iterdag 8 Januari 1920 i^Naar het Woord 1 Kon. 17 10-16. Toen maakte hij zich op en ging naar Zar- t atb. Als hij nu aan de poort der stad kwam, ne, zoo was daar eene weduwvrouw hout le- tende; en hij riep tot haar en zoide: Haal t nij toch een weinig water in dit vat, dat k drinke. Toen zij nu henenging om dat te ïalen, zoo jiep liij tot haar en zeide: Haal mj toch ook een bete broods in Uwe hand. Haar zij zoide: Zoo waarachtig als de Heere 7w God leeft, indien ik oenen koek heb, daa illeen een handvol meel in de kruik on een weinig olie in de flesch; en zie, ik heb een 6 paai- houten gelezen, en ik ga henen en zal het voor mij en mijnen Zoon bereiden, dat wij het eten en sterven. En Elia zeide tot j ïaar: Vrees niet, ga henen, doe naar Uw woord; maar maak mij vooroerSt een kleinen roek daarvan en breng mij dien hier uit, Joch voor U en Uw zoon zult gij daarna wat maken. Want zoo zegt de Heere de God Israëla: L_ Eet meel van de kruik zal niet verteerd wor- j len, en de olie der flosch zal uiot ontbreken, ot op den dag dat de Heere regen op den d aardbodem geven zaL En zij ging henen en e> deed naar het woord van Elia; zoo at zij,- en hij, en haar huis, vele dagen. Het meel van de kruik werd niet verteerd en de olie van de flesch ontbrak niet naar het woord des Heeren dat Hij gesproken1 had door den dienst van Elia. Tat was dat éen vreeselijke tijd!... Iia heeft den hemel toegesloten, zoodat niet regent, is weggegaan en heeft sleutel moegenomen. rat een oordeel! e zegenende zon veranderd in een i g e n d e zon, en haar stralen gewor- brandende vuurvlammen Gods. i heel het land onder mensch en vee de gste ellende, de hongersnood op den hl n dat zal nèt zoolang duren tot Elia a r den sleutel hanteert, en den hemel op W\& bevel ontsluit. Maar Elia is weg nam den sleutel mee! [ij is weg en niemand weet waarheen, een de Heere weet het zeer wèl. ij heeft hem verborgen, erst aan de beek Kritih waar de raven verzorgen. Totdat de beek uitge- >gd is aar dan, als ook deze beek uitdroogt, a. dan wordt het voor Elia toch ook bange tijd! e Heere beveelt hem to gaan haar od! heeft hij 't wel goed verstaan? kan waar zijn? agen reizens door dorre streken onder alles verzengende zonnehitte en waar overal op zijn weg ontmoeten zal: hon- honger, hongersnood! n dan naar het land der keide- a Moet Israels trouwe ziener dan bij bèn levensondeihoud zoeken? a hij moet. gaan naar Zarphath bij S i- n Naar Siclon, waar Izebels goddeloo- vadev heerschappij voert en waar Ize- zeker wel haar detectives zal hebben den beroerder Israels" op te sporen. Iia in het hol van den leeuw! in daar zal Elia zijn verzorging moe- zoeken bij een arme, weerlooze w e- w e I a, als hij deze weduwe ontmoet, schijnt wel of hem ook de laatste stroohalm, ir hij zich nog aan zou kunnen vast- den, finaal wordt afgesneden: de vrouw _j>ezig hout te sprokkelen voor het bak- I van den laatsten koek voor haar- re en voor 'haar zoon, en dan zullen [samen moeten sterven b dat dan nu een vrouw, die Elia zal [raorgen? tn toch Elia gaat heen en hij geeft be- aan de vrouw en voegt er de rijkste )fte bij, want Elia gelooft! In als g r o n d voor zijn geloof heeft niets dan een Woord. [aar dat is dan ook liet Woord van n G o d )at Woord is hem vaster dan de ber- ïouwende op de granietrots van het ord, steunt hij op zijn God. In hij wordt niet beschaamd. FEUILLETON. Hebt elkander