt gij niets? Als gij u niet zoo voortdurend beklaagd hadt, zou ik misschien niets gezegd hebben. Dat hebt gij nu van uwe verwijten." „Had ik dat geweten, Mary", zeide hij eindelijk, „dan zou ik u niets verweten hebben. Maar nu moet ik naar buiten, ik kan het hier niet uithouden. Thans kan ik niet met u spreken." Met deze woorden greep hij zijn pot, en sn het huis uit. Toen hij buiten kwam was de scheme ring reeds gevallen. Aan zijne rechterhand lag het pad, dat over de heuvels van Wheal Anthony leid de. Linke slingerde een weg zich door de vallei, en verder voorbij de hoeve van pachter Tresillian over de begroeide dui- en naar de klippen, vanwaar met het uit zicht had op de blauwe wateren van het kanaal. Vlak voor hem lag het dorp Penw- harf. Hij aarzelde geen oogenblik welken weg hij nemen zou. In betrekkelijk korten tijd was hij de duinstrook overgestoken, en bevond hij zich op de klippen, tegen wier voet de glinsterende golven der zee kwa men aanrollen. Het wa6 de tijd van den vloed. Hij deed geen moeite om bet 6trand te bereiken, maar liet zich op den ruigen bodem nedervallen en trachtte na te. den ken, over hetgeen hem verder te doen 6tond; trachtte al zijn moed te verzamelen voor den efcrijd, die hem le wachten stond. Langzamerhand begon het donker te worden. Een voor een kwamen de sterren te voorschijn, en zagen vriendelijk op hem neder. Als een slaajpzang klonk het eento nig geklots der golven hem in de oorep, maar het geheimzinnig duister der einde- looze zee scheen hem angst aan te jagen. O, indien hij deze bittere smart slechts kon ontvlieden, zich slechts kon verbergen in de dichte schaduwen van den donkeren nacht., indien hij de woorden sléchts kon vergeten, die hem als scherpe doornen in het hart waren gedrongen, en daaruit alle hoop en vreugdo hadden verjaagd! In den beginne was dit verlangen slechts een on bestemd gevoel, maar langzamerhand kreeg het een bepaalden vorm, om einde lijk in een vast besluit over te gaan. Het. was laat toen hij naar zijne woning terugkeerde, waar zijne vrouw, die boos was op zich zelf, omdat zij haar geheim had verraden, c-n boos op haren man, om dat hij haar echtgenoot was, hem in geen vriendelijke stemming ontving. Hij lette echter niet op hetgeen zij hem verweet, maar toen hij eindelijk aan het woord kon komen, zeide hij zoo bedaard mogelijk: „In de volgende week worden er werklui in de mijn afgedankt". „Nu, wat zou dat?" vraagde zij bits. „En ik denk, dat ik aan de beurt zal ko men," antwoordde hij. „Dat zou wat moois wezen!" riep zij uit. „En dan zal ik moeten doen, wat zoo me nige kameraad voor mij gedaan heeft." „En dat is?" „Weggaan! Er bestaat kans om in Cali- fornië fortuin te maken. Ik zelf geef niet veel om geld, maar gij zoudt dan als eene dame kunnen leven. Eene soort van ver goeding, Mary, begrijpt gij?" Zij antwoordde niets. Zijne zachtheid en vriendelijkheid troffen haar. Zij kreeg een gevoel alsof zij hem werkelijk zou kunnen liefhebben, maar de hoogmoed sloot haar den mond, en verhardde baar het hart. „Ik zal dikwijk schrijven," ging hij voort, „dat is te zeggen, als gij er in toe stemt, dat ik wegga." „Er in toesiemmon!" herhaalde zij, en hare oogen begonnen weer te Üikkeren. „Stel u niet voor, dat ik u een strootje in den weg zal leggen.". Een week later had John Vivian van al len ,die hem kenden, afscheid genomen, on was zijn aangezicht, naar het Westen, ge keerd. IlOOl bSTUK „David krijgt de ku- F. t de klappen," zeiden dc n •>'- harf dikwijls tot elkander, llicn..» moet men echter niet opmaken, dal. Mary oen slechte moeder was en opzettelijk onrecht vaardig handelde. Integendeel, zij deed haar be6t ora de kinderen volgere plicht en geweten groot te brengen. Maar hare lief de voor David maakte haar blind voor de gebreken van haar eigen kind, terwijl het feit, dat Paul dit niet was, haar blind maakte voor diens deugden. Zij verkeerde dan ook in de vaste mee ning, dat Paul'deze niet bezat, of dat ze nauwelijks in aanmerking konden komen, terwijl David in hare oogen oen kleine heilige was. Bij gevolg was Mary steeds overtuigd, dat David nooit schuld had* wanneer er het een of ander kwaad was be dreven, maar dat Paul Jaar stellig dc 'hand in moest gehad hebben. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1921 | | pagina 5