lief. .3) Catriena keek omhoog, om te zien, of de inestraal, die door het nu heldergezeem- daikvenster naar binnen drong, in zijn gen schitterde, maar neen, die speelde igs de groote eiken kast; het licht van uk in zijn oogen kwam van binnen, het aaide uit zijn hart. Hij hief voor haar zware deksel van de meelkist omhoog, ii zij nu een bruinen, aarden schotel £ep om dien daaruit te vullen, en keek, (wijl hij het open hield, in de ktet, welks endige verscheidene afgedeeldo vakken g. waarin tarwe- en roggemeel, gries, ste- (haver- en boekweitgort in voorraad en. ,Zoo leeg is je kist nog nooit geweest, triena," zeide hij, terwijl hij wat gries v zijn vingers liet glijden. „Maar." hgde hij er bij. terwijl 'hij al de deur sik in zijn hand ahd om heen te gaan, isschien houdt ook bij ons het meel in de eeh niet op en wordt de olie in de kruik t verteerd, tot betere tijden komen?" Uqmee .ging hij en Kafcriena's hart sprong van vreugde. |bT--we o agen zochten deu zonnestraal en Misschien zult ge zeggen, lezer en leze res: „jawel, maar hij was ook Elia! „En welk een nietige dwerggestalte ben ik vergeleken bij die reuzenfiguur!" Die verontschuldiging lijkt veel gewich tiger dan ze is. Maar toch wil ik daarover thans niet met u redeneeren. Ik wil u lie ver op nog oen andere gestalte wijzen, te genover welke die verontschuldiging in géén geval geldt, tenzij in ömgekeerden zin. Do weduwe te Zarphath! Wie is zij todh? Is zij een vrouw gelijk vroeger Rachab op de muren van Jericho? Of eene gelijk de laterg Syro-Fenicische of Kananeesche te midden van 't heidendom, maar tot wie 't licht der goddelijke genade «enigermate is doorgedrongen? Of een oorspronkelijke Israëlietische, die echter te midden van de afgodendienaars is verdwaald? In elk geval is zij met den naam van Jehovah beleend en beroept zij zich op dien God des Verbonds. Maar zij leeft, toch te midden van 't duistere heidendom. En welk een toonbeeld van jammer en ellende! Bereidwillig toont zij zioh op Elia's ver zoek voor dezen een weinig waters te ha len. Maar als de profeet haar dan smee- kend naroept, zeggende: „haal mij toch ook een bete broods in uwe hand" o, dan berst haar 't hart schier van weedom en klaagt ze haar jammer zoo aangrijpend uit: „Zoo waarachtig als de HEERE uw God leeft., indien ik een koek heb, dan alleen een hand vol meels in de kruik en een weinig olie in deflesch! En zie ik heb een paar houten gelezen en ik ga heen en zal het voor. m ij en voormijn zoon berei den, datwijetenen sterven!" Welk een toestand! Met wolk een vlijmende smart in het moederharte moet zij dit hebben uitgespro ken of uitgesnikt: zij zal nog één koek toe bereiden en dan zullen zij en haar lieve kind zich nederleggen om samen te sterven... den versohrikkelijken h o n- gerdo o d O, denkt u dien ontzettenden nood in! En toch klagen en murmereeren doet ze niet. Zij twistniet met God en komt niet in opstand. Welk een ootmoed, welk een zwijgende stilheid, welk een onderwerpen! Hoe beschamend voor ons...! En welk een aandoenlijke hulpvaardig heid nog om voor den man, dien ze als oep dienstknecht van Jehovah herkent, een beker koud water te halen. En als ge de uitgeputte weduwe zoo met wankelende schreden ziet uitgaan om nog een beker koud water voor den armen zwervenden dienaar van Jehovah te halen, komt u dan niet in de herinnering Je zus' woord: „zoo wie ulieden een beker waters zal te drinken geven in Mijnen naam,' omdat gij discipelen van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen?" Neon, ook deze weduwe zal haar loon geenszins verliezen. In deze verarmde, gansch vereenzaamde en in diepe ellende verzonken weduwe zal de Heere Zijn genade op bijzondere wijze verheerlijken. Zij wordt bevoorrecht boven vele weduwen in Israël; want niet tot deze, maar alléén tot de weduwe van Sarepta in Sidon werd Elia gezonden. Wel is het voor haar thans nog zoo donker ate maar mogelijk is. Geen hoop meer. op redding. Geen eten meer voor zichzelf en voor haar kind! Nog een laatste bete zal ze toebereiden. En dan ja^ dan zal ze zich met haar lieve kind neerwerpen op de schamele spon de en wachten, wachten in stomme wan hoop en honger lijden zoolang tot de dood hen beiden weghaalt! Yreeselïjk, die nood! Maar als de nood op 't hoogst is, is God nabij Zie, daar komt de profeet! Hij brengt een wondere boodschap. En God 6ohenkt ook een wonderbaar geloof! Maar lezer, lezeres hebt ge er wel ooit recht bij stil gestaan, op hoe zwaar een proef baar geloof werd gesteld? Hoort, wat Elia van haar eischt: „be reid van uw laatste handvol meel éérst m ij een koek!" Gij vaders en gij moeders, die de teeder- volgden den blinkenden weg, dien hij geko men was, door het glanzende raampje al door hooger op, naar den blauwen hemel. Daar had Hendrik werkelijk weer uit de Sohrift gesproken, voor de eerste maal. En ze zend een vurig dankgebed ten hemel. „Moeder, moeder, kunt u- komen? Juf frouw Sëhrödtr is er!" klonk Kaatjes stem van beneden. „Juffrouw Schröder? Snel en vToolijk ijlde Katriena naar beneden, want die was altijd haar liefste vriendin geweest reeds in haar schooltijd. Toen het vreemde, kleine meisje uit de pastorie voor de eerste maal in diepen rouw in het speelkwartiertje onder de dorpsjeugd had gestaan, vreemd en een zaam en verlaten, en groote tranen over de bleeke wangetjes rolden, toen had plot seling een door de zon gebruinde, ruwe kin derhand de hare gegrepen en stevig ge drukt. Een prachtigen grooten roodwangi- gen appel had zij haar voor den mond go- houden, zoo dicht, dat ze er in bijten moest, of ze wilde of niet, en de vroolijkete bruine ocvgen hadden haar over den appel heen heel 6chalks aangekeken, en een hel dere stem had geroepen: „Zie je, je moet bijten, als ik het wil. Een appel smaakt altijd goed, oolc als men treurig is." Van fesen af was 't gauw klaar, dat Ma- heid kent, waarmee het ouderhart klopt voor het eigen kind, denkt u eens haar toe stand in: terwijl haar lieve 'kind schreit van honger en zij zich gereed maakt om nog éénmaal, één enkele maal slechts dien honger éénigszins te stillen om hem dan te zien sterven den hongerdood en zelve dien dood met hem te sterven wordt van haar geëischt, dat zij het brood aan haar lieve kind onthoude en het aan Elia geve!... O, Abraham, uw beproeving was zwaar, toen ge uw eigen zoon moest offeren, maar was die van deze weduwe minder zwaar dan de uwe? Doch ziet, hoe ook in hètar openbaar wordt wat het geloof vermag, het geloof in het Woord, in de Belofte des Heeren, haar door Elia gebracht: „Alzoo zegt da HEERE, de God Israels: „het meel van de kruik zal niet verteerd worden en de olie der flesdh zal niet ontbreken tot op den dag dat de Heere regen op den aardbodem ge ven zal"". Dat Woord zinkt in haar ziel. Zij gelooft het. 0„ er waren hier duizend redenen om zich te verontschuldigen en te weigeren. Maar heen, de arme weduwe gelooft. En zij gehoorzaamt aan Gods 'bevel. Zij doet wat zonder het geloof volstrekt onmogelijk was; zij ijlt heen, en de laatete bete onthoudt zij aan zichzelve en aan haar kind en bereidt ze voor den profeek.. Haar geloof legt het zwijgen op aan den twijfel van haar hart, aan de vreeze voor bedrog, aan de overleggingen des vle§sches aan den eigen honger van haar binnenste, ja, aan de liefde van 'het moederhart! O vrouw, groot, is uw geloof! Ja, zoo groot geloof werd zelfs in Israël niet gevonden. Zij gelooft in het Woord. En zij h a n d e 11 in gehoorzaamheid naar dat Woord. Nooit kan 't geloof te veel ver wachten. Nimmer kan het te va6t betrouwen op Gods beloften. De Heere, die zelf 't geloof in onzo har ten werkt, wil het ookkronen met Zijn zegen. Hoe kostelijk is dat gebleken bij deze we duwe, die gewisselijk niet enkel voor den tijd, maar ook voor de eeuwigheid een rij ken zegen van haar God ontving. En dat gaat door ook in o n s leven. Het verband tussdhen geloovige on derwerping aan het Woord Gods en den zegen Gods gaat door op alle gebied; in alle zaken van uw b e d r ij f, in nering en hanteering; en ook in alle sociale aangelegenheden. Verdwaasd is de mensch (lie den zegen des levens en de oplossing van 's levens vraagstukken zoekt in den weg buiten het Woord Gods. Zonder geloovige onderwerping aan het Woord Gods is er geen hope voor meel- kruiken olieflosch, voor handel en nijverheid, voor welvaart en vrede. En evenmin en nog minder voor uwe ziel. Lezer, lezeres, gelooft het Wóórd! Bouwt en vertrouwt met uw gansche hart op de belofte des Heeren. Gehoorzaamt onvoorwaardelijk aan het bevel uws Gods. Ja, neemt, gelijk de weduwe Elia, den grooten Gezant en Gezalfde des Heeren op in uw h u i s. Neemt Hem op in uw h a r t. Hij zal u zegenen. Want Hij is zelf het- Brood des levens en de eeuwige Levensfontein. Ds. W. BOUWMAN. LICHT. De zon dook neer in 't Westen, en aan den overkant vlogen van al de huizen de ruiten in rooden brand. Die alledaagsclie ruiten van nuchter, kleurloos glas, ze lichtten en laaiden alsof er oen eigen zon in wasl Zo stonden zoo rijk te pralen al was het huis ook arm; in tooverende stralen leek 't al zoo schoon en warm! Maar dieper dook de zon, en stil aan verglom de glans, om ganschlijk te verdwijnen met het licht aan 's hemels trans. ria van Pastor Domberg en Katriena al tijd samengingen en later ook samen belij denis deden. Door dik en dun waren zij elkander trouw gebleven, de vriendschap was in al die lange jaren niet veranderd en ook nu wikte Katriena haar vriendin met warme vreugde begroeten, maar plotseling schrok ze terug. Het diepe rouwkleed van de jonge vrouw daar had ze niet aan gedacht! Haar oom was gestorven en ze had nog in 't geheel geen deelneming gehoord. Haar man wilde haar niet laten gaan en haar eigen hoofd was zoo vol kommer en zorg geweest. Daarom had ze er niet verder op aangedrongen en naar de begrafenis waren ze ook niet geweest, haar man had 't niet togeestaan. Aarzelend bleef ze staan, maar Marie Schröder dadht op 't oogenblik in 't geheel niet aan 't eigen leed, maar al leen aan dat van haar vriendin, ctet ze ge komen was te verzachte a „Ik wil vandaag wat bij je halen?" riep ze. Katriena met uitgestoken armen tege moet snellend. j „Raad eens wat? Een heel groot plei- j zier moest je me eens doen!" „Graag, als ik het maar kan. Maar hoe zou ik"Katriena sprak altijd nog te- mghoudend in haar beschaming. „Jo raadt het to oh niet," ging de jonge j Niets schooner dan de ziele waarin Gods liefde straalt! Niets droever dan de ziele waaraan die liefde faalt! O Leven van mijn leven, o mijner ziele Licht, wil mij toch nooit verbergen Uw stralend Aangezicht! Wil mij toch nooit doen derven Uw lieven lichten schijn, opdat ik weer voor andren een leidend licht moge zijn! (Uit „Stamelingen" door Nellie). Uit de Pers. DE ZONDAGSWET. In het laatste nummer van „Studiën en Schetsen" schrijft Prof. Fabhis over de Zondagswet: De eigenaardigheid der vrijzinnigheid komt viezer dagen vooral uit in haar ver langen naar de onbelemmerde mogelijkheid van het 'verbranden van menschenlijken en in haar verzet tegen een wet, die het ka rakter van den dag des Heeren in bet open bare leven wil handhaven. Dit laatste ook oiTder het voorgeven, dat de eene gyoep des. volks haar wijze van Zondagviering aan de andere wi\ opdrin- gen. Waarvan geen sprake is. Wie met den dag des Heeren niet wil rekenen, blijft in zijn particuliere teven ge heel vrij. Wie in het particuliere leven den dag des Heeren door kerkgang en op andere wijze, heiligt, dwingt niemand zijn voor beeld te volgen. Het gaat bij de Zondagswet om hot openbare erf; om de vraag, of het Neder- landscbe volk als zoodanig in dit opzicht zal bestaan als christelijk, dan als niet- christelijk volk. Tegen dit door de vrijzinnigheid, willen doen verdwijnen van Nederland uit de christelijke natië-n is eenparig verzet der christenen onafwijsbare plicht. MIDDEN IN DE CRISIS. „Het Patroonsblad"" 'wijst op de zware crisis welke thans alle takken van onze industrie doormaken, waarvan het einde nog niet is te voorzien en waarvan nie mand nu reeds de consequenties voorspel- len# kan. Ér zal zich, zegt liet blad o.m. tengevolge der heerschende crisis en de daaruit vol gende groote werkloosheid, een menigte van sociaal-economische problemen aan ons opdringen, voor welker goede oplos sing vooral aan de leiders der vakvereni gingen van arbeiders en werkgevers, zware cischen zullen worden gesteld. Reeds nu ontwaart men overal bij de leidende mannen in de productie de over tuiging, dat de loonen onmogelijk kunnen blijven op het peil. waartoe zij geklommen zijn. Zelfs al zouden de werkgevers, blind voor wat om hen heen gebeurt en valt, aan de bestaande loonen willen vasthouden, dan zouden zij, door de economische om standigheden en toestanden gedwongen worden, dien opzet te laten varen. Moeilijke tijden worden dat. Tijden van crisis ook voor de vakorgani saties. Deze zulten Staan voor een moei lijke keuze. Ofwel dc bange tijden van werkloosheid meemaken, of er bij berusten, dat, in gezamenlijk overleg, de loonen eenigszins in overeenstemming worden ge bracht met de mogelijkheid waaraan do industrie kan voldoen. In het eerste geval, dat n.l. de leiders der arbeiders-vakbonden vasthouden aan de .bestaande loonen, zien wij bij troe pen de leden de vakorganisatie verlaten, om' op eigen gelegenheid voor lagere loo nen te gaan werken; de voorbeelden zijn er reeds bij honderdtallen. In het andere geval hebben de leiders te duchten de ontevredenheid dergenen, die minder gedrukt door do zorgen voor het gezin, liever willen werkloos worden, dan toe te staan, dat de loonen ook maar met een cent zouden dalen. De kiem van ver- zwakking der vakorganisatie zit ook daarin Sprekend is 't wel, dat de Bedrijfsraad voor de Metaalindustrie eenparig van ge voelen was, dat, bij het sluiten eener C.A.O. thans niet langer dan ééne maand moet worden gecontracteerd en de loonbepaling geheel daarbuiten gehouden moet worden. Dat wijst op komende toestanden, zooals w(j niet hadden kunnen voorzien. Dat maant tot voorzichtigheid. Het wil ons voorkomen, dat aan daling der loonen niet te ontkomen zal zijn, wil vrouw levendig voort. „Je dochtertje wil ik voor nu vragen voor eenige weken." Vragend en zoo grenzeloos verbaasd keek Katriena haar aan, dat Marie lachte. „Ja, ik ben dadelijk verschrikkelijk bru taal, niet waar? Ik zou Kaatje zoo dol graag voor een tamelijk langen tijd bij me hebben. Zie je. dat komt zoo. Mijn George mist zijn lievelingsscholior al te veel. Voor al bij de Bijbelles. Ten eerste, 'haar lief, gespannen luisterend gezichtje, als hij van den Heiland vertelt, en dan ook haar levendige, verstandige antwoorden; hij meent, dat ze den Heere Jezus wel liefheb ben moot." „Ja, Hij is haar beste vriend," viel 8e moeder in de rede, terwijl ze haai- oog met teederheid liot rusten op het kleine meisje, dat daarginds langs de schutting van den tuin met haar pop ik de zonneschijn wan delde. „En nu klaagde George daarover tegen dokter Walter en vropg, of Kaatje niet spoedig weer op ecbool mocht komen. Ze zou zooveel verloeren zet hij schorteend, dat de overvloed van wijze zaken, die hij in zijn leerplan beeft, haar nooit zouden kunnen worden ingestampt. En toon de dokter zei, dat bet kind do schooluren en de instanrjxmethode wel uit kon boudenj maar niet den langen weg toen kwam men niet een aanzienlijk ceel o in dustrie het doorwerken te bezwaarli iv, maken. En indien dal waar is, speciaal voor die industrieën, welke met concurrentie vuq het buitenland te maken, hebben, dan li,kt het ons eisch van goed beleid en voorzich tigheid, dat de leiders onzer werklieden- vakbonden beginnen met die noodzakelijk heid te erkennen en te aanvaarden. Dal zal het vertrouwen in hen en den lust tot samenwerking met hen doen toenemen. Zij zullen dan den sceptici uit hot andere kamp toonen, er eene eigen, onafhanke lijke, desnoods van de meéning van een goed deel hunner kameraden afwjjkonde opinie op na te durven hourlen. En wat dat beduidt voor het welslagen van noodig overleg, zal ook hun wel niet ontgaan. Maar bovendien. Een onvermijdelijke eventueele loondaling is veel minder ge vaarlijk, levert veel minder aanleiding tot te groote sprongen en mógelijk mi.-bruik van de miserabele omstandigheden, wan neer zij door eerlijk overleg lusschen pa troons- en werklieden-organisaties wordt' geregeld en 'desnoods getemperd. Moet die daling zonder colt-dier v leg, in 't wilde dus plaats hebben, dan zul len daaraan al die euvelen verbonden zijn, waarop wij boven reeds terloops wezen, en welke wij niet behoeven aan te dikken. Van de leiders van beide groepen wordt in deze zware lijden buitengewoon veel beleid vereischl. Van die der werklieden, be met de roode broeders vaak moeten rekenen, wellicht het meest. Het nieuwe jaar brenge 't ons allenI RECHTZAKEN, Sociëteit niet „drooggelegd'*. Voor de rechtbank te ZuLptien stond te recht B. v. H., kastelein der sociëteit De Hereeniging te DeVenter, wegens het tap pen van sterken drank gedurende de ker mis te Deventer in Juni 1920, bij verorde ning verboden. De officier van justitie vroeg bevestiging van hel vonnis van den kantonrechter te Deventer, waarbij hekl. is ontslagen van rechtsvervolging, met de opmerking, dat een verordening als boven bedoeld niet van toepassing kan zijn op sociëteiten. Heling van papier. De Vierde Kamer der Amsterdamsche Rechtbank heeft uitspraak gedaan in de zaak tegen den 45-jarigen motorschippec H. C. R. uit Uithoorn, die zich schuldig had gemaakt aan heling van papier ten nadeele- van de Alg. Papier Mij. in Juli j.l. De Rechtbank veroordeelde bekl. tot zes maanden gevangenisstraf met aftrek van preventieve hechtenis. De eisch was zeven maanden met vier maanden aftrek pre ventief. Op verzoek van den verdediger Mr. Ad. Zelrlenrust werd bekl. destijds uit de pre ventieve hechtenis ontslagen. TWEE KANTEN. Twee jongens waren aan hot pruimen plukken. Do een was blij, omdat hij pruimen had; do an der w_as ontevreden, omdat er pitten in de prui men zaten. Aan twee herstellenden word gevraagd, hoo het hun ging. De één zeide: „Ik ben van daag beter dan gisteren". De ander zcido: „Ik was gisteren erger dan'vandaag'. Als het regent, zal de één zoggen: „Wat zul len de straten vuil worden". De ander zal zoggen: „Dat regentje is goed voor liet stof". Van twee jongens, die bij een rozenstruik «Ion* den, bemerkte de een, dat er doornon, de ander, dat er rozen aan zaten. Twee kinderen keken door geklourdo glazen. Het óéno kind zeide: „De wereld is blauw"; heb andore: de wereld is licht". „Ik ben blij, dat ik leof', zei er een. „Het doet mij leed, dat ik sterven moet," sprak oen ander. Do één spreekt: „lk ben blij, dat hot niet er ger is," de ander: „Het spijt mij, dat hot niifc beter is." De .één denkt: „Op het zure volgt niot zelden het zoete." De ander klaagt: „Het zoete wordt niet zelden voorafgegaan door het zure." Zoo kan men alle dingen van twoo kanton be zien en optimistisch of pessimistisch wezen. Do Christen echter, die waarlik op zijn God ver trouwt, leert van alle dingen de lichtzijde zoe ken, want hij weet, alle dingen zijn in de hand des Hcoren, en die behoort aan oen Vader, Dio Hein. lief heeft met een eeuwige liefde. me in de gedachten, dat zo wol bij ens kon blijven. Katriena, geef me je dochtertje voor eenige woken mee. Haar lief gebabbel zal mij de schoonste troost zijn in dezen tijd van gemis en ontbering. Het is oen groot offer, dat ge me zoudt brengen, maar ik vraag het ter wille van onze vriend schap." „Ja", zei Katriena, en richtte haar oogen vol en groot, op haar vriendin. „Door eigea zorg en kommer heb ik verzuimd, iete voor je te zijn,- nu go moeilijke dagen beleeft. Kan mijn kind dat weer goedmaken, dan kan het bij je blijven, zoolang ge hel. be geert." „Zal uw man het. ook goed vinden?" „Ja zeker, dat zal ik wel in orde bren gen." „Vertrouw mij Kaatje maar me: een ge rust hart toe. Ze zal het wel goed bij m« hebben. Dat gelooft ge immers, Katriena? Ik weet toch niet., wat ik mot al mijn vor- sche melk moet doen en ze zal cr wel schik in hobben, de eieren uit 't kippenhok te ha len. Ik heb ook nog een groo mot cacao staan, dte ik voor oom te b laten ko men. Ik zou blij zijn, ate ik d opgebrui ken kon. Wérkelijk, Katriena, >k /.al aa verzorgen en verplegen, zoo gcod \k kan. Niot lang zaten de vrouwen nog onder den noteboom. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1921 | | pagina 